Alle rechtspraak  

IEF 11250

'Proms' verwaterd

Hof 's-Gravenhage 27 maart 2012, rekestnummer: 200.093.418/01 (Amsterdam Classics B.V. tegen Promotie voor Speciale Evenementen - Belgium N.V.)

Merkenrecht 'PROMS'. Verwatering. Proceskosten. Het BBIE heeft de eerdere oppositie op grond van ouder woordmerk en woord-/beeldmerk NIGHT OF THE PROMS tegen woord-/beeldmerk THE CLASSICAL PROMS toegewezen (IEF 9999). Deze beslissing wordt vernietigd.

AC heeft aangevoerd dat sinds 1895 in Engeland een evenement met de aanduiding "(Last Night of the) Proms" wordt georganiseerd. Het door PSE overnemen van de aanduiding 'Proms' als merk en daarmee oppositie in te stellen is misbruik van haar bevoegdheid. Verder betwist zij de algemene bekendheid en dat er tal van andere 'proms' zijn/waren waartegen niet of nauwelijks tegen is opgetreden. Tot slot zal het gemiddelde publiek bestaan uit personen die in echte klassieke muziek geïnteresseerd zijn.

Afgaand op de totaalindrukken van de betrokken merken, acht het hof dat het publiek slechts een geringe gelijkenis zien, namelijk alleen de term 'proms'. Het hof is van oordeel dat het desbetreffende publiek gelijk is te stellen aan een aanmerkelijk deel van het grote publiek, nu de liefhebbers van populaire muziek een aanmerkelijk deel van het grote publiek vormen, is dat dus niet beperkt tot een bepaalde sector.

Verwatering Uit het feit dat PSE slechts tweemaal heeft opgetreden tegen gebruik van de aanduiding 'Night of the Proms' en eenmaal tegen het gebruik van de aanduiding ´proms´ is enige verwatering opgetreden. Een aanmerkelijk deel van het grote publiek zal de aanduiding proms zien als een teken ter onderscheiding van waren en/of diensten (en niet als een onderscheidende aanduiding van de door BBC georganiseerde evenementen). Kortom: er is geen verwarringsgevaar ook al hebben de merken betrekking op nagenoeg identieke en soortgelijke waren en diensten, de beslissing van het BBIE wordt vernietigd.

Proceskosten Artikel 1019h RV is in een oppositie niet van toepassing en dat kan anders zijn indien de oppositieprocedure samenhangt met een concrete inbreukactie (idem, IEF 8730), dat is niet gesteld of gebleken. Er volgt aldus een begroting op basis van het algemene liquidatietarief. PSE zal worden veroordeeld ex 2.16 lid 5 BVIE en regel 1.32 lid 3 Uitvoeringsreglement.

9. (...) Hieruit leidt het hof af de PSE tweemaal is opgetreden tegen het gebruik van de aanduiding 'Night of the proms' en eenmaal tegen het gebruik van de aanduiding 'proms'. Door deze gang van zaken is enige verwarring opgetreden en hebben de merken van PSE aan onderscheidende kracht ingeboet.

10. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat (tenminste) een aanmerkelijk deel van het grote publiek de aanduiding 'proms' zien als een teken ter onderscheiding van waren en/of dienten (en niet als een onderscheidende aanduiding van de door BBC georganiseerde evenementen 'Last Night of the Proms' en/of 'Proms' in London). Immers kan niet worden aangenomen dat (tenminste) een aanmerkelijk deel van het grote publiek een verband zal leggen met een bepaalde (andere) aanbieder van evenementen. Derhalve gaat het hof ervan uit dat in de Benelux de oudere merken van PSE niet algemeen bekend zijn en ook niet bekend in de zin van artikel 2:20, lid 1, aanhef en sub c BVIE.

13. Dat het woord ´proms´ in het Nederlandse woordenboek is opgenomen betekent in de gegeven omstandigheden naar het oordeel van het hof niet dat het woord ´proms´ geen enkel onderscheidend vermogen heeft. Gelet op het hiervoor onder 10 (en 9) overwogene is het merk weliswaar niet algemeen bekend maar heeft het merk, dat van huis uit wellicht (zeer gering) onderscheidend vermogen heeft, in de Benelux tengevolge dat de onder 7 genoemde activiteiten wel meer, zij het een gering onderscheidend vermogen gekregen.

