DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 2987

Vloeren

lsh.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 28 november 2006, KG ZA 06-1253. Rooding Parket B.V. tegen Rooks Holding B.V, Gooink Holding B.V en  Hoogewoonink.

Pleitnotaloos geschil over de reikwijdte van een merklicentie. Gebruik handelsnamen is toegestaan, domeinnaam dient te worden overgedragen.

Rooding is fabrikant en leverancier van parketvloeren, houdster van het woordmerk LORRAINE (Klassen 19, 27) en de domeinnaam parquetlorraine.com. Wat aanvankelijk begon als een samenwerking om de marketing van Rooding te verbeteren, resulteerde in de overnamen door Rooks c.s  van twee parketzaken van Rooding in Amsterdam en Rotterdam. Rooks c.s. verplichtten zich tot exclusieve afname van parket bij Rooding en krijgen een merklicentie. Ook was er sprake van het ontwikkelen van een franchiseformule te ontwikkelen. Uiteindelijk hebben Rooks c.s. ook getracht Rooding te kopen, maar dat liep stuk op de prijs.

Rooding stelt i.c. dat de verstrekte merklicentie op grond van de overeenkomst is beperkt tot gebruik van het merk LORRAINE strikt in de door Hoogewoonink c.s. geëxploiteerde parketdetailvestigingen voor zover deze de zogenoemde "Lorraine"-uitstraling" hebben. In haar optiek is door het hanteren van de handelsnamen Lorraine Shops en Lorraine Legservice en door gebruik van de website www.lorraine.nl sprake van overschrijding van de grenzen van de merklicentie en derhalve van merkinbreuk.

Met betrekking tot de handelsnamen Lorraine Shops en Lorraine Legservice stelt de voorzieningenrechter dat de opvatting van Rooding omtrent de reikwijdte van de verleende licentie onder het merk naar voorlopig oordeel (veel) te beperkt is.

“Een "Lorraine"-uitstraling gaat naar voorlopig oordeel bepaald verder dan uitsluitend "fysiek" gebruik van het merk in de winkel zelf, zoals door Rooding bepleit. Daartoe is medebepalend dat Hoogewoonink c.s. gehouden zijn tot exclusieve afname van parket onder het merk LORRAINE bij Rooding en derhalve voor haar bedrijfsvoering afhankelijk is van communicatie van het merk. Handelsnaamgebruik in de vorm van het hanteren van de handelsnaam Lorraine Shops valt onder deze voorlopige uitleg van "Lorraine" uitstraling.

Daar komt bij dat de statutair directeur van Rooding  op de hoogte was van het artikel uit het Rotterdams Dagblad van 25 januari 2005. Daarin wordt overduidelijk aangegeven dat men de handelsnaam Lorraine Shops hanteerde. (…) Voor zover Rooding daar thans nog tegen op wil treden, heeft zij daar naar voorlopig oordeel in ieder geval thans onvoldoende spoedeisend belang meer bij, als al niet geoordeeld moet worden dat sprake is van een (al dan niet deels stilzwijgende) licentie.”

Over gebruik van de handelsnaam Lorraine Legservice wordt overeenkomstig geoordeeld. “Rooding heeft niet weersproken dat zij zelf in haar facturatie Lorraine Legservice gebruikt. Dat maakt dat zij geen bezwaar meer kan maken tegen het hanteren van deze handelsnaam door gedaagden, die overigens geheel passend wordt geacht in de contractueel overeengekomen verplichting tot het optuigen van een "Lorraine" uitstraling.”

