Ma Fo Am
GvEA, 10 oktober 2006, zaak T-172/05. Armacell Enterprise GmbH tegen OHIM / NMC S.A.
Voor wie het arrest nog niet eerst voor zichzelf had gelezen: Het GvEA komt tot een interessante fonetische interpretatie.
Oppositieprocedure op basis van ouder communautair woordmerk NOMAFOAM tegen gemeenschapsmerkaanvraag voor woordmerk ARMAFOAM, aangevraagd voor o.a. klasse 20: 'Uit elastomeren, thermoplastische of duroplastische schuimstoffen vervaardigde producten als systeemcomponenten of als eindproducten'. NOMAFOAM, is eveneens ingeschreven voor producten in klasse 20: 'Plastic producten voor zover niet begrepen in andere klassen, plastic houders voor verpakking, matrassen, kussens, plastic kussentjes om op te steunen, met name om op te zitten en/of te knielen tijdens het werken in de tuin of knutselen, sportactiviteiten, gymnastiek, ontspanning en vrije tijd.'
Overeenstemming van waren
Er volgt een uitgebreide uiteenzetting over de vraag of de waren soortgelijk dan wel identiek zijn. Het GvEA: “Bijgevolg heeft de kamer van beroep terecht vastgesteld dat er sprake is van een overlapping tussen de beschrijving van de waren van het aangevraagde merk en die van de waren van het oudere merk, en heeft zij dus op goede gronden geconcludeerd dat de waren waarop de conflicterende merken betrekking hebben, soortgelijk of zelfs dezelfde zijn.
Overeenstemming van tekens
Volgens het Gerecht is het oordeel van de kamer van beroep minstens met betrekking tot de niet-Engelstalige consumenten gegrond. Voor deze consumenten dient niet te worden overgegaan tot een begripsmatige vergelijking van de conflicterende merken. In dit verband is de stelling van Armacell, dat de niet-Engelstalige consument net als zijn Engelstalige evenknie het achtervoegsel “foam” spontaan zal herkennen als de Engelse term voor “schuimstof” en dus als een beschrijvende term voor de waren waarop de conflicterende merken betrekking hebben, kennelijk onjuist.” (r.o. 60).
Het GvEA stelt dat de enige visuele en fonetische verschillen tussen de conflicterende merken die objectief gezien kunnen worden ontdekt door het niet-Engelstalige publiek, voortvloeien uit de voorvoegsels „ar” en „no” van deze merken. (r.o. 64)
In casu is het Gerecht, net als de kamer van beroep, interveniënte en het OHIM van oordeel dat, wat het niet-Engelstalige publiek betreft, de verschillende voorvoegsels „ar” en „no” van de conflicterende merken, ondanks de plaats ervan aan het begin van het merk, de door deze merken opgeroepen indruk van grote visuele en fonetische overeenstemming, niet kunnen opheffen. Die grote overeenstemming vloeit zowel voort uit het feit dat deze merken even lang zijn (elk acht letters en vier lettergrepen), als uit het feit dat deze merken, met uitzondering van het bovengenoemde verschil, volkomen identiek zijn, zowel visueel (zes letters in dezelfde volgorde: „m”, „a”, „f”, „o”, „a”, „m”) als fonetisch („ma”, „fo”, „am”). (r.o. 66)
Bijgevolg stemmen de conflicterende merken visueel en fonetisch overeen, minstens wat het niet-Engelstalige publiek betreft. Rekening houdend met het feit dat een begripsmatige vergelijking van deze merken voor dit publiek niet ter zake dienend is, dient derhalve te worden geconcludeerd dat deze merken uit het oogpunt van dit publiek overeenstemmen. (r.o. 67)
Lees het arrest hier.