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (Night of the Proms verliest onderscheidend vermogen)

IEF 11234

En de vermelding 'eigen import'

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 26 april 2012, KG ZA 12-227 (Spanolux N.V. tegen Hofmans Web h.o.d.n. Wonen Web)

Uitspraak ingezonden door Maarten Haak en Christine Fontaine, Hoogenraad & Haak advocaten.

Spanolux is merkhouder van het Gemeenschapswoordmerk en -woord/beeldmerk met element BALTERIO. Zij biedt via een selectief distributiesysteem laminaat en parketvloeren aan. Hofmans biedt via haar webshop www.vloerenvoordelig.nl een groot aantal merken laminaat- en parketvloeren aan, waaronder die van het merk BALTERIO. Tot voor kort maakte zij gebruik van de gelijknamige AdWord en heeft zij productafbeeldingen uit de brochure van Spanolus op de site geplaatst. Hofmans neemt de producten af via een Duitse onderneming en daarmee zijn de producten met toestemming van Spanolux in de EER in het verkeer gebracht.

Omdat Hofmans niet deel uitmaakt van het selectieve distributienetwerk, het hoogwaardige karakter en de brand identity niet kan waarborgen wordt er afbreuk gedaan aan de goede naam en reputatie van het merk. De voorzieningenrechter volgt Spanolux niet. De gestelde (ernstige) reputatieschade acht de voorzieningenrechter voorshands evenmin overtuigend. Spanolux kan, omdat er sprake is van uitputting, zich niet verzetten tegen het gebruik van de merken, ongeacht of dit plaatsvindt op de site van Hofmans Web als AdWord of op andere wijze. De auteursrechtelijke vorderingen worden eveneens afgewezen.

In citaten:

 

4.8. De voorzieningenrechter kan Spanolux hierin vooralnog niet volgen. Ook gezien het grote aantal door Hofmans Web verkochte merken laminaat, is niet in te zien waarom het relevante publiek enige commerciële band tussen aangeboden merken (merkhouders) en Hofmans Web zal veronderstellen, nog daargelaten de uitdrukkelijke tekst op de website als onder 2.8 weergegeven en de vermelding 'eigen import'. Volgens Spanolux zou deze veronderstelling ontstaan door het veelvuldig gebruik van een op het beeldmerk gelijkend teken op de website, maar dat acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk, mede omdat de onder 2.7 afbeeldingen aanzienlijk van het beeldmerk verschillen. Spanolux heeft in dit verband verder nog gewezen op het overgenomen fotomateriaal en het gebruik van AdWords. Het eerste is thans echter achterhaald. Het gebruik van het merk in AdWords draagt niet bij aan de door Spanolux gestelde veronderstelling bij het publiek.

4.10. Spanolux heeft ter zitting nog gesteld dat eveneens merkinbreuk zou plaatsvinden door het gebruik van het merk BALTERIO als metatag en in url's (internetadressen). Hofmans Web heeft tegen deze wijziging van grondslag van de eis bezwaar gemaakt. Door het late tijdstip waarop Spanolux met deze grondslag is gekomen, is zij niet in staat geweest zich deugdelijk voor te bereiden en is zij, zo stelt Hofmans Web, in haar verdediging geschaad. Spanolux heeft hiermee in strijd gehandeld met de goede procesorde en deze grondslag zou derhalve niet moeten worden toegelaten. Spanolux heeft niet toegelicht waarom deze grondslag niet in een eerder stadium aan Hofmans Web kenbaar had kunnen worden gemaakt.

IEF 11228

BBIE serie april 2012

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Vandaag heeft het BBIE een serie oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie BBIE serie maart 2012.

 

17-04-2012

ARTAMIN

Arpamin

Gedeelt.

nl

17-04-2012

CARPE DIEM

CARPE VITAM

Toegew.

nl

17-04-2012

LA VACHE QUI RIT

LA VACHE QUI SUISSE

Gedeelt.

nl

17-04-2012

GIRA

GIA SYSTEMS

Gedeelt.

nl

17-04-2012

YOU

H.YOU

Toegew.

nl

17-04-2012

RED BULL

MADBULL

Toegew.

nl

17-04-2012

Afgew.

nl

17-04-2012

CARPE DIEM

CARPE VITAM

Toegew.

nl

17-04-2012

YOU

YOU ROTTERDAM

Toegew.

nl

13-04-2012

PURE

DENTYNE PURE

Afgew.

nl

27-03-2012

OPIUM

Otium

Afgew.

nl

22-03-2012

JUPITER

JUPILER

Toegew.

nl

Eerder in deze serie verschenen: BBIE serie in titel.

