Alle rechtspraak  

IEF 8026

Het onderscheid tussen de titel en het merk

GvEA, 30 juni 2009, zaak T-435/05,  Danjaq, LLC tegen OHIM / Mission Productions.

Merkenrecht. Titelbescherming. Oppositieprocedure door houder van niet-ingeschreven woordmerken en van tekens Dr. No en Dr. NO (James Bond) tegen gemeenschapsmerk-aanvraag woordmerk Dr. No. Oppositie afgewezen.

'De commerciële herkomst van de film blijkt uit andere tekens.' 'Een filmtitel komt niet automatisch in aanmerking voor de bescherming die aan aanduidingen van de commerciële herkomst wordt geboden.' 'Een beschrijvende verwijzing naar de waren.' Geen onderscheidend teken dat in economisch verkeer wordt gebruikt. Niet is aangetoond dat de tekens Dr. No en Dr. NO als aanduidingen van commerciële herkomst zijn gebruikt vóór de indiening van de  gemeenschapsmerkaanvraag.

Herkomstaanduiding: 24. Voorts zij opgemerkt dat Dr. No niet alleen de titel van de eerste film van de reeks „James Bond” is, maar ook de naam van een van de hoofdpersonages uit de film. In beginsel kunnen deze gegevens geen beletsel vormen voor het gebruik van de tekens Dr. No en Dr. NO als merk om de commerciële herkomst van de films of dvd’s aan te duiden.

25. In casu blijkt uit onderzoek van de door verzoekster overgelegde documenten evenwel duidelijk dat de tekens Dr. No en Dr. NO niet de commerciële herkomst, doch de artistieke herkomst van de films aanduiden. Voor de gemiddelde consument dienen de betrokken tekens, die zijn aangebracht op de hoezen van de videobanden of op de dvd’s, immers om deze film te onderscheiden van andere films van de reeks „James Bond”. De commerciële herkomst van de film blijkt uit andere tekens, zoals „007” of „James Bond”, die zijn aangebracht op de hoezen van de videobanden of op de dvd’s en die aangeven dat de commerciële herkomst van de film moet worden gezocht bij de producent van de films van de reeks „James Bond”. Gesteld dat de winst die met de film Dr. No op het communautaire grondgebied is geboekt, kan getuigen van het commerciële succes van deze film op dat grondgebied, toch kan deze winst niet dienen tot bewijs van het gebruik van de betrokken tekens als aanduiding van de commerciële herkomst.

26. Bovendien is het onderscheid tussen de titel en het merk, anders dan verzoekster stelt, niet „irreëel en kunstmatig”. Eenzelfde teken kan immers worden beschermd als een originele creatie door het auteursrecht en als aanduiding van commerciële herkomst door het merkrecht. Het gaat dus om verschillende exclusieve rechten die op verschillende eigenschappen zijn gebaseerd, te weten de originaliteit van een creatie en de geschiktheid van een teken om de commerciële herkomst van waren en diensten te onderscheiden. Ook al kan een filmtitel in een aantal nationale rechtsstelsels worden beschermd als artistieke creatie die losstaat van de film zelf, een filmtitel komt dus niet automatisch in aanmerking voor de bescherming die aan aanduidingen van de commerciële herkomst wordt geboden, aangezien uitsluitend tekens die de kenmerkende functies van merken vervullen, voor deze bescherming in aanmerking kunnen komen.

27. Voor stripverhalen, muziekopnamen, boeken en posters worden de tekens Dr. No en Dr. NO evenmin gebruikt als merk, doch als een beschrijvende verwijzing naar de waren, waarbij aan de consumenten wordt aangegeven dat het gaat hetzij om de muziek van de film Dr. No, hetzij om een boek of stripverhaal over het personage „Dr. No”, hetzij om een poster van deze film of van dit personage. Zoals het onderzoek van de door verzoekster overgelegde documenten aantoont, worden een aantal van de genoemde waren aan het publiek voorgesteld met andere herkomstaanduidingen, te weten „007” en „James Bond”, die aan de consumenten aangeven dat de commerciële herkomst van voornoemde waren die betrekking hebben op de film of op het personage „Dr. No”, dezelfde is als de commerciële herkomst van de films van de reeks „James Bond” dezelfde is.