De Voorzieningenrechter wijst wel overdracht van de domeinnaam lorraine.nl toe:

“Voor zover het gebruik van de website www.lorraine.nl(en niet van de (fictieve) domeinnamen lorraineshops.nl of lorraine.amsterdam.nl en lorraine.rotterdam.nl, zoals met betrekking tot de twee laatstgenoemden ter zitting nog zijdens Rooding ter sprake is gebracht dat zulks domeinnamen zouden zijn, waartegen zij geen bezwaar zou willen hebben) moet worden gezien als handelsnaamgebruik, zoals Rooding voorop stelt en door Rooks c.s. niet wordt betwist en naar voorlopig oordeel juist voorkomt, is zijdens Rooks c.s. onvoldoende aannemelijk gemaakt (en door Rooding betwist) dat daartoe toestemming is gegeven.

Een verbod tot gebruik van de website en een overdrachtsbevel kan zodoende worden gegrond op art. 2.20 lid 1 sub d BVIE.1. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat hiermee zonder geldige reden ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het merk.”  

Voor een verdergaand (algemeen) merkinbreukverbod (dat een verbod tot het hanteren van de website www.lorraine.nl te boven gaat), worden in de specifieke omstandigheden van deze zaak in kort geding onvoldoende termen gezien.

Er is sprake van een geldige en van kracht zijnde aan Rooks c.s. verleende (ruime) licentie onder het merk. (…) Voor zover gebruik van het teken Lorraine op de website geen al dan niet toegestaan handelsnaamgebruik betreft, wordt het naar voorlopig oordeel alleen gebruikt voor verdere verhandeling van de door Rooding onder het merk in het verkeer gebrachte producten, zodat alleen al daarom geen sprake is van "ander gebruik" in de zin van art 2.20 lid 1 sub d BVIE.

Voor zover Rooding heeft willen stellen dat ook op grond van art. 2.20 lid 1 sub a en/of b en/of c BVIE sprake is van merkinbreuk door middel van de gewraakte website, heeft zij ter zake niet voldaan aan de ook in kort geding te vergen (elementaire) substantiëringsplicht.

Lees het vonnis hier.

IEF 2986

Winnaars

wenco.gifGerechtshof 's-Gravenhage. 23 november 2006, Van Kampen tegen WinnersMedia c.s (Met dank aan Michiel Ellens, Teurlings & Ellens Advocaten)

Hoger beroep naar aanleiding van dit vonnis in kort geding over non-usus van het merk Winners.

De grieven richten zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het gebruik van Game Winners en Toy Winners voor geschriften in leesportefeuilles, die om een tijdschrift heen zijn gevouwen niet als gebruik voor tijdschriften kan worden beschouwd. Van Kampen stelt dat het merk (met haar toestemming) is gebruikt door derden voor tijdschriften die via een leesportefeuille zijn verspreid. Het hof is van oordeel dat deze bladen als tijdschriften kunnen worden aangemerkt. Deze grieven slagen aldus.

Het hof behandelt vervolgens de vraag of sprake is van inbreuk als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub b, BVIE, waarbij op grond van de (positieve zijde van de) devolutieve werking van het hoger beroep de door de voorzieningenrechter niet behandelde verweren van WinnersMedia aan de orde zullen komen.

 

WinnersMedia stelt dat het merk van Van Kampen is gebruikt voor tijdschriften over spellen en speelgoed. Nu een essentieel onderdeel van een spel is dat het een winnaar kent, is winner dus beschrijvend voor die waren. "Nog daargelaten dat dit niet geldt voor elk speelgoed, brengt die naar het voorlopig oordeel van het hof nog niet mee dat het merk kan dienen tot aanduiding van een kenmerk van en beschrijvend is voor tijdschriften." Het hof acht verder aannemelijk dat het publiek het onderhavige gebruik van de aanduidingen WINNERS & CO en winnersenco zal opvatten als merkgebruik. "Dat in casu geen sprake zou kunnen zijn van merkgebruik (alleen al) omdat het (los van het vermeend beschrijvende karakter) zou gaan om een titel van een tijdschrift of om een domeinnaam hebben WinnersMedia niet gesteld."

