DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 5738

(Redelijk) verse rechtspraak

tsh1st.gif1- Rechtbank Rotterdam, 4 maart 2008, KG ZA 07-1121, A.M. Zegers Beveiligingssystemen tegen Zegers B.V.(met dank aan Huib Berendschot, AKD Prinsen Van Wijmen).

Handelsnaam/domeinnaamgeschil. “ 4.2.2. (…) Het gebruik door Zegers B.V. van de - algemeen beschrijvende en gangbare – aanduiding "beveiliging" in de domeinnaam www.zegersbeveiliging.nl, terwijl tussen partijen vaststaat dat aan hen bedien het gebruik van de naam 'Zegers" is toegestaan. is. mede gelet op het hiervoor overwogene, onvoldoende om (ook) te spreken van een gcbruik door Zegers B.V. van de aanduiding “Zegers beveiliging" alshandelsnaam. De domeinnaam www.zegersbeveiliging.nl geeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het "adres" van Zegers B.V. weer. Dit geldt temeer nu, zoals reeds is gebleken, op de website met als domeinnaam www.zegersbeveiliging.nl geen informatie wordt verstrekt: bezoekers worden onmiddellijk  doorgeleid naar de website van Zeges B.V. met als domeinnaam wwv-zegers-iss.nl, terwijl laatstgenoemde website qua lay-out, logo en tekst ook niet identiek is aan de website van Zegers Beveiligingssytemen.”

Lees het vonnis hier.

2- Rechtbank ’s-Gravenhage, 27 februari 2008, Bettacare Ltd. tegen H3 Products B.V. en Wedeka B.V.

Octrooirecht. Tussenvonnis in versnelde bodemprocedure.  “4.3. De rechtbank is blijkens deze uitspraak niet alleen bevoegd van de grensoverschrijdende inbreukvorderingen kennis te nemen, de uitspraak brengt tevens mee dat de rechtbank zich ervan dient te vergewissen of Bettacare de inbreukprocedure, voor zover zij een grensoverschrijdend verbod vordert, wenst aan te houden in afwachting van een door H3 en/of Wedeka uit te lokken oordeel van de bevoegde buitenlandse rechter. Bettacare heeft verzocht toepassing te geven aan een door het Handelsgericht Zürich gehanteerde oplossing, welke aansluit bij de thans door de Hoge Raad uitgezette koers, maar de rechtbank ziet hierin geen aanleiding om ervan uit te gaan dat Bettacare aanhouding wenst. Volgens deze Zwitserse methode krijgt de partij die zich beroept op de nietigheid van het buitenlandse deel van een Europees octrooi zes weken de gelegenheid om een nietigheidsvordering aanhangig te maken. Maakt zij daarvan gebruik, dan wordt de procedure voor wat betreft de grensoverschrijdende inbreukvordering geschorst.

Belangrijk verschil met de door de Hoge Raad aan GAT/Luk gegeven uitleg is dat, indien verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid een nietigheidsvordering aanhangig te maken, de rechtbank volgens de Zwitserse methode bevoegd is en de vordering inhoudelijk beoordeelt. Volgens de Hoge Raad is de rechtbank in dat geval weliswaar bevoegd, maar moet zij het gevorderde grensoverschrijdende inbreukverbod afwijzen. Gelet hierop zal de rechtbank in conventie nog geen eindvonnis wijzen, maar Bettacare de gelegenheid geven zich bij akte op de rol van 26 maart 2008 uit te laten over de vraag of zij aanhouding wenst in afwachting van een oordeel van de bevoegde buitenlandse rechter.”

Lees het vonnis hier.

3- Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 maart 2008, KG ZA 08-4, Consejo Regulador Del Tequila A.C. c.s. tegen Toorank B.V. c.s

Merkenrecht. “4.12. De impliciete toestemming tot het gebruik van het merk SOMBRERO NEGRO ontleent Toorank aan de faxbrief van 1 maart 2000 waarin de Overeenkomst werd opgezegd. In die brief wordt Toorank er expliciet op gewezen dat zij als gevolg van die opzegging niet langer gerechtigd is gebruik te blijven maken van de company name Tequilas del Señor en het registratienummer NOM-1124 van TDS. Volgens Toorank mocht zij hieruit af leiden dat het gebruik van het Tequila Sombrero Negro etiket en het teken Tequila Sombrero Negro haar impliciet was toegestaan. De voorzieningenrechter kan deze gedachtegang niet volgen.”

