Merkenrecht  

IEF 14474

Gerecht EU: Doos met 18 chocolaatjes geen merk

Gerecht EU 11 december 2014, zaak T-440/13 (Doos met chocolaatjes)
Merkenrecht. 3D-vormmerk. Absolute weigeringsgrond. Millano heeft 3D-merk voor een doos met chocolaatjes aangevraagd. De onderzoeker heeft het merk geweigerd, vanwege het ontbreken van onderscheidend vermogen. Vereenvoudigde geometrische vormen worden over het algemeen voor chocolade producten gebruikt en de vierkante chocolaatjes wijken niet significant af van wat in de markt gebruikelijk is. De combinatie van 18 blijkbaar loszittende, vierkante chocolaatjes, in drie rijen van zes, is te banaal. Het beroep wordt afgewezen.

 23      La chambre de recours, à l’issue d’une analyse de la marque demandée, prise en chacun de ses éléments, à savoir, un groupe de cubes et un support moulé, puis en la combinaison desdits éléments, a conclu que cette marque était dépourvue de caractère distinctif. La chambre de recours a ainsi relevé que cette marque, à savoir un signe tridimensionnel résultant de la combinaison de 18 cubes d’apparence chocolatée, non reliés entre eux, de base carrée et de côtés en forme de trapèze, et d’un support moulé comportant 18 creux ayant chacun la forme d’un chocolat, disposés en trois rangées de six creux chacune, était banale et dépourvue de tout élément de nature à lui permettre de jouer, auprès du public pertinent, un rôle d’indication d’origine commerciale.

24      La requérante n’avance aucun argument de nature à contredire cette appréciation.

25      S’agissant, tout d’abord, de l’argument selon lequel la chambre de recours aurait dû examiner si la marque demandée divergeait de manière significative de la norme et des habitudes du secteur, c’est à juste titre que la chambre de recours a relevé qu’il était notoire que les formes géométriques simplifiées étaient généralement utilisées comme formes pour des produits en chocolat et que, par conséquent, les cubes qui constituaient un élément de la marque demandée ne se démarquaient pas significativement de la norme ou des habitudes du secteur. S’agissant de l’élément formé du support moulé, c’est également à juste titre que la chambre de recours a relevé qu’il constituait un mode habituel de présentation d’un nombre déterminé de petits chocolats et que le fait de présenter des petits chocolats dans un support extrudé avec des creux pour les accueillir, en trois rangées parallèles de six chocolats, était banal et habituel. Dans son appréciation globale de la marque, la chambre de recours a correctement conclu à l’absence de caractère distinctif.

Op andere blogs:
Marques

IEF 14473

Gerecht EU december 2014

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Hieronder de tabel met arresten die wellicht de moeite waard zijn om door te nemen.

T-75/13MomaridLONARIDGedeeltelijke vernietiging
T‑272/13Beroep verworpen
T‑494/13 & T‑495/13WATTBeroep verworpen
T‑595/13COMPRESSORBeroep verworpen
T-176/13   Generia Beroep verworpen
T‑278/12 PROFEX Vernietiging
T‑307/13   Vernietiging
T-519/13 VALDASAAR Val d’Azur Beroep verworpen
T‑605/11 BIOCERT BIOCEF Vernietiging
T-10/09 Beroep verworpen
T-12/13 ARTITUDE Beroep verworpen
T-235/12 Vernietiging
T-440/13   Beroep verworpen
T-480/12 Vernietiging
T-618/13 AAVA CORE JAVA Beroep verworpen
T-712/13 REHABILITATE   Beroep verworpen

 Behoefte aan of maakt u graag een verdere analyse? Tip de redactie: redactie@ie-forum.nl.