Het hof oordeelt dat er sprake is van visuele, auditieve (en begripsmatige) gelijkenis tussen het merk zoals gedeponeerd en het teken zoals gebruikt, in casu WINNERS en WINNERS & CO. Gelet op de soortgelijkheid van waren acht het hof verwarringsgevaar aannemelijk.

Lees het arrest hier.

IEF 2978

Aanhoudend zon

sol.bmpRechtbank ‘s-Gravenhage 23 november 2006, KGZA 06-564. The Sun Company Benelux B.V. tegen Sol de Mallorca B.V.

Puur feitelijk executiegeschil over het gebruik van merk, handelsnaam en huisstijl, n.a.v. een kort geding vonnis van de Haagse Voorzieningenrechter van 22 juni 2006. 

Sun heeft een beeldmerk “The Sun Company” voor de diensten van een zonnestudio en nagelstyling. Bovendien is zij rechthebbende op de handelsnaam “The Sun Company”. Sun heeft voorts een huisstijl voor haar studio’s ontwikkeld. Sun heeft met Sol licentieovereenkomsten gesloten voor het gebruik van het merk, de handelsnaam en de huisstijl voor de zonnestudio's van Sol in Vlaardingen, Delft, Roosendaal en Tilburg. De licentieovereenkomsten zijn beëindigd per 1 januari 2006.

Op vordering van Sun is Sol bij het vonnis van 22 juni 2006 op daarin nader aangegeven gronden veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis het gebruik van het merk, de handelsnaam en huisstijl van Sun te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom. Sun heeft het vonnis op 23 juni 2006 aan Sol laten betekenen, zodat het gebruik van het merk, de handelsnaam en de huisstijl gestaakt diende te zijn op 8 juli 2006. Een eerder executiegeschil van Sol met het verzoek om haar een ruimere termijn te gunnen was geen succes.

Sun heeft bij exploit van 14 augustus 2006 Sol gesommeerd tot betaling van proces- en executiekosten en van een bedrag van EUR 1.000.000,- aan verbeurde dwangsommen tot en met 10 augustus 2006. Sol heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven. Daarop heeft Sun executoriaal beslag laten leggen op de bankrekening en het bedrijfspand van Sol.

Sol vordert in dit executiegeschil primair schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 22 juni 2006, althans van (de looptijd van) de dwangsommen, tot in een bodemprocedure de veerschuldigheid van de dwangsommen is vastgesteld, en opheffing van de beslagen. Subsidiair vordert zij matiging van de verbeurde dwangsommen tot in totaal EUR 25.000,-.

De Voorzieningenrechter volgt Sol grotendeels in haar stellingen en komt tot de conclusie dat vooralsnog moet worden aangenomen dat Sol mogelijk dwangsommen heeft verbeurd, maar alleen door het tweemaal afgeven van cadeaubonnen waarop het merk van Sun was afgebeeld en derhalve tot een aanzienlijk geringer bedrag dan waarvoor beslag was gelegd. Onder die omstandigheden bestaat aanleiding de ingezette executie van het vonnis van 22 juni 2006 tot het verkrijgen van betaling van een bedrag van EUR 1.000.000,- te schorsen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat executieverkoop van het bedrijfspand van Sol naar mag worden aangenomen ernstige gevolgen zou hebben voor de bedrijfsvoering van het filiaal te Delft. Nu de executie wordt geschorst, bestaat volgens de Voorzieningenrechter geen reden de gelegde beslagen op te heffen.

Lees het vonnis hier. Lees het eerdere vonnis hier.

 

IEF 2977

Als er een fuif is

tijger.bmpRechtbank Rotterdam, 9 november 2006, LJN: AZ3045 Duyvis Production tegen Dutch-Nut-Group

Inbreuk beeld/vormmerken en merkrecht op verpakking en kostenveroordeling.

Sinds 1983 brengt Duyvis ‘tijgernootjes’ op de markt. DNG heeft rond maart 2006 onder de naam ‘Poemanoten bacon-kaas’ en ‘Kenia mix met poemanoten’ (een notenmix met) gecoate noten op de markt gebracht.