Lees het vonnis hier.

4- Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 maart 2008, KG ZA 08-8, Lachmansingh tegen Sital.

Merkenrecht. “4.5. Lachmansingh heeft uitdrukkelijk betwist de goederen zelf te hebben besteld of ooit eerder samen met Sital goederen geïmporteerd te hebben. Sital heeft een verklaring van de leverancier overgelegd waarin wordt bevestigd dat de goederen zijn besteld door Lachmansingh en zijn meegezonden met de zending van Sital. Deze verklaring is echter niet voldoende om in deze procedure aannemelijk te achten dat Sital met de invoer van de goederen niets van doen heeft. In dit verband is van belang dat uit niets blijkt dat, zoals Sital aanvoert, partijen eerder op deze wijze goederen geïmporteerd zouden hebben. Vooralsnog moet er daarom van uit gegaan worden dat Sital inbreuk op het Kamalmerk heeft gemaakt. 4.6. Gezien het voorgaande wordt het gevorderde verbod toegewezen.”

Lees het vonnis hier.

5- Rechtbank ’s-Gravenhage, 4 maart 2008, KG ZA 08-69, Enanef Limited c.s tegen Eurosolar B.V.

Merkenrecht. “4.6. De voorzieningenrechter begrijpt dat Enanef in het modelrecht een plaats zou willen geven aan de zogenoemde resultaatgerichte leer. Het modelrecht is evenwel nog minder dan het merkenrecht aangewezen voor toepassing van deze leer (vergelijk voor het merkenrecht HvJ EG 18 juni 2002, Philips- Remington). De resultaatgerichte leer zou immers met zich meebrengen dat techniek welke principieel vrij is – het apparaat van Enanef wordt niet beschermd door enig in Nederland geldig octrooi – en ook equivalenten van diezelfde techniek, langs de weg van het modelrecht alsnog uitsluitend voor Enanef beschikbaar zou zijn.”

Lees het vonnis hier.

6- Rechtbank Haarlem, 29 februari 2008, Ampy Metering Ltd c.s. tegen Range King B.V.(met dank aan Hester Overbeek, Van Diepen Van der Kroef).

Auteursrecht. “5.4. De voorzieningenrechter oordeelt dienaangaande als volgt. De deskundige Slijk heeft zijn oordeel blijkens zijn rapport gebaseerd op argumenten die op liet eerste gezicht valide lijken. De voorzieningenrechter mist zelf de deskundigheid om te kunnen beoordelen of de magneetkaarten en de gegevens die daarop staan voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen omdat feitelijk niet goed valt vast te stellen hoe de informatie op de magneetkaarten dient te worden gekwalificeerd. Vooralsnog is daarom, gelet op de betwistingen door Range King, geenszins komen vast te staan dat de magneetkaarten van Ampy c.s. software of anderszins instructies bevatten die te kwalificeren zijn als een werk in de zin van artikel 10 lid 1 onder 12 Auteurswet. Daartoe is derhalve nader onderzoek door deskundigen vereist. Dientengevolge kan niet worden toegekomen aan de vraag of sprake is van inbreuk op een auteursrecht. Nu de procedure in kort geding zich daarvoor niet leent, zal dit in een bodemprocedure aan de orde dienen te komen.”

Lees het vonnis hier.

7- Rechtbank Arnhem, 20 februari 2008, KG ZA 08-54, Smeba Brandbeveiliging B.V. tegen Life Safety Products B.V.

Executiegeschil. “4.13 (…) Deze vraag is bevestigend beantwoord in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 november 1985, KG 1986, 11. Met inachtneming van dit arrest ziet de voorzieningenrechter in de onderhavige zaak ook aanleiding het maximumbedrag aan dwangsommen te verhogen. Gebleken is immers dat Smeba de opgelegde geboden op verschillende punten niet, dan wel niet tijdig is nagekomen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5736

Een bewerking

gksch.gifRechtbank ’s-Gravenhage,  28 februari 2008, KG-RK 2008 / 355 Chiquita Brands International Inc. c.s. tegen Gadgetaria.

