DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 5791

Accupoolklemmen

Rechtbank ’s-Gravenhage 16 januari 2008, HA ZA 07-81. Amadeo Marti Carbonell tegen Automotoren Centrum Van Veldhuisen B.V. en AMC Engine Parts B.V. en Johannes van Veldhuisen.

Wel gemeld, nog niet besproken. Merkinbreuk, handelsnaaminbreuk en inbreukmakend gebruik domeinnamen.

Eiser, Carbonell, fabriceert metalen ringetjes en accupoolklemmen voor de autoindustrie, alsook cilinderkoppen voor auto’s en is houder van o.m. het Gemeenschapswoordmerk AMC. Gedaagde, Van Veldhuisen, is in 1988 een eenmanszaak begonnen onder de naam Automotorencentrum Van Veldhuisen. Deze onderneming is opgegaan in twee besloten vennootschappen: Auto Motoren Centrum Van Veldhuisen BV en AMC Engine Parts BV.

AMC Engine Parts BV is houdster van de domeinnaam amc-engineparts.nl. AMC-Motorenrevisie is houdster van de domeinnaam amc-revisie.nl. Bij vonnis van 21 juni 2006 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank Auto Motoren Centrum Van Veldhuisen BV en AMC Engineparts BV bevolen iedere inbreuk op het gemeenschapsmerk van Carbonell te staken en gestaakt te houden, meer specifiek elk gebruik van de domeinnaam amc-engineparts.nl. 

De rechtbank oordeelt dat voor de bescherming van de handelsnaam “niet nodig is dat de naam AMC bij iedereen hier te lande bekend is, maar onvoldoende is daarvoor dat die naam hier te lande bij enkele personen bekend is”. Er is door eiser “onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de handelsnaam AMC in Nederland een dusdanige bekendheid geniet, dat daarvoor verwarring te duchten is”.

Tenslotte wordt geoordeeld dat gedaagde “geen beroep op een ouder handelsnaamrecht toekomt. Ook indien een jongere handelsnaam merkinbreuk oplevert, kan het gebruik van de handelsnaam echter niet worden verboden, indien dit volgens de eerlijke gebruiken in nijverheid en handel gebeurt. Bij de beoordeling van de inachtneming van het vereiste van eerlijk gebruik moet rekening worden gehouden met de mate waarin het gebruik van de handelsnaam van de derde door het betrokken publiek of althans een aanzienlijk deel daarvan zou worden begrepen als aanwijzing voor het bestaan van een verband tussen de waren van de derde en de houder van het merk of een persoon die toestemming heeft voor het gebruik van het merk, alsook met de mate waarin de derde zich daarvan bewust had moeten zijn. Voorts moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat het een merk betreft dat daar waar het is ingeschreven en waar bescherming wordt gevraagd, een zekere bekendheid geniet, waaruit de derde voordeel zou kunnen behalen om zijn waren in de handel te brengen.

Conclusie is dat de vorderingen kunnen worden toegewezen, voor zover deze erop zien Van Veldhuisen c.s. te bevelen het gebruik te staken en gestaakt te houden van handelsnamen welke bestaan uit de afkorting AMC, dan wel de afkorting AMC bevatten (waaronder tevens de genoemde domeinnamen zijn te verstaan), alsmede het gebruik te staken en gestaakt te houden van het dienstmerk AMC, dan wel te verbieden enige naam waarvan de afkorting AMC deel uitmaakt te gaan voeren.

Lees hier het vonnis.

IEF 5790

Visueel nauwelijks overeenstemmend

GvEA 16 januari 2008, T-112/06. Inter-Ikea Systems B.V. tegen OHIM.

Wel gemeld, nog niet besproken. Beroep in nietigheidszaak. De merken IDEA en IKEA stemmen visueel, fonetisch en begripsmatig niet overeen. Geen verwarringsgevaar.

Eiser, houder van verschillende woordmerken en beeldmerken ‘IKEA’, heeft een nietigheidsactie ingesteld bij het OHIM tegen de registratie van het woord-/beeldmerk IDEA, o.m. geregistreerd voor identieke producten. In eerste instantie wordt de nietigheidsactie toegewezen, maar de Kamer van Beroep wijst in tweede instantie de nietigheidsactie af. Inter-Ikea Systems stapt naar het GvEA. Volgens het Gerecht stemmen de merken visueel (dwz de beeldmerken alsook de woordelementen uit de beeldmerken) nauwelijks overeen. Ook fonetisch stemmen de merken niet overeen, vanwege het duidelijke verschil in klank tussen de consonanten ‘d’ en ‘k’. Omdat ‘IKEA’ een neolgisme is en ‘IDEA’ een duidelijke betekenis heeft, stemmen de merken begripsmatig niet overeen. Nu er geen overeenstemming tussen de merken kan worden aangenomen, en dit een vereiste is voor het vaststellen van verwarringsgevaar, oordeelt het GvEA dat de Kamer van Beroep juist heeft geoordeeld. De vorderingen van Inter-Ikea Systems worden afgewezen.