Duyvis vordert onder meer dat DNG het gebruik van de benamingen ‘poema’, ‘poemanoten’ en ‘Kenia mix’ staakt. Duyvis legt aan haar vordering ten grondslag dat DNG met de productie van en de handel in de ‘poemanoten’ op grond van het bepaalde in artikel 2.20 BVIE inbreuk maakt op de aan haar toekomende merkrechten. Duyvis stelt daartoe dat DNG inbreuk maakt op haar woordmerken ‘tijger’, ‘tijgernootjes’ en ‘Africa mix’, op haar beeld/vormmerken op de ‘tijger-nootjes’, zowel ieder nootje afzonderlijk als tezamen, alsmede op haar merkrecht op de verpakkingen.

"Naar voorlopig oordeel is hiervan in het onderhavige geval echter geen sprake. Het woordmerk ‘tijger’ is niet sterk onderscheidend voor noten en niet aannemelijk is dat het publiek onmiskenbaar een verband zal leggen tussen het teken ‘poema’ en het merk ‘tijger’. Daarbij is van belang dat er op de markt meer-dere zoutjes zijn met namen van katachtige roofdie-ren. Voorts is er naar voorlopig oordeel geen sprake van (begripsmatige) overeenstemming tussen het woordmerk ‘Africa mix’ en het teken ‘Kenia mix’, nu ook in dat kader niet aange-nomen kan worden dat het publiek onmiskenbaar een verband zal leggen tussen teken en merk, enkel omdat de benaming van de notenmix van DNG een verwijzing inhoudt naar een land dat deel uitmaakt van het continent Afrika. Dat er sprake zou zijn van auditieve en vi-suele overeenstemming tussen ‘Africa mix’ en ‘Kenia mix’, op grond waarvan de consu-ment die met het teken wordt geconfronteerd een verband legt tussen teken en merk, acht de voorzieningenrechter evenmin aannemelijk. Daarbij is in ogenschouw genomen dat er meerdere zoutjes en notenmixen op de markt zijn met een vergelijkbare dan wel een zelfde benaming."

Ten aanzien van de gestelde inbreuk op de beeld/vormmerken van Duyvis oordeelt de rechter het volgende: "Geoordeeld moet worden dat de ‘poemanoten’ op deze wijze waargenomen een grote mate van overeenstemming vertonen met de ‘tijgernootjes’. Daarbij is mede van belang dat bij die waarneming niet een afzonderlijk exemplaar, maar een grotere hoeveelheid in het desbetreffende zakje, in een schaaltje of in de hand wordt gezien. Gevaar voor verwarring moet dan ook aannemelijk worden geacht." Op grond hiervan dient ook het gebruik van de afbeeldingen van de poemanoten op de verpakking van de 'poemanoten bacon-kaas' onrechtmatig te worden geacht. Dit geldt niet voor de verpakking van de 'Kenia mix met poemanoten' nu op die verpakking de 'poemanoten' niet prominent staan afgebeeld.

Het voorgaande leidt er toe dat de vordering van Duyvis strekkende tot het staken van de handel in ‘poemanoten’ en in de verpakkingen ‘poemanoten bacon-kaas’ zal worden toegewezen, als ook de vordering tot terugneming door DNG van vorenbedoelde inbreukmakende noten en verpakkingen en/of het reclamemateriaal voor die noten.

De rechtbank wijst de gevorderde advocaatkosten toe voor een (gematigd) bedrag van EUR 25.000,--.

Lees het vonnis hier.

IEF 2968

Damesbroeken (2)

eijsvogels.bmpBijdrage van Frank Eijsvogels (Howrey LLP) over het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Montex/Diesel (lees arrest hier).