28. Voor wagens en uurwerken die worden vervaardigd door ondernemingen die houder zijn van een licentie voor het gebruik van de tekens Dr. No en Dr. NO op deze waren, ligt dit niet anders. In beide gevallen is het gebruik van deze tekens zonder meer beschrijvend, waarbij aan de consumenten wordt aangegeven dat de betrokken wagen die is welke in de film Dr. No werd gebruikt, of dat het uurwerk overeenstemt met het uurwerk in de film Dr. No uit een collectie uurwerken die wordt vervaardigd als aandenken aan de veertigste verjaardag van de films van de reeks „James Bond”. Uit het onderzoek van de documenten betreffende de wagens blijkt bovendien dat de aanduidingen van commerciële herkomst die verzoekster daarvoor gebruikt, „James Bond”, „007” en het „Gun Symbol” zijn. Zoals in de gevallen die in punt 27 supra zijn onderzocht, geven deze aanduidingen aan dat de waren dezelfde commerciële herkomst hebben als de andere „Bond”-producten.

29. Gesteld dat de tekens Dr. No en Dr. NO als aanduidingen van commerciële herkomst worden gebruikt op figuurtjes van de filmpersonages die worden gemaakt door een onderneming die houder is van een licentie voor deze merken, met name door het gebruik van de betrokken tekens samen met het symbool „TM”, verzoekster is er niet in geslaagd aan te tonen dat de tekens Dr. No en Dr. NO als merk zijn gebruikt vóór de datum van de indiening van de aanvraag tot inschrijving van het gemeenschapsmerk. Onderzoek van de overgelegde documenten maakt immers duidelijk dat de figuurtjes van „Dr. No” pas vanaf augustus of september 2002 op de markt zijn gebracht, dat wil zeggen na de indiening van de aanvraag tot inschrijving van het gemeenschapsmerk op 13 juni 2001.

30. Ten slotte zijn de arresten van het Hof van 23 februari 1999, BMW (C-63/97, Jurispr. blz. I-905, punt 38), en 12 november 2002, Arsenal Football Club (C-206/01, Jurispr. blz. I-10273, punt 53), waarop verzoekster zich beroept in verband met het gebruik van de tekens als merk, in casu niet van toepassing. Hier is immers niet aan de orde het gebruik van een ingeschreven merk in het economisch verkeer voor zuiver beschrijvende doeleinden of voor andere doeleinden dan de betrokken waren of diensten te onderscheiden op de markt. Het gaat daarentegen om het bewijs dat de betrokken tekens, die een filmtitel zijn, als merk werden gebruikt vóór de indiening van de gemeenschapsmerkaanvraag, hetgeen verzoekster niet heeft aangetoond.

31. Aangezien niet is aangetoond dat de tekens Dr. No en Dr. NO als aanduidingen van commerciële herkomst zijn gebruikt vóór de indiening van de gemeenschapsmerkaanvraag, kunnen zij niet worden beschouwd als algemeen bekende merken in de zin van artikel 8, lid 2, sub c, van verordening nr. 40/94 en van artikel 6bis van het Verdrag van Parijs, zonder dat hoeft te worden onderzocht of de betrokken tekens algemeen bekend zijn in een lidstaat in de zin van laatstgenoemde bepaling. Daar voornoemde tekens geen oudere merken in de zin van artikel 8, lid 2, sub c, van verordening nr. 40/94 vormen, behoeft dus niet te worden onderzocht of er gevaar voor verwarring van de betrokken tekens bestaat. Derhalve dient het eerste middel te worden afgewezen.

Niet-ingeschreven ouder merk of een ander teken dan een merk:  35. Ingevolge artikel 8, lid 4, van verordening nr. 40/94 kan op basis van het bestaan van een niet-ingeschreven ouder merk of een ander teken dan een merk op goede grond oppositie worden ingesteld indien aan de volgende voorwaarden is voldaan: het betrokken merk of teken wordt gebruikt in het economisch verkeer; het heeft meer dan alleen plaatselijke betekenis; het merk verleent aan de houder ervan het recht om het gebruik van een later merk te verbieden; het recht op de betrokken tekens moet krachtens het recht van de lidstaat waar de tekens zijn gebruikt, zijn verworven vóór de datum van de indiening van de gemeenschapsmerkaanvraag. Deze voorwaarden zijn cumulatief, zodat wanneer voor een teken niet aan een van deze voorwaarden is voldaan, de oppositie op grond van het bestaan van een niet-ingeschreven merk of een ander teken dat in het economisch verkeer wordt gebruikt in de zin van artikel 8, lid 1, van verordening nr. 40/94 niet kan slagen.

