Alle rechtspraak  

IEF 442

BioID geen geschikte ID

Conclusie AG Philippe Léger, 2juni 2005, zaak C 37/03 P, BioID AG tegen OHIM. (nog niet in het Nederlands beschikbaar)

AG is het in resultaat eens met het eerdere oordeel van het GvEA dat het merk ieder onderscheidend vermogen mist, maar coorrigeert het Gerrecht in de onderliggende argumentatie betreffende het onderscheidend vermogen van de beeldelementen.

"Auch wenn diese Bestandteile, denen für sich genommen keine Unterscheidungskraft in Bezug auf die betreffenden Waren und Dienstleistungen zukommt, für die Präsentation der von der Anmeldung erfassten Waren und Dienstleistungen im geschäftlichen Verkehr gewöhnlich verwendet werden können, bedeutet dies allein nicht, dass sie für diese Waren und Dienstleistungen ohne jede Unterscheidungskraft sind."

AG bekijkt het merk daarna nog een keer en komt tot de conclusie dat het beeldmerk BioID ook zo bekeken geen enkel onderscheidend vermogen heeft.


78.   Das Gericht hat nämlich aus dem Umstand, dass die Bestandteile des streitigen Zeichens für die Präsentation der in der Anmeldung genannten Waren und Dienstleistungen im geschäftlichen Verkehr gewöhnlich verwendet werden könnten, gefolgert, dass diese Bestandteile nicht unterscheidungskräftig seien.

79.   Wie jedoch oben erläutert wurde, ist dieses Kriterium zwar für Bestandteile relevant, die wie hier der Wortbestandteil „BioID“ die in der Anmeldung genannten Waren oder Dienstleistungen oder ihre Merkmale beschreiben, nicht jedoch für Bildbestandteile wie die Schriftart Arial, einen einfachen Punkt oder den Bestandteil ®. Auch wenn diese Bestandteile, denen für sich genommen keine Unterscheidungskraft in Bezug auf die betreffenden Waren und Dienstleistungen zukommt, für die Präsentation der von der Anmeldung erfassten Waren und Dienstleistungen im geschäftlichen Verkehr gewöhnlich verwendet werden können, bedeutet dies allein nicht, dass sie für diese Waren und Dienstleistungen ohne jede Unterscheidungskraft sind.

101. Wie oben dargelegt, setzt sich das streitige Bildzeichen aus einem Wortbestandteil, dem Wortzeichen „BioID“, sowie Bildelementen zusammen, die zum einen aus den typografischen Merkmalen dieses Wortzeichens und zum anderen aus den hinter dem Wortzeichen platzierten grafischen Elementen, nämlich einem Punkt und dem Zeichen ®, bestehen.

102. Was das Wortzeichen „BioID“ betrifft, so ist festgestellt worden, dass es von den maßgeblichen Verkehrskreisen, die aus Personen bestehen, die über die betreffenden Waren und Dienstleistungen gut unterrichtet sind, als Verbindung der beiden Abkürzungen „Bio“ und „ID“ in der Bedeutung „biometrical identification“ (biometrische Identifikation) verstanden werden kann. Wir haben ebenfalls gesehen, dass es sich bei der biometrischen Identifikation um eine der technischen Funktionen der in der Anmeldung genannten Waren handelt, und dass sie unmittelbar auf eine der Eigenschaften der im Antrag genannten Dienstleistungen Bezug nimmt oder mit diesen in einem engen funktionellen Zusammenhang steht. Somit steht fest, dass die Abkürzung „BioID“ als Wortbestandteil des Zeichens nur ein Merkmal der in der Anmeldung genannten Waren und Dienstleistungen beschreibt und hinsichtlich dieser Waren und Dienstleistungen nicht unterscheidungskräftig ist.

103. Was die Bildbestandteile des streitigen Zeichens anbelangt, so ist zunächst hinsichtlich der zur Darstellung des Wortzeichens „BioID“ verwendeten Schreibweise festgestellt worden, dass die Schrift Arial im geschäftlichen Verkehr gewöhnlich verwendet wird. Aus den Erörterungen geht ebenfalls hervor, dass der Punkt hinter dem Wortzeichen „BioID“ üblicherweise als letzter Bestandteil einer Wortmarke verwendet wird, um darauf hinzuweisen, dass eine Abkürzung vorliegt. Was den Bestandteil ® betrifft, so zeigt er im Allgemeinen an, dass das mit ihm verbundene Zeichen als Marke für ein bestimmtes Gebiet eingetragen ist.