Lees hier het arrest.

Visueel nauwelijks overeenstemmend GvEA 16 januari 2008, T-112/06. Inter-Ikea Systems B.V. tegen OHIM. Wel gemeld, nog niet besproken. Beroep in nietigheidszaak. De merken IDEA en IKEA stemmen visueel, fonetisch en begripsmatig niet overeen. Geen verwarringsgevaar. Eiser, houder van verschillende woordmerken en beeldmerken ‘IKEA’, heeft een nietigheidsactie ingesteld bij het OHIM tegen de registratie van het woord-/beeldmerk IDEA, o.m. geregistreerd voor identieke producten. In eerste instantie wordt de nietigheidsactie toegewezen, maar de Kamer van Beroep wijst in tweede instantie de nietigheidsactie af. Inter-Ikea Systems stapt naar het GvEA. Volgens het Gerecht stemmen de merken visueel (dwz de beeldmerken alsook de woordelementen uit de beeldmerken) nauwelijks overeen. Ook fonetisch stemmen de merken niet overeen, vanwege het duidelijke verschil in klank tussen de consonanten ‘d’ en ‘k’. Omdat ‘IKEA’ een neolgisme is en ‘IDEA’ een duidelijke betekenis heeft, stemmen de merken begripsmatig niet overeen. Nu er geen overeenstemming tussen de merken kan worden aangenomen, en dit een vereiste is voor het vaststellen van verwarringsgevaar, oordeelt het GvEA dat de Kamer van Beroep juist heeft geoordeeld. De vorderingen van Inter-Ikea Systems worden afgewezen. Lees hier het arrest. https://curia.europa.eu/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=nl&newform=newform&Submit=Zoeken&alljur=alljur&jurcdj=jurcdj&jurtpi=jurtpi&jurtfp=jurtfp&alldocrec=alldocrec&docj=docj&docor=docor&docop=docop&docav=docav&docsom=docsom&docinf=docinf&alldocnorec=alldocnorec&docnoj=docnoj&docnoor=docnoor&typeord=ALLTYP&allcommjo=allcommjo&affint=affint&affclose=affclose&numaff=T-112%2F06&ddatefs=&mdatefs=&ydatefs=&ddatefe=&mdatefe=&ydatefe=&nomusuel=&domaine=&mots=&resmax=100

IEF 5789

La connaissance de la langue anglaise

Cour d’Appel de Bruxelles, 4 maart 2008, R.G. No. 2006/AR/1592, Lidl Stiftung & Co KG tegen BBIE.

Vers op de BBIE-website. Eenvoudige beroepszaak tegen weigering inschrijving als Benelux woordmerk van het als beschrijvend aangemerkte teken Asian Delight voor de klassen 29 en 30 (voedingswaren).

Hof kiest de zijde van het BBIE: Asian duidt de Aziatische herkomst aan en Delight geeft een indicatie van het karakter van de waren. Het relevante publiek heeft geen moeite om deze Engelstalige begrippen te begrijpen. Postkantoorverweer gaat niet op, de som is niet meer dan de delen.

Un refus absolu de refus s'opposant a I'enregistrement de cette marque, c'est a bon droit que I'Office I'a refusé.

Lees het arrest hier.

IEF 5785

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 maart , KG ZA -, Viacom International Inc. Tegen H+L Creations B.V. c.s.

Charactermerchandising, Spongebob (Squarepants), Dora (The exploreer), (Go) Diego (Go). Pan-Europees inbreukverbod (merk- en auteursrecht).

Lees het vonnis hier.

Rechtbank Amsterdam, 28 februari , KG ZA 08-113 OdC/LW, Vonk tegen Stichting De Thuiskopie (met dank aan Hanneke Holthuis, Höcker).

Thuiskopiezaak. Handhaving beslagen. Niet kan worden gezegd dat de ze informatiedragers slechts in de bedrijfsruimte zijn opgeslagen.

Lees het vonnis hier.

IEF 5753

Momenten van gezelligheid en ontspanning

cam.gifGvEA 30 januari 2008, zaak T-128/06, Japan Tobacco, Inc tegen OHIM /  Torrefacção Camelo Lda (alleen beschikbaar in het Frans).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Oppositie o.g.v. het oudere nationale (in dit geval Spaanse) beeldmerk CAMEL voor sigaretten tegen het aangevraagde Gemeenschapsbeeldmerk CAMELO voor koffie. Uitgebreide bespreking van artikel 8 lid 5 GMVO, in het bijzonder met betrekking tot het vereiste dat ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan de reputatie of het onderscheidend vermogen van het oudere merk.