36. In casu blijkt uit de argumenten die de kamer van beroep in de punten 29 en 30 van de bestreden beslissing heeft aangevoerd, duidelijk dat verzoekster niet had aangetoond dat zij de tekens Dr. No en Dr. NO in het economisch verkeer had gebruikt, hetgeen voldoende grond voor afwijzing van dit middel is.

 Geen auteursrecht in oppositieprocedure /titelbescherming: 41. Bovendien volgt uit artikel 8, lid 4, en artikel 52, lid 2, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 53, lid 2, vanverordening nr. 207/2009), in hun onderlinge samenhang gelezen, dat geen beroep op de auteursrechtelijke bescherming kan worden gedaan in het kader van een oppositieprocedure, doch uitsluitend in het kader van een procedure tot nietigverklaring van het betrokken gemeenschapsmerk.

(...) 4.6. Aangezien verzoekster er niet in geslaagd is, het bewijs te leveren van het gebruik van de titel van de film Dr. No in de lidstaten waarin deze titel wordt beschermd tegen het gebruik van een later merk, behoeft niet te worden onderzocht of voor deze titel is voldaan aan de overige voorwaarden om de bescherming te krijgen die aan deze tekens wordt geboden door de nationale rechtsregels. Bijgevolg moet het derde middel worden afgewezen en dient het beroep dus in zijn geheel te worden verworpen.

Lees het arrest hier.

IEF 8025

Zoals dit ook voor de houder van een gemeenschapsmerk het geval is

HvJ EG, 2 juli 2009, zaak C 302/08, Zino Davidoff SA tegen Bundesfinanzdirektion Südost. (Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht München (Duitsland))

Merkenrecht. Eerst even kort. Geding tussen Davidoff  en de Bundesfinanzdirektion Südost over een verzoek van Davidoff om aan de grens beslag te leggen op goederen die worden vermoed inbreuk te maken op internationaal ingeschreven merken waarvan zij houdster is.  Internationale inschrijving en gemeenschapsmerk gelijke gevolgen in Gemeenschap. Goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op merk. Recht op verkrijgen van optreden ook in andere lidstaten dan die waar verzoek om optreden is ingediend.

"Dient artikel 5, lid 4, van verordening [nr. 1383/2003] aldus te worden uitgelegd, gelet op de toetreding van de Europese Gemeenschap tot het [Protocol], dat ondanks het gebruik van het begrip ‚gemeenschapsmerk’, ook internationale inschrijvingen van merken in de zin van artikel 146 en volgende van verordening [nr. 40/94] onder deze bepaling vallen?”

Het Hof van Justitie (Zesde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 5, lid 4, van verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten, gelezen in het licht van artikel 146 van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1992/2003 van de Raad van 27 oktober 2003, moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een internationaal ingeschreven merk op basis van dit artikel het optreden kan verkrijgen van de douaneautoriteiten van een of meer andere lidstaten dan die waar hij zijn verzoek indient, zoals dit ook voor de houder van een gemeenschapsmerk het geval is.

Lees het arrest hier

IEF 8024

Zo. Nu eerst een arrest

HvJ EG, 2 juli 2009, C-343/07, Bavaria NV & Bavaria Italia Srl tegen Bayerischer Brauerbund eV .Verzoek om een prejudiciële beslissing door de Corte d'Appello di Torino (Italië). (Beschikbaar in alle talen behalve het Nederlands!).

Merkenrecht. Eerst even kort. Kunnen het oudere Nederlandse biermerk ‘Bavaria’ en de geografische aanduiding ‚Bayerisches Bier’ vreedzaam naast elkaar co-ëxisteren? Ja, dat kan:

"On those grounds, the Court (Fourth Chamber) hereby rules:

1. Consideration of the first question asked by the referring court has not disclosed any factor liable to affect the validity of Council Regulation (EC) No 1347/2001 of 28 June 2001 supplementing the Annex to Commission Regulation (EC) No 1107/96 on the registration of geographical indications and designations of origin under the procedure laid down in Article 17 of Council Regulation (EEC) No 2081/92.