104. Diesen Feststellungen lässt sich entnehmen, dass keinem der Bildbestandteile des streitigen Zeichens für sich genommen eine besondere Unterscheidungskraft in Bezug auf die in der Anmeldung genannten Waren oder Dienstleistungen zukommt. Das streitige Zeichen besteht somit aus einem Wortbestandteil, der die Merkmale der betreffenden Waren und Dienstleistungen beschreibt, und aus Bildbestandteilen, die für sich genommen in Bezug auf diese Waren und Dienstleistungen ebenfalls nicht unterscheidungskräftig sind.

105. Die Betrachtung des von der Marke als Ganzem hervorgerufenen Gesamteindrucks führt zu der Feststellung, dass das Zusammenspiel dieser verschiedenen Bestandteile nicht geeignet ist, der Marke Unterscheidungskraft zu verleihen. Der Wortbestandteil „BioID“ ist offensichtlich der dominierende Bestandteil, der bei der Untersuchung des streitigen Zeichens als Ganzem hervorsticht. Die für diesen Bestandteil verwendete Schreibweise ist gewöhnlich. Was den Punkt und den Bestandteil ® betrifft, so ist ihre Bedeutung für das Zeichen im Vergleich zu dem Wortbestandteil „BioID“ völlig zu vernachlässigen.

106. Somit ist festzustellen, dass die Bildbestandteile des Zeichens die mögliche Bedeutung des Wortzeichens „BioID“ für die maßgeblichen Verkehrskreise und somit dessen beschreibenden Charakter in keiner Weise beeinträchtigen können. Vielmehr kann man sagen, dass sie diese Bedeutung verstärken oder zu ihr beitragen. Wie bereits festgestellt, werden die beiden letzten Buchstaben des Wortzeichens „BioID“ groß geschrieben, während die vorangehenden Buchstaben klein geschrieben sind. Ferner ist die Strichstärke der beiden letzten Buchstaben „ID“ schmaler als die Strichstärke der drei vorangehenden Buchstaben. Die unterschiedliche Schreibweise verstärkt den Eindruck, dass das Wortzeichen „BioID“ aus den beiden gesonderten Bestandteilen „Bio“ und „ID“ zusammengesetzt ist. Ebenso bestätigt der Punkt hinter dem Wortzeichen entsprechend seiner gewöhnlichen Bedeutung im Bereich der Marken, dass es sich bei dem komplexen Zeichen „BioID“ um Abkürzungen handelt.

107. Daraus lässt sich die Schlussfolgerung ziehen, dass dem streitigen Zeichen in Bezug auf die betreffenden Waren und Dienstleistungen keine Unterscheidungskraft zukommt. Somit ist die Klage von BioID gegen die streitige Entscheidung abzuweisen. Lees arrest.

IEF 439

SUCCESVOL OPTREDEN VAN CHIVAS TEGEN PARALLEL-HANDELAAR

 

Op 26 mei jl. wees het Hof Den Haag arrest in een opheffingskortgeding tussen Maxifood B.V. en Chivas Brothers (Europe) Ltd. over een partij Chivas Regal van Maxifood waarop door Chivas conservatoir beslag was gelegd.

Alhoewel volgens het hof aannemelijk was dat de partij whisky met toestemming van Chivas in Italië in het verkeer was, kon Chivas zich toch tegen gebruik van het merk Chivas Regal verzetten, omdat het aannemelijk was dat Maxifood het imago van het merk had aangetast door het op amateuristische wijze bijwerken (met zwart) van beschadigingen die door de verwijdering van de accijnslabel (met het accijnszegel) aan weerskanten van de capsuledop van de whiskyfles waren ontstaan.

Daardoor zou bij de koper de gedachte kunnen postvatten dat met de whisky is "geknoeid." Daarbij werd mede in aanmerking genoemen dat Chivas Regal een hoogwaardige kwaliteit bezit en in 2003 in "Wine Enthusiast Magazine" uitgeroepen was tot "distiller of the year".

