DOSSIERS
Alle dossiers

Woord- en of beeldmerk  

IEF 13008

Normaal gebruik in periode voor vervallenverklaring niet aannemelijk gemaakt

Rechtbank Rotterdam 4 september 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:7817 (Vaise tegen Jansen/Savoy Club)
Uitspraak ingezonden door Thera Adam-van Straaten, Kneppelhout & Korthals N.V..
Beneluxmerk, vervallenverklaring, normaal gebruik. Geen "Heilung" na vordering.

Herman Jansen heeft in 1971 de Benelux woordmerken SAVOY CLUB (merk 1) en in 1993 SAVOY CLUB (merk 2) laten registreren. Vaise is voornemens om in de Europese Unie alcoholische dranken te verkopen onder de aanduiding Savoy Club. Vaise verlangt de vervallenverklaring en de ambtshalve doorhaling. Hij stelt dat er gedurende een onafgebroken periode van 3 (merk 1) en 5 jaar (merk 2) zonder geldige reden geen normaal gebruik van deze merken is gemaakt.

Indien in de periode van 12 november 2007 tot 12 november 2012 het merk normaal is gebruikt, is in ieder geval sprake van "Heilung" [red. herstel van het verval wegens niet-normaal gebruik]. Er zijn onderhandelingen geweest met Savoy Hotels over de levering van drank onder de merknaam. Nu dit nimmer tot enig resultaat heeft geleid, is dit niet als normaal gebruik aan te merken. Ook zijn er voorbereidingen geweest om vodka op de markt te brengen, maar dit waren intercompany handelingen en hebben dat ook niet tot normaal gebruik geleid. Jansen heeft wel hernieuwd gebruik van SAVOY CLUB aangetoond ná 12 november, dus nadat de vordering tot vervallenverklaring is ingesteld. De rechter wijst de vervallenverklaring van beide merken toe.

De beoordeling
4.1 Vaise verlangt dat de merken 1 en 2 vervallen worden verklaard omdat Herman Jansen gedurende een onafgebroken periode van vijf jaar zonder geldige reden geen normaal gebruik van deze merken heeft gemaakt in de Benelux. Vaise stelt voorts dat merk 1 vanaf de inschrijvingsdatum gedurende drie jaar niet is gebruikt voor de waar waarvoor het merk is ingeschreven, te weten whisky, en dat met betrekking tot merk 1 artikel 14c Eenvormige Beneluxwet op de merken (BMW-oud) van toepassing is. Daarin is bepaald dat de termijn van verval wegens niet normaal gebruik vanaf de inschrijvingsdatum 3 jaar bedraagt.

4.4 Artikel 2.27 lid 1 BVIE bepaalt dat iedere belanghebbende het verval van het merkrecht kan inroepen. het begrip "belanghebbende" dient blijkens de jurisprudentie en literatuur ruim uitgelegd te worden. Herman Jansen heeft - ondanks dat haar daartoe de gelegenheid is geboden - niet nader onderbouwd dat Vaise geen belanghebbende is omdat hij een stroman van een derde zou zijn en misbruik van recht zou maken door het verval van de merkrechten in te roepen. Nu de stellingen van Herman Jansen daarom voldoende feitelijke grondslag ontberen, wordt zij niet toegelaten tot nadere bewijslevering; haar verweer wordt gepasseerd. Naar het oordeel van de rechtbank is reeds voldoende voor het aanmerken van Vaise als belanghebbende in de zin van artikel 2.27 lid 1 BVIE dat hij op 12 november 2012 een (internationale) merkregistratie heeft verricht in onder andere de Benelux van het merk Savoy Club.

4.8 (...) Ter onderbouwing van haar betwisting heeft Herman Janssen onder meer bescheiden overlegd uit de periode tot en met 2003, zoals orders uit de administratie van UTOP en een persoverzicht van de in 2003 te Bordeaux gehouden Vinexpo.

4.9 De rechtbank is van oordeel dat deze bescheiden niet relevant zijn voor de beantwoording van de vraag of Herman Jansen gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaar normaal gebruik heeft gemaakt van het merk SAVOY CLUB. Daarvoor is met name de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de dagvaarding, te weten 12 november 2012, relevant. indien in die periode het merk normaal is gebruikt is in ieder geval sprake van "Heilung" waardoor een belanghebbende het verval van een merkrecht niet meer kan inroepen. Daarom zal hierna worden onderzocht of Herman Jansen in de periode van 12 november 2007 tot 12 november 2012 het merk SAVOY CLUB normaal heeft gebruikt.

4.10 Herman Jansen heeft haar betwisting dat zij sinds november 2007 geen normaal gebruik van echt merk SAVOY CLUB heeft gemaakt onderbouwd door overlegging van 1) een pro forma factuur d.d. 17 juli 2009. (...) 2) een pro forma factuur d.d. 14 oktober 2010.

4.11 Vaise heeft terecht betoogd dat deze leveringen binnen eigen onderneming hebben plaatsgevonden; gelet op de namen UTO USA Inc en Herman Jansen Shanghai Co Ltd moeten deze rechtspersonen geacht worden deel uit te maken van het concern Herman Jansen Beverage Group. (...) Het hiervoor omschreven gebruik is derhalve niet aan te merken als normaal gebruik dat in de weg staat aan vervallenverklaring als bedoeld in art. 2.26 lid 2 BVIE.

4.12 Herman Jansen heeft verder aangevoerd dat zij tot in november 2007 onderhandelingen heeft gevoerd met The Savoy Hotel Ltd. over de levering van dranken onder de merknaam SAVOY CLUB aan onder meer de Savoy hotels in Amsterdam en Rotterdam. (...)

4.13 (...) Anders dan Herman Jansen meent zijn de onderhandelingen met The Savoy Hotel als zodanis niet als normaal gebruik aan te merken. (...)

4.14 Tot slot heeft Herman Jansen opgemerkt dat zij in het voorjaar van 2012 aan Inspirits opdracht heeft gegeven om onder het merk SAVOY CLUB een wodka in de Nederlandse markt te introduceren. (...)

4.15 (...) Herman Jansen heeft ter comparitie erkend dat Inspirits een concernonderdeel is van de Herman Jansen Beverage Group. Daarom is sprake van een intercompanyverhouding. (...)

