Alle rechtspraak  

IEF 35

Merkenrecht

 

Over uitspraken valt te twisten. De stelling van het GvEA in het gisteren gewezen arrest Tucci/Pucci dat: "De waren van klasse 25 dienen om delen van het menselijke lichaam te bedekken en te kleden, terwijl de waren van klasse 18 dienen om voorwerpen te dragen, als kamerdecoratie of als grondstof voor fabrikanten van lederwaren en kunstlederwaren." is verdedigbaar. De praktijk leert echter dat kledingmerken vrijwel altijd voor de klassen 18 en 25 worden gedeponeerd en dat is toch ook niet zonder reden. De kleurrijk gekafte boeken van Rechter Forwood doen wellicht anders vermoeden, maar wellicht heeft de kleding en accessoirekennis van de louter mannelijk oordelende rechters toch een rol gespeeld?

 

Zaak T-8/03, 13 december 2004, El Corte Inglés / OHIM - Pucci Oppsitie  EMIDIO TUCCI / EMILIO PUCCI)

"Dienaangaande heeft het BHIM terecht opgemerkt dat de waren van klasse 18 van een andere aard zijn en een ander gebruiksdoeleinde hebben dan de waren van de klassen 3 en 25 waarop de oudere merken van verzoekster betrekking hebben. Verzoekster betwist deze verschillen
niet ernstig wat de waren van klasse 3 betreft. De waren van klasse 25 dienen om delen van het menselijke lichaam te bedekken en te kleden, terwijl de waren van klasse 18 dienen om voorwerpen te dragen, als kamerdecoratie of als grondstof voor fabrikanten van lederwaren en kunstlederwaren. Zij worden normaliter door verschillende fabrikanten gemaakt en via verschillende distributiekanalen op de markt gebracht. Dat waren zoals reiskoffers en paraplu’s enerzijds en kledingstukken en schoeisel anderzijds in dezelfde handelszaken, zoals warenhuizen of supermarkten, kunnen worden verkocht, is in dit opzicht niet erg relevant, aangezien in deze verkooppunten zeer verscheidene waren te koop worden aangeboden, zonder dat de consumenten deze waren automatisch eenzelfde herkomst toekennen. Het gaat evenmin om concurrerende waren.

Op dezelfde wijze verschillen de weefsels en textielproducten van klasse 24 in tal van opzichten, zoals aard, bestemming, herkomst en distributiekanalen, van de kledingstukken en het schoeisel van klasse 25. In punt 31 van de bestreden beslissing heeft de kamer van beroep dus terecht opgemerkt dat slechts in bijzondere gevallen, namelijk wanneer een stoffenfabrikant uit de bekendheid van zijn eigen merk munt wil slaan en beslist om zijn activiteiten tot de kledingconfectie uit te breiden, een en hetzelfde merk wordt gebruikt om zowel afgewerkte producten (kledingstukken) als halffabrikaten (weefsels voor kledingstukken) aan te duiden. Uit de door verzoekster overgelegde stukken blijkt niet dat dit in casu het geval is." Lees arrest.

IEF 30

Merkenrecht

In een uitspraak van 23 september 2004 (C-107/03) heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap geoordeeld dat een door Proctre & Gamble geregistreerd vormmerk voor een stuk zeep ieder onderscheidend vermogen mist in de zin van art. 7 lid 1 sub b van de Gemeenschapsmerkenverordening Nr. 40/94. Het Hof concludeerde dat:

- de geclaimde vorm was slechts een ondergeschikte variatie in vergelijking met de typische vormen van zepen, en

- als de kenmerken van de betreffende vorm zouden worden opgemerkt door het relevante publiek, zouden deze kenmerken in de eerste plaats worden waargenomen als functionele kenmerken bedoeld om de zeep makkelijker te kunnen vastpakken. 