Ondanks dat de whisky alleen was opgeslagen, en dus door Maxifood nog niet was doorverkocht, was volgens het Hof toch sprake van (dreigend) merkgebruik, omdat "Maxifood als eigenares over de partijen whisky kan beschikken en de bestemming daarvan kan bepalen. Mede daarom is er "voldoende vrees dat Maxiffod de inbeslaggenomen partijen whisky of een gedeelte daarvan eveneens zal verkopen aan een binnen de EER gevestigde afnemer en aldus het merk zal gebruiken." Lees arrestLees arrest

IEF 429

Tien verboden

Het ziet er naar uit dat John de Mol op zoek moet naar een nieuwe naam voor zijn televisiezender. De Utrechtse rechtbank bepaalde donderdag in een kort geding dat Tien te veel lijkt op TV 10, eigendom van SBS. Vlak na de zitting heeft SBS Talpa aangegeven dat de zaak wel zou kunnen worden geschikt; prijskaartje: 5 miljoen euro. Talpa-woordvoerder Notermans stelt dat dit het hoger beroep dat Talpa gaat aanspannen alleen maak sterker maakt. “Wij denken dat wij gelijk hebben en de naam Tien gewoon moeten kunnen gebruiken. Dit aanbod sterkt ons in die mening want de naam is gewoon te koop. Zo heilig is de titel dus ook weer niet voor SBS. Wij nemen het aanbod dus niet in overweging en verzinnen ondertussen een andere naam voor de zender.”, aldus Notermans. De belangrijkste overwegingen uit het vonnis zijn hieronder vermeld.

3.6. TV 10 heeft voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat het gebruik dat zij van haar merk heeft gemaakt niet symbolisch dan wel slechts gericht op rechtshandhaving is geweest. Aannemelijk is dat TV 10 haar merk in de afgelopen jaren is blijven gebruiken voor de commerciële exploitatie van haar televisieuitzendrechten.

TV 10 heeft derhalve haar logo TV 10 niet alleen intern (dat wil zeggen binnen de sfeer van haar aandeelhouders en licentiehouders) gebruikt. Weliswaar is dit gebruik beperkt van omvang, maar het is wel regelmatig, frequent en niet beperkt tot een uiterst geringe periode. Voorts houdt dit gebruik voldoende verband met de exploitatie van de door TV 10 aangeboden diensten, zodat dit gebruik aan te merken is als gebruik ten behoeve van het behoud van de afzet van die diensten. In ieder geval is sprake van meer dan symbolisch gebruik.

Voormeld gebruik valt -anders dan Talpa van mening is- niet als handelsnaamgebruik te kwalificeren. Juist het hanteren van een logo wijst in casu op het gebruik (in iets afwij-kende vorm) van haar woordmerk TV 10. Het verweer van Talpa dat het gebruik van het merk niet voor het televisiepubliek kenbaar is geweest, wordt verworpen aangezien voor normaal gebruik voldoende is dat gebruik binnen de televisiebranche heeft plaatsgevonden.

3.7. Talpa heeft voorts gesteld dat het merk TV 10 onvoldoende onderscheidend vermogen heeft.

3.8. Nu de diensten waarvoor TV10 haar merk heeft gedeponeerd bestemd zijn voor alle consumenten, moet worden aangenomen dat het relevante publiek bestaat uit de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument, waaronder televisiekijkers, aanbieders van televisieprogramma’s en afnemers van reclamezendtijd. Voorshands dient te worden geoordeeld dat deze consument, indien hij wordt geconfronteerd met het merk TV10, voldoende in staat zal zijn de oorsprong van de diensten te herkennen als zijnde specifiek afkomstig van eiseres.

Aan dit alles doet niet af dat een afkorting in combinatie met een cijfer niet ongebruikelijk is om een bepaalde televisiezender aan te duiden. Ook niet indien het cijfer niet de bedoeling heeft een zendernummer te claimen. Een en ander brengt tegen de achtergrond van het voorgaande niet mee dat het merk TV10 louter beschrijvend is, maar voldoende onderscheidend vermogen heeft.