4.17 Nu op grond van het vorenstaande vast staat dat Herman Jansen van merk 2 gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaar geen gebruik heeft gemaakt binnen het Benelux-gebied voor de waren waarvoor het merk is ingeschreven en Herman Jansen daarvoor geen geldige reden heeft aangevoerd, zal de vordering tot vervallenverklaring van dit merk worden toegewezen.

Zoals onder 4.5 is overwogen leidt het vorenstaande tot het oordeel dat van merk 1 evenmin normaal gebruik is gemaakt. Ook de vordering tot vervallenverklaring van merk 1 is derhalve toewijsbaar.

De doorhaling van beide merken zal worden bevolen per 12 november 2012, zijnde het moment waarop de merken gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar niet meer normaal zijn gebruikt. Gesteld noch gebleken is dat Vaise bij een doorhaling per een eerdere datum belang heeft.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:RBROT:2013:7817(pdf)
HA ZA 12-1022 (afschrift)

IEF 13005

Inbreuk kleurmerk van een complete, geassembleerde delenhaak

Rechtbank Den Haag 28 augustus 2013, HA ZA 11-2527 (Marel Stork Poultry Processing tegen Rodon Parts)
Uitspraak ingezonden door Ivy de Bruijn, Willem Hoyng en Robin van Kleeff, Hoyng Monegier LLP.
Merkenrecht. Rechtsverwerking. Artikelnummers. Refererend merkgebruik. Kleurmerk. Stork ontwikkelt en produceert apparatuur voor de verwerking van geslacht gevogelte en heeft verschillende woord- en beeldmerken STORK geregistreerd, en een kleurmerk (links). Rodon verkoopt (machine)onderdelen voor de pluimveeverwerkende industrie. Rodon heeft een folder uitgebracht met titel "Overhead Conveyor Systems Stork Style" en een categorie-aanduiding "Stork" op haar website. Dit is niet (gemotiveerd) bestreden en wordt door de rechtbank verboden. Daarbij maakt Rodon gebruik van de aanduiding "compatible with Stork (machines)" en van artikelnummers van Stork voor het aanbieden van haar reserveonderdelen, dit wordt door de rechtbank toegestaan.

De rechtbank beveelt Rodon om inbreuk op de Stork-merken te staken, meer speciaal: teken "Stork" in de foldertitel en als aanduiding van een categorie reserveonderdelen op haar website. De aanduiding "compatible with Stork (machines)" en het gebruik van artikelnummers van Stork voor het aanbieden van reserveonderdelen, worden door de rechtbank wel toegestaan. Tevens beveelt de rechtbank het gebruik van het kleurmerk voor geassembleerde, complete delenhaken voor slachterijen te staken en de schade te vergoeden of genoten winst af te dragen voor de periode vijf jaar vóór 28 september 2011.

Rechtsverwerking

5.5. Volgens Rodon was Stork al vanaf de aankoop in 1993 [red. van een ketting] op de hoogte van het bestaan van Rodon en heeft Stork haar rechten verwerkt althans handelt zij in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid door, nadat zij in 2004 niet was komen opdagen bij een geplande bijeenkomst, pas in 2010 actie te ondernemen. Zij heeft volgens Rodon aldus het vertrouwen gewekt dat zij haar merkrechten niet meer tegen Rodon zal inroepen.

5.6. Het beroep op rechtsverwerking en het beroep op de maatstaven van de redelijkheid en billijkheid worden door de rechtbank verworpen. Uitgangspunt is dat enkel tijdsverloop geen toereikende grond oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking. Daartoe is immers vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekte dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. (...) 

Compatible with Stork: Volgens Rodon is er sprake van refererend merkgebruik. De vermelding "Compatible with Stork" wekt niet de indruk dat er een commerciële band bestaat, maar wijst eerder op het tegendeel. Het gebruik van Storks artikelnummers bij het aanbieden van reserveonderdelen valt niet onder het gebruik van de Stork-merken. De mededeling dat zij "compatible with Stork" zijn, is een toegelaten wijze van aanduiding van de bestemming van die artikelen.

Kleurmerk: Het kleurmerk voldoet aan de vereisten dat het aan de eisen om een kleurmerk te kunnen vormen, omdat de kleurencombinatie waarvan de kleuren voldoende zijn beschreven en waarbij ook de specifieke plaatsing van de kleuren op de specifieke waren is beschreven. Het had echter op de weg van Rodon gelegen haar stelling dat het merk onderscheidend vermogen ontbreekt, te bewijzen. Dat heeft zij nagelaten. De rechtbank oordeelt dat de complete, geassembleerde delenhaken van Rodon inbreuk maken op het kleurmerk.

Slaafse nabootsing: Stork heeft geen belang (meer) bij een beoordeling van hetzelfde handelen op de grondslag van slaafse nabootsing.

5.19. De rechtbank overweegt dat het kleurmerk betrekking heeft op een kleurencombinatie waarvan de betrokken kleuren door middel van RAL- en Pantone-kleurnummers zijn beschreven en waarbij ook de specifieke plaatsing van deze kleuren op de specifieke waren (haken) is beschreven. In zoverre voldoet het aan de eisen om een merk te kunnen vormen die het Hof van Justitie heeft geformuleerd. Dat er anderen ondernemingen zijn die een blauw/grijze kleurencombinatie gebruiken voor haken, leidt er niet zonder meer toe dat aan het kleurmerk van Stork geen onderscheidend vermogen kan worden toegedicht, zelfs niet wanner zij eerder dan Stork gebruik hebben gemaakt van deze kleurencombinatie. Het gaat er om of het in aanmerking komende publiek in het blauw/grijs dat Stork heeft vastgelegd voor (...) haken, een teken ziet die de haken als van haar afkomstig identificeert.
Verdere leestips: 5.8, 5.13, 5.25, 5.36, 5.38 en het dictum.
IEF 12994

Kleding in voorraad teneinde deze aan te bieden

Rechtbank Den Haag 28 augustus 2013, HA ZA 12-926 (Tommy Hilfiger tegen Sporttrading Holland B.V. c.s.)
Uitspraak ingezonden door Carja Mastenbroek, DLA Piper.