 De vraag van overeenstemming beperkt zich in dit geval tot de volgens het Gerecht tot de zwak onderscheidende beeldelementen van de beide merken, omdat het woord CAMELO (fopperij) in de Spaanse taal niet het equivalent is van het Engelse CAMEL. Koffie doet daarnaast geen afbreuk aan tabak en meeliften met tabak levert geen voordeel op voor koffie. Oppositie afgewezen. 

Het GvEA bestendigt de eerdere over artikel 8 lid 5 gewezen rechtspraak onder verwijzing naar de arresten VIPS, TOSCA BLU en SPA FINDERS (zaak T-67/04). Geen nieuwe inzichten, wel een heldere samenvatting van de lijn waarlangs een beroep op artikel 8 lid 5 dient te worden beoordeeld. Zolang het HvJ zich over dit vereiste nog niet heeft uitgelaten, blijft de rechtspraak van het GvEA van belang.

Het GvEA destilleert vier voorwaarden uit de tekst van artikel 8 lid 5: (1) het oudere merk is ingeschreven (2) het oudere merk en het aangevraagde merk zijn gelijk of stemmen overeen (3) het oudere merk is bekend en (4) het gebruik zonder geldige reden van het aangevraagde merk levert een risico op dat ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk of dat afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk (zie punt 45).

Voorwaarde nummer 4 wordt weer onderverdeeld in drie type risico’s (zie r.o. 46):

(a) afbreuk aan het onderscheidend vermogen van het oudere merk. Hiervan is sprake wanneer met het oudere merk niet langer een onmiddellijke associatie kan worden opgeroepen met de waren waarvoor het is ingeschreven en wordt gebruikt. Het ziet op de verwatering van het oudere merk of het afbrokkelen van de identiteit en de invloed ervan bij het publiek.

(b) afbreuk aan de reputatie van het oudere merk. Dit is aan de orde wanneer de waren of diensten waarop het aangevraagde merk doelt, op zodanige wijze aan de zintuigen van het publiek kunnen appelleren dat de aantrekkingskracht van het oudere merk erdoor vermindert.

(c) ongerechtvaardigd  voordeel uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk. Dit is het geval wanneer het imago van het bekende merk of de door dit merk opgeroepen kenmerken worden overgedragen op de door het aangevraagde merk aangeduide waren, zodat deze waren wegens die associatie met het bekende oudere merk gemakkelijker kunnen worden verhandeld.

Het GvEA herinnert eraan dat de houder van het oudere merk niet hoeft aan te tonen dat daadwerkelijk ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken of afbreuk wordt gedaan, maar dat hij wel bewijzen moet overleggen waaruit prima facie kan worden geconcludeerd dat de kans daarop in de toekomst niet hypothetisch is (zie r.o. 49).

Tot slot wijst het GvEA erop dat het bestaan van een verband tussen het aangevraagde merk en het oudere merk een wezenlijke voorwaarde is voor de toepassing van artikel 8 lid 5. Dit verband veronderstelt een zekere mate van overeenstemming. Het bestaan van een dergelijk verband dient globaal te worden beoordeeld met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval, waarbij geldt dat hoe groter het onderscheidend vermogen en de reputatie van het oudere merk zijn, des te gemakkelijker de afbreuk zal kunnen worden vastgesteld (zie r.o. 50).
Dan volgt een feitelijke beoordeling van de in het geding zijnde merken. De vraag van overeenstemming beperkt zich tot de beeldelementen van de beide merken. Dit heeft alles te maken met het feit dat het woord CAMELO in de Spaanse taal niet het equivalent is van het Engelse CAMEL, maar een geheel andere betekenis heeft, te weten verzinsel, fopperij, bedotterij (zie beslissing Kamer van Beroep). Het overeenstemmende beeldelement bestaat uit een dromedaris tegen een achtergrond van een Egyptische woestijn gevormd door drie piramides aan de rechterzijde en drie palmbomen aan de linkerzijde. Aan dit beeldelement komt slechts een zwak onderscheidend vermogen toe, nu een dergelijk element gewoonlijk wordt gebruikt voor de aanduiding van producten van Oosterse origine (zie r.o. 56). Er is dan ook geen gevaar voor afbreuk aan het onderscheidend vermogen, het eerste van de hierboven beschreven drie type risico’s (zie r.o. 60).

Van gevaar voor afbreuk aan de reputatie, het tweede type risico, is evenmin sprake omdat er geen tegenstellingen bestaan tussen de aard of de wijze van gebruik van koffie en van sigaretten die van dien aard zijn dat het imago van het oudere merk door het aangevraagde merk zou kunnen worden aangetast (zie r.o. 62).