3.9. TV 10 en de Talpatekens TIEN, TVTIEN, TV=TIEN, TIEN=TV en TIEN.TV zijn immers begripsmatig en auditief in sterke mate gelijkend en het gaat om identieke diensten, te weten televisiediensten. In beide gevallen gaat het om de naam van een televisiezender. Daaraan doet niet af dat TV 10 de afgelopen jaren slechts op beperkte schaal onder haar eigen naam heeft uitgezonden. TV 10 is bovendien gerechtigd hetzij zelf hetzij via een licentiehouder onder de naam TV 10 bepaalde nieuwe programma’s uit te zenden, zoals daartoe op 22 april 2005 het voornemen kenbaar is gemaakt. Bij handhaving van het gebruik door Talpa van haar tekens is het gevaar voor verwarring dan ook niet alleen bij bijvoorbeeld afnemers van reclamezendtijd maar ook bij het brede televisiekijkende publiek reëel. TV 10 heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat reeds thans bij het televisiekijkend publiek na bekendmaking van de plannen van Talpa reeds verwarring is ontstaan en TV 10 door het publiek wordt geassocieerd met Talpa.

3.10. Nu Talpa onder de naam TIEN diensten gaat verrichten en programma’s gaat uitzenden, kan TV 10 als houder van de oudere handelsnaam TV 10 het gebruik van het merk/teken TIEN voor die diensten en programma’s verbieden. Dat er sprake is van verwarringsgevaar is in het voorgaande reeds besproken en dat de handelsnaam TV 10 door het gebruik van het merk/teken TIEN zal verwateren is evident. Immers TIEN bezit thans reeds een grotere naamsbekendheid dan TV 10 zodat de onderscheidende kracht van de handelsnaam TV 10 voor eiseres geheel verloren gaat. In dat verband verdient opmerking dat -hoewel Talpa formeel de handelsnaam TIEN niet voert- bovendien de vrees gerechtvaardigd is, dat TIEN niet alleen als het merk maar ook als de handelsnaam van Talpa wordt beschouwd.

Lees vonnis.

IEF 425

Griekse apothekers

Arrest HvJ, zaak C-53/03 , 31 mei 2005, Synetairismos Farmakopoion Aitolias & Akarnanias (Syfait)  tegen  GlaxoSmithKline plc HvJ verklaart zich niet-ontvankelijk deze zaak tussen Griekse apothekers tegen het GlaxoSmithKline. De zaak is namelijk aangebracht door de Griekse mededingingsautoriteiten, terwijl het Hof alleen zaken behandeld die het door rechtbanken worden voorgelegd.

Zoals bekend probeert GSK om de parallelimport van medicijnen via Griekenland aan banden te leggen. De apothekers bij de Griekse mededingingsautoriteit haddne het Hof gevraagd of en in welke omstandigheden een dominante farmaceut orders van groothandelaren mag weigeren om parallelimport tegen te gaan. Nog geen arrest beschikbaar, wel een persbericht van het HvJ.

IEF 424

Betaling taks is niet voldoende voor beroep

GvEA, arrest 31 mei 2005, zaak T-373/03 Solo Italia tegen OHIM/Nuova Sala.

Solo Italia heeft op 14 januari 2000 een gemeenschapsmerkaanvraag voor het teken PARMITALIA voor kazen ingediend bij het OHIM. Nuova Sala heeft hiertegen met succes oppositie ingesteld op grond van haar beeldmerk PARMITAL ingeschreven voor onder andere kazen. Bij beslissing van 26 november 2002 heeft de oppositieafdeling de oppositie toegewezen. Daarna gaat het mis.