IEF 11227

Indien een vertegenwoordiger is aangewezen

Gerecht EU 25 april 2012, zaak T-326/11 (Brainlab tegen OHIM, BRAINLAB)

Herstelverzoek merkenrecht. Het verzoek tot herstel van het woordmerk BrainLAB wordt door de dienst "register van inschrijvingen en daarmee verbonden datanken" afgewezen. Rekening houdend met de termijn die voor de indiening van het verzoek om hernieuwing en voor de betaling van de vernieuwingtaks is gesteld, herstel in de vorige toestand. Het aangevoerde middel:  alle betrokkenen waren ondanks het betrachten van alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid niet in staat tegenover verweerder een termijn in acht te nemen, alsook de voor de indiening van het verzoek tot herstel in de vorige toestand gestelde termijn van twee maanden in acht is genomen.

Het Gerecht EU vernietigt de beslissing van de kamer van beroep omdat volgens regel 67 van de uitvoeringsverordening, indien een vertegenwoordiger is aangewezen, alle kennisgevingen aan hem moeten worden gericht. De kamer van beroep heeft overigens erkend dat de rappel „inderdaad verkeerdelijk” niet naar de aangewezen vertegenwoordigers, maar rechtstreeks naar verzoekster was verstuurd.

In citaten:

46      Een partij moet voor de tijdige vernieuwing van haar gemeenschapsmerkinschrijving weliswaar blijk geven van alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid, wat in beginsel met zich meebrengt dat zij snel en passend reageert op de ontvangst van een krachtens regel 29 van de uitvoeringsverordening door het BHIM rechtstreeks tot haar gerichte mededeling.


47      Wanneer deze partij het beheer van de opvolging van haar gemeenschapsmerk heeft toevertrouwd aan een professionele vertegenwoordiger en het BHIM daarvan naar behoren heeft ingelicht, is het BHIM niettemin ertoe gehouden rekening te houden met deze keuze door zijn officiële dienstmededelingen te richten tot deze aangewezen vertegenwoordiger om hem in staat te stellen de belangen van zijn opdrachtgeefster te verdedigen met de hogere zorgvuldigheid waarvan hij als gekwalificeerde beoefenaar wordt geacht blijk te geven (zie in dit verband de richtsnoeren betreffende de procedures voor het BHIM, deel A, hoofdstuk 6, punt 6.2.3).

48      In dit verband kan het BHIM niet op grond van artikel 47, lid 2, van verordening nr. 207/2009 en regel 29 van de uitvoeringsverordening aanvoeren dat deze bepalingen het BHIM ertoe verplichten de gemeenschapsmerkhouder, maar niet zijn aangewezen professionele vertegenwoordiger ervan in kennis te stellen dat de geldigheid van deze merkinschrijving binnenkort verstrijkt (zie punt 31 supra).

49      Dit betoog schendt immers regel 67 van de uitvoeringsverordening volgens welke, indien een vertegenwoordiger is aangewezen, alle kennisgevingen aan hem moeten worden gericht. De kamer van beroep heeft in punt 19 van de bestreden beslissing overigens erkend dat de rappel „inderdaad verkeerdelijk” niet naar de aangewezen vertegenwoordigers, maar rechtstreeks naar verzoekster was verstuurd.

 

IEF 11225

Verwijst naar Ecologically perfect

Gerecht EU 24 april 2012, zaak T-328/11 (Leifheit tegen OHIM, EcoPerfect)

Gemeenschapsmerk. De inschrijving van het woordmerk ECOPERFECT (klasse 21; huishoudelijke middelen) wordt door de onderzoeker geweigerd. De kamer van beroep verwerpt het beroep, waarna - in dit arrest - het middel wordt aangevoerd dat het beoogde merk niet beschrijvend is en evenmin ieder onderscheidend vermogen ontbeert.

Het Gerecht stelt vast dat de lettergreep "Eco" een (inmiddels) gebruikelijke afkorting van ecologisch is. Er bestaat ook geen twijfel over de betekenis van de lettergreep "Perfect". Met het teken EcoPerfect wordt verwezen naar de zinsnede "ecologically perfect" en dit benadrukt het beschrijvend karakter van de milieuvriendelijk geproduceerde huishoudsartikelen. Het Gerecht EU wijst de klacht af.