Tot slot stelt het GvEA vast dat er ook geen gevaar is dat ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken, het derde type risico van artikel 8 lid 5. Onvoldoende is dat het publiek een verband ziet tussen de merken. Bewijs is vereist dat het aangevraagde merk wordt geassocieerd met positieve kwaliteiten van het oudere merk, welke eigenschappen zouden kunnen leiden tot duidelijke exploitatie of duidelijk meeliften door het aangevraagde merk. De karakteristieken die gewoonlijk aan een bekend sigarettenmerk worden toegekend zijn op zich niet van dien aard dat dit een voordeel oplevert voor koffie, ook al worden koffie en sigaretten soms samen genuttigd en worden ze in zekere zin beide geassocieerd met momenten van gezelligheid en ontspanning. (r.o. 65 en r.o. 66).

Het beroep en de oppositie worden afgewezen.  

Lees het arrest hier.

IEF 5747

Aan haar titel is beginnen prutsen

deha.gifRechtbank van koophandel Brussel, 26 november 2007, V.S. 1798/2007, N.V. Biblo Roularta Medica tegen B.V.B.A. Gambel (met dank aan Bart van de Venster, LVV Advocaten, Antwerpen).

Wel gemeld, nog niet samengevat. Benelux merkenrecht. “De Huisarts” is niet louter beschrijvend, “De huisartskrant” bijvoorbeeld wel. Eiseres brengt wekelijks het tijdschrift “De huisarts” uit. Eiseres heeft een aantal gecombineerde woord- en beeldmerken, waaronder “De huisarts”. Verweerster lanceert een tijdschrift onder aanvankelijk de titel “De specialist”, later “De (specialist) huisarts” en lanceert een gratis driemaandelijks tijdschrift “De huisarts – de specialist”.

Eiseres vordert een verklaring voor recht dat verweerster inbreuk maakt op haar merkrechten en een verbod.

“Aangezien van meet af aan moet worden gesteld dat, behoudens hetgeen infra zal worden gezegd in verband met Onze jurisdictie met betrekking tot de vordering tot nietigverklaring van de merken van eiseres, “De huisarts” niet louter beschrijvend is; - dat die titel dit zou geweest moest hij luiden: “De huisartskrant” bijvoorbeeld of iets dergelijks; - dat het merk zoals gedeponeerd wel onderscheidend vermogen geniet.

Aangezien verweerster overschot van gelijk heeft wanneer zij stelt dat artikel 2.20.1.a. van het BVIE niet aan de orde is omdat er geen identiteit is tussen het merk: “De huisarts” en het teken: “De specialist huisarts”;

Maar aangezien huidige casus als het ware het schoolvoorbeeld is van de toepasselijkheid van artikel 2.20.1.b van het BVIE; - dat het verwarringsrisico evident lijkt; - dat er een zeker aantal overeenstemmingen zijn waaromtrent verder meer;

Aangezien met niet goed inziet waarom verweerster, die prospereerde met de titel: “De specialist” waarmee eiseres perfect kon leven (en heden ten dage zou kunnen leven, althans zo hebben Wij onthouden uit de pleidooien van de raadslieden), zonder waarneembare noodzaak aan haar titel is beginnen prutsen;

(…)

Stellen vast dat door het gebruik van de titel: “De (specialist) huisarts” en vervolgens “De huisarts – de specialist” voor haar eerste tijdschrift en van de titel: “De specialist – huisarts” voor haar tweede driemaandelijkse gratis tijdschrift, verweerster zich heeft schuldig gemaakt aan alle overtredingen, aangehaald door verweerster, juncto aan overtreding van artikel 93 van de WHCP, met dien verstande evenwel dat eiseres slechts aan bod komt dan met betrekking van haar merk: “De huisarts” en niet van de anderen; - dat eiseres zich onterecht beroept op artikel 2.20.1.a van het BVIE; (…)”

Lees de uitspraak hier.

IEF 5745

Winstpakker

Rechtbank Amsterdam, 13 december 2007, KG ZA 07-2202 P/PvV, Metro Cash & Carry Nederland B.V. tegen Levi strauss & Co c.s.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Kort geding naar aanleiding van een ex parte bevel. Uitputting. Levi heeft niet gemotiveerd betwist dat de betreffende spijkerbroeken van haar afkomstig zijn.

Levi Strauss is producent en distributeur van spijkerbroeken en maakt daartoe gebruik van een selectief distributiesysteem waartoe groothandel Makro niet behoort. Op 11 oktober 2007 is naar aanleiding van een reclamefolder “Winstpakker” van Makro een ex parte bevel door de rechtbank tegen Makro uitgesproken. Op 8 november 2007 is accountantsverklaring opgesteld over de herkomt van door Makro verkochte Levi Strauss spijkerbroeken.