De Franse onderneming OK SA heeft op 4 december 2004 op de rekening van het OHIM het bedrag van 800 euro overgemaakt onder vermelding van PARMITALIA. De boekhouding van BHIM heeft op 17 januari 2003 aan het Franse bedrijf Solo Italia France om opheldering gevraagd inzake de betaling. Op 17 februari 2003 heeft Solo Italia het OHIM geïnformeerd dat het bedrag verband hield met het beroep tegen de beslissing van 26 november 2002. Na ontvangst van de stukken van beroep op 24 maart 2003 heeft het OHIM de zaak verwezen naar de kamer van beroep. De kamer heeft daarop Solo Italia niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding beroepstermijn. Solo Italia heeft tegen deze beslissing drie middelen aangevoerd:

1) schending artikel 6 EVRM, omdat het OHIM verzoekster niet naar behoren zou hebben ingelicht

2) schending regels 55, 61 en 65 verordening nr. 2868/95, omdat uit de kennisgeving niet zou blijken dat de beslissing is ondertekend en deze zou zijn voorzien van de voorgeschreven stempelafdruk

3) schending artikel 59 van verordening nr. 40/49, omdat de betaling van de broepstaks zou volstaan om officieel beroep in te stellen

Het Gerecht van eerste aanleg maakt terecht korte metten met deze middelen.

1) Het middel is niet tijdens de administratieve fase van de procedure voor het OHIM aangevoerd. Het Gerecht richt zich op toetsing van de rechtmatigheid van beslissingen van de kamers van beroep van het OHIM aan de hand van de rechtsvragen die voor de kamer van beroep zijn gebracht.

2) Ook dit middel is niet aangevoerd in de administratieve fase van de procedure voor het OHIM.

3) Het enkel overmaken van de beroepstaks is niet voldoende voor een geldig beroep. Het beroep moet binnen twee maanden na kennisgeving van de beslissing schriftelijk zijn ingesteld bij het OHIM. Het beroep moet bovendien aanduiden welke beslissing wordt aangevochten en aangeven in hoeverre wijziging of herziening van de beslissing wordt verlangd. De beroepstaks moet binnen twee maanden zijn betaald en de gronden van het beroep moeten binnen vier maanden na de bestreden beslissing zijn ingediend. 

Ten overvloede overweegt het Gerecht nog: "En wat het herstel in de vorige toestand betreft, de bewoordingen van artikel 78 van verordening nr. 40/94 sluiten de toepassing van dit beginsel niet uit in geval van een fout van een gemachtigde. Dit laat onverlet dat moet worden voldaan aan de voorwaarden hiervoor, met name dat alle in de gegeven omstandigheden noodzakelijke zorgvuldigheid is betracht." Lees arrest

IEF 420

Ondertussen in Luxemburg

Recent arrest, verzoekschriften en beschikkingen HvJ:

T-373/03    Arrest   2005-05-31  Solo Italia / OHMI - Nuova Sala (PARMITALIA)  C-121/05 Verzoekschrift (PB) 2005-05-27 BHIM / Deutsche Post Euro Express
C-169/05 Verzoek (PB) 2005-05-27 Uradex
T-133/05 Verzoekschrift (PB) 2005-05-27 Meric / OHMI - Arbora & Ausonia (PAM-PIM'S BABY-PROP)
T-146/05 Verzoekschrift (PB) 2005-05-27 Flex Equipos de Descanso / OHMI - Recticel (RENOFLEX)
T-152/05 Verzoekschrift (PB) 2005-05-27 Slater / OHMI - Prime Restaurant Holdings (EAST SIDE MARIO'S)
T-268/04 Beschikking (PB) 2005-05-27 Spa Monopole / OHMI - Cottee Dairy Products (SPA)

IEF 393

Spa-tje in de spa?

GvEA, 25-5-2005 in zaak T-67/04 Spa Monopole / OHMI - Spa-Finders Travel Arrangements (SPA-FINDERS) Het gaat in deze zaak om Spa - Monopole, houder van het merk Spa voor klasse 32 (minerale en gazeuse wateren) en het woordteken SPA-FINDERS dat door Spa Finders Travel Arrangements Ltd geregistreerd was voor de klassen 39 (reisbureaus)  en 16 (publicaties, waaronder catalogussen, tijdschriften en nieuwsbrieven).

Het Gerecht komt tot het oordeel dat hoewel het merk Spa voor mineraalwater bekend is op het grondgebied van de Benelux, dit niet tot de conclusie kan leiden dat het merk SPA-FINDERS afbreuk doet aan het onderscheidend vermogen van het oudere merk SPA omdat "SPA een gangbare aanduiding is van de Belgische stad Spa of het auto circuit van Spa-Francorchamps, of, in het algemeen, voor oorden voor hydrotherapie zoals Turkse baden of sauna's".