IEF 14472

BORREL-merken en BRRLS niet te kwader trouw geregistreerd

Rechtbank Den Haag 10 december 2014, IEF 14472 (Borr€ls tegen BRRLS)
Merkenrecht. Contractenrecht. Tussen partijen is een samenwerking voor de organisatie van netwerkborrels voorbereid en zijn merkregistraties 070BORREL, 010BORREL, 020BORREL en BRRLS gedaan op naam van Borr€ls BV. Op het moment van deponering van de merken werkten partijen samen en was het hun bedoeling die samenwerking in Borr€ls onder te brengen. Depots zijn niet als te kwader trouw aan te merken. BBRLS heeft de merken 070BORREL en BRRLS gebruikt voor een netwerkborrel in februari 2013, het inbreukverbod wordt toegewezen. Aangezien gedaagde eerder handelsnamen gebruikte en, als er al in de intentieverklaring handelsnaamoverdracht gelezen dient te worden, is door beëindiging van de samenwerking de overdrachtverplichting geëindigd.

4.13. Gelet op de voorgeschiedenis is aannemelijk dat partijen beoogden gezamenlijk de in opdracht van [Y] ontwikkelde logo’s, benamingen en tekens te (blijven) gebruiken in het kader van de organisatie van netwerkborrels. Van belang is dat Borr€ls B.V. de logo’s als Benelux-merken op haar naam heeft gedeponeerd en laten inschrijven. Dit gebeurde op een moment dat [A], [B] en [Y] samenwerkten en het hun bedoeling was die samenwerking onder te brengen in Borr€ls B.V. Wat er van de mogelijke antedatering van de (opzeggings- of beëindigings-)brief van [Y] aan [B] en de persoonlijke betrokkenheid van [Y] – die door Borr€ls B.V. is aangevoerd maar door hem uitdrukkelijk wordt ontkend – bij de deponering van de merken ook zij, vast staat dat de merkinschrijvingen op naam van Borr€ls B.V. zijn verricht op 23 april 2012, terwijl de samenwerking op zijn vroegst op 24 april 2012 door [Y] is beëindigd, en volgens [Y] zelfs pas in mei 2012.
4.14. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van kwade trouw bij de merkregistratie aan de zijde van Borr€ls B.V. in de zin van artikel 2.4 aanhef en onder f BVIE, noch anderszins. Borr€ls B.V. wist weliswaar van het eerdere gebruik van de logo’s (die destijds nog niet als merk waren geregistreerd) door [Y], maar mocht, gelet op de (voorgenomen) samenwerking, ervan uitgaan dat zij toestemming had, althans gerechtigd was, de Merken op haar naam te registreren, althans [Y] heeft onvoldoende onderbouwing verschaft om tot een conclusie van kwade trouw te kunnen komen. Dat er overigens sprake is van onrechtmatig handelen op grond waarvan Borr€ls c.s. geen beroep zou (meer) kunnen doen op de Merken, is door [Y] onvoldoende onderbouwd gesteld. Daarbij weegt mee dat vaststaat dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de beëindiging van de samenwerking of de afwikkeling daarvan en dat [Y] en Borr€ls B.V. – al dan niet tezamen met [Y] – ook na de beëindiging van de samenwerking nog borrels heeft georganiseerd waarbij gebruik gemaakt is van de Merken.

Handelsnaamrechten
4.16. Ten aanzien van het handelsnaamgebruik geldt dat uit hetgeen door Borr€ls B.V. is aangevoerd niet blijkt dat zij gerechtigd is tot bepaalde handelsnamen, althans daarvoor is door haar onvoldoende onderbouwing verschaft. Als er al sprake is van handelsnaamrechten op door Borr€ls B.V. genoemde aanduidingen, valt daarmee nog niet in te zien dat deze rechten aan Borr€ls B.V. zouden toekomen. Vaststaat immers dat [Y] al eerder netwerkborrels organiseerde onder die benamingen. Dat er handelsnamen ten tijde van de samenwerking tussen [B], [A] en [Y] door [Y] zijn ingebracht in Borr€ls B.V. of dat Borr€ls B.V. dergelijke handelsnamen feitelijk voor haar onderneming heeft gevoerd, is gesteld noch gebleken. Als er al in de intentieverklaring een verplichting dient te worden gelezen op grond waarvan [Y] verplicht was om handelsnamen in te brengen in Borr€ls B.V., dan brengt de beëindiging van deze samenwerking door [A] en [Y] met zich mee dat daarmee ook een dergelijke verplichting is geëindigd, althans Borr€ls B.V. heeft geen concrete onderbouwing verschaft om daarover anders te oordelen. Hetzelfde geldt voor de door Borr€ls B.V. genoemde url’s, domeinnamen, Facebookpagina’s en websites. Als die niet al tijdens de samenwerking door [Y] zijn ingebracht in Borr€ls B.V. of anderszins bij Borr€ls B.V. zijn komen te berusten, is er na de beëindiging van de samenwerking geen grond om die alsnog over te (laten) dragen aan Borr€ls B.V.