Ex Parte-beschikking. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. “Recent heeft Chiquita moeten bemerken dat Gadgetaria zeer prominent op diverse pagina's van haar website www.goedkopekutspullen.nl een bewerking van haar wereldwijd bekende CHIQUITA-beeldmerk heeft afgebeeld, onder meer tezamen met dan wel op bananen. (…) Als gevolg van de inbreukmakende handelingen van Gadgetaria lijdt Chiquita schade. Een ieder die het Inbreukmakende Teken waarneemt zal direct de link leggen met het zeer bekende CHIQUITA-beeldmerk, waardoor de reputatie van dit merk ernstig wordt aangetast. Het CHIQUITA-beeldmerk dient gevrijwaard te blijven van iedere associatie met het soort producten dat Gadgetaria aanbiedt, nu dit haar reputatie als onderscheidingsteken voor vers fruit en vers fruit-producten schaadt, hetgeen bij het publiek direct tot verminderde afzet zal leiden.”

Lees de beschikking hier.

IEF 5731

Kazen verduisteren

Rechtbank Utrecht, 13 februari 2008, KG RK 08-220, Westland Kaas-Groep B.V tegen Roos.

Utrechtse Ex parte beschikking, met gelijke strekking als het een dag later uitgegeven Haagse bevel tegen de broer van gedaagde i.c. (zie IEF 5658). In de Utrechtse zaak betreft het echter niet alleen een verbod maar ook een verzoek tot (beschrijvend en bewijs) beslag. Het verzoek wordt toegewezen.

“Westland heeft er belang bij dat het verlof op voet van art. 1019b lid  3 Rv wordt verleend zonder dat de Gooische Boer daarover wordt geïnformeerd of gehoord, aangezien het aannemelijk is dat uitstel de verzoeker onherstelbare schade zal berokkenen en er gevaar voor verduistering of verlies van bewijs bestaat, nu aantoonbaar gevaar voor verduistering of verlies van bewijs bestaat. Aangezien De Gooische Boer de inbreukmakende kazen in een marktkraam verkoopt, waarbij de producten veelvuldig worden vervoerd, zal dan ook eenvoudig zijn voor de Gooische Boer de betreffende inbreukmakende kazen op zeer korte termijn te verduisteren.”

Lees de beschikking hier

IEF 5729

Financiële affaires

GvEA, 27 februari 2007, zaak T-325/04, Citigroup Inc. tegen OHIM / Link Interchange Network Ltd. (geen Nederlandse versie beschikbaar)

Oppositie op grond van ouder Brits beeldmerk LiNK tegen gemeenschapsmerkaanvraag woordmerk Worldlink. De oppositie richtte zich tegen klasse 36, financiële diensten. Het OHIM wijst de oppositie toe en het Gerecht gaat daarin mee. Specificeren en beperken zijn twee verschillende dingen, net als beschrijven en betekenis.

Zoals gebruikelijk in oppositiezaken is een aantal klachten van procesrechtelijke aard. Aardig om te vermelden zijn de overwegingen met betrekking tot de beperking en specificeren  van de diensten:

“28 In the present case, the restriction effected by the applicant consists, first, in the withdrawal from the list of services covered in the trade mark application of ‘monetary affairs’ and, second, in the specification of the category ‘financial affairs’ by the addition of the clarification ‘namely electronic and paper-based banking services, all relating to multi-currency payment systems; all included in Class 36’.

29 In the light of the foregoing, the withdrawal of the category ‘monetary affairs’ may be taken into consideration.

30 On the other hand, as alluded to by the parties at the hearing, the clarification made to the category ‘financial affairs’ is capable of influencing the examination of the similarity of that category of services with the services covered by the earlier mark and changes, consequently, the factual context of the dispute as it was brought before the Board of Appeal. Consequently, that clarification may not be taken into consideration by the Court.

31 In the light of all the foregoing, it must be held that, for the purposes of the present dispute, the services covered by the mark applied for, which fall within Class 36 and are concerned by the opposition, correspond to the description ‘financial affairs’.”

Met betrekking tot het vermeende beschrijvende  karakter van de merken, overweegt het Gerecht dat gekeken moet worden naar de waren en diensten waar de merken betrekking op hebben.

“68 However, on the part of the relevant consumers, namely all consumers in the United Kingdom, the purpose of the financial services covered by the earlier mark is to enable them to manage their financial resources, to dispose of them and to obtain information in relation thereto, and not to create and maintain connections. Consequently, that public will not perceive the term ‘link’ as being directly descriptive of one of the aspects of the financial services at issue, but at most as being allusive, given that communication links are used in the provision of those services”

Dat wil overigens niet zeggen dat het publiek het concept link niet begrijpt, alleen maar dat ze het niet beschrijvend vinden, zo kan worden afgeleid uit de vergelijking tussen de merken.