De uitspraak is te vinden op:

https://europa.eu.int/eur-lex/lex/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2004:284:0003:0003:NL:PDF

zie ook: https://www.solv.nl/index.php?blz=3&nid=1365

IEF 27

Merkenrecht

Hof van Justitie spreekt zich uit over uitputting. In een procedure tussen Peak Holding AB en Axolin-Elinor ABheeft het Hof van Justitie EG bij arrest van 30 november 2004 geoordeeld dat van een merk voorziene waren niet kunnen worden geacht in de EER in de handel te zijn gebracht wanneer de merkhouder ze in de EER heeft ingevoerd om ze aldaar te verkopen of wanneer hij ze in zijn eigen winkels of in die van een gelieerde vennootschap aan de consumenten in de EER te koop heeft aangeboden, maar er niet in geslaagd is, ze te verkopen.

Arrest C-16/2003

„Merken – Richtlijn 89/104 EEG – Artikel 7, lid 1 – Uitputting van aan merk verbonden recht – In handel brengen van waren in EER door merkhouder – Begrip – Waren die aan consumenten te koop zijn aangeboden en vervolgens zijn teruggetrokken – Verkoop aan in EER gevestigde marktdeelnemer met verplichting tot in handel brengen van waren buiten EER – Wederverkoop van waren aan andere in EER gevestigde marktdeelnemer – Verhandeling in EER”

https://curia.eu.int/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=nl&Submit=Zoeken&docrequire=judgements&numaff=C-16%2F03&datefs=&datefe=&nomusuel=&domaine=&mots=&resmax=100

IEF 22

Merkenrecht

Arrest: Hof Arnhem, 26 oktober 2004, Levola Hengelo tegen Dorsvlegel. Hoger beroep "Emmermerken" voor yoghurtproducten. "Op basis van de resultaten van het amrktonderzoek is voorshands voldoende aannemelijk dat de gemiddelde consument de emmermerken is gaan identificeren met het yoghurtproduct van De Zuivelhoeve" Beeld/vormmerken hebben onderscheidend vermogen verkregen.

Lees arrestArrest Levola Dorsvlegel

IEF 21

Merkenrecht

Vonnis: zaak KG 04/1053, Rechtbank 's Gravenhage, 12 november 2004, Pretium tegen Yiggers. "Yiggers maakt gebruik van de dienst Adwords van de internet-zoekmachine Google (hierna ook ‘Google’). Bij het zoeken op ‘Pretium’ of een daarop gelijkende zoekterm op Google, verscheen tot voor kort de advertentie van Yiggers (...) Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat de inbreuk en het onrechtmatige handelen niet zo zeer uit het gebruiken van de tekens van eiseressen als zoektermen, als wel uit het koppelen van een advertentie aan een zoekwoord dat door de internetgebruiker wordt gebruikt. Lees vonnis

IEF 16

Merkenrecht

Bikemotion / Batavus (deel III)

Internetfietsenwinkel Bikemotion.nl stapt opnieuw naar de rechter om bij fabrikant Batavus af te dwingen dat hij fietsen van dat merk mag blijven verkopen. Dat heeft de rechtbank in Leeuwarden vrijdag bekendgemaakt. Het kort geding is al de derde rechtszaak in drie jaar over deze kwestie. Bikemotion.nl mag niet rechtstreeks bij Batavus inkopen. De fabrikant en de internetfietsenwinkel hebben vorig jaar wel afgesproken dat Bikemotion.nl via speciaalzaken Batavus-fietsen mag aanschaffen. Batavus wil de speciaalzaken vanaf 1 januari 2005 verbieden de fietsen door te verkopen aan derden, zoals Bikemotion. "Als Bikemotion.nl niets doet, kan vanaf dan geen Batavus meer worden verkocht", aldus advocaat J. van Rhijn van Bikemotion.nl.
IEF 8