Op andere blogs:
NLO Shieldmark

IEF 14468

Nietigheid CHUNK vanwege registratie te kwader trouw

OHIM Invalidity division 10 december 2014, IEF 14468 (CHUNK - Noosa tegen Desir)
Uitspraak ingezonden door Marlou van de Braak en Ivy de Bruijn, Hoyng Monegier. Merkenrecht. Noosa is met succes een nietigheidsprocedure gestart tegen Europees woordmerk CHUNK. Er is voldoende bewijs overlegd (waaronder KvK-inschrijving, domeinnaam-whois, Benelux en EU-merken) waaruit blijkt dat het merk identiek aan dat van Noosa te kwader trouw is geregistreerd. De merkhouder had van Noosa al een cease and desist-letter ontvangen. Het feit dat merknamen niet werken genoemd, is geen legitieme reden om het teken te registreren, wetende dat een ander het al gebruikt.

The evidence is indicative of bad faith since it demonstrates that the proprietor knowingly filed an registered a Community trade mark, identical to that of the applicant's and covering identical goods and services. The applicant had already contacted the proprietor via the cease and desist letter informing them of the breach of their design and copyright rights. The fact that trade marks were not mentioned at that time is not a legitimate reason for the proprietor to register a sign, knowing that another party is using it, particularly when they are already infringing other rights. Moreover there is evidence that the CTM proprietor has already encountered problems and face fines due to infringing intellectual property rights that belong to others.
IEF 14459

Geen uitputting kwekers- en merkrecht Kanzi

Hof van Beroep Gent 1 december 2014, IEF 14459 (Jean Hustin & Jo Goossens tegen Greenstar-Kanzi)
Uitspraak en samenvatting ingezonden door Ben Hermans, Frederik Ringoot en Nicole Segers, Monard-D'Hulst. Eerder gepubliceerd als IEFbe 1088. Kwekersrecht. Merkenrecht. Inzake selectief distributiesysteem van het via een communautair kwekersrecht beschermde appelvariëteit “Nicoter” gecommercialiseerd onder het (Benelux)merk “Kanzi” – uitputting door (sub)licenties.

Na raadpleging van het Hof van Justitie IEFbe 406 oordeelde het Hof van Cassatie [IEFbe 163] in deze zaak dat "...de houder of de licentiehouder [van een EU kwekersrecht] een vordering wegens inbreuk kan instellen tegen een derde die het (kweek)materiaal heeft verkregen via een andere licentiehouder die zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden of de beperkingen die zijn opgenomen in de licentieovereenkomst die laatstgenoemde licentiehouder eerder met de houder had gesloten, voor zover de betrokken voorwaarden of beperkingen rechtstreeks zien op de wezenlijke elementen van het betrokken communautair kwekersrecht.”

Het Hof van Cassatie (in navolging van het Hof van Justitie) vervolgde “dat het voor de beoordeling van de inbreuk van geen belang is dat de derde die handelingen met betrekking tot het verkochte of afgestane materiaal heeft verricht, op de hoogte was of geacht werd op de hoogte te zijn van de in de licentieovereenkomst opgelegde voorwaarden of beperkingen.”