Merkenrecht. Tommy Hilfiger is houdster van verschillende Benelux en Gemeenschapsmerken. In februari 2012 ontving zij een tip dat een partij van 19.000 stuks inbreukmakende kleding, voorzien van de merken was aangeboden aan een van haar afnemers. Sporttrading Holland heeft inbreukmakende kleding in voorraad gehouden en aan verschillende partijen aangeboden, dan wel verkocht, geproduceerd dan wel verkregen. Tommy Hilfiger vordert onder meer met onmiddelijke ingang de inbreuk op de merken te staken en dat het bestellen, verkopen, de opslag, de levering en/of verhandeling van de inbreukmakende kleding onrechtmatig is. Sporttrading c.s. betwist dat het gaat om inbreukmakende goederen. De kleding is in 2009 door Sporttrading Oud betrokken van een Duitse onderneming genaamd Marken Textil GmbH, waarbij de originele facturen van de officiële distributeur zijn getoond. Zij ging er derhalve vanuit dat de goederen origineel waren en is van mening dat zij geen merkinbreuk heeft gepleegd.

De rechtbank stelt vast dat de kleding inbreukmakend is en er geen sprake is van uitputting, zoals Sporttrading c.s. stelt. Naar voorlopig oordeel heeft Tommy Hilfiger voldoende gemotiveerd dat Sporttrading Holland B.V. de inbreukmakende kleding in voorraad hield teneinde deze aan te bieden en heeft deze ook daadwerkelijk aangeboden. Het gevorderde merkinbreukverbod wordt toegewezen. Ten aanzien van bestuurders en aandeelhouders van Sporttrading Holland wordt merkinbreuk deels aangenomen. De door Sporttrading c.s. gevorderde vrijwarig voor de vordering tot informatieverstrekking wordt afgewezen.

Merkinbreuk

5.2. Vooropgesteld wordt dat op grond van de in de dagvaarding opgenomen foto's van de in beslag genomen kledingstukken afdoende duidelijk is dat de kledingstukken zijn voorzien van de merken. Dit is als zodanig ook niet door de gedaagden bestreden. Tommy Hilfiger heeft voorts gemotiveerd gesteld dat zij geen toestemming heeft gegeven voor het aanbieden, in voorraad hebben ter verkoop of het verhandelen en verkopen van deze kleding onder de merken binnen de EER. Sporttrading c.s. heeft verweer gevoerd en gesteld dat de kleding zou zijn betrokken van Marken Textil, die de kleding op haar beurt van een officiële distributeur zou hebben gekocht. Sporttrading c.s. hebben dit in het licht van het voorgaande evenwel onvoldoende aannemelijk gemaakt; zij heeft niet eens genoemd van welke officiële distributeur in welk land, op welk moment Marken Textil welke kleding zou hebben betrokken. (...) Het moet er daarom voor worden gehouden dat van uitputting geen sprake is, zodat de beslagen kleding inbreukmakend is. In het midden kan voorshands blijven of het hier (ongeoorloofde) parallelimport of namaak betreft. Vervolgens zal de rechtbank hiervan uitgaande de provisionele vorderingen bespreken, ten eerste de verbodsvordering.

6. Het vrijwaringsincident

6.1. De door Sporttrading c.s. gevorderde vrijwaring voor de vordering tot informatieverstrekking wordt afgewezen. De rechtbank is met Tommy Hilfiger van oordeel dat Sporttrading c.s. niet heeft gemotiveerd waarom en op basis van welke rechtsverhouding Marken Textil een verplichting zou hebben om de betreffende informatie te verschaffen en aldus een deel van een veroordeling tot informatieverstrekking op haar zou kunnen worden afgewenteld. Bovendien dient de vordering waarvoor Sporttrading c.s. Marken Textil in vrijwaring wil oproepen, te weten informatieverstrekking (van - zo begrijpt de rechtbank - voorman en eventuele verdere (originele) herkomst) in beginsel beperkt te worden opgevat als tot wat Sporttrading c.s. zelf aan informatie hebben en derhalve niet (ook) tot wat Marken Textil heeft. In zoverre ontbreekt dan ook een belang bij de vrijwaring.

IEF 12986

Gebruik van teken om kenmerken van product aan te duiden

Rechtbank Den Haag 30 juli 2013, KG ZA 13-752 (Bar Music B.V. tegen Pioneer)
Merkenrecht. Bar Music is houdster van Benelux woordmerk DDJ voor de waren in klasse 9 en de diensten in klasse 38 en 41. DDJ Music B.V. is gelieerd aan Bar Music en verkoopt, onderhoudt en installeert onder het merk muzieksystemen. Pioneer gebruikt op haar websites pioneerdj.com en pioneer.eu/nl het teken DDJ als onderdeel van een of meer productaanduidingen. Het teken DDJ wordt voorts voor derden gebruikt als adword om gebruikers van internetzoekmachines als Google te leiden naar producten van Pioneer. Pioneer heeft na sommatie door Bar Music op haar websites op een aantal plaatsen het teken DDJ vervangen dor Digital DJ maar heeft geweigerd een aan haar voorgelegde onthoudingsverklaring te tekenen. Bar Music is van oordeel dat sprake is van merkinbreuk.

Het beroep op nietigheid van het merk wegens het ontbreken van onderscheidend vermogen en de gestelde beschrijvendheid van het merk wordt door de rechtbank verworpen. Uitgaande van de bekendheid van het begrip digital DJ is echter wel aannemelijk dat het relevante publiek in het teken DDJ in de samenhang met de afbeeldingen van de apparatuur van Pioneer de afkorting van digital DJ zal herkennen en zal begrijpen dat het een controller betreft die met digitale bestanden werkt.

De rechtbank is van oordeel dat Pioneer het teken DDJ gebruikt om kenmerken van haar controllers aan te duiden. Bar Music heeft niet aangevoerd dat de wijze waarop  Pioneer het teken gebruikt strijdig zou zijn met de eisen van eerlijk gebruik als bedoeld in artikel 2.23 lid 1 BVIE. Zij kan zich aldus niet op grond van haar merkrecht tegen het gebruik verzetten. De vorderingen van Bar Music worden afgewezen.

4.7. Het beroep op nietigheid van het merk wegens het ontbreken van onderscheidend vermogen en de gestelde beschrijvendheid van het merk moet echter worden beoordeeld naar het tijdstip van inschrijving in 2004. Dat het begrip ook toen al bij het relevante publiek bekend was, heeft Pioneer niet aannemelijk gemaakt, laat staan dat het teken DDJ herkend werd als afkomstig van digital DJ. Zij heeft integendeel zelf gesteld dat de trend om gebruik te maken van digitale DJ controllers in 2008-2009 is ingezet. Het merk is daarom voorshands niet nietig te achten om reden dat al bij inschrijving onderscheidend vermogen ontbrak.