2. Regulation No 1347/2001 must be interpreted as having no adverse effects on the validity and the possibility of using, in one of the situations referred to in Article 13 of Council Regulation (EEC) No 2081/92 of 14 July 1992 on the protection of geographical indications and designations of origin for agricultural products and foodstuffs, pre-existing trade marks of third parties in which the word ‘Bavaria’ appears and which were registered in good faith before the date on which the application for registration of the protected geographical indication ‘Bayerisches Bier’ was lodged, provided that those marks are not affected by the grounds for invalidity or revocation as provided for by Article 3(1)(c) and (g) and Article 12(2)(b) of First Council Directive 89/104/EEC of 21 December 1988 to approximate the laws of the Member States relating to trade marks."

Lees het arrest hier.

IEF 8022

Als een virtueel uithangbord (bodem)

Rechtbank Zwolle-Lelystad 1 juli 2009, HA ZA 08-49, Sports Direct International tegen Sport Direct c.s. (Met dank aan Remco van Leeuwen, Van Doorne)

Handelsnaam- en merkenrecht. Vonnis in bodemprocedure. Voeren van handelsnamen SPORTS DIRECT en SPORTSDIRECT.com verboden. SPORT DIRECT is een geldige handelsnaam. Belang bij nietig verklaring en doorhaling woordmerk SPORT DIRECT onvoldoende gebleken. 1019h Rv. proceskosten: €25.251,00.

"4.3 Sport Direct c.s. heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht aangevoerd dat het Sports Direct International B.V. op grond van artikel 5 Handelsnaamwet verboden is om de handelsnaam SPORTSDIRECT en/of SPORTSDIRECT.COM te voeren. Door het voeren van deze - naar tussen partijen niet ter discussie staat - jongere handelsnamen, onder meer door het gebruik van de domeinnaam www.sportsdirect.com en het voeren van de naam SPORTSDIRECT.com op winkelgevels, valt verwarring te duchten bij het publiek met de onderneming SPORTSDIRECT van Sport Direct B.V."

"4.5 De stellingen van Sports Direct International B.V. dat de handelsnaam SPORTDIRECT uit een samenvoeging bestaat van twee beschrijvende woorden en dat deze woorden niet gemonopoliseerd mogen worden zijn weliswaar juist, maar doen aan het vorenstaande neit af. Een handelsnaam mag uit een samenvoeging bestaan van twee beschrijvende woorden. Voor de geldigheid van een handelsnaam is voorts niet vereist dat de naam een zekere mate van originaliteit of onderscheidend vermogen heeft. De handelsnaam SPORTDIRECT is, naar Sports Direct International B.V. welbeschouwd niet (voldoende) bestrijdt, een geldige handelsnaam. [...]"

"4.6 Voorts doe daaraan niet af de stelling van Sport Direct International B.V. dat via haar webwinkel www.SPORTSDIRECT.com geen artikel kan worden verkregen met een SPORTDIRECT label. Uitgaande van de juistheid van die stelling, maakt dat nog niet dat het Sports Direct International B.V. vrij zou staan om een concurrerende (web) winkel te exploiteren onder een handelsnaam die slechts in geringe mate afwijkt van de handelsnaam van Sport Direct B.V. Zij mag evenmin draagtassen aan het publiek verspreiden met daarop de aanduiding SPORTSDIRECT en/of SPORTSDIRECT.com, nu deze aanduidingen [...] slechts in geringe mate afwijken van de handelsnaam SPORTDIRECT en het virtuele uithangbord van deze onderneming onder de domeinnaam www.SPORTSDIRECT.com. Verspreiding van  tassen met voornoemde aanduidingen valt daarom te kwalificeren als onrechtmatig handelsnaamgebruik."

Lees het vonnis hier. Zie voor het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 20 januari 2009, IEF 7499 en vonnis van vzr. Rechtbank Breda, 18 december 2007, IEF 5342.