"As it has not been argued in the German proceedings that the German court should determine whether the jeans coming from Poland and destined for Ireland qualify as 'goods infringing an intellectual property right' by applying the same criteria used to establish whether a trade mark right would have been infringed in Germany if these jeans would have been manufactured in Germany, and as the ECJ has not taken Article 6(2)(b) of Regulation 3295/94 into consideration in its decision, the decision in Montex/Diesel is not relevant for the meaning of Article 6(2)(b) of Regulation 3295/94 and of Article 10 in conjunction with recital 8 of Regulation 1383/2003. Therefore, the decision of the Supreme Court of 19 March 2004 in Philips/Princo c.s. is still relevant."

Lees hier meer.

IEF 2952

De benaming van een kleur (2)

vicks.bmpGerechtshof Amsterdam, 16 november 2006, Red Bull tegen Procter & Gamble Nederland (Met dank aan Marjolein Bronneman, De Brauw)

Hoger beroep in de zaak tussen Red Bull en Procter & Gamble (zie hier voor het vonnis van de rechtbank). Geen verwarring tussen de hoestbonbon die Vicks onder de naam Red Energy verkoopt en het energiedrankje Red Bull.

"De desbetreffende producten, een frisdrank in blik respectievelijk pastilles in een zakje, verschillen naar hun aard. Wel is er overeenstemming naar hun bestemming en gebruik, nu beide gepresenteerd worden als een functioneel, energie verhogend product. Beide producten bevatten hiertoe, in onderling uiteenlopende concentraties, de grondstoffen cafeïne en taurine, hetgeen op de verpakkingen is vermeld. Er kan derhalve naar het voorlopig oordeel van het hof wel van verwantschap tussen beide producten en daarmee, anders dan de voorzieningenrechter oordeelde, ook van een zekere mate van soortgelijkheid worden gesproken. Te beoordelen is vervolgens de vraag, of dit in het licht van de overige relevante factoren van het geval grond oplevert voor een verbod als door Red Bull gevorderd."

"Red Bull is als (kaal) woordmerk ingeschreven, zodat de vormgeving ervan geen rol speelt bij de vergelijking met het teken Red Energy zoals dat door Procter & Gamble wordt gebruikt. De overeenstemming is beperkt tot het woord Red. Dit woord is enkel de benaming van een kleur waaraan op zich zelf geen of hoogstens een zeer gering onderscheidend vermogen toekomt. Dit geldt ook in relatie tot de 'energieproducten' waarvoor het merk wordt gebruikt, nu de kleur rood in het algemeen als indicatief voor, onder meer, energie kan worden beschouwd. Ook indien in aanmerking wordt genomen dat de woordcombinatie Red Bull een bekend merk is, hetgeen door Procter & Gamble niet wordt bestreden, komt aan het element Red, als kwalificatie van het daaropvolgende zelfstandig naamwoord, geen althans onvoldoende onderscheidend vermogen toe. Weliswaar staat het woord Red in beide combinaties voorop, doch anders dan Red Bull betoogt brengt dit enkele feit op zich zelf niet mee dat het woord Red als het kenmerkende of meest onderscheidende deel moet worden beschouwd. Het hof verenigt zich dan ook met het oordeel van de voorzieningenrechter dat bij globale waarneming van de desbetreffende woordcombinaties door een gemiddelde en normaal oplettende consument het woord Red niet in overwegende mate de aandacht zal trekken."

De grieven falen en het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Lees hier het arrest.

IEF 2946

Pro-ces

pro.bmpRechtbank 's-Gravenhage, 16 november 2006, Arfaian Export-Import Handel GmbH tegen Wilbert Jan Paul Marie van Spaendonck.

Weinig opzienbarend vonnis inzake het registreren van een domeinnaam en handelsnaam door een groothandel in strijd met het merk- en handelsnaamrecht van de fabrikant.

Arfaian is producent en leverancier van tennisartikelen. Arfaian heeft in 1989 het woordmerk 'PRO'S PRO' gedeponeerd voor de klasse 18 en 28 en later, in 2006, ook voor klasse 7.