4.8. Uitgaande van de bekendheid van het begrip digital DJ is echter wel aannemelijk dat het relevante publiek in het teken DDJ in samenhang met de afbeeldingen van de apparatuur van Pioneer de afkorting van digital DJ zal herkennen en zal begrijpen dat het een controller betreft die met digitale bestanden werkt. Vooralsnog moet daarom worden geoordeeld dat Pioneer het teken DDJ gebruikt om kenmerken van haar controllers aan te duiden. Bar Music heeft niet aangevoerd dat de wijze waarop Pioneer het teken gebruikt strijdig zou zijn met de eisen van eerlijk gebruik in nijverheid en handel als bedoeld in artikel 2.23 lid 1 BVIE. Ervan uitgaande dat dit niet het geval is, kan Bar Music zich niet op grond van haar merkrecht tegen het gebruik verzetten.

IEF 12978

Algemene bekendheid Baidu onvoldoende aannemelijk gemaakt

Rechtbank Noord-Nederland 14 augustus 2013, HA ZA 12-178 (Baidu Online Network Technology Co.Ltd tegen Baidu Europe B.V.)

Uitspraak en samenvatting ingezonden door Steffen Hagen, CMS Derks Star Busmann N.V.
Benelux merkenrecht; algemeen bekend merk; depot te kwader trouw; geen belang; normaal gebruik; bewijsaanbod; proceskostenveroordeling. Het Chinese bedrijf Baidu Online Network Technology (hierna: BONT) – met haar Chinese internetzoekmachine baidu.com wel de ‘Google van China’ genoemd – is niet blij met de (reeds van 2005 , 2006  en 2007 daterende) Benelux merkregistraties ‘Baidu’ van het Nederlandse IT-dienstverleningsbedrijf Baidu Europe B.V.. BONT vordert dan ook, primair, nietigverklaring van deze merken o.g.v. algemene bekendheid van haar Chinese merk BAIDU en vermeend depot te kwader trouw en, subsidiair, vervallenverklaring van de Benelux merken wegens non-usus.

De rechtbank oordeelt dat BONT onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het merk BAIDU van BONT buiten China enige bekendheid genoot, laat staan in de ICT sector in de Benelux; hetgeen BONT hiertoe als bewijs aandraagt wijst veeleer op “een tot 2010 alom geconstateerde onbekendheid van haar merk BAIDU buiten China”.

Omdat de eerste twee Benelux merkregistraties dateren van meer dan 5 jaar vóór dagvaarding, dient voor nietigverklaring algemene bekendheid én depot te kwade trouw (cumulatief) te worden aangetoond. Nu geen sprake is van een algemeen bekend merk van BONT blijven daarmee de oudste twee Benelux merken sowieso in stand. Ten aanzien van het jongste Benelux merk heeft Baidu Europe, naast haar betwisting van de door BONT gestelde kwade trouw, betoogd dat BONT geen belang heeft bij nietigverklaring van deze derde inschrijving nu dit de oudere inschrijvingen onverlet laat en BONT zich niet richt op waren/diensten uit de extra klasse (16: drukwerk e.d.) waarvoor het derde merk is geregistreerd. De rechtbank volgt Baidu Europe hierin. Ook de vervallenverklaring wegens non-usus wordt afgewezen, omdat kort gezegd BONT slechts normaal gebruik van de merken in twijfel had getrokken zonder dit voldoende te onderbouwen en “handen en voeten te geven”, terwijl de bewijslast terzake in beginsel op haar rust.  Aan het bewijsaanbod van BONT (ten aanzien van zowel haar primaire als subsidiaire vordering) wordt door de rechtbank als “dermate weinig specifiek en onvoldragen” voorbijgegaan. BONT wordt veroordeeld in de volledige (inzichtelijk gemaakte en niet betwiste) proceskosten.


Algemeen bekend merk

5.13. Het oordeel dat niet is gebleken van algemene bekendheid van het merk Baidu in 2005 en/of 2007 in de Benelux leidt ertoe dat niet is voldaan aan de in artikel 2.4, sub e, BVIE gestelde voorwaarde voor nietigverklaring van de door [...] verrichte inschrijvingen. Het beroep van Baidu Online Network op deze bepaling kan dus niet tot nietig verklaring van de door [...] verrichte inschrijvingen leiden. Nu Baidu Online Network zich ter zake de eerste twee inschrijvingen niet (meer) op het in artikel 2.4, sub f, BVIE bepaalde kan beroepen, zullen de vorderingen van Baidu Online Network tot nietig verklaring van de eerste twee inschrijvingen van Baidu Europe worden afgewezen.

Inschrijving van 7 augustus 2007
5.18. (...) Weliswaar betreft de derde merkregistratie ook inschrijving voor klasse 16 (drukwerk, kantoorbenodigdheden etc.), maar nu Baidu Online Network niet heeft gesteld, en ook overigens niet is gebleken, dat zij daadwerkelijk voornemens is om met betrekking tot deze klasse activiteiten in de Benelux te gaan ontplooien, is de rechtbank van oordeel dat Baidu Online Network ter zake haar belang bij nietig verklaring aan de inschrijving op 7 augustus 2007 onvoldoende heeft gesteld. Aldus zal de vordering van Baidu Online Network tot nietig verklaring van de merkregistratie van 7 augustus worden afgewezen.

Normaal gebruik merkregistraties
5.23. De rechtbank is van oordeel dat Baidu Online Network haar stelling dat er sprake is van niet-normaal gebruik van de merkregistraties door Baidu Europe onvoldoende handen en voeten heeft gegeven. Zij heeft immers slechts gesteld dat zij gegrond redenen heeft of te betwijfelen of de merkregistraties wel op normale wijze worden gebruikt, waarbij zij enkel heeft gewezen op de grote van Baidu Europe en haar stelling dat Baidu Europe zich veel groter voor doet dan zij daadwerkelijk is. Aldus is de rechtbank van oordeel dat Baidu Online Network haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd.