84 Conceptually, the earlier mark will be perceived by the relevant public as meaning a ‘link’, whilst the mark applied for will be perceived as meaning ‘global link’. Those two interpretations are very close in so far as they are based on the same concept and in so far as they are distinguished only by the addition of a geographical qualifier, which will be perceived as describing the fact that the relevant services are provided at a global level. The two marks at issue are therefore very similar conceptually.

85 Given, first, their slight visual and phonetic similarity and, second, their strong conceptual similarity, the Board of Appeal did not err in finding in essence, at paragraph 46 of the contested decision, that the signs at issue, assessed as a whole, display a certain degree of similarity.”

Genuanceerd verwarringsgevaar is dan ook aannemelijk:

“98 Thus, in the first place, the finding that there is a likelihood of confusion in the present case does not amount to conferring on the intervener a monopoly on the use of the element ‘link’. This case concerns only, first the earlier mark LiNK and the mark applied for WORLDLINK and, second, the services covered by those two marks. Given that the likelihood of confusion must be assessed by reference to all factors relevant to the circumstances of the case, the finding that there is a likelihood of confusion in this case does not prejudge the outcome of other cases involving other trade mark applications or other financial services.”

De oppositie wordt in stand gehouden en het beroep wordt afgewezen.

Lees het arrest hier.

IEF 5728

Een heraldische nabootsing

esdoorn.gifGvEA, 28 februari 2008, zaak T-215/06, American Clothing Associates tegen OHIM (alleen beschikbaar in het Frans, Pools en Zweeds).

Een 6ter Parijs-arrest dat wellicht een noot of nader commentaar verdient. Voor nu: Weigering van inschrijving beeldmerk bestaande uit de weergave van een esdoornblad en de letters RW (kleding) wegens gelijkenis met het esdoornblad-embleem van Canadese. Voor waren was die weigering terecht, voor diensten was de interpretatie van het OHIM van 6ter echter te ruim.

“29 En effet, si le législateur communautaire avait eu l’intention d’interdire, également pour les services, l’enregistrement des marques comportant des « armoiries, drapeaux et autres emblèmes d’État », il ne se serait pas limité à renvoyer simplement à l’article 6 ter de la convention de Paris, mais aurait inséré dans le texte même de l’article 7 du règlement n° 40/94 une interdiction d’enregistrer, soit comme marque communautaire soit comme élément d’une telle marque, « des armoiries, drapeaux et autres emblèmes d’État […] ainsi que toute imitation au point de vue héraldique », sans ainsi distinguer, implicitement mais nécessairement, du seul fait du renvoi à l’article 6 ter de la convention de Paris, entre marques de produits et marques de services.”

Lees het arrest hier.

IEF 5727

Inschrijven ter rolle

Hoge Raad, 8 februari 2008, LJN: BC3835, G-Star International B.V. tegen verweerster.

Voor de liefhebber. IE-zaak wordt procesrechtzaak. Hoger beroep, ontvankelijkheid; niet (tijdig) inschrijven ter rolle, aanhangigheid; herstelmogelijkheid; gebrek als bedoeld in art. 120 lid 2 en geldig herstelexploot ex art. 125 lid 4 Rv. 

Bij vonnis van 3 maart 2004 heeft de rechtbank Amsterdam, kort gezegd, in conventie een door G-Star op grond van art. 13 Aw gevorderde verklaring voor recht toegewezen, verweerster geboden iedere inbreuk op de auteursrechten van G-Star te staken en de gehele voorraad inbreukmakende kledingstukken te vernietigen, alsmede verweerster veroordeeld om aan G-Star te voldoen een bedrag van €16.377,36, met rente en kosten. In reconventie heeft de rechtbank het onder nummer 624182 ten name van G-Star ingeschreven Benelux merkdepot nietig verklaard en doorhaling van de inschrijving bevolen.

G-Star is bij exploot van 2 juni 2004 bij het hof in hoger beroep gekomen. Bij dat exploot heeft G-Star verweerster opgeroepen om te verschijnen op de rolzitting van het hof van 2 december 2004. Bij exploot van 26 november 2004 - hierna: het nadere exploot - heeft G-Star, met wijziging van de appeldagvaarding in zoverre, verweerster tegen een latere roldatum, namelijk 26 mei 2005, opgeroepen. G-Star heeft de appeldagvaarding niet op de rol van 2 december 2004 laten inschrijven.