IEF 8017

BMW (oud)

Jaguar (Pinocchio)Hoge Raad,  26 juni 2009, LJN: BH8674, Pinocchio Schoenen B.V. tegen The Jaguar Collection Limited c.s.
 
Merkenrecht. BMW, BVIE en TRIPs. Nietigheid van inschrijving van merk (uit 1984) wegens verwarring met algemeen bekend woord/beeldmerk (JAGUAR) in zin van art. 2.4, aanhef en onder e, BVIE (art. 4, aanhef en onder 5, oud BMW) en art. 6bis Unieverdrag? Maatstaf. Eis van soortgelijkheid als bedoeld in art. 6bis. Prejudiciële vragen aan Benelux-Gerechtshof over uitleg van art. 4, aanhef en onder 5, oud BMW voor de periode vóór inwerkingtreding van art. 16 lid 3 Trips-Verdrag.
 
Partijen strijden over JAGUAR-merken. Jaguar acht zich aangetast in haar - volgens haar wereldbekende - JAGUAR-merken en dito handelsnaam, doordat eiseres 1 onder de naam 'Jaguar Shoes for Men' herenschoenen op de markt heeft gebracht en doordat Pinocchio in 1984 het merk JAGUAR te kwader trouw heeft gedeponeerd. Na een eerder tussen partijen gevoerd kort geding vordert Jaguar thans een verbod op het gebruik van het merk JAGUAR en nietigverklaring van het depot uit 1984.

De rechtbank heeft de op merkenrechtelijke, auteursrechtelijke en handelsnaamrechtelijke grondslagen (almede op onrechtmatige daad) gebaseerde vorderingen van Jaguar in zijn geheel afgewezen. In hoger beroep van dat vonnis in kort geding heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch onder meer geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat Pinocchio het merk JAGUAR in 1984 te kwader trouw heeft gedeponeerd, maar dat Jaguar zich wel kan verzetten tegen gebruik van het merk JAGUAR door eiseres 1 met betrekking tot de herenschoenen 'Jaguar Shoes For Men', door in reclame-uitingen slogans te bezigen als 'de wereldbekende naam Jaguar staat voor kwaliteit en zekerheid' en 'de befaamde Jaguars'.

Inschrijving algemeen bekend merk & 6bis Parijs:  4.4.2 Het middel faalt. Hoezeer ook art. 6bis Unieverdrag vooral zijn betekenis ontleent aan de bescherming die het biedt aan een algemeen bekend merk dat niet in het betrokken Unieland is ingeschreven, inschrijving van dat algemeen bekende merk staat aan (voortduring van) die bescherming niet in de weg.

Definitie algemeen bekend merk (BMW, TRIPs & BVIE): 4.5.2 Onderdeel 1 klaagt dat het hof door voor de bepaling of sprake is van een algemeen bekend merk uit te gaan van art. 2.4, aanhef en onder e, BVIE, een onjuiste maatstaf heeft aangelegd, namelijk niet die van art. 4, aanhef en onder 5, BMW (oud). Volgens deze laatste bepaling moest het algemene publiek het merk kennen, ook het publiek dat niet behoort tot de sector van het publiek dat afnemer is van de betrokken waren of diensten. Door de inwerkingtreding van het TRIPs-Verdrag op 1 januari 1996 is de drempel substantieel verlaagd doordat volgens art. 16 (2) van dat verdrag bij het vaststellen of een handelsmerk algemeen bekend is, rekening wordt gehouden met de bekendheid van het handelsmerk bij de desbetreffende sector van het publiek, aldus het onderdeel.

4.5.3 Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden omdat het berust op een verkeerde lezing van het arrest. In de eerste plaats blijkt uit rov. 4.14 dat het hof - terecht - onder ogen heeft gezien dat het TRIPs-Verdrag in deze zaak geen rol speelt. Bovendien blijkt uit de eerste zin van rov. 4.13 dat het hof zich aansluit bij het desbetreffende oordeel van de rechtbank in rov. 3.6 van haar vonnis, "dat het automerk JAGUAR van Jaguar c.s. ten tijde van het merkdepot door Pinocchio in 1984 een algemeen bekend merk in de zin van de BMW (oud) was". Aangenomen moet daarom worden dat het hof door in rov. 4.13 te spreken van een algemeen bekend merk "in de zin van (thans) artikel 2.4 aanhef en sub e BVIE" slechts vanuit een oogpunt van actualisering verwijst naar de bepaling van het BVIE die met art. 4, aanhef en onder 5, BMW (oud) correspondeert en geen andere maatstaf heeft gehanteerd dan de rechtbank met inachtneming van laatstgenoemd artikel heeft aangelegd.