Makro vordert in conventie het staken en gestaakt houden van executie van het bevel, subsidiair het via een bankgarantie zekerheid verschaffen en bij gebreke daarvan de executie onmiddellijk te staken. Levi Strauss vordert in reconventie afgifte van spijkerbroeken die Makro onder zich houdt naar aanleiding van het bevel en informatie te verstrekken over onder meer de herkomt van de spijkerbroeken en subsidiair een verbod.De rechtbank acht onvoldoende aannemelijk dat Makro met het verkopen van de spijkerbroeken een merkrecht van Levi Strauss schendt (r.o. 5.2).

Levi Strauss heeft niet gemotiveerd betwist dat de betreffende spijkerbroeken van haar afkomstig zijn. De stelling dat zij niet uitsluit dat het hier om namaak gaat is onvoldoende. Het had dan op haar weg gelegen dit te onderzoeken, waartoe zij aan Makro geen verzoek heeft gedaan. Voorshands is onvoldoende gesteld om aannemelijk te achten dat de in geschil zijnde spijkerbroeken namaak zijn (r.o. 5.3).

Makro slaagt volgens de rechtbank in het bewijs dat sprake zou zijn van uitputting, waaraan in kort geding geen al te hoge eisen kunnen worden gesteld (r.o. 5.5).

Makro verwijs naar de accountantsverklaring als bewijs van toestemming van Levi Strauss. Daarin wordt verklaard dat op grond van de aan de accountant overgelegde facturen de door de Makro te koop aangeboden spijkerbroeken zijn te herleiden tot op de website van Levi Strauss als “Office Locations” aangeduide ondernemingen binnen de EER. Daarnaast zou in een Belgische procedure voor een deel van de broeken bekend zijn gemaakt aan Levi Strauss van welke tussenpersoon en distributeur van Levi Strauss deze broeken afkomstig zijn. Als gevolg daarvan zouden door deze distributeur thans geen broeken meer aan Makro, dan wel aan haar tussenpersoon, geleverd worden. In verband daarmee zou Marambi B.V., de tussenpersoon van Makro in de onderhavige procedure, niet bereid zijn om bekend te maken van wie zij de in geding zijnde spijkerbroeken heeft afgenomen, ander dan via een accountant die de namen van de leveranciers van Marambi N.V. niet vrij mag geven (r.o. 5.6).

Uit het rapport blijkt niet dat alle individuele broeken via de door de accountant genoemde transactie bij Makro terecht zijn gekomen, maar Levi Strauss heeft zelf aangevoerd dat er geen enkele manier is om dat vast te stellen omdat de barcodes in de broeken daarvoor geen indicatie geven en de broeken ook niet op andere wijze zijn de identificeren. Derhalve moet volgens de Rechtbank de stelling dat bij transacties als deze het slechts over partijen broeken gaat en niet over individuele broeken als juist worden aanvaard. Het is dan ook voldoende indien uit het rapport blijkt dat de partijen broeken die Makro te koop aanbiedt afkomstig is van een binnen de EER gevestigde distributeur van Levi Strauss (r.o. 5.8).

Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de vraag of Makro voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van uitputting, en de voor Levi Strauss van belang zijnde vraag welke distributeur zijn verplichtingen jegens haar schendt. Het standpunt van Levi Strauss dat Makro slechts in dat bewijs kan slagen, indien zij in dit kort geding de naam van de betreffende distributeur kan noemen, wordt dan ook niet gevolgd. Dit geldt temeer nu voorshands niet kan worden uitgesloten dat Makro, mocht haar in een bodemprocedure dienaangaande bewijs worden opgedragen, daarin zal slagen.

Wel is Makro gehouden haar eigen leverancier te noemen, hetgeen zij ook heeft gedaan, en voorts aannemelijk te maken dat deze leverancier de partij broeken heeft gekocht, al dan niet via derden, van een distributeur van Levi Strauss. Met voormeld accountantsrapport heeft Makro voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat de spijkerbroeken met toestemming van Levi Strauss in de EER in het verkeer zijn gebracht en dat daarmee de merkrechten van Levi Strauss zijn uitgeput. Nu Makro bovendien alle adresgegevens van haar leverancier heeft genoemd, staat niets Levi Strauss in de weg om zelf de naam van de betreffende distributeur te achterhalen. Daarvoor is een bevel aan Makro op grond van artikel 1019e Rv niet de aangewezen weg. Ook de omstandigheid dat Makro mogelijk profiteert van een wanprestatie jegens Levi Strauss rechtvaardigt niet het geven van dat bevel (r.o. 5.9).