Merkenrecht

Arrest GvEA (Met plaatjes!) : T-396/02, 10 november 2004, Storck / OHMI (Forme d'un bonbon) Onderscheidend vermogen door gebruik. Op grond van de hierboven geformuleerde overwegingen moet worden geconcludeerd dat de als bewijsstukken overgelegde omzetcijfers en cijfergegevens betreffende de reclamekosten weliswaar aantonen dat de snoepjes ‚Werther’s’ op de markt te koop worden aangeboden, maar niet dat de vorm ervan als merk wordt gebruikt. Lees arrest

IEF 7

Merkenrecht

Arrest GvEA  (Met plaatjes!): Zaak T-164/02, GvEA, 10 november 2004, Kaul/OHIM - Bayer (ARCOL - CAPOL)  Oppositieprocedure. Anders dan het BHIM met betrekking tot de procedure inter partes stelt, heeft de functionele continuïteit tussen de verschillende instanties van het BHIM dus niet tot gevolg dat een partij die bepaalde gegevens, feitelijk of rechtens, niet binnen de termijnen gesteld door de instantie die in eerste aanleg uitspraak doet, voor deze instantie heeft aangedragen, zich volgens artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94 voor de kamer van beroep niet op deze gegevens kan beroepen. De functionele continuïteit heeft daarentegen wel tot gevolg dat een dergelijke partij zich voor de kamer van beroep op deze gegevens kan beroepen, mits voor deze instantie het bepaalde in artikel 74, lid 2, van deze verordening in acht wordt genomen. Lees arrest

IEF 4

Merkenrecht

Vonnis: Rechtbank 's Gravenhage, 1 september 2004 (bij vervroeging) Rolnummer 03/2105, Crazy Pianos tegen Rocket c.s.

Wat er ook zij van de vraag of de combinatie van de op zich bekende (Engelse) woorden CRAZY en PIANOS als zodanig onderscheidend vermogen toekomt, het merk is in elk geval ingeburgerd (...) Ook het logo met daarin PARTY PIANOS stemt voldoende op auditieve en begrips-matige wijze overeen met het woordmerk CRAZY PIANOS leidend tot verwarringsgevaar en in elk geval tot het leggen van een verband tussen teken en merk, zodat sprake is van merkinbreuk volgens 13 A lid 1 onder b respectievelijk onder c BMW.

 

Lees het vonnis hier. lees en hier en brein hier

IEF 10517

Pantone HKS 7

HvJ EG 21 oktober 2004, zaak C-447/02 (KWS Saat AG tegen OHIM; kleur oranje) - dossier

Merkweigering.
De kleur oranje (HKS7) is niet zeldzaam voor zaaigoed en zaadverwerkingsmachines en kan (zonder inburgering) geen merk zijn.

„Hogere voorziening – Gemeenschapsmerk – Verordening (EG) nr. 40/94 – Absolute weigeringsgrond – Onderscheidend vermogen – Kleur als zodanig – Oranje kleur”

Samenvatting van het arrest
1. Gemeenschapsmerk – Beslissingen van Bureau – Eerbiediging van rechten van verdediging (Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 73)

1. Overeenkomstig artikel 73, tweede zin, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk kan een kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) haar beslissing alleen nemen op grond van de gegevens, feitelijk of rechtens, waarover de partijen hun opmerkingen kenbaar hebben kunnen maken.

Wanneer de kamer van beroep ambtshalve feitelijke gegevens verzamelt die haar beslissing zullen schragen, dient zij deze aan de partijen mede te delen zodat deze hun opmerkingen kenbaar kunnen maken. (cf. punten 42‑43)

2. Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Absolute weigeringsgronden – Merken zonder onderscheidend vermogen – Erkenning van onderscheidend vermogen van kleur als zodanig – Verkrijging door gebruik (Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 7, leden 1, sub b, en 3)

2. Een kleur als zodanig kan weliswaar, als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt, volgens artikel 7, lid 3, van verordening nr. 40/94 onderscheidend vermogen verkrijgen voor de waren en diensten waarvoor inschrijving van een gemeenschapsmerk is gevraagd, maar de mogelijkheid dat een kleur als zodanig onderscheidend vermogen krijgt voordat daarvan enig gebruik is gemaakt, in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van die verordening, bestaat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, met name wanneer het aantal waren of diensten waarvoor het merk wordt aangevraagd, zeer beperkt en de relevante markt zeer specifiek is.