Het Hof van Cassatie verbrak daarop het arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen dd. 24 april 2008 en de zaak werd doorverwezen naar het Hof van Beroep te Gent, 7de kamer.

In zijn arrest van 1 december 2014 oordeelde het Hof van Beroep te Gent (zaak 2012/AR/2038) dat de licentiehouder zich contractueel had verbonden om geen enkel licentieproduct over te dragen of te verkopen indien de betrokken tegenpartij niet voorafgaandelijk schriftelijk een contractueel vastgelegde teeltlicentie of vermarktinglicentie had onderschreven.
Het Hof stelt vast dat 7.000 bomen van de variëteit “Kanzi-Nicoter (cov”)” aan een teler werd verkocht zonder dat deze een teeltlicentie had onderschreven.

Een andere partij had onder de merknaam “Kanzi” appels te koop aangeboden en verkocht van het ras “Nicoter”.
De inbreukmakende partijen voerden voor het Hof van Beroep te Gent aan dat zowel het kwekersrecht als het merkenrecht van de  aanleggende partij waren uitgeput.

Dienaangaande oordeelt het Hof van Beroep te Gent inzake het communautair kwekersrecht met verwijzing naar rechtsoverweging 41 van het hoger aangehaalde arrest van het EU Hof van Justitie (arrest van 20 oktober 2011, zaak C-140/10) “...dat er uitputting is wanneer een bepaling van de licentieovereenkomst geschonden is, die geen betrekking heeft op de toestemming tot het in de handel brengen. Wordt een bepaling uit de licentieovereenkomst geschonden, die wel betrekking heeft op de toestemming tot het in de handel brengen, dan is er geen uitputting en kan de rechthebbende […] de derde in rechte aanspreken om de verhandeling van de variëteit en het oogstmateriaal stop te doen zetten.
Tot het wezenlijk element van het kwekersrecht behoort de toestemming om te telen en het geteelde materiaal (plant en vruchten) te verkopen.”

Uit het feit dat geen teeltlicentie werd ondertekend, besluit het Hof dat er geen sprake is van uitputting en bijgevolg een inbreuk voorligt door het te koop aanbieden en verkopen van Nicoter-appels. Het stakingsbevel (uitgesproken door de eerste rechter) wordt bevestigd inclusief de dwangsom ad 1000 EUR per inbreuk met een maximum van 500.000 EUR.
Het Hof concludeert op basis van een analoge redenering eveneens tot afwezigheid van uitputting inzake het gebruik van het Beneluxmerk Kanzi en bevestigt het vonnis van de eerste rechter - o.a. op grond van artikel 2.20 b) BVIE - dat door het gebruik van de beschermde merknaam Kanzi en de verkoop van appels onder deze beschermende benaming, een merkinbreuk voorligt.

IEF 14456

Verspreiden van prijslijsten en verhandeling onder AGD-status is merkinbreuk

Rechtbank Den Haag 12 november 2014, IEF 14456 (Bacardi tegen Castillon)
T1, AGD en merkinbreuk. Bij beschikking is aan Bacardi verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van Castillon. Het beslag is deels opgeheven, behalve vier dozen met ieder zes flessen Grey Goose. Dat het hier om T1-producten zou gaan of dat de desbetreffende producten onder T1-status door Castillon zijn geleverd aan afnemers, is niet van belang voor de merkinbreuk. Dat Castillon op de in de prijslijsten genoemde data geen Eristoff en Grey Goose producten in voorraad had (en dus niet kon aanbieden) doet niet af aan de merkinbreuk. Het aanbieden onder een aan het merk gelijk teken, is aan de merkhouder voorbehouden. Door het aanbieden van Bacardi-producten (middels verspreiden van prijslijsten) en de verhandeling onder AGD-status merkinbreuk gemaakt op ERISTOFF, GREY GOOSE en DEWAR’S van Bacardi.