De Rechtbank herziet in conventie de beschikking van de voorzieningenrechter en weigert alsnog het daarin verzochte bevel en weigert in reconventie de gevraagde voorzieningen.

Lees het vonnis hier.

IEF 5743

De moderne welgestelde wereldburger

res.gifVzr. Rechtbank Dordrecht, 7 februari 2008, KG ZA 08-15, Telegraaf  Tijdschriftengroep B.V. tegen Publi Force B.V.(met dank aan Arvid van Oorschot, Klos Morel Vos & Schaap).

Wel gemeld, nog niet nader samengevat. Merkenrecht. De Telegraaf (TTG) roept met succes haar woord/beeldmerken met betrekking tot haar tijdschrift RESIDENCE in tegen het tijdschrift JET RESIDENCE. Verschil in uitspraak is niet van belang. Eerder al had gedaagde haar Gemeenschapsmerkaanvragen (woord- en een beeldmerk) JET RESIDENCE ingetrokken, na oppositie door TTG.

De rechter is van oordeel dat er gelijkenis bestaat tussen de merken. Residence is het dominante bestanddeel van beide merken en de visuele gelijkenis wordt verstrekt door de stilering, nu de letter R van gedaagde lijkt op de letter R zoals toegepast in het beeldmerk van de Telegraaf. Het verweer van gedaagde dat Residence op Franse en Jet Residence  op Engelse/Amerikaanse wijze moet worden uitgesproken, verwerpt de voorzieningenrechter. Die wijze van uitspraak valt echter niet zonder meer uit het merk en het teken af te leiden en voor de betekenis van het woord Residence maakt het geen verschil. De rechter acht verwarringgevaar aanwezig, aangezien het teken ook wordt gebruikt voor een glossy magazines, en dat beide tijdschriften zich richten op de moderne welgestelde wereldburger.

 “4.5. Op  grond van het vorenstaande is aannemelijk dat het in aanmerking komende publiek (…) aan het woon- en lifestyle Residence en het zakenreismagazine Jet Residence dezelfde herkomst zal toeschrijven of zal menen dat een verband daartussen bestaat.”

De voorzieningenrechter verbiedt gedaagden nog langer het teken Jet Residence te gebruiken met veroordeling tot betaling van de werkelijk gemaakte proceskosten.

Lees het vonnis hier en inmiddels ook hier (Rechtspraak.nl).

IEF 5742

Voldoende belang

wgl.gifVzr.  Rechtbank Haarlem, 25 januari 2008, LJN: BC3298, Eiser tegen Gedaagde (winegallery.nl).

Wel gemeld, maar nog niet samengevat. Merkhouder komt met succes op tegen het gebruik van de domeinnaam winegallery.nl. Echter, gedaagde hoeft de domeinnaam niet aan de merkhouder over te dragen. “ Gedaagde zou de domeinnaam wel aan eiser kunnen verkopen. Dat geeft gedaagde, indien hij de rechthebbende op de domeinnaam is, voldoende belang bij zijn verweer tegen de door eiser gevorderde overdracht (om niet) van de domeinnaam.”

Eiser is rechthebbende op het woord- en beeldmerk Wine Gallery en heeft in het kader van een doorstart de handelsnamen Wine Gallery en Wine Gallerij van de curator van de gefailleerde onderneming DBL verworven. Gedaagde meent dat de domeinnaam aan haar toekomt. Volgens gedaagde waren op de datum van het faillissement de facturen door DBL niet betaald, waardoor op grond van de algemene voorwaarden de rechten zouden terugvallen aan gedaagde. Bovendien stelt gedaagde dat zij de domeinnaam al aan een derde heeft verkocht.

De voorzieningenrechter overweegt dat het voeren van een website onder een domeinnaam die identiek is aan het merk, is aan te merken als gebruik van het merk. Dat ongerechtvaardigd voordeel getrokken kan worden uit het merk WINE GALLERY, blijkt volgens de voorzieningenrechter uit het volgende e-mailbericht: “Als mensen mij bellen om wijn te bestellen, wat uiteraard ook gebeurd, dan verwijs ik ze uiteraard naar mijn schoonvader. De rechter leidt hieruit af dat de kans aanwezig is dat (potentiële) klanten bij het zoeken op internet terechtkomen bij de website van gedaagde.

In dit kort geding is alleen niet komen vast te staan dat de domeinnaam door gedaagde aan een derde is overgedragen en aan wie van de partijen de domeinnaam toekomt. De algemene voorwaarden acht de KG rechter niet van toepassing.

In het geding is volgens de voorzieningenrechter niet (voldoende) komen vast te staan dat de facturen aan het gefailleerde DBL zijn verzonden, ontvangen en onbetaald gelaten. Daarbij speelt onder meer een rol dat volgens opgave van de curator van DBL gedaagde zich niet met een vordering in het faillissement heeft gemeld.