Prejudiciële vragen BenGH (BMW):  4.6.2 Bij de beoordeling van deze klacht dient als uitgangspunt dat ten tijde van het depot door Pinocchio in 1984 art. 6bis Unieverdrag voor de bescherming van een algemeen bekend merk de eis stelde dat dit merk werd gebruikt voor gelijke of soortgelijke waren als die waarvoor het ingeschreven, mogelijk verwarring stichtende, merk werd gebruikt. De tekst van art. 4, aanhef en onder 5, BMW (oud) spreekt in dit verband slechts van een merk dat verwarring kan stichten "met een algemeen bekend merk in de zin van artikel 6bis van het Verdrag van Parijs", zonder die eis uitdrukkelijk te noemen. Art. 16 lid 3 TRIPs-Verdrag breidt de bescherming van art. 6bis Unieverdrag onder bepaalde voorwaarden uit tot waren (en diensten) die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor het mogelijk verwarring stichtende merk is ingeschreven, maar die uitbreiding dient, zoals gezegd (hiervoor in 4.5.3), in deze zaak buiten beschouwing te blijven.

4.6.3 Aldus rijzen vragen van uitleg van art. 4, aanhef en onder 5 BMW (oud) welke hierna in 6 worden geformuleerd en welke de Hoge Raad zal voorleggen aan het Benelux-Gerechtshof, nu niet gezegd kan worden dat redelijkerwijze geen twijfel kan bestaan omtrent de oplossing van de gerezen vragen van uitleg

6. Vragen van uitleg met betrekking tot de voormalige Benelux-Merkenwet

1. Moet, voor de periode voorafgaande aan de inwerkingtreding van art. 16 lid 3 TRIPs-Verdrag, art. 4, aanhef en onder 5, BMW (oud), aldus worden uitgelegd dat deze bepaling de bescherming die zij het algemeen bekende merk biedt, beperkt tot het recht zich te verzetten tegen inschrijving van dat merk door een ander voor gelijke of soortgelijke waren als waarvoor het algemeen bekende merk wordt gebruikt?

2. Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord, golden voor die bescherming in de in die vraag genoemde periode dan andere eisen of voorwaarden?

3. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, golden voor die bescherming in de in die vraag genoemde periode naast de eis van (soort)gelijkheid van waren nog andere eisen of voorwaarden?

Lees het arrest hier.

IEF 8009

Hechter

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 19 juni 2009, KG RK 09-1621, Aulbach Lizenz AG c.s.

Merkenrecht. Kleding afkomstig van ex-licentienemer, zonder toestemming in de EER in het verkeer gebracht. “2.2. De overgelegde producties bieden voldoende grondslag voor het voorlopig oordeel dat kostuums onder het Gemeenschapsmerk DANIEL HECHTER zonder toestemming van verzoeksters in de EER zijn gebracht zijn verhandeld en door gerekwestreerden dreigen verder te worden verhandeld. De inbreuk op het merk Daniel Hechter is dan ook aannemelijk en dit rechtvaardigt het onder 1 gevorderde verbod.

2.3. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift is aangevoerd is voldoende aannemelijk dat uitstel onherstelbare schade voor verzoeksters zal veroorzaken.” [Gederfde inkomsten en reputatieschade- IEF]

Lees de beschikking hier.

IEF 8004

Onjuistheid van de stellingen leidt niet tot onbevoegdheid

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 juni 2009, HA ZA 09-589, General Biscuits België N.V. c.s. tegen  Hoppe Food Group B.V.

Bevoegdheidsincident. Merkenrecht en auteursrecht TUC-koekjes: "4.1. Vooropgesteld moet worden dat voor de vaststelling van de relatieve bevoegdheid van de rechtbank de stellingen van General Biscuits in de dagvaarding maatgevend zijn, zulks ongeacht of deze stellingen feitelijk juist zullen blijken te zijn. Onjuistheid van de stellingen leidt niet tot onbevoegdheid van deze rechtbank maar tot afwijzing van de vorderingen van General Biscuits. General Biscuits heeft in de dagvaarding gesteld dat Hoppe inbreuk maakt op de aan haar toekomende Gemeenschaps- en Beneluxmerkrechten.