3.2. (...) Bacardi c.s. handeert daarbij de volgende definitie van “inbreukmakende Bacardi-producten”: alle door Castillon ingekochte, geleverd gekregen, (al dan niet door derden voor Castillon) in voorraad gehouden, verkochte en/of geleverde producten; voorzien van de Bacardi-merken:
(i) waarvan door Castillon niet wordt aangetoond dat zij door of met toestemming van Bacardi c.s. in de EER in het verkeer zijn gebracht of dat zij uitsluitend de T1-status hebben gehad en derhalve bij voortduring uitgezonderd zijn gebleven van het vrij verkeer van goederen in de EU;
(ii) waarvan de productcodes zijn verwijderd;
(iii) die de niet-communautaire status hebben (T1-status) en waarbij is voldaan aan het criterium uit het Class-arrest (dit is bijvoorbeeld het geval indien T1-producten binnen de EU te koop worden aangeboden aan Europese drankenhandelaren of worden verkocht zonder dat daarbij enig voorbehoud wordt gemaakt).
Naar de rechtbank begrijpt uit het betoog van Bacardi c.s., gaat het hier niet om een cummulatieve maar een alternatieve opsomming van voorwaarden.

In reconventie:
3.6. Daartoe voert Castillon aan dat de inbeslaggenomen goederen niet inbreukmakend zijn nu het om goederen op douanestatus T1 gaat en er geen omstandigheden zijn gesteld of aannemelijk gemaakt die noodzakelijkerwijs impliceren dat de goederen binnen de EER in het vrije verkeer zullen worden gebracht.

T1, AGD en merkinbreuk
4.7. Partijen doelen met producten met T1-status of T1-goederen op niet-communautaire goederen die onder een douaneschorsingsregeling als extern douanevervoer of douane-entrepot in de EER zijn binnengebracht ofwel geplaatst. Deze goederen bevinden zich niet in het vrije verkeer van de EER. Producten met AGD-status of AGD-goederen zijn accijnsgoederen waarover invoerrechten zijn betaald en die douanerechtelijk in de EER in het vrije verkeer van de EER zijn gebracht en die vervolgens onder een accijnsschorsingsregeling zijn geplaatst. Daarmee is de verplichting tot betaling van accijnzen over deze goederen uitgesteld. Deze producten moeten worden opgeslagen in een accijnsgoederenplaats (AGP) en dienen te worden gedekt door een administratief document ten aanzien van de status (AGD). Hierover verschillen partijen niet van mening. Hun geschil heeft betrekking op de vraag of hiermee inbreuk gemaakt wordt op merkrechten.

Prijslijsten
4.17. (...) Uit door Bacardi c.s. overgelegde emails blijkt dat Torijn al sinds november 2010 bekend te zijn met Castillon en haar prijslijsten aangezien zij eerder op basis daarvan bestellingen bij Castillon blijkt te hebben geplaatst. Dat de op deze prijslijsten genoemde Bacardi-producten Dewar’s, Eristoff en Grey Goose door Bacardi c.s. niet (in deze samenstelling) worden aangeboden in Europa, dat zij deze niet aan Castillon heeft verkocht en dat zij Castillon voor de verhandeling daarvan in Europa geen toestemming heeft gegeven, is door Castillon niet weersproken, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.

4.18 (...) Dat Castillon, zoals zij betoogt, op de in de prijslijsten genoemde data geen Eristoff en Grey Goose producten in voorraad had (en dus niet kon aanbieden) doet daar – wat daar ook van zij – niet aan af. Het aanbieden onder een aan het merk gelijk teken, is als zodanig een aan de merkhouder voorbehouden handeling.