Vervolgens heeft G-Star bij exploot van 6 december 2004 - hierna: het herstelexploot - deze niet-inschrijving van de appeldagvaarding aangemerkt als een verzuim en verweerster, onder instandlating van de appeldagvaarding, opgeroepen om te verschijnen op de rolzitting van 16 december 2004. De zaak is op de rol van die datum ingeschreven.

Het hof heeft G-Star in haar (principaal) appel niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat haar hiervoor beschreven handelwijze aan ontvankelijkheid in de weg stond.

“3.2.5 Anders dan het hof heeft geoordeeld, kon aan een en ander het nadere exploot van 26 november 2004 niet afdoen, nu dat, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor in 3.2.2 is overwogen, geen rechtsgevolg teweeg kon brengen, en dit voor verweerster aanstonds duidelijk moet zijn geweest op grond van de door het hof genoemde rechtspraak. Daarom heeft het hof ten onrechte gewicht gehecht aan de door het hof aangenomen onzekerheid van verweerster omtrent - kort gezegd - de (datum van) inschrijving van de zaak in appel. Dit geldt overigens temeer nu de zaak reeds op de rol van twee weken na de oorspronkelijke roldatum is ingeschreven.

3.3 Op grond van het voorgaande slaagt de klacht van het middel dat hof ten onrechte G-Star niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar hoger beroep, zodat het bestreden arrest niet in stand kan blijven.”

Lees het arrest hier.

IEF 5724

Behoefte aan inlichtingen

Rechtbank Arnhem, 6 februari 2008, LJN: BC4031, Australian Homemade International B.V. tegen Gedaagde.

Geschil over betaling Master License Agreement-fee, waarbij o.a wordt gevorderd voor recht te verklaren dat  gedaagde jegens AHI aansprakelijk is voor de schade, naar aanleiding van de door gedaagde gepleegde inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van AHI, welke schade nader is op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Aangezien Iers recht van toepassing is houdt de rechtbank de zaak aan.

“4.10.  Voor de beoordeling van de vordering van AHI die is gegrond op de gestelde inbreuk door [ged.conv./eis.reconv.] op de intellectuele eigendomsrechten van AHI (r.o. 3.1 sub d)) is niet uitsluitend bepalend of [ged.conv./eis.reconv.] partij is bij de Master Licence Agreement. In zoverre kan AHI dan ook in haar vordering worden ontvangen. De rechtbank overweegt over deze vordering het volgende.

4.11.  AHI stelt zich op het standpunt dat [ged.conv./eis.reconv.] inbreuk maakt op haar intellectuele eigendomsrechten. Daartoe voert zij - samengevat - aan dat [ged.conv./eis.reconv.] na de opzegging van de Master Licence Agreement ondanks sommatie (zie r.o. 2.13) het handelsmerk (handelsnaam en logo) van Australian Homemade is blijven gebruiken. AHI stelt dat zij als gevolg van deze inbreuk schade heeft geleden en nog steeds schade lijdt en dat haar imago en goede naam door de handelwijze van [ged.conv./eis.reconv.] zijn en worden aangetast.

4.12.  [ged.conv./eis.reconv.] beroept zich er niet op dat AHI in haar vordering niet-ontvankelijk is omdat niet hij, maar AH Ltd de gestelde inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten zou hebben gepleegd, maar voert inhoudelijk verweer. [ged.conv./eis.reconv.] stelt dat hij zo snel als mogelijk was alle verwijzingen naar de merknaam/handelsnaam Australian Homemade uit de beide winkels heeft verwijderd, maar dat hij hierbij werd opgehouden doordat hij niet zonder toestemming van de eigenaren wijzigingen aan de panden mocht aanbrengen. Volgens [ged.conv./eis.reconv.] is dan ook sprake van overmacht.