76 Met haar vierde middel voert KWS aan dat het onderscheidend vermogen van kleurmerken moet worden beoordeeld volgens dezelfde beginselen als die welke gelden voor andere categorieën merken, in het bijzonder de woordmerken en de beeldmerken, en dat geen strengere eisen mogen worden gesteld. Het doet er volgens KWS weinig toe of voor de aangevraagde waren en diensten nog andere kleuren worden gebruikt om bepaalde eigenschappen aan te duiden. Daarentegen moet worden onderzocht of de in concreto aangevraagde kleur door het publiek als een aanduiding van bepaalde eigenschappen wordt aangezien. Als verschillende producenten verschillende kleuren gebruiken om bepaalde eigenschappen aan te duiden, ziet het publiek in die kleuren tegelijkertijd een aanwijzing over de producent. In dat geval moet worden erkend dat sprake is van onderscheidend vermogen. In de onderhavige zaak wordt de oranje kleur door de betrokken kringen niet aangezien als een aanduiding van eigenschappen van de betrokken waren en diensten, en is er van een decoratief of functioneel gebruik geen sprake. Derhalve moet het onderscheidend vermogen van het merk worden erkend.

77 Volgens KWS heeft het Gerecht in het bestreden arrest de volgende beoordelingsfouten gemaakt. Om te beginnen heeft het voor kleurmerken een strenger criterium toegepast dan voor andere merken. Voorts heeft het Gerecht zich vergist inzake het criterium van het onderscheidend vermogen, dat enkel het vermogen is om de commerciële herkomst aan te duiden. Ten slotte heeft het Gerecht zijn eigen oordeel in de plaats gesteld van de mening van de betrokken kringen.

78 Betreffende de criteria om het onderscheidend vermogen van de verschillende categorieën merken te beoordelen, heeft het Gerecht in punt 29 van het bestreden arrest terecht eraan herinnerd dat artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 geen onderscheid maakt tussen de verschillende soorten tekens. Evenwel heeft het Gerecht – eveneens terecht – opgemerkt dat de perceptie van het relevante publiek in het geval van een teken bestaande uit een kleur als zodanig, niet noodzakelijkerwijs dezelfde is als in het geval van een woordmerk of een beeldmerk, dat bestaat uit een teken dat losstaat van het voorkomen van de erdoor aangeduide waren. Terwijl het publiek de gewoonte heeft, woordmerken of beeldmerken onmiddellijk als identificatietekens van de commerciële herkomst van de waar op te vatten, is dit niet noodzakelijkerwijs het geval wanneer het teken samenvalt met het uiterlijk van de waar [zie inzake de identieke bepalingen van artikel 3, lid 1, sub b, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1) arrest van 6 mei 2003, Libertel, C‑104/01, Jurispr. blz. I‑3793, punt 65].

79 In dat verband kan een kleur als zodanig, als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt, volgens artikel 7, lid 3, van verordening nr. 40/94 onderscheidend vermogen verkrijgen voor de waren en diensten waarvoor inschrijving is gevraagd. Daarentegen bestaat de mogelijkheid dat een kleur als zodanig onderscheidend vermogen krijgt voordat daarvan enig gebruik is gemaakt, slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, met name wanneer het aantal waren of diensten waarvoor het merk wordt aangevraagd, zeer beperkt is en de relevante markt zeer specifiek is (zie inzake de identieke bepalingen van artikel 3, leden 1, sub b, en 3, van richtlijn 89/104, arrest Libertel, reeds aangehaald, punten 66 en 67).