4.20. Dat het hier – zoals Castillon onder verwijzing naar het Class-arrest betoogt – om T1-producten (d.w.z. in de EU binnengebrachte niet-communautaire waren geplaatst onder de regelingen extern douaneverkeer of douane-entrepot) zou gaan of dat de desbetreffende producten onder T1-status door Castillon zijn geleverd aan afnemers, is voor de vraag of sprake is van inbreuk op de merken onder de gegeven omstandigheden niet van belang. Het aanbod maakt in het geheel niet duidelijk dat het om producten met een T1-douanestatus zou gaan, zodat die eventuele status geen deel uitmaakt van het aanbod. Gesteld noch gebleken is overigens dat het aanbod als een aanbod van T1-producten dient te worden gezien of dat dit als zodanig wordt begrepen door het in aanmerking komende publiek. Het gaat hier dan ook niet om de enkele binnenkomst van deze producten in de EER maar om het – zonder aanduiding, voorbehoud of beperking – aanbieden van deze producten, hetgeen onder de gegeven omstandigheden merkinbreuk is. Uit het pleidooi ter comparitie is bovendien gebleken dat het niet enkel en alleen om verkopen op T1-status is gegaan. Volgens Castillon zijn 35 dozen op AGD-status verkocht aan een partij in Griekenland.

De inbeslaggenomen Bacardi-producten



De levering aan Torijn in januari 2012
4.26. Dat de levering van vijf dozen met ieder twaalf literflessen Dewar’s whisky door Castillon aan Torijn in januari 2012 heeft plaatsgevonden en dat deze producten de AGD-status hadden, wordt door Castillon niet betwist. Evenmin staat ter discussie dat het om Bacardi-producten gaat die zonder toestemmingen van Bacardi c.s. in de EU zijn gebracht. Zoals hiervoor is overwogen, neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat bij plaatsing onder de accijnsschorsingsregeling sprake is van in de EU in het verkeer gebrachte goederen. Nu het hier gaat om merkgoederen die zonder toestemming van de merkhouder in Nederland dan wel de Benelux in het verkeer zijn gebracht, is hier sprake van inbreuk op het Gemeenschapsmerk en het Benelux-merk DEWAR’S.

Conclusie merkinbreuk
4.27. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Castillon met het aanbieden van Bacardi-producten en de verhandeling van Bacardi-producten onder AGD-status inbreuk heeft gemaakt op de Gemeenschapsmerken en de Benelux-merken ERISTOFF, GREY GOOSE en DEWAR’S van Bacardi in Nederland respectievelijk de Benelux. Gelet op het voorgaande rechtvaardigt dit een veroordeling tot staking van de inbreuk zoals in het dictum verwoord. Deze veroordeling zal worden aangepast ter vermijding van executiegeschillen. Voorts zullen de middellijke vorderingen (het doen plegen) worden afgewezen, nu bij gebreke van enige toelichting een belang daarbij niet is komen vast te staan. Nu Bacardi-Martini geen beroep doet op merkrechten waarvan zij houdster is, ontbreekt een grondslag voor haar vordering tot staking van merkinbreuk. Deze vordering wordt daarom afgewezen. Voorts is niet komen vast te staan dat inbreuk is gemaakt op andere Bacardi-merken dan de hiervoor genoemde, zodat de vorderingen ten aanzien van andere merken dan de hiervoor genoemde zullen worden afgewezen.

Beslag
De vorderingen in conventie ten aanzien van de inbeslaggenomen producten worden afgewezen (zie 4.22-4.25) aangezien geen sprake is van merkinbreuk. Daarmee is de ondeugdelijkheid van dit recht voor het beslag een gegeven en dient het beslag te worden opgeheven. Te vermijding van executiegeschillen zal de termijn voor opheffing op 24 uur worden gesteld. De aan deze veroordeling verbonden dwangsom zal worden gematigd en van een maximum worden voorzien.
IEF 14455

Verticale prijsbinding geen toegestane opzeggingsgrond

Vzr. Rechtbank Den Haag 13 november 2014, IEF 14455 (Tronios tegen Dertronics)
Contractenrecht. Mededingingsrecht. Merkenrecht. Tronios drijft een groothandel en Dertronics heeft een detailhandel in elektronische apparatuur. Tronios communiceert de MAP- (Minimum Advertising Price) en RIP- (Retail Internet Price) prijzen van haar producten en wenst graag aanpassing van de minimumprijzen op de site van Dertronics, herhaaldelijk wordt hier niet aan voldaan en wordt de samenwerking beëindigd. Op basis van het mededingingsrecht is het opleggen van verticale prijsbinding niet toegestaan. De overeenkomst is in stand gebleven en dat Dertronics is op grond van de onbepaalde duurovereenkomst gerechtigd gebruik te maken van de TRONIOS-merken en het verstrekte beeldmateriaal. De vorderingen worden afgewezen.