Ten slotte heeft Spa Monopole onvoldoende bewijzen overlegd dat er voldaan is aan de twee andere gronden van artikel 8 lid 5 Vo 40/94, te weten de afbreuk aan de reputatie van het merk dan wel het trekken van ongerechtvaardigd voordeel uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het oudere merk. Spa Monopole wordt aldus in het ongelijk gesteld. lees vonnis

IEF 392

Werkmerken

GvEA, arrest 25 mei 2005, zaak T-352/02, Creative Technology tegen OHIM. Oppositieprocedure tegen aanvraag CTM woord PC WORKS, o.g.v. ouder nationaal beeldmerk W WORK PRO. Oppositie is gericht tegen de overeenstemmende waren in klasse 9, zoals geluidsinstallaties, luidsprekers, apparaten voor het weergeven van geluid, radio’s, televisies en videoapparaten”

Het is ontegenzeggelijk waar dat Work en Works op elkaar lijken, maar het gaat wel ver om op grond daarvan verwarringsgevaar aannemelijk te achten. Een 'Werk' is tenslotte niet veel meer dan een 'product.'

48. Dienaangaande zij om te beginnen opgemerkt dat het woord „pc” in het aangevraagde merk de betrokken waren beschrijft, daar het zowel in het Engels als in het Spaans om het teken voor „personal computer” gaat. Uit begripsmatig oogpunt is het onderscheidende bestanddeel van dit merk bijgevolg het woord „works”. Met betrekking tot het oudere merk moet worden geoordeeld dat, om overeenkomstige redenen als die welke in de punten 43 tot en met 45 hierboven zijn uiteengezet en bij gebreke van niet-verbale beeldbestanddelen met een eigen suggestief vermogen, het woord „work” het dominerende bestanddeel begripsmatig is.

49     Verder moet waarschijnlijk worden geacht, zoals verzoekster zelf lijkt te erkennen, dat het doelpubliek, dat bestaat uit consumenten die gewend zijn om computers te gebruiken, een voldoende kennis van het Engels heeft om de betekenis van het woord „work” te verstaan en om in het woord „works” de meervoudsvorm daarvan te herkennen.

50     In die omstandigheden heeft de kamer van beroep niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de twee conflicterende merken ook begripsmatig overeenstemmen. Uit een en ander volgt dat het aangevraagde merk en het oudere merk visueel, fonetisch en begripsmatig overeenstemmen.

53     Gelet op de overeenstemming van de conflicterende tekens en op de omstandigheid dat deze tekens waren van dezelfde aard aanduiden, moet worden geconcludeerd dat de kamer van beroep niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk heeft gegeven door te oordelen dat er in casu een concreet gevaar bestaat dat het relevante publiek zich met betrekking tot de commerciële herkomst van deze waren vergist. Lees arrest.

IEF 389

Even een vlekje wegwerken

Uitspraak Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage KG 05/379 van 24 mei 2005 (Reckitt Benckiser/Action Non Food). Een ietwat vreemde uitspraak met als resultaat een gestrande poging van Reckitt Benckiser (producent van vlekkenverwijderaar Vanish Oxi Action en van de oppervlaktereiniger Cillit Bang) om haar producten te beschermen tegen de verhandeling door Action van Oxi Quick, een vlekkenverwijderaar, en Mascot, een opppervlaktereiniger.

Het beroep van Reckitt Benckiser op haar merk- en modelrechten op de ontwerpen van de verpakkingen van de beide schoonmaakproducten wordt door de Voorzieningenrechter in ongekend ferme bewoordingen afgewezen. Reckitt Benckiser zou niet voldoende specifiek, althans niet voldoende inzichtelijk, hebben aangegeven op welke van deze merk- en/of modelrechten zij zich ten aanzien van welke van de door haar gewraakte producten beroept. Ook zou Reckitt Benckiser op geen enkel moment in de procedure hebben aangegeven, welke onderneming specifiek gerechtigd is op welk merk en/of welk model.