35. Somit ist zu schließen, dass das Zeichen EcoPerfect bei den maßgeblichen Verkehrskreisen keinen Eindruck erweckt, der hinreichend weit von dem entfernt wäre, der durch die bloße Aneinanderreihung der Begriffe „eco“ und „perfect“ hervorgerufen wird, und dass es unmittelbar als Bezugnahme auf die Wendung „ecologically perfect“ (ökologisch vollkommen) verstanden wird.

44      Das Zeichen EcoPerfect verweist direkt auf die Wendung „ecologically perfect“, die eine vollkommene Berücksichtigung der Belange der Natur und der Umwelt zum Ausdruck bringt.

66      Da der erste von der Klägerin vorgebrachte Klagegrund zurückgewiesen worden ist, braucht dieser Klagegrund nicht mehr geprüft zu werden.

IEF 11220

Een pudding is bedoeld omgekeerd en uitgestort te worden

Gerechtshof Arnhem 24 april 2012, LJN BW3655, zaaknr. 200.092.177 (FrieslandCampina tegen De Natuurhoeve)

Uitspraak ingezonden door Maarten Haak, Hoogenraad & Haak advocaten.

In't kort: Vervolg op het vonnis van 6 juli 2011, zie IEF 9895. Ook in hoger beroep zijn de vorderingen van FrieslandCampina (vormmerk, slaafse nabootsing) afgewezen. De consument die deze vorm in de winkel aantreft zal dus in de eerste plaats aan pudding denken, al dient zij tot verpakking. Hij zal de vorm associëren met de aard van de waar.

 

Aard van de waar
4.7. Afgezien van de voorstelling van dieren (een vis of beer) bestaat de puddingvorm vanouds uit taps toelopende ronde verticale ribbels (bogen). Dat geldt zelfs voor de door FrieslandCampina c.s. getoonde boogvormige (rijst-)puddingen van AH en La Laitière. Als regel representeert deze traditionele vorm de waar pudding, terwijl het begrip pudding veelal geassocieerd wordt met deze vorm. Het hof merkt hierbij op dat pudding zoals die door partijen op de markt wordt gebracht zich onderscheid van andere kant en klare nagerechten op zuivelbasis, doordat die andere nagerechten veelal uit een bak worden geschept of gegoten zodat de verpakkingen daarvan glad zijn, terwijl een pudding bedoeld is omgekeerd en uitgestort te worden en dan zonder hulpmiddelen kan blijven `staan`.

Bij uit te scheppen producten is een ribbelvorm hinderlijk en verdient een gladde vorm de voorkeur; bij uit te storten puddingen is een gladde vorm niet noodzakelijk en bevordert de ribbelvorm juist het rechtstandig uitstorten van de pudding. De consument die deze vorm, al dient zij tot verpakking, in de winkel aantreft zal dus in de eerste plaats aan pudding denken; hij zal de vorm associëren met de aard van de waar. Als gevolg hiervan komt aan de specifieke vorm van de gecombineerde beeld- en vormmerken van FrieslandCampina c.s., die naar het oordeel van het hof niet significant afwijkt van de traditionele puddingvorm, mede in het licht van artikel 2.1 lid 2 BVIE niet of nauwelijks onderscheidend vermogen toe. Veelzeggend in dit verband dat de vragenlijst behorend bij het marktonderzoek door Metrix Lab opent met de inleiding: "U hebt zojuist een foto van een puddingverpakking gezien."

4.10 Tegen het oordeel dat geen sprake is van directe of indirecte verwarring dan wel associatie hebben FrieslandCampina c.s. grief 5 gericht.
Het hof onderschrijft echter het hiervoor geciteerde oordeel van de voorzieningenrechter. Aannemelijk is dat de respondenten de hen integraal dan wel na verwijdering van de beeldmerken getoonde verpakkingen van AH, Lidl en C1000 (de afbeeldingen onder 3.4) dan wel van het droomdessert op basis van de vraagsteling onder 8 in de eerste plaats op basis van de bogen en de door de verpakking heen zichtbare geelachtige inhoud associëren met kant-en-klare pudding, aan welk product zij dan de langjarige marktleider van dergelijke puddingproducten in Nederland Mona koppelen. Daarmee is echter nog geenszins aannemelijk geworden dat bij de respondenten of het publiek verwarring kan ontstaan door een overeenstemming met de beide gedeponeerde merken onder 3.2 (dus niet beperkt tot de driedimensionele bestanddelen ervan).
Grief 5 faalt daarom.