Van Spaendonck heeft een groothandel en postorderbedrijf in tennis- en golfartikelen en verkoopt producten van Arfaian onder het merk PRO'S PRO, voornamelijk bespanmachines, maar ook producten van andere fabrikanten en merken. Van Spaendonck heeft de domeinnamen www.prospro.nl en www.prospro.be op zijn naam laten registreren. De homepagina van www.prospro.nl vermeldt onder meer: “Welkom op de website van Pro's Pro. Wij bieden u vrijwel alles op het gebied van tennis (…). Alle producten op de Pro Pro's website zijn te bestellen via (…) dealer Spaendonck Sport. (…) Klik op de onderstaande link om naar de online webshop te gaan.” Om producten te bestellen dient te worden doorgeklikt naar www.spaendoncksport.nl of www.bestin.nl. Verder heeft Van Spaendonck in het handelsregister de handelsnaam Pro's Pro.nl laten vermelden.

 

Van Spaendonck bestrijdt dat Arfaian een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen. Volgens Van Spaendonck heeft hij in de week waarin de zitting plaatsvond verzocht de handelsnaam in het handelsregister door te halen. Het gebruik van de domeinnaam www.prospro.nl en van de handelsnaam duurt niettemin tot heden voort. Daaruit volgt een spoedeisend belang van Arfaian aan die, naar zij stelt, inbreuk op haar rechten een einde te maken.

Partijen zijn het er kennelijk over eens dat de domeinnamen moeten worden aangemerkt als gebruik van het merk, anders dan ter onderscheiding van waren.

Arfaian meent dat Van Spaendonck door het gebruik van de domeinnamen ongerechtvaardigd voordeel uit het merk van Arfaian trekt. Arfaian stelt terecht dat de consument door de bekendheid met het merk naar de domeinnaam/website www.prospro.nl of www.prospro.be geleid zal worden en vervolgens naar de webwinkels van Van Spaendonck.

Het ongerechtvaardigd karakter van dit voordeel wordt niet weggenomen doordat
Van Spaendonck - op eigen initiatief - in het merk zou hebben geïnvesteerd door daarvoor in Nederland reclame te maken. Evenmin is van belang dat Van Spaendonck zich bereid heeft verklaard de website zodanig aan te passen dat geen verwarring kan ontstaan tussen zijn onderneming en die van Van Spaendonck.

Van Spaendonck beroept zich erop dat Arfaian al jaren weet dat hij de domeinnamen gebruikt en dat Arfaian daarom haar recht heeft verwerkt tegen dat gebruik op te treden. Dit verweer gaat niet op. Rechtsverwerking kan niet worden aangenomen uitsluitend op de grond dat gedurende een zekere periode is nagelaten tegen aantasting van het recht op te treden. De gestelde toestemming is door Arfaian betwist en door Van Spaendonck niet aannemelijk gemaakt. Van die toestemming kan daarom in deze procedure niet worden uitgegaan.

Van Spaendonck heeft gewezen op het belang dat hij heeft bij het behoud van de
domeinnaam www.prospro.nl gezien de omzet die hij daarmee genereert. De
voorzieningenrechter wil dat aannemen, maar dat belang staat aan toewijzing van het gevorderde verbod niet in de weg.

Gelet op het voorgaande moet het gevorderde verbod op het gebruik en de gevorderde overdracht van de domeinnamen www.prospro.nl en www.prospro.be worden toegewezen als hierna vermeld, echter met bepaling van een ruimere termijn.

Lees het vonnis hier.

IEF 2945

Parallelle oppositieprocedures

GvEA 16 november 2006, zaak T 32/04, Lichtwer Pharma AG tegen BHIM
 
Taksen en kosten bij definitieve afwijzing van merkaanvraag in parallelle oppositieprocedures. 
 