6. De beslissing

De rechtbank:
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt Baidu Online Network in de proceskosten, aan de zijde van Baidu Europe tot op heden begroot op €43.726,61,
6.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

IEF 12967

Door gebruik van handelsnaam, merk en domeinnaam wordt indruk gewekt van een bijzondere band

Hof Den Haag 13 augustus 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:2967 (Koninklijke Talens B.V. tegen V)
Uitspraak mede ingezonden door Menno Heerma Van Voss, KEENON en Wim Maas en Frederick Leentfaar, Deterink. In navolging van IEF 11520.
Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Wederverkoop, bona fide merkgebruik in domeinnaam. WIPO arbitrage toetsing. Talens is een bekende producent en aanbieder van verf- en tekenmaterialen. V. is lijstenmaker en biedt ophangsystemen aan. Per 27 november 2011 is V. een fysieke en online winkel in schilder- en tekenmaterialen begonnen via de domeinnaam talensshop.nl.

In eerste aanleg zijn de vorderingen van Talens afgewezen. In hoger beroep vordert Talens - middels negentien grieven die er toe strekken om het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen - de vernietiging van het bestreden vonnis. Het hof oordeelt dat er sprake is van verwarringsgevaar en dat er ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen en de reputatie van het bekende merk. Het hof beveelt V om iedere inbreuk op de merkrechten van Talens te staken, volledige opgave te doen en de domeinnamen waarin het woord 'Talens' voorkomt (op eigen kosten) op naam van Talens te zetten.

Gebruik van 'Talensshop' en 'Talensshop.nl' als handelsnaam, merk en domeinnaam
9. Naar voorlopig oordeel van het hof gebruikt V de tekens Talensshop en Talensshop.nl als handelsnaam ter aanduiding van de desbetreffende onderneming. Talens heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de naam waaronder de (web)winkel zich bij het publiek ter identificatie aandient op bijvoorbeeld (iedere pagina van) haar website, op ordebevestigingen, (...) Het hof verwerpt daarmee het betoog van V dat Talensshop thans alleen nog wordt gebruikt als domeinnaam van een website die wordt gevoerd door een onderneming genaamd Artimat.

10. Voorts moet het gebruik dat V maakt van de tekens Talensshop en Talensshop.nl naar voorlopig oordeel van het hof worden aangemerkt als gebruik van die tekens als merk, namelijk ter onderscheiding van de diensten van Talensshop (detailshandelsdiensten; het aanbieden en wederverkopen van schilder- en tekenbenodigdheden van Talens). Gelet op de hiervoor in rechtsoverweging 9 genoemde uitingen maakt V met het teken Talensshop het publiek kenbaar dat hij is gespecialiseerd in (de verhandeling van) Talens-producten. Dit gebruik is zodanig dat een verband ontstaat tussen dit ook als handelsnaam gebruikte teken en de waren en/of diensten van Talensshop, zodat sprake is van gebruik 'voor waren en diensten' in de zin van sub a, b en c van artikel 2.20 BVIE en van artikel 9 lid 1 GMV (vgl. HvJ EG 11 september 2007, zaak C-17/06, IER 2007/102, Céline).

11. De website die V exploiteert en waarop hij via zijn webwinkel zijn waren en diensten aanbiedt, heeft als domeinnaam www.talensshop.nl (ook als www.talensshop.be). Gelet op het in rechtsoverweging 9 en 10 overwogene, moet het gebruik van deze domeinnamen, mede in aanmerking genomen de onder deze domeinnamen actieve website(s), worden aangemerkt als gebruik als handelsnaam alsmede als merk (ter onderscheiding van (op deze website aangeboden) diensten).

Merkinbreuk ex artikel 2.20 lid 1 sub b, c en d BVIE en artikel 9 lid 1 sub b en c GMV
14. Naar voorlopig oordeel van het hof is in casu sprake van verwarringsgevaar als bedoel in de bepaling sub b van eerdergenoemde artikelen. De hiervoor in overweging 2(iii) aangeduide merken van Talens en de tekens Talensshop en Talensshop.nl zoals in casu gebruikt stemmen, globaal beoordeeld naar de totaalindruk die beide maken, in auditief, visueel en begripsmatig opzicht zodanig overeen dat het relevante publiek daardoor kan menen dat de betrokken diensten afkomstig zijn van dezelfde of economisch verbonden ondernemingen. (...)

15. Naar voorlopig oordeel van het hof is in casu ook sprake van merkinbreuk als bedoeld in de bepaling sub c van artikel 2.20 lid 1 BVIE en artikel 9 lid 1 GMV omdat V ongerechtvaardigd voordeel trekt uit het onderscheidend vermogen en de reputatie van de bekende merken van marktleider Talens (dat, zoals door Talens gesteld, het merk Talens bekend is, is door V niet betwist). Daartoe overweegt het hof als volgt. In de eerste plaats geldt, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 14 is overwogen dat het bekende merk Talens en de litigieuze tekens zodanig met elkaar overeenstemmen dat het betrokken publiek een verband tussen deze tekens en het merk legt. In de tweede plaats trekt V ongerechtvaardigd voordeel uit het onderscheidend vermogen en de reputatie van de merken van Talens doordat hij met het gebruik van het woord 'Talens' in de handelsnaam van zijn onderneming of in een teken dat hij gebruikt als merk ter onderscheiding van de door Talensshop aangeboden diensten naar voorlopig oordeel van het hof bij het relevante publiek de indruk wekt dat er een bijzonder (commerciële) band bestaat tussen de onderneming en Talens. (...) Door aldus de indruk te wekken van een bijzondere band met Talens probeert V in het kielzog van het bekende merk Talens te varen om te profiteren van de aantrekkingskracht, de reputatie en het prestige van dat merk, en om zonder financiële vergoeding profijt te halen uit de commerciële inspanning die Talens heeft geleverd om het imago van dit merk te creëren en te onderhouden (HvJ EG 18 juni 2009, zaak C-487/07, NJ 2009/576, L'Oréal/Bellure). Daarbij merkt het hof op dat tussen partijen in confesso is dat V zich met Talensshop in een voordeliger positie heeft gemanoeuvreerd en significant meer Talens-producten verkoopt dan andere wederverkopers van Talens-producten. Bij dit alles is niet van belang of schade aan het merk wordt berokkend, of dat de handelswijze van V voordelig voor Talens zou zijn. Ten slotte is door V geen (steekhoudende) geldige reden voor de noodzaak van het gewraakte gebruik aangevoerd.