Met name dit laatste is opvallend, nu een korte blik in het merkenregister reeds leert dat in ieder geval alle merkrechten met betrekking tot de ontwerpen van de verpakkingen op naam van één en dezelfde onderneming staan, Reckitt Benckiser N.V. Bovendien blijkt uit het vonnis dat Reckitt Benckiser kopieën van de desbetreffende merk- en modelregistraties als producties heeft overgelegd. Desondanks ziet de Voorzieningenrechter toch reden om de vorderingen die gegrond waren op de merk- en modelrechten, als onvoldoende onderbouwd, af te wijzen.

Ook de beoordeling van het door Reckitt Benckiser ingeroepen auteursrecht op het ontwerp van de verpakkingen van Vanish en Cillit Bang is opvallend. De Voorzieningenrechter oordeelt daarover dat de gelijkenis tussen de Vanish producten van Reckitt Benckiser en de Oxi Quick producten van Action, voor zover er al een auteursrecht op het ontwerp van de Vanish verpakkingen zou rusten, de verpakking van de producten van Action daarmee slechts overeenstemmen voor wat betreft hun paarse kleur (de producten zijn overigens fel roze). Die enkele gelijkenis zou onvoldoende zou zijn om auteursrechtinbreuk aan te nemen. Dit terwijl uit de in het vonnis afgebeelde plaatjes zo op het eerste gezicht tussen de verschillende producten toch wel veel meer gelijkenissen zijn te ontdekken.

Ook de vordering gegrond op het auteursrecht ten aanzien van de oppervlaktereiniger Mascot Turbo wordt door de Voorzieningenrechter afgewezen. De blauwe kleur die Action zou gebruiken voor haar oppervlaktereiniger Mascot Turbo (hier lijkt het product overigens wel paars) zou als gebruikelijk dienen te gelden voor de verpakking van schoonmaakproducten en daarom zou de paarse kleur van Cillit Bang buiten beschouwing moeten blijven bij de beoordeling of op het ontwerp van de gehele verpakking van Cillit Bang auteursrecht zou rusten. Men had zich ook kunnen voorstellen dat de Voorzieningenrechter voor de beoordeling van het mogelijke auteursrecht van de Cillit Bang verpakking juist die verpakking tot uitgangspunt had genomen en niet de latere Action verpakking. Over het etiket van de Cillit Bang verpakking, oordeelt de Voorzieningenrechter nog dat het etiket van Action daarvan zoveel verschilt, dat ook hier geen sprake zou zijn van auteursrechtinbreuk. Ook hierover zou men, gelet op de afgebeelde plaatjes, anders kunnen denken.

Hoewel de Voorzieningenrechter dus niet wilde kijken naar de merk- en modelrechten van Reckitt Benckiser en ook geen auteursrechtinbreuk aannam, oordeelt hij weer wel dat er voor de paarse (maar eigenlijk roze) verpakkingen van de vlekverwijderaars sprake is van onrechtmatig aanhaken. De verpakking van de oppervlaktereiniger zou echter niet als een onrechtmatige nabootsing hebben te gelden. Oordeel zelf, lees hierReckitt het vonnis (met plaatjes, zoals het hoort).

IEF 385

TELETECH vs. TELETECH

GvEA, arrest 25 mei 2005, zaak T-288/03, Teltech tegen OHIM. Weinig spectaculaire zaak waarin verwarringsgevaar tussen de tekens TELETECH GLOBAL VENTURES (CTM-aanvrage) en TELETECH INTERNATIONAL (ouder Frans nationaal en algemeen bekend merk) door het Gerecht van Eerste Aanleg, niet verrassend, wordt aangenomen. ‘TELETECH’ is immers het dominante bestanddeel in beide merken.

Parallel aan het beroep tegen de oppositie van de houder van de CTM aanvrage, loopt een nietigverklaringsprocedure door de France houder van het merk TELETECH INTERNATIONAL. Over de nietigverklaringsprocedure oordeelt het Gerecht nog dat “Het eventuele bestaan van een sinds 1992 in Frankrijk algemeen bekend merk bestaande uit het woordteken TELETECH GLOBAL VENTURES in beginsel niet terzake dienend is in het kader van de [onderhavige] nietigverklaringsprocedure.”

Lees hier het hele arrest.