Verzoekster heeft bij BHIM een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend inzake het woordteken Lyco A. Een drietal opposities zijn ingediend tegen deze merkaanvraag. Queisser Pharma GmbH & Co. doet dat op basis van het oudere merk LYCO PROTECT. Deze oppositie is afgewezen wegens het ontbreken van verwarringsgevaar. Er is geen beroep ingesteld. Laboratoire L. Lafon SA stelt oppositie in op basis van het oudere merk LYOC. Wegens het ontbreken van verwarringsgevaar wordt deze oppositie afgewezen. Medicom Pharma AG slaagt wel in haar oppositie op basis van het oudere merk LYCO Q10, waardoor de inschrijving van het aangevraagde merk word geweigerd. Partijen stellen geen beroep in waarna deze beslissing onherroepelijk is geworden.
 
De kamer van beroep beslist dat verzoekster de taksen en kosten van de oppositieprocedure en van de beroepsprocedure dient te betalen. Verzoekster vordert GvEA BHIM te veroordelen in deze kosten. Het GvEA wijst de vordering toe.

“Om te beginnen staat vast dat de oppositieprocedure die heeft geleid tot de afwijzing van verzoeksters merkaanvraag, berust op andere feiten dan de in casu bij de kamer van beroep aanhangige procedure tussen verzoekster en Laboratoire L. Lafon. Bijgevolg moet bij de beoordeling van het gevaar van verwarring van de conflicterende merken in elk van deze procedures rekening worden gehouden met alle elementen, feitelijk en rechtens, die partijen in elke procedure aanvoeren.”
 
“In deze omstandigheden kan op basis van de toewijzing van een oppositie, waardoor de parallelle procedures weliswaar zonder voorwerp raken, geenszins worden vastgesteld welke partij in deze parallelle procedures in het ongelijk zou zijn gesteld. De vaststelling van de verliezende partij in een bepaalde procedure mag immers alleen berusten op het voorwerp en het feitelijke en juridische kader van die procedure, zoals bepaald door de vorderingen van partijen.”
 
“Zonder dat uitspraak behoeft te worden gedaan over de gevolgen van een beslissing tot afwijzing van een merkaanvraag, vloeit bovendien uit de beslissing tot toewijzing van een van de tegen deze aanvraag ingestelde opposities geenszins automatisch voort – zoals de bestreden beslissing vooronderstelt – dat de aanvrager van het geweigerde merk wordt verwezen in de kosten van alle eventuele parallelle procedures.”
Lees hier het arrest.

 

IEF 2938

Moedermaatschappij

mogul.bmpRechtbank ‘s-Gravenhage, 15 november 2006, HA ZA 05/3934 (Mogul / Lazu)

Merkoverdracht

Tot 15 juli 2005 was Lasu International B.V. houdster van het gecombineerde Benelux woord/beeldmerk MOGUL BRAND. Echter, een bestuurder van Lasu heeft - buiten het medeweten van de medebestuurder en enig aandeelhouder - een overeenkomst gesloten met Mogul BVBA waarbij het merk tegen betaling aan Mogul werd overgedragen. Op 15 juli 2005 is in het Benelux Merkenregister de betreffende mutatie aangetekend en sindsdien staat het merk te naam van Mogul

Volgens de statuten van Lasu was voor de overdracht enerzijds goedkeuring vereist van de aandeelhouder, terwijl daarvoor anderzijds een bestuursbesluit met volstrekte meerderheid vereist was. Geen van deze statutaire voorschriften is nageleefd. De bestuurder die hiervoor verantwoordelijk was is inmiddels geschorst en ontslagen.

Saillant detail hierbij is dat de ontslagen bestuurder van Lasu de ex-vrouw is van de medebestuurder en enig aandeelhouder. Bovendien werd Mogul vertegenwoordigd door de zoon van deze ex-echtgenoten. Kortom, de moeder heeft zonder dat haar ex-echtgenoot daarvan op de hoogte was tegen betaling het merk MOGUL BRAND overgedragen aan haar zoon.