Beperkingen ex artikel 2.23 BVIE en artikelen 12 en 13 GMV?
23. Uit het voorgaande blijkt dat het beroep van V in artikel 2.23 lid 1 en 3 BVIE en artikelen 12 en 13 GMV niet opgaat. Deze bepalingen staan er in deze zaak dus niet aan in de weg dat Talens zich op haar merkrechten beroept. In zoverre slagen de grieven 3 tot en met 11.

Slotsom merkinbreuk; vorderingen
24. Slotsom is dat Talens zich op grond van haar merkrechten kan verzetten tegen het (in rechtsoverweging 10 en 11 genoemde) gewraakte gebruik van de tekens 'Talensshop' en 'Talensshop.nl', daaronder begrepen gebruik van het aan het merk Talens gelijke teken als trefwoord in het kader van zoekmachineadvertentiediensten op internet, nu (de reclame op) Talensshop.nl het voor de gemiddelde internetgebruiker moeilijk maakt om te weten of de diensten die op deze website worden aangeboden afkomstig zijn van Talens of een economisch met Talens verbonden onderneming dan wel een derde (vgl. HvJ EU 23 maart 2010, zaken C-236/08 tot en met C 238/08, NJ 2012/523, Google). Ook kan zij zich, op grond van haar Benelux-merkrechten, verzetten tegen gebruik van het merk Talens anders dan ter onderscheiding van waren en diensten, zoals als handelsnaam en als metanamen/metatag alsmede tegen het geregistreerd hebben en houden van (nog) niet actieve domeinnamen waarin het met Talens is opgenomen. Het voorgaande geldt, zo overweegt het hof voor de volledigheid, ook voor variaties met beschrijvende toevoegingen (...) eveneens voor het gebruik van de beeldmerken van Talens, waarin immers het woordelement Talens centraal staat (zie overweging 2(iii).

25. Op grond van het hiervoor overwogene slagen (ook) de grieven 15 en 16, en zal het gevorderde bevel tot staking van de merkinbreuk alsnog worden toegewezen.

Handelsnaaminbreuk, oneerlijke handelspraktijk en onrechtmatige daad
26. Nu haar merkenrechtelijke vorderingen worden toegewezen, heeft Talens geen belang meer (gesteld) bij het gevorderde handelsnaaminbreukverbod. De grieven 2, 12, 13 en 14 en dit deel van de vorderingen behoeven dan ook geen verdere bespreking. Evenmin bespreking behoeft grief 17, die (de vorderingen voor zover gegrond op) de subsidiaire grondslag (oneerlijke handelspraktijk; artikel 6:193 BW) en de meer subsidiaire grondslag (onrechtmatige daad; artikel 6:162 BW) betreft.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Gravenhage, sector Civiel recht, van 2 juli 2012
en, opnieuw rechtdoende:
a) beveelt V om binnen achtenveertig uur na betekening van dit arrest iedere inbreuk op de in overweging 2(iii) genoemde Benelux- en Gemeenschapsmerkrechten van Talens in het Benelux-gebied respectievelijk de lidstaten van de Europese Unie te staken en gestaakt te houden, een en ander als nader omschreven in rov. 24;
b) beveelt V om binnen zeven dagen na betekening van dit arrest aan de advocaat van Talens schriftelijk en volledig opgave te doen, voorzien van deugdelijk schriftelijk bewijs, van alle domeinnaamregistraties die zijn verricht op naam, op naam van aan hem gelieerde ondernemingen, en/of op naam van derden ten behoeve van hem, waarin het woord 'talens' voorkomt;
c) beveelt V om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest al datgene te doen wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om, op eigen kosten, de domeinnamen talensshop.nl, talens-shop.nl, talensshop.eu, talenswinkel.eu, talensshop.be, talens-shop.be en talensshop.de, alsmede de eventuele andere domeinnamen waarin het woord 'talens' voorkomt, blijkend uit de opgave genoemd onder b), op naam te zetten van Talens, één en ander in overeenstemming met de desbetreffende voorwaarden van de betreffende domeinnaam-organisatie, zoals de SIDN;
(...)

Lees de uitspraak hier:
Grosse KG ZA 12-383 (pdf)
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:GHDHA:2013:2967 (pdf)

IEF 12960

Geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit intentie zou kunnen volgen

HR 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0273 (Red Bull tegen Grupo Osborne)
Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Robbert Sjoerdsma, De Brauw Blackstone Westbroek en Arvid van Oorschot en Hub Hameling, Freshfields Bruckhauser Deringer.
Zie eerder Conclusie A-G, IEF 12626. Rechtspraak.nl: Merkenrecht. Inbreukactie merkhouder Red Bull. Vereisten ongerechtvaardigd voordeel trekken; art. 2.20 lid 1, onder c, BVIE; art. 5 lid 2 van Richtlijn 2008/95/EG. Intentie tot “kielzogvaren”. Bewijslast. Globale beoordeling met inachtneming van alle omstandigheden.

In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2-1.8. De klachten van Red Bull missen doel. Het hof heeft niet miskend dat bij Osborne c.s. tevens de intentie kan (hebben) bestaan tot ‘kielzogvaren’ en de aangevoerde omstandigheden zijn niet zodanig overtuigend dat tot ongerechtvaardigd voordeel trekken geconcludeerd kan worden. Red Bull heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit de door haar gestelde intentie van Osborne c.s. zou kunnen volgen. De oordelen van het hof zijn zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard, dat zij voor het overige in cassatie niet op juistheid kunnen worden onderzocht, zij zijn ook niet onbegrijpelijk.