Opmerkelijk is wellicht dat het belang dat gedaagde de domeinnaam aan eiser kan verkopen de voorzieningenrechter ervan weerhoudt om de vordering tot overdracht toe te wijzen.
“4.13 (…) Hoewel gedaagde, gezien genoemd merkenrecht van eiser, de domeinnaam niet zal kunnen gebruiken - dat zal alleen eiser kunnen -, zou gedaagde de domeinnaam wel aan eiser kunnen verkopen. Dat geeft gedaagde, indien hij de rechthebbende op de domeinnaam is, voldoende belang bij zijn verweer tegen de door eiser gevorderde overdracht (om niet) van de domeinnaam. De voorzieningenrechter tekent hierbij aan dat gesteld noch gebleken is dat in het onderhavige geval sprake is van domeinnaamkaping, welke handelwijze tot een ander oordeel kan leiden. De vordering, zoals vermeld onder 3.1 onder B., zal dan ook worden afgewezen.”
De voorzieningenrechter wijst de merkinbreuk toe en de overdracht van de domeinnaam af met compensatie van de proceskosten.

Lees het vonnis hier.

IEF 5738

(Redelijk) verse rechtspraak

tsh1st.gif1- Rechtbank Rotterdam, 4 maart 2008, KG ZA 07-1121, A.M. Zegers Beveiligingssystemen tegen Zegers B.V.(met dank aan Huib Berendschot, AKD Prinsen Van Wijmen).

Handelsnaam/domeinnaamgeschil. “ 4.2.2. (…) Het gebruik door Zegers B.V. van de - algemeen beschrijvende en gangbare – aanduiding "beveiliging" in de domeinnaam www.zegersbeveiliging.nl, terwijl tussen partijen vaststaat dat aan hen bedien het gebruik van de naam 'Zegers" is toegestaan. is. mede gelet op het hiervoor overwogene, onvoldoende om (ook) te spreken van een gcbruik door Zegers B.V. van de aanduiding “Zegers beveiliging" alshandelsnaam. De domeinnaam www.zegersbeveiliging.nl geeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het "adres" van Zegers B.V. weer. Dit geldt temeer nu, zoals reeds is gebleken, op de website met als domeinnaam www.zegersbeveiliging.nl geen informatie wordt verstrekt: bezoekers worden onmiddellijk  doorgeleid naar de website van Zeges B.V. met als domeinnaam wwv-zegers-iss.nl, terwijl laatstgenoemde website qua lay-out, logo en tekst ook niet identiek is aan de website van Zegers Beveiligingssytemen.”

Lees het vonnis hier.

2- Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 februari 2008, Bettacare Ltd. tegen H3 Products B.V. en Wedeka B.V.

Octrooirecht. Tussenvonnis in versnelde bodemprocedure.  “4.3. De rechtbank is blijkens deze uitspraak niet alleen bevoegd van de grensoverschrijdende inbreukvorderingen kennis te nemen, de uitspraak brengt tevens mee dat de rechtbank zich ervan dient te vergewissen of Bettacare de inbreukprocedure, voor zover zij een grensoverschrijdend verbod vordert, wenst aan te houden in afwachting van een door H3 en/of Wedeka uit te lokken oordeel van de bevoegde buitenlandse rechter. Bettacare heeft verzocht toepassing te geven aan een door het Handelsgericht Zürich gehanteerde oplossing, welke aansluit bij de thans door de Hoge Raad uitgezette koers, maar de rechtbank ziet hierin geen aanleiding om ervan uit te gaan dat Bettacare aanhouding wenst. Volgens deze Zwitserse methode krijgt de partij die zich beroept op de nietigheid van het buitenlandse deel van een Europees octrooi zes weken de gelegenheid om een nietigheidsvordering aanhangig te maken. Maakt zij daarvan gebruik, dan wordt de procedure voor wat betreft de grensoverschrijdende inbreukvordering geschorst.

Belangrijk verschil met de door de Hoge Raad aan GAT/Luk gegeven uitleg is dat, indien verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid een nietigheidsvordering aanhangig te maken, de rechtbank volgens de Zwitserse methode bevoegd is en de vordering inhoudelijk beoordeelt. Volgens de Hoge Raad is de rechtbank in dat geval weliswaar bevoegd, maar moet zij het gevorderde grensoverschrijdende inbreukverbod afwijzen. Gelet hierop zal de rechtbank in conventie nog geen eindvonnis wijzen, maar Bettacare de gelegenheid geven zich bij akte op de rol van 26 maart 2008 uit te laten over de vraag of zij aanhouding wenst in afwachting van een oordeel van de bevoegde buitenlandse rechter.”