Met inachtneming van het vorenstaande en gelet op de vestigingsplaats van Hoppe in Nederland (Reusel) is deze rechtbank krachtens het bepaalde in de artikelen 95 lid 1, 96 aanhef en onder a en 97 lid 1 GMVo juncto artikel 3 van de Uitvoeringswet EG-verordening inzake het Gemeenschapsmerk bevoegd om van de vorderingen gebaseerd op het Gemeenschapsmerk kennis te nemen. De bevoegdheid van deze rechtbank om ook van de vorderingen gebaseerd op de naar gesteld aan General Biscuits toekomende Beneluxmerken en op de gestelde slaafse nabootsing kennis te nemen, berust op verknochtheid van deze vorderingen aan de vorderingen gebaseerd op het Gemeenschapsmerk. De exceptie van onbevoegdheid moet dan ook worden verworpen."

Lees het vonnis hier.

IEF 8000

Verder buiten behandeling laten

Benelux Gerechtshof, 26 juni 2009, zaak A 2008/1, JTEKT Corporation Ltd tegen Jacobs Trading N.V. & BBIE .

Merkenrecht. Prejudiciële vragen Hof van Beroep Brussel m.b.t. oppositieprocedure. BBIE laat oppositie ‘ verder buiten behandeling’, omdat na verstrijken verlenging door partijen geen argumenten of stukken zijn ingediend.

De beslissing “buiten behandeling te laten” genomen door het BBIE moet beschouwd worden als een beslissing waartegen hoger beroep kan worden ingesteld. Het hof van beroep moet zelf uitspraak doen en zijn beslissing in de plaats stellen van de vernietigde beslissing, met dien verstande dat het hof van beroep alleen die gegevens in aanmerking kan nemen op grond waarvan de oppositiebeslissing door het BBIE werd genomen of had moeten genomen worden. Indien een beslissing tot verder buiten behandeling laten door het hof van beroep wordt vernietigd, dan dient dat hof aan de opposant gelegenheid te bieden tot nadere onderbouwing van zijn oppositie en zulks met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor.

1. In de procedure van hoger beroep tegen een beslissing van het BBIE inzake oppositie kan de BOIE of het BBIE niet als partij in de procedure worden betrokken, ook niet in het kader van een vordering tot gemeenverklaring.

2. Regel 1.17.1.c van het Uitvoeringsreglement strijdt niet met artikel 2.16.1, 2.16.3 en 2.16.4 BVIE.

3. Regel 1.17.1.c van het Uitvoeringsreglement is verenigbaar met de verdragsbepalingen in zoverre het “buiten behandeling laten” instelt als sanctie wegens de niet-mededeling van argumenten en stukken ter ondersteuning van de oppositie.

4. De beslissing “buiten behandeling te laten” genomen door het BBIE moet beschouwd worden als een beslissing waartegen hoger beroep kan worden ingesteld volgens artikel 2.17.1 BVIE wanneer vaststaat dat het BBIE de oppositie niet alsnog nader in aanmerking zal nemen.

5. De bepaling dat de partijen zich bij verzoekschrift kunnen wenden tot een van de in artikel 2.17.1 BVIE genoemde rechtsinstanties verzet er zich niet tegen dat een vordering tot vernietiging op een andere wijze wordt ingeleid indien het nationale procesrecht die wijze van indiening toelaat.

6. Het hof van beroep moet zelf uitspraak doen en zijn beslissing in de plaats stellen van de vernietigde beslissing, met dien verstande dat het hof van beroep alleen die gegevens in aanmerking kan nemen op grond waarvan de oppositiebeslissing door het BBIE werd genomen of had moeten genomen worden. Indien een beslissing tot verder buiten behandeling laten door het hof van beroep wordt vernietigd, dan dient dat hof aan de opposant gelegenheid te bieden tot nadere onderbouwing van zijn oppositie en zulks met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor.

Lees het arrest hier.