3.3.1 Onderdeel IIB is gericht tegen het in de laatstvermelde overwegingen neergelegde oordeel van het hof dat geen sprake is van ongerechtvaardigd voordeel trekken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van de Red Bull-merken door het gebruik door Osborne c.s. van het in het geding zijnde teken. Het betoogt dat het hof heeft vastgesteld dat, kort gezegd, de intentie van Osborne c.s. bij dat gebruik is gelegen in haar eigen geschiedenis en dat feiten of omstandigheden dat Osborne c.s. wel zou trachten met haar teken in het kielzog van de Red Bull-merken te varen, niet zijn gelegen in het gebruik van de stiertekening op een blikje energiedrank, dat een product is buiten haar gebruikelijke markt van alcoholische dranken, en evenmin in de omstandigheid dat Osborne c.s. in Spanje de distributeur van Red Bull waren en haar energiedrank kort na het beëindigen van de distributieovereenkomst heeft geïntroduceerd. Het onderdeel klaagt dat dit alles evenwel niet uitsluit dat bij Osborne c.s. tevens een relevant element aanwezig kan zijn van de intentie tot, kort gezegd, ‘kielzogvaren’. Het klaagt voorts dat in de rechtspraak van het HvJEU niet de eis wordt gesteld dat de merkhouder die intentie bewijst, en dat het ‘kielzogvaren’ met name zal voortvloeien uit de door de merkhouder te stellen omstandigheden omtrent de overeenstemming tussen merk en teken, de soortgelijkheid van de waren, de bekendheid en het onderscheidend vermogen van het merk, de associatie bij het relevante publiek en alle andere relevante omstandigheden.

3.3.2 Het onderdeel bestrijdt terecht niet het oordeel van het hof dat voor de inbreukmodaliteit ‘ongerechtvaardigd voordeel trekken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van een merk’ als bedoeld in art. 2.20 lid 1, onder c, BVIE en art. 5 lid 2 van Richtlijn 2008/95/EG, vereist is dat de beweerde inbreukmaker de intentie tot dat ‘kielzogvaren’ heeft. Zo blijkt immers uit het arrest HvJEU 18 juni 2009, C-487/07, ECLI:NL:XX:2009:BJ1503, NJ 2009/576 (L’Oréal/ Bellure), in het bijzonder uit de nrs. 41, 48, 49 en 50. In dat arrest is voorts beslist dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van ‘kielzogvaren’ een globale beoordeling dient te worden gemaakt met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het geval (nr. 44). Het onderdeel betoogt voorts terecht dat daartoe behoren de overeenstemming tussen merk en teken, de soortgelijkheid van de waren, de bekendheid en het onderscheidend vermogen van het merk, alsmede de associatie bij het relevante publiek (nr. 44).

3.3.3 De klachten missen evenwel doel. Het hof heeft niet miskend dat hetgeen het heeft vastgesteld in rov. 5.18 niet uitsluit dat bij Osborne c.s. tevens de intentie kan (hebben) bestaan tot ‘kielzogvaren’, noch dat het ‘kielzogvaren’ met name zal voortvloeien uit de door de merkhouder te stellen omstandigheden. Het hof heeft voorts niet geoordeeld dat Red Bull als merkhouder de intentie van Osborne c.s. had te bewijzen. Het heeft (in rov. 5.18) de aanwijzingen vermeld die pleiten voor een andere dan de door Red Bull gestelde intentie van Osborne c.s. en heeft (in rov. 5.19.2 en 5.19.3) de door Red Bull daartegenover aangevoerde omstandigheden onderzocht, maar die niet zodanig overtuigend bevonden dat het daaruit tot het bestaan van de voor inbreuk vereiste intentie van Osborne c.s. tot het ongerechtvaardigd voordeel trekken heeft geconcludeerd. Met hetgeen het hof in rov. 5.19.1 heeft overwogen heeft het kennelijk niet anders tot uitdrukking willen brengen dan dat Red Bull overigens geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit de door haar gestelde intentie van Osborne c.s. zou kunnen volgen. Deze oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Zij zijn zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard, dat zij voor het overige in cassatie niet op juistheid kunnen worden onderzocht; zij zijn ook niet onbegrijpelijk.

De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt Red Bull in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Osborne c.s. begroot op € 781,34 aan verschotten en € 52.838,98 voor salaris.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:HR:2013:CA0273 (pdf)
12/00405 (afschrift)

IEF 12943

Voor vaste klanten is het laten staan van foto's en teksten misleidend

Rechtbank Overijssel 31 juli 2013, ECLI:NL:RBOVE:2013:1691 (Carriënta c.s. tegen Buffel c.s.)
Uitspraak ingezonden door Marjolein Driessen, Legaltree.
Merkenrecht. Misleiding ex 6:194 BW. Carriënta biedt diverse outdooractiviteiten aan in een steengroeve (95% vaste klant), activiteiten worden vaak geboekt via buitensportbedrijven zoals Buffel. Met Buffel c.s. (95% vaste klant) is de zakelijke relatie beëindigd en is haar de toegang tot Outdoordrôme en de camping ontzegd. Buffels heeft aan vaste klanten per brief aangekondigd te "moeten kiezen voor een verandering van de locatie voor zowel de camping als wel de steengroeve".

Buffel gebruikte de merken en handelsnamen op haar website als methode om klanten te trekken. Buffel betwist dat de foto's en beschrijvingen van locatie misleidend kunnen zijn nu in de naaste omgeving veel meer outdoorbedrijven zijn die dergelijke activiteiten aanbieden in (voormalige) steengroeven. Door na de sommatie op de aangepaste website nog foto's en teksten te laten staan, heeft Buffel een situatie doen ontstaan waardoor bij haar vaste klanten, die met de locaties door eerdere bezoeken bekend waren, de indruk kon postvatten dat Buffel nog steeds outdooractiviteiten kan boeken. Voor die groep klanten is dit misleidend ex 6:194 BW.

Buffel heeft geen valide reden om gedurende langere tijd (sinds mei 2011) dit te laten staan. Het is niet onaannemelijk dat klanten, ook vaste klanten, vooral de website consulteren waar de gewraakte Carriënta afbeeldingen op stonden, waardoor die vaste klanten konden worden misleid.

De rechtbank verklaart voor recht dat Buffel c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door foto's en teksten te tonen op haar website die verwijzen naar Carriënta c.s. en verbiedt om beeldmateriaal en merk- en handelsnamen te staken. De rechtbank ziet aanleiding om te veroordelen tot de proceskosten, maar niet tot de volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv.

5.9. Door na de sommatie op de aangepaste website nog steeds foto's, afbeeldingen en teksten die verwijzen naar Carriënta of Carriënta locaties in beeld te brengen, te laten staan, heeft Buffel een situatie doen ontstaan waardoor in het bijzonder bij haar vaste klanten, die met die locatie en dergelijke door eerdere bezoeken bekend waren, de indruk kon postvatten dat Buffel nog steeds outdooractiviteiten bij Carriënta c.s. kan boeken. In zoverre was de website met daarop die foto's, afbeeldingen en teksten mitsdien voor die groep klanten misleidend.