4.13.  De rechtbank overweegt dat naar Nederlands internationaal privaatrecht de gestelde inbreuk op het intellectueel eigendomsrecht wordt beheerst door het recht van het land waarvoor de bescherming van dat recht wordt ingeroepen. Aangezien AHI zich beroept op een inbreuk op haar intellectuele eigendomsrechten in Ierland, is daarop dan ook Iers recht van toepassing.  Partijen hebben zich er niet expliciet over uitgelaten hoe de kwestie van de gestelde inbreuk naar Iers recht moet worden beoordeeld. De rechtbank heeft behoefte aan inlichtingen op dit punt en zal partijen daarom in de gelegenheid stellen zich hierover uit te laten. De zaak zal daartoe op de rol worden geplaatst voor akte aan de zijde van AHI. [ged.conv./eis.reconv.] zal vervolgens daarop kunnen reageren.

Lees het vonnis hier.

IEF 5722

De hardcore-restrictie

Gerechtshof Arnhem, 18 december 2007, LJN: BC5311, M.F. Design B.V. tegen Eastborn Slaapsystemen B.V.

Mededingingsrecht. Stukgelopen samenwerking. Opzegging van een voor onbepaalde tijd gesloten dealerovereenkomst. Opzegging op grond van inbreuk op IE rechten niet waarschijnlijk. De werkelijke reden is ondermijning door MF van Eastborns dealerorganisatie. Deze opzegging is in strijd met de Mededingingswet en derhalve nietig.

Gedurende 11 jaar heeft Eastborn, fabrikant van matrassen, boxsprings en slaapkamermeubelen,  regelmatig Eastborn-producten verkocht aan woninginrichtingbedrijf MF. Eastborn heeft in 2005 aan MF bericht de contractuele relatie met MF Design op te zeggen met ingang en aan MF Design geen Eastborn-producten meer te leveren. Daartegen heeft MF geprotesteerd en tevergeefs in twee instanties een kort geding gevoerd. In dit arrest in de bodem oordeelt het hof uiteindelijk anders.

Schendig van IE-rechten is i.c. volgens het hof geen aannemelijke grond voor opzegging.

“4.7  Met betrekking tot de tweede reden heeft de rechtbank in haar vonnis overwogen dat het gebruik door MF op haar website van de woord- en beeldmerken van Eastborn niet in strijd is met het recht en dat de hyperlink en deeplink op die website niet onrechtmatig zijn. Daartegen richt Eastborn haar grieven 2 en 3 in het incidenteel appel.

4.9  Naar het oordeel van het hof blijkt hieruit slechts dat Eastborn MF heeft aangesproken op, kort gezegd, ongeoorloofd kopiëren op haar website en dat MF haar site telkens dienovereenkomstig heeft aangepast. Eastborn heeft haar beroep op schending van auteurs- en merkenrecht pas na de opzeggingsbrief van 19 april 2005 voor het eerst schriftelijk aan MF kenbaar gemaakt in de brief van haar advocaat van 28 juli 2005. Zoals hiervoor onder rov. 3.8 vermeld, heeft Eastborn per e-mail van 17 maart 2005 aan een over de 20% korting klagende dealer bericht dat zij om andere redenen (dan die korting) zou trachten de relatie met MF te elimineren. Tegen deze achtergrond is niet aannemelijk dat deze tweede reden daadwerkelijk aan de opzegging ten grondslag heeft gelegen en behoefde MF dat bij ontvangst van de opzeggingsbrief ook niet redelijkerwijs te begrijpen. De grieven 2 en 3 in het incidenteel appel behoeven daarom verder geen bespreking.

De kern van het geschil is ondermijning door MF van Eastborns dealerorganisatie.

“4.14  Zoals Eastborn heeft erkend zette een groot aantal andere dealers direct na de lancering van MF’s website vanwege hun omzetverliezen Eastborn met dreiging van opzeggingen onder druk om de handelwijze van MF op haar website te beëindigen. Uit al die producties blijkt onmiskenbaar dat die andere dealers bezwaar maakten tegen de door MF toegezegde internetkortingen van 20%.

4.18  Uit een en ander, mede in samenhang met de e-mail van Eastborn van 17 maart 2005 bezien, concludeert het hof dat Eastborn onder druk van haar andere dealers bij brief van 19 april 2005 het dealerschap aan MF slechts heeft opgezegd om de marge van die dealers via (het systeem van) de consumentenadviesprijzen te handhaven, in feite als sanctie op de niet-naleving van de consumentenadviesprijzen. De handhaving daarvan onder druk van de dealers en de effectuering daarvan door Eastborns opzegging aan MF vormen onderling afgestemde feitelijke gedragingen (gecoördineerd marktgedrag) van de daarbij betrokken ondernemingen (fabrikant en dealers) die de economische vrijheid van deze ondernemingen beperken.