4.11 Met de voorzieningenrechter oordeelt het hof evenmin aannemelijk dat indirecte verwarring kan ontstaan. De verpakkingen zoals gedeponeerd en ingeschreven door FrieslandCampina c.s. en de door De Natuurhoeve op de markt gebracht verpakkingen bieden immers uiteenlopende totaalindrukken.
De grieven 2 en 3 mislukken.

Lees het arrest hier (zaaknr. 200.092.177 en LJN BW3655).

Op andere blogs:
Merkwaardigheden (Nagerecht naar gerecht):

Het Hof Arnhem heeft specifiek nog gevraagd waarom FrieslandCampina niet sec de vorm heeft geregistreerd en het antwoord was dat het Benelux Bureau het merk zou weigeren wegens afwezigheid van inburgering in België en Luxemburg. FrieslandCampina erkent volgens het arrest de afwezigheid maar is het niet eens met de weigeringsgrond (ons inziens het ontbreken van onderscheidend vermogen).

IEF 11217

Eisvermeerdering en nietigverklaring

Rechtbank 's-Gravenhage 18 april 2012, HA ZA 11-2417 (Prescan tegen privatescan)

Tussenvonnis na IEF 10122. Adwords. Merkenrecht. Eisvermeerdering en nietigverklaring.

Eisvermeerdering: Zonder onderbouwing van de stelling ziet de rechtbank niet in waarom er bezwaar zou bestaan tegen het toestaan van de akte.

Nietigverklaring: Verder is Prescan nog niet in de gelegenheid gesteld te reageren op de gevorderde nietigverklaring van het (volgens Privatescan) beschrijvende Gemeenschapswoordmerk PRESCAN. Zij krijgt daartoe deze gelegenheid. De rechtbank houdt verder iedere beslissing aan.

3.1. Privatescan c.s. vordert de nietigverklaring van het Beneluxwoordmerk en het Gemeenschapswoordmerk PRESCAN en stelt daartoe dat zowel de onderdelen ‘pre’ als ‘scan’ beschrijvend van aard zijn evenals de samenvoeging tot ‘prescan’ waardoor het geheel betekent ‘preventief’ of ‘vooraf’ ‘een inwendige opname maken’ hetgeen beschrijvend is voor alle waren en diensten in klassen 35, 42 en 44 waarvoor de merken zijn ingeschreven.

3.2. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen in 2.2, stelt de rechtbank vast dat Prescan (nog) niet in de gelegenheid is gesteld, te reageren op de (bij eisvermeerdering) gevorderde nietigverklaring van het Gemeenschapswoordmerk PRESCAN. De rechtbank zal Prescan in de gelegenheid stellen bij akte hierop te reageren. Voor zover Prescan zich in navolging van haar verweer tegen de gevorderde nietigverklaring van het Beneluxwoordmerk PRESCAN tevens (subsidiair) beroept op inburgering, is het aan Prescan bij voornoemde akte alle voor de beoordeling van dat verweer relevante stukken en bewijsmiddelen in het geding te brengen.

IEF 11214

Om in zijn levensonderhoud te voorzien

Rechtbank Utrecht 12 maart 2012, LJN BW3491 (opzetheling, valse merkkleding voor levensonderhoud)

Strafrecht en IE. Veroordeling voor heling en verkopen van valse merkkleding.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: Feit 1 een gewoonte heeft gemaakt van opzetheling; Feit 2: opzettelijk binnen Nederland valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken heeft verkocht, terwijl hij dit misdrijf als bedrijf heeft uitgeoefend, meermalen gepleegd. Verdachte heeft verklaard dat hij handelt in valse merkkleding om in zijn levensonderhoud te voorzien. Verdachte heeft bij zijn handelen slechts oog gehad voor eigen geldelijk gewin. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling en de handel in valse merkkleding. Niet alleen wordt met valse merkkleding de rechthebbenden van de intellectuele eigendomsrechten op deze waren, schade toegebracht, maar tevens wordt bonafide bedrijven die wel aan hun verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie aangedaan. Verdachte heeft bij zijn handelen slechts oog gehad voor eigen geldelijk gewin. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.

(...)

Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte in 2007 eerder is veroordeeld tot een geldboete voor handel in valse merkkleding en tevens in 2007 een transactie heeft betaald voor heling. De rechtbank is daarom van oordeel dat een geheel voorwaardelijke straf niet aan de orde is. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een werkstraf een passende straf is voor de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank zal een iets lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat zij niet tot een bewezenverklaring komt van opzetheling van de laptop.

Op andere blogs:
Mode-recht (Strafrechtelijke vervolging voor de handel in namaakkleding in China en Nederland)
Nederlandsch Octrooibureau (Straf voor handelen in valse merkkleding)

IEF 11210

Merkenrecht voor games vertegenwoordigt nog steeds een waarde

Rechtbank Arnhem 12 april 2012, LJN BW3327 (X tegen Belastingdienst)

Verzoek om teruggave omzetbelasting van belasting geheven over een niet-betaald deel van merkenrechtelijke licentieprijs.

Eiseres ontvangt een deel van de koopsom voor een licentie op een merkenrecht niet van de afnemer. Zij stuurt een creditfactuur voor dit deel van de koopsom en zegt de licentieovereenkomst op. De afnemer stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst niet kan worden beëindigd, stuurt de creditfactuur terug en blijft het merkenrecht gebruiken. Na een mislukte faillissementsaanvraag besluit eiseres om niet naar de civiele rechter te gaan. Wel dient zij een verzoek in tot teruggaaf van omzetbelasting op grond van de creditfactuur. Dit verzoek wordt, zo vindt de rechtbank ook terecht, afgewezen. De vergoeding is namelijk niet verminderd. Er is geen sprake van een onvoorwaardelijke kwijtschelding van het restant van de koopsom. Ook is niet aannemelijk dat de vergoeding niet zal worden ontvangen. De beroepsgronden falen.

4. beoordeling van het geschil  - Teruggave van omzetbelasting

(...) Uit de opmerkingen van gemachtigde en van de heer [C] ter zitting volgt dat eiseres via de opzegging van de licentieovereenkomst het in licentie gegeven merkenrecht wil terugkrijgen, zodat zij dit zelf kan exploiteren. Er is geen sprake van dat tussen eiseres en [O] is afgesproken om de hoogte van de koopsom voor de licentie te verlagen. Dit blijkt ook wel uit het feit dat [O] de creditfactuur heeft geweigerd. Ook is het niet zo dat eiseres haar rechten op het restant van de koopsom onvoorwaardelijk heeft prijsgegeven. Gelet op de toelichting die door eiseres en door [D] is gegeven op de creditfactuur van 28 november 2008, is het prijsgeven van het bedrag van € 6.500.000 verbonden aan de opzegging van de overeenkomst wegens wanprestatie aan de zijde van [O]. Omdat [O] de wanprestatie heeft betwist en zij de opzegging ongeldig acht, heeft zij de creditfactuur geweigerd. Zij heeft het prijsgeven van het bedrag van € 6.500.000 dus ook afgewezen. Zo lang niet door de civiele rechter is beslist wie het gelijk aan zijn zijde heeft wat betreft de opzegging, heeft de creditfactuur dus feitelijk geen werking. Eiseres heeft echter om financiële redenen ervoor gekozen de zaak niet aan de civiele rechter voor te leggen. Gelet op die situatie zal de belastingrechter ervan moeten uitgaan dat de creditfactuur niet de belichaming vormt van een vermindering van de vergoeding en derhalve als zodanig geen recht op teruggave van omzetbelasting heeft doen ontstaan in het tijdvak vierde kwartaal 2008.

(...)

Gemachtigde en de heer [C] hebben ter zitting voorts opgemerkt dat zij er vanuit gaan dat het merkenrecht [K] voor games, zoals in licentie gegeven aan [O], nog steeds een waarde vertegenwoordigt en te gelde kan worden gemaakt. Eiseres wil dit merkenrecht daarom terug en is niet bereid om het niet betaalde deel van de vergoeding onvoorwaardelijk, dat wil zeggen met behoud van het licentierecht van [O], kwijt te schelden.