5.12. Daaraan doet niet af dat Buffel geruime tijd daarvoor haar vaste klanten met de in rechtsoverweging 2.11 bedoelde brief had geïnformeerd over de verandering van locatie. Het is niet onaannemelijk dat klanten, ook vaste klanten, ook een mogelijk vooral de website consulteren waar de gewraakte Carriënta afbeeldingen en dergelijke op stonden, waardoor die vaste klanten konden worden misleid.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBOVE:2013:1691 (pdf)
HA ZA 12-330 (grosse)

IEF 12940

Uit opzeggingsovereenkomst met voormalig distributeur blijkt geen toestemming merkgebruik

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 28 juni 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:3402 (Alp Lift tegen Böcker)
Uitspraak ingezonden door Iris Jansen, Van Benthem & Keulen.
Merkrechten. Contractenrecht. Distributie. Verjaring vangt aan na elke inbreuk. Onrechtmatige uitingen. Zowel Alp Lift als Böcker houden zich bezig met de productie, verkoop, distributie en verhuur van liften en hoogwerkers. Alp Lift distribueert met stilzwijgende toestemming ALP-liften. Alp Lift heeft haar Benelux woord- en beeldmerken voor ALP en ALP LIFT met toestemming van Böcker geregistreerd. Böcker heeft een Duits beeldmerk ALP LIFT, zegt zij de distributieovereenkomst met Alp Lift op en vraagt een Gemeenschapsmerk aan, waartegen oppositie is ingesteld.

Het beroep van Böcker op algemeen bekend merk ex artikel 2.4. sub e BVIE en 6bis VvP faalt aangezien de termijn van vijf jaar na datum van inschrijving ruimschoots is verstreken. Er is - vanwege de gegeven toestemming voor het deponeren van het teken - geen sprake van een depot kwader trouw ex 2.28 lid 3 BVIE. De voorzieningenrechter oordeelt dat de tekens auditief en begripsmatig volledig overeenstemmen, ook in visuele zin is er sprake van een grote mate van overeenstemming. Uit de vaststellingsovereenkomst (bij het beëindigen van de distributierelatie) kan geen toestemming voor het gebruik van het teken ALP LIFT door Böcker worden afgeleid.

Het beroep van Böcker op de algemene verjaringstermijn van artikel 3:306 BW faalt aangezien deze termijn begint te lopen bij elke inbreuk, zodat de vorderingen niet verjaard zijn. Dat het logo in de liften en hoogwerkers wordt gestanst en daarmee onlosmakelijk onderdeel uitmaken van de producten, zorgt ervoor dat de Beneluxmarkt is afgesneden. Immers heeft de (voormalig) distributeur met toestemming het merk gedeponeerd.

Böcker wordt bevolen merkinbreuk en het doen van onrechtmatige uitingen te staken. Tevens wordt rectificatie op eigen website en in vakbladen bevolen. Ex art. 1019h Rv wordt 60% toegerekend aan de handhaving van IE-rechten.

5.14 De omstandigheid dat het logo van Böcker standaard in liften en hoogwerkers wordt gestanst en daarmee onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van de betreffende producten, maakt het niet anders. Door toestemming te verlenen tot het deponeren door haar distributeur van het met het logo overeenstemmend woordmerk ALP LIFT had de Böcker-groep zich moeten realiseren dat daarmee het gebruik van dit logo door haar voor de Beneluxmarkt zou zijn afgesneden en dat zij het productieproces daarop zou moeten (laten) aanpassen. Indien zij na opzegging van de distributieovereenkomst gebruik van het logo voor de Beneluxmarkt had willen voortzetten, had zij dit in de vaststellingsovereenkomst moeten bedingen. Dat heeft zij echter niet gedaan.

Lees de uitspraak hier:
Rechtspraak.nl (link)
ECLI:NL:RBMNE:2013:3402 (pdf)
KG ZA 13-363 (afschrift)

IEF 12938

Cumulatieve voorwaarden van normaal gebruik

OHIM Kamer van Beroep 31 juli 2013, zaak 6699 C (The Backup Shoe tegen Hoogeboom; Walk in the park)
Beslissing ingezonden door Noortje Kee, Roots IP  en Rutger van Rompaey, QuestIE advocatuur.
Merkenrecht. Het betreft het woordmerk WALK IN THE PARK in 2009 ingeschreven en in 2010 geregistreerd voor de klassen 18, 25 en 35. The Backup Shoe heeft een nietigheidsverzoek ingediend gebaseerd aan haar in 2006 geregistreerde nationaal merk voor de klasse 25. Verzoekster kan het normaal gebruik (‘genuine use’) niet aantonen. De factoren tijd, plaats, de mate en aard van het gebruik van het merk zijn cumulatief om normaal gebruik aan te kunnen nemen. Het is echter niet mogelijk, aan de hand van het overlegde bewijs, om te bepalen in welke mate of hoe intensief het merk is gebruikt om normaal gebruik binnen het relevante tijdvak aan te nemen. Het nietigheidsverzoek wordt afgewezen.

Overall assessment of the proof of use
(34) Although some of the evidence indicates that the mark has been used as a trade mark for some of the contested goods, it is not possible, based on the evidence submitted, to determine the extent of the use for any of the goods on which the application is based or if the use has been extensive enough to fullfil the criteria of genuine use for the contested goods within the relevant time period.

(35) The factors time, place, extent and nature of use are cumulative. This means that the evidence must provide sufficient indications of all these factors in order to prove genuine use. Therefore, since the applicant failed to provide sufficient indications of the extent of use for any goods of the earlier mark, the Cancellation Division concludes, after an overall assessment, that the applicant has failed to provide sufficient indications of genuine use within the relevant time period.

(36) In the absence of the earlier mark, the application must be rejected pursuant to Article 57(2) and (3) CTMR. Therefore, the Cancellation Division will not proceed to the comparison of the marks under Article 8 (1)(a) and 8 (1)(b).

Conclusion
(37) It follows that the request for a decleration of invalidity, in the absence  of valid evidence of genuine use, must be rejected.