IEF 7996

Familierecht

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 9 juni 2009, KG ZA 09-272, Eiseres tegen Gedaagde / Domeinnamen en merkregistratie fotomodel (met dank aan Lars Bakers, Bingh Advocaten).

Merkenrecht. Domeinnamen. Fotomodel vordert dat haar moeder o.a. merkregistratie en domeinnamen aan haar overdraagt. Vordering toegewezen.  Het gebod tot overdracht geldt als onherroepelijke volmacht ter bewerkstelliging van de overdracht van de domeinnamen. Ook een verbod op onrechtmatige en nodeloos grievende uitlatingen door gedaagden over het persoonlijke leven van eiseres wordt toegewezen. 1019h proceskosten: €8000,-.

Lees het vonnis hier.

IEF 7986

Dat hier parasiterende concurrentie wordt veroordeeld

Charles GielenProf. Mr. Charles Gielen, Nautadutilh: Noot voor publicatie van het arrest L'Oreal/Bellure; HvJ EG 18 juni 2009, zaak nr. C-487/07 (IEF 7974) in IER.

Vooraf: gelet op de korte tijd die er lag tussen de uitspraak in deze zaak en het afsluiten van de kopij voor dit nummer, volsta ik met een korte noot die alleen gaat over de vijfde vraag van de Engelse Court of Appeal waarbij ik kort het antwoord op eerste en tweede vraag betrek (betrekking hebbende op art. 5 lid 1 onder 1 en 5 lid 2 Merkenrichtlijn); ik onthoud mij hier nu van commentaar op de antwoorden op de overige vragen.

Met de uitspraak in deze zaak, begint zich een kleurig palet af te tekenen over de bescherming van bekende merken. De Intel-beslissing (zie IER 2009, nr 7/p. 18 m.nt AKS) die volgde op de Chevy-  (IER 1999, p. 267 met mijn noot) en de adidas/Fitness World-zaken (zie IER 2004, p. 53 (m.nt. JK) ging voornamelijk over het criterium afbreuk aan onderscheidend vermogen en reputatie, zij het dat de bewijsregels in de overwegingen 37 tot en met 39 in het algemeen gaan over de inbreuken in de zin van (het met art. 5 lid 2 Richtlijn vergelijkbare) art. 4 lid 4 onder a Richtlijn. Het Hof besliste dat er sprake moet zijn van een ernstig gevaar dat een dergelijke inbreuk zich in de toekomst voordoet en dat slaat dus ook op het ongerechtvaardigd voordeel criterium dat in de onderhavige zaak centraal staat. Verder heeft het Hof zich nog tot nu nog niet met de betekenis van dit criterium ingelaten; dit gebeurde wel al in lagere rechtspraak van het Gerecht van Eerste Aanleg en Kamers van Beroep van het BHIM.

Maar in de TDK-beschikking (het bekende merk voor opnameapparatuur verzette zich tegen TDK voor sportkleding) heeft het Hof al wel een vingerwijzing gegeven; laten we kijken welke. Omdat de zaak (C-197/07, IEF 7558) niet is gepubliceerd,  citeer ik hier eerst wat het Gerecht van Eerste Aanleg had beslist:  "64 The Court would point out that the Board of Appeal is not required to establish actual and present harm to an earlier mark. It must simply have available to it prima facie evidence of a future risk, which is not hypothetical, of unfair advantage ([Case T-67/04 Spa Monopole v OHIM - Spa-Finders Travel Arrangements (SPA-FINDERS) [2005] ECR II-1825], paragraph 40). 65 It must also be noted that the concept of taking unfair advantage of the distinctive character or the repute of the earlier mark must be understood as encompassing instances where there is clear exploitation and free-riding on the coat-tails of a famous mark or an attempt to trade upon its reputation (SPA-FINDERS, paragraph 51)."

Deze overwegingen volgen eigenlijk wat AG Jacobs in zijn conclusie bij de adidas/Fitnessworld-zaak had gesuggereerd: het ongerechtvaardigd voordeel trekken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk moet daarentegen aldus worden uitgelegd dat het gevallen omvat „waarin duidelijk sprake is van exploitatie en meeliften op de bekendheid van een merk of een poging om misbruik te maken van de reputatie ervan."

Lees de gehele noot hier.