4.6. Dertronics stelt dat de feitelijke reden dat de Overeenkomst is opgezegd, is dat zij zich niet naar wens hield aan de MAP- en de RIP-prijzen die Tronios B.V. haar trachtte op te leggen. De voorzieningenrechter acht voorshands aannemelijk dat dit – en dus niet de door Tronios c.s. genoemde reden – de werkelijke grond is van de opzegging. Daartoe is redengevend dat uit de correspondentie tussen Tronios B.V. en Dertronics van vóór de opzegging van de Overeenkomst, steeds dit naar voren komt als het probleem dat het hete hangijzer is voor Tronios B.V., terwijl uit die correspondentie in het geheel niets blijkt van andere factoren die de relatie tussen Tronios B.V. en Dertronics onder druk deden staan.

4.7. Met Dertronics is de Voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat met het voorschrijven van het hanteren van door Tronios B.V. bepaalde prijzen als MAP (zijnde: Minimum Advertising Price) en RIP (zijnde: Retail Internet Price) een verticale prijsbinding tot stand wordt gebracht. Verticale prijsbinding wordt door het mededingingsrecht in beginsel niet toegestaan. Tronios c.s. heeft onvoldoende aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat onder de gegeven omstandigheden geen sprake is (van een vorm) van verticale prijsbinding dan wel sprake was (van een vorm) van toegelaten verticale prijsbinding. Gelet hierop is de voorzieningenrechter voorshands het oordeel toegedaan dat het feit dat een detaillist zich niet conformeert aan de minimumprijzen die een groothandel tracht op te leggen, een onoorbare grond vormt voor die groothandel om een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd met deze detaillist te beëindigen. Alle gegeven omstandigheden bij elkaar genomen, maken dat hier Tronios B.V. geen beroep toekomt op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 1 BW ter zake van de door haar beoogde opzegging van de Overeenkomst bij brief van 3 juni 2014. Die brief heeft daarmee niet het bedoelde effect gehad in de zin dat de Overeenkomst daarmee niet is geëindigd.

4.8. Nu gesteld noch gebleken is dat Tronios c.s. overigens de Overeenkomst heeft opgezegd of beëindigd, moet het er voorshands voor worden gehouden dat deze in stand is gebleven en dat Dertronics thans nog op grond van de Overeenkomst gerechtigd is gebruik te maken van de TRONIOS merken en het door Tronios B.V. verstrekte beeldmateriaal. De vorderingen stuiten daarop af.

IEF 14450

Wie het laatst lacht, verkrijgt merkbescherming

Bijdrage ingezonden door Michiel Heffels, Lena Kröger, Spiegeler advocaten. Merkenrecht. Duitsland. Sinds 2012 heeft de Duitse stad Düsseldorf een nieuw logo. In dikke rode letters lacht het je toe als je logo dusseldorfbezoekt. Volgens vertegenwoordigers van de stad moet het nieuwe logo het positieve Lebensgefühl van Düsseldorf auf den Punkt bringen. Jammer alleen dat men voor een bestaand concept koos. Zowel Denemarken als Dubrovnik gebruikten eerder al de lachende “:D” ter promotie van hun land en stad. De lachende D van Denemarken is zelfs qua ontwerp volledig identiek.