Deze feiten en omstandigheden, in hun onderling verband bezien, leiden tot het oordeel dat per ultimo 2008 niet aannemelijk was dat de resterende vergoeding niet meer zou worden betaald. Zo lang niet door de civiele rechter is vastgesteld dat de licentieovereenkomst is geëindigd of ontbonden, moet de belastingrechter er gezien de stand van zaken tussen eiseres en [O] namelijk vanuit gaan dat deze overeenkomst nog bestaat. Dit betekent dat de waarde die het merkenrecht kennelijk nog heeft, te gelde kan worden gemaakt door [O]. Als gevolg daarvan zou zij op een later moment in staat kunnen zijn om het resterende deel van de koopsom te betalen. Gelet op het gestelde omtrent het vermogen van de eigenaar van [O], is niet zonder meer aannemelijk dat [O] nooit meer zal (kunnen) betalen. Het feit dat er bij de faillissementsaanvraag kennelijk geen steunvorderingen waren, levert evenmin steun aan de stelling van eiseres.

Nu blijkens het vorenoverwogene niet aannemelijk is dat [O] het in geding zijnde deel van de vordering niet zal betalen, faalt het beroep van eiseres op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Goldsmiths.

IEF 11209

Atoomstroom en nucleaire opwekking

College van Beroep 17 april 2012, dossiernr. 2011/01170 (Atoomstroom)

Misleidende merknaam ATOOMSTROOM: suggestie dat alle geleverde stroom nucleair is.

Atoomstroom levert een zogenaamde handelsmix die in 2010 slechts uit 4 á 5% uit kernenergie bestond, zo volgt uit het stroometiket. Ten onrechte wordt gesuggereerd dat alle geleverde stroom nucleair is. De zogenaamde Garanties van Oorsprong (GvO) konden tot 2009 slechts uitgegeven worden voor 100% groene electriciteit. Vanaf maart 2012 zal dat ook voor nucleaire energie worden bijgehouden door CertiQ. Door een bestaand overaanbod worden nucleaire GvO’s gekocht en afgeboekt. Niet kan worden geoordeeld dat door het gebruik van het merk ten onrechte wordt gesuggereerd dat alle door Atoomstroom geleverde stroom nucleair is.

In citaten:

De Adverteerder: De SWAP-methode is in het leven geroepen bij gebrek aan nucleaire zogenaamde ‘Garanties van Oorsprong’ (GvO’s). GvO’s zijn de (enige) certificaten waarmee leveranciers van groene stroom er voor zorgen dat de door hen geleverde elektriciteit het label ‘100% groen opgewekt’ mag dragen. Sinds 2009 zijn er wel nucleaire GvO’s verkrijgbaar.

De Commmissie:

(...) Namens Atoomstroom is meegedeeld dat nucleaire GvO’s tot maart 2012 zullen worden geadministreerd op de wijze waarop dat voorheen -voordat CertiQ bestond- in het geval van groene GvO’s gebeurde, maar dat de administratie binnenkort via CertiQ zal verlopen.
Voorts heeft adverteerder meegedeeld dat er een overaanbod is van nucleaire GvO’s en dat voor alle stroom die Atoomstroom levert nucleaire GvO’s worden gekocht en afgeboekt. De Commissie ziet geen aanleiding om de juistheid van deze mededelingen in twijfel te trekken.
Het enkele feit dat de administratie van nucleaire GvO’s op dit moment nog niet via CertiQ verloopt, leidt niet tot het oordeel dat de mededeling “100% Atoomstroom” en mededelingen van diezelfde strekking in de bestreden uitingen misleidend zijn.

Ad 3.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder Ad 1 is het bezwaar tegen het merk “Atoomstroom” eveneens ongegrond. Niet kan worden geoordeeld dat door het gebruik van dat merk in de bestreden uitingen ten onrechte wordt gesuggereerd dat alle door Atoomstroom geleverde stroom nucleair is.

Ad 3.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder Ad 1 is het bezwaar tegen het merk “Atoomstroom” eveneens ongegrond. Niet kan worden geoordeeld dat door het gebruik van dat merk in de bestreden uitingen ten onrechte wordt gesuggereerd dat alle door Atoomstroom geleverde stroom nucleair is.

Het College...

...wijst de klacht af voor zover het betreft de bestreden reclame-uitingen die in 2008, 2009 en 2010 zijn gepubliceerd.
Het College stelt Atoom­stroom in de gelegenheid het stroometiket voor 2011 over  te leggen zodra dat beschikbaar is en door de Ener­gie­ka­mer/ NMA is beoordeeld.
Houdt in afwachting daarvan ten aanzien van de reclame-uitingen die in 2011 zijn gepubliceerd elke verdere beslissing aan.