 

Mogul vordert nu een verbod tot merkinbreuk tegen de afnemers van Lasu (de gedaagden). In reconventie vordert Lasu (als gevoegde partij) primair nietigverklaring van de overeenkomst met Mogul, een bevel tot doorhaling van de mutatie in het Benelux Merkenregister en subsidiair ontbinding van de overeenkomst met Mogul vanwege wanprestatie.

Mogul is niet verschenen ter comparitie zonder daar een steekhoudend te achten reden voor te verschaffen. Haar procureur heeft zich genoodzaakte te zien zich aan de zaak te ontrekken. Zij heeft de eis in reconventie (ook) niet (anderszins) weersproken. Dat heeft volgens de rechtbank gevolgen voor de beoordeling. Op grond van de proceshouding van Mogul als eiseres in conventie, is het gestelde bij antwoord/eis in reconventie van de ex. art. 212 Rv gevoegde partij Lasu als niet weersproken vast komen te staan.

De vordering in conventie van Mogul wordt afgewezen. De vorderingen in reconventie van Lasu worden grotendeels toegewezen. Echter, de gevorderde nietigverklaring is wegens het niet partij zijn van de moeder in deze procedure op grond van art. 3:51 lid 2 BW niet toewijsbaar. Overigens bepaalt de rechtbank dat het vonnis op de voet van 3:300 BW zonodig in de plaats treedt van de medewerking van Mogul – Mogul is immers naar het buitenland vertrokken onder achterlating van een leeg kantoorpand - om tot registratie van de retro-overdracht op naam van Lasu over te gaan. Een dwangsom is dus volgens de rechtbank niet nodig.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 2937

Litispendentie

litis.bmpRechtbank 's-Gravenhage, 15 november 2006, Societa' Italiana Calzature tegen Vicini

Bodemprocedure, bevoegdheidsincident, beroep op litispendentie

"In het incident concludeert Vicini tot onbevoegdheid van deze rechtbank wegens litispendentie in de zin van artikel 27 EEX-verordening en subsidiair vraagt zij onder verwijzing naar artikel 28 EEX-verordening aanhouding van deze procedure in Nederland tot onherroepelijke beslissingen zijn gegeven in de procedures in Milaan en in Bologna."
Societa' Italiana Calzature (SIC) dagvaart Vicini vanwege merkinbreuk op het Gemeenschapsmerk ZANOTTI uit 1996. Vicini heeft sinds 2001 een Benelux-beeldmerk. SIC vordert dat het merk wordt nietig verklaart en dat het wordt doorgehaald.

Omdat er twee procedures in Italie aanhangig zijn, waarin een beroep wordt gedaan op een vaststellingsovereenkomst die partijen in 1998 sloten ( Zie r.o. 3.1 voor de inhoud daarvan), concludeert Vicini tot onbevoegdheid van deze rechtbank wegens litispendentie in de zin van artikel 27 EEX-verordening en subsidiair vraagt zij onder verwijzing naar artikel 28 EEX-verordening aanhouding van deze procedure in Nederland tot onherroepelijke beslissingen zijn gegeven in de procedures in Milaan en in Bologna."

Omdat het in de onderhavige zaak draait om de geldigheid van een Beneluxmerk. De rb. overweegt: “Gegeven deze bevoegdheid is er geen grond voor toepassing van de litispendentie regeling van artikel 27 EEX-verordening. In de Nederlandse procedure
gaat het immers om de geldigheid van het Beneluxmerk met nummer 702510. Dit merk wordt in de Italiaanse procedures niet genoemd. Bovendien staat bij voorbaat vast dat ter zake van de onderhavige vordering de Italiaanse rechter geen rechtsmacht heeft.”

Wel wordt de zaak wegens samenhang aangehouden totdat in de eerst aangespannen procedure is beslist. De zaak gaat naar de parkeerrol.

Lees het vonnis hier.