Het komt er immers op neer dat de ondernemer die zich structureel niet aan de adviesprijzen houdt, wordt buitengesloten. Gelet op de verboden strekking daarvan (het mededingingsbeperkend doel) ligt het voor de hand dat deze verticale prijsbinding een beperking van de (intra-brand) prijsconcurrentie in Eastbornproducten beoogt en realiseert (vergelijk de door de Commissie bekend gemaakte Richtsnoeren inzake verticale beperkingen, Publicatieblad 2000/C 291, randnr. 111), waardoor de beïnvloeding van de handel in Eastbornproducten merkbaar is. MF kan de Eastbornproducten ook niet van een van de andere bij de dealerorganisatie aangesloten dealers betrekken tegen lagere prijzen dan de consumentenadviesprijzen. Ten aanzien van het intrabrand-effect heeft Eastborn geen argumenten voor het tegendeel aangevoerd.

Partijen zijn het er over eens dat deze mededingingsbeperkende onderling afgestemde feitelijke gedragingen niet de handel tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden. Daarom is niet artikel 81 EG maar artikel 6 lid 1 Mw van toepassing.

4.22 (…) Volgens artikel 4, aanhef en onder a) van deze verordening [(EG) nr. 2790/1999] is de in artikel 2 voorziene vrijstelling onder meer niet van toepassing op verticale overeenkomsten die, op zich of in combinatie met andere factoren waarover de partijen controle hebben, direct of indirect, tot doel hebben: a) de beperking van de mogelijkheden van de afnemer tot het vaststellen van zijn verkoopprijs, onverlet de mogelijkheid voor de leverancier om een maximumprijs op te leggen of een verkoopprijs aan te raden mits deze prijzen niet ten gevolge van door een van de partijen uitgeoefende druk of gegeven prikkels hetzelfde effect hebben als een vaste prijs of minimumprijs. Deze hardcore-restrictie doet zich in dit geval voor. De onderling afgestemde feitelijke gedragingen van Eastborn en haar dealers hadden immers ten doel MF te beperken in haar mogelijkheden tot het vaststellen van haar verkoopprijzen. Voor vrijstelling komt Eastborn dus niet in aanmerking.

4.23  Op grond van het voorgaande is de op handhaving van de wederverkoopprijzen gerichte opzegging van de dealerovereenkomst ingevolge artikel 6 Mw verboden en nietig en tevens jegens MF onrechtmatig. Andere opzeggingsgronden blijken niet aanwezig.”

Lees het arrest hier.

IEF 5690

Bij ontstentenis van een relevante grond tot weigering

Het Hof van Beroep te Brussel, 15 februari 2008, A.R.Nr.2006/AR/190. Addilub B.V.B.A. tegen Benelux-bureau voor de Intellectuele Eigendom.

 

PlusMotorOil.bmpEen voor de weigeringspraktijk van het BBIE interessante uitspraak van het Hof van Beroep te Brussel. Het hof vernietigt de bestreden beslissing van het BBIE inzake het samengestelde teken ‘PLUS motor oil’ en beveelt de registratie daarvan.

“28. Het gedeponeerde merk is een samengesteld teken dat bestaat uit drie woorden in een opvallende gestileerde grafische en gekleurde voorstelling. De voorstelling van de drie woorden, en inzonderheid deze van het woord ‘PLUS’, neemt een overwegende plaats in in het geheel, zowel in omvang als wat het aspect ‘blikvanger’ aangaat. Het kleurelement vervult hierbij een in het oog springende rol. De woorden ‘motor oil’ hebben duidelijk slechts een secundaire rol. De totaalindruk wordt aldus minstens in even belangrijke mate gecreëerd door de voorstelling van het woord PLUS tegen de grijze achtergrond als door het woord zelf.

(…) Geen van de gebruikte figuratieve tekens, noch de aangewende kleurencombinatie is op zich ongeschikt om de waren herkenbaar te maken naar een onderneming toe”

“34. Bijgevolg staat de absolute weigeringsgrond uit artikel 2.11.1 c. BVIE evenmin aan de registratie van het teken in de weg. De registratie bezorgt eiseres overigens slechts exclusieve rechten op het complex teken in zijn geheel, maar geenszins meteen op alle samenstellende delen ervan afzonderlijk beschouwd.”

Lees het arrest hier