Lees het vonnis hier.

3- Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 maart 2008, KG ZA 08-4, Consejo Regulador Del Tequila A.C. c.s. tegen Toorank B.V. c.s

Merkenrecht. “4.12. De impliciete toestemming tot het gebruik van het merk SOMBRERO NEGRO ontleent Toorank aan de faxbrief van 1 maart 2000 waarin de Overeenkomst werd opgezegd. In die brief wordt Toorank er expliciet op gewezen dat zij als gevolg van die opzegging niet langer gerechtigd is gebruik te blijven maken van de company name Tequilas del Señor en het registratienummer NOM-1124 van TDS. Volgens Toorank mocht zij hieruit af leiden dat het gebruik van het Tequila Sombrero Negro etiket en het teken Tequila Sombrero Negro haar impliciet was toegestaan. De voorzieningenrechter kan deze gedachtegang niet volgen.”

Lees het vonnis hier.

4- Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 maart 2008, KG ZA 08-8, Lachmansingh tegen Sital.

Merkenrecht. “4.5. Lachmansingh heeft uitdrukkelijk betwist de goederen zelf te hebben besteld of ooit eerder samen met Sital goederen geïmporteerd te hebben. Sital heeft een verklaring van de leverancier overgelegd waarin wordt bevestigd dat de goederen zijn besteld door Lachmansingh en zijn meegezonden met de zending van Sital. Deze verklaring is echter niet voldoende om in deze procedure aannemelijk te achten dat Sital met de invoer van de goederen niets van doen heeft. In dit verband is van belang dat uit niets blijkt dat, zoals Sital aanvoert, partijen eerder op deze wijze goederen geïmporteerd zouden hebben. Vooralsnog moet er daarom van uit gegaan worden dat Sital inbreuk op het Kamalmerk heeft gemaakt. 4.6. Gezien het voorgaande wordt het gevorderde verbod toegewezen.”

Lees het vonnis hier.

5- Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 maart 2008, KG ZA 08-69, Enanef Limited c.s tegen Eurosolar B.V.

Merkenrecht. “4.6. De voorzieningenrechter begrijpt dat Enanef in het modelrecht een plaats zou willen geven aan de zogenoemde resultaatgerichte leer. Het modelrecht is evenwel nog minder dan het merkenrecht aangewezen voor toepassing van deze leer (vergelijk voor het merkenrecht HvJ EG 18 juni 2002, Philips- Remington). De resultaatgerichte leer zou immers met zich meebrengen dat techniek welke principieel vrij is – het apparaat van Enanef wordt niet beschermd door enig in Nederland geldig octrooi – en ook equivalenten van diezelfde techniek, langs de weg van het modelrecht alsnog uitsluitend voor Enanef beschikbaar zou zijn.”

Lees het vonnis hier.

6- Rechtbank Haarlem, 29 februari 2008, Ampy Metering Ltd c.s. tegen Range King B.V.(met dank aan Hester Overbeek, Van Diepen Van der Kroef).

Auteursrecht. “5.4. De voorzieningenrechter oordeelt dienaangaande als volgt. De deskundige Slijk heeft zijn oordeel blijkens zijn rapport gebaseerd op argumenten die op liet eerste gezicht valide lijken. De voorzieningenrechter mist zelf de deskundigheid om te kunnen beoordelen of de magneetkaarten en de gegevens die daarop staan voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen omdat feitelijk niet goed valt vast te stellen hoe de informatie op de magneetkaarten dient te worden gekwalificeerd. Vooralsnog is daarom, gelet op de betwistingen door Range King, geenszins komen vast te staan dat de magneetkaarten van Ampy c.s. software of anderszins instructies bevatten die te kwalificeren zijn als een werk in de zin van artikel 10 lid 1 onder 12 Auteurswet. Daartoe is derhalve nader onderzoek door deskundigen vereist. Dientengevolge kan niet worden toegekomen aan de vraag of sprake is van inbreuk op een auteursrecht. Nu de procedure in kort geding zich daarvoor niet leent, zal dit in een bodemprocedure aan de orde dienen te komen.”

Lees het vonnis hier.

7- Rechtbank Arnhem, 20 februari 2008, KG ZA 08-54, Smeba Brandbeveiliging B.V. tegen Life Safety Products B.V.

Executiegeschil. “4.13 (…) Deze vraag is bevestigend beantwoord in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 november 1985, KG 1986, 11. Met inachtneming van dit arrest ziet de voorzieningenrechter in de onderhavige zaak ook aanleiding het maximumbedrag aan dwangsommen te verhogen. Gebleken is immers dat Smeba de opgelegde geboden op verschillende punten niet, dan wel niet tijdig is nagekomen.”

Lees het vonnis hier.