Nog frappanter is het dat Düsseldorf sinds afgelopen maand de trotse houder van het beeldmerk :D is. Dit logo werd al begin 2013 samen met het beeldmerk :DÜSSELDORF aangevraagd, maar vanwege oppositie tegen de inschrijving, is de registratie pas nu een feit. Aan het OHIM zelf lag het niet; zij had geen enkel bezwaar tegen inschrijving van een emoticon als beeldmerk. Het Deutsche Patent und Markenamt (DPMA) was kritischer – de aanvraag is sinds augustus 2012 aanhangig en er is nog geen beslissing in zicht. Nu maakt het na de registratie als Gemeenschapsmerk voor bescherming in Duitsland niet echt meer uit dat het DPMA kennelijk een strengere toets hanteert, maar het is toch opmerkelijk dat een nationaal merkenbureau blijkbaar van mening verschilt met een overkoepelend Europees orgaan.

Er bestaat niet voor het eerst verschil van inzicht op Europees en nationaal niveau over de registratie van emoticons als merk. Al sinds 2008 staat de smiley :-) als merk bij het OHIM ingeschreven; merkhouder is een Fins bedrijf. Opmerkelijk is dat het Finse Patent en Registratiebureau door de Finse bestuursrechter terug is gefloten en zij in 2012 de in 2006 in Finland als merken beschermde emoticons :-), =), =(, :) en :( uit het nationale merkenregister moest schrappen. De redenering van de rechter kwam erop neer dat de smiley publiek domein was en dus niet als merk had mogen worden beschermd.

Vergelijkbare betogen zijn ook gehouden toen in 2008 de Russische entrepreneur Oleg Teterin met veel bombarie beweerde het emoticon ;-) te hebben laten beschermen en aankondigde hiervoor (vrij vertaald) “niet al te hoge licentiekosten” van enige tienduizenden dollars te willen heffen. Het is niet erg aannnemelijk dat Oleg Teterin ook maar iets heeft kunnen verdienen aan zijn beweerdelijk verkregen merk.

Michiel Heffels en Lena Kröger

IEF 14448

BBIE-serie november 2014

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van viertal oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE-serie oktober 2014.

27-11
Moszkowicz Moszkowicz Moszkowicz en Moszkowicz Advocaten
Moszkowicz
Afgew.
nl
21-11
DAVINCI GOURMET
DA VINCI ROYAL
Toegew.
nl
10-11
STRIVA
STRADA
Afgew.
nl
07-11

EHBO
Afgew.
nl
IEF 14447

AG concludeert tot vernietiging en verwijzing Ajax-vesten-arrest

Conclusie AG HR 5 december 2014, IEF 14447 (Ajax tegen Lezer)
Conclusie ingezonden door Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap. Merkenrecht. Slaafse nabootsing. Procureur-Generaal concludeert tot vernietiging en verwijzing. Inleiding: Profvoetbalclub Ajax probeert in deze procedure een einde te maken aan de verkoop van bepaalde vesten door Lezer, een handelaar in merchandising bij de Amsterdam ArenA, het voetbalstadion van Ajax. Volgens Ajax is sprake van merkinbreuk, subsidiair onrechtmatig handelen door Lezer. Lezer stelt dat hij - naast de officiële Ajax-merchandising - 'Amsterdamsouvenirs' verkoop en dat vesten uit de laatste categorie niet door Ajax kunnen worden tegengehouden.

De Amsterdam rechtbank verklaart de twee door Ajax in geroepen rood-witte Benelux beeldmerken nietig, omdat deze niet door de strikte kleurmerkentest zouden komen en komt niet tot een merkinbreuk, maar oordeelt wel dat Lezer onrechtmatig handelt tegenover Ajax. Het Amsterdamse hof [IEF 13159] oordeelt dat de beeldmerken wel geldig zijn, omdat het geen abstracte kleur(combinatie)merken betreft, maar gaat om beeldmerken met de kleuren rood en wit aangebracht in een concrete grafische voorstelling. Merkinbreuk wordt door het hof afgewezen, nu het hof een geringe beschermingsomvang aan deze beeldmerken toekent en "onvoldoende gelijkenis" ziet om tot "relevante overeenstemming" te kunnen concluderen. Ook acht het hof geen sprake van onrechtmatig handelen van Lezer ten opzichte van Ajax. Procureur-Generaal concludeert tot vernietiging en verwijzing.