Merkenrecht  

IEF 13465

Schrappen van merken uit schappen

Een bijdrage ingezonden door Corina Post-Wolfert, LinkedIn-account.
De laatste jaren is het een trend dat bedrijven steeds meer hun merken samenvoegen ,opheffen of verkopen. Sommige van deze merken hebben (nationaal) een grote goodwill waardoor we soms een herintroductie zien. Wat zijn de redenen en consequenties van dit beleid?

Bij bedrijfsovernames wordt vaak gesneden in merken. Na de overname van de supermarktketen Super de Boer door Jumbo, is de naam langzaam veranderd in Jumbo. Dit zal ook gebeuren bij C1000. Hetzelfde zagen we bij de overname van de Postbank door de ING. De bekende blauwe leeuw is oranje gemaakt en de namen Postbank en RVS verzekeringen zijn verdwenen. Sleutelwoorden bij het schrappen van merken, zijn: kostenbesparing, concentreren van marketingactiviteiten op minder producten, slagvaardiger handelen of het elimineren van merken omdat zij niet meer passen binnen de strategie.

Een andere reden voor het schrappen van merken is dat bedrijven hun marktpositie willen versterken. Zo zullen de supermarktformules Bas van der Heijden en Digros dit jaar opgaan in Dirk om efficiencyvoordelen en eenduidigheid te verkrijgen. Het kan ook zijn dat de naam van een merk moet veranderen omdat het in het buitenland lastig valt uit te spreken. Daar liep Unilever tegenaan met zijn schoonmaakmiddel Jif. Bovendien is JIF een Engels scheldwoord voor "idioot". JIF werd toen CIF.

Door de recessie zien we dat A-merken terrein verliezen omdat mensen minder te besteden hebben en sneller overstappen op de goedkopere huismerken. Unilever heeft in 2004 al 800 merken geschrapt en onlangs aangegeven de overgebleven 400 merken verder te willen inkrimpen. Daardoor verdwijnen mogelijk de "kleinere" merken, zoals Unox en Calvé. Dit heeft vaak gevolgen voor het imago en de rechten die voor deze merken zijn opgebouwd.

Merksanering lijkt een interessante optie om kostenreductie te realiseren. Een wijziging van de merknaam heeft echter wel effect op het consumentengedrag. De goodwill op een merk moet daarom zorgvuldig getransformeerd worden, zodat de consument bereid is te switchen naar het andere merk.

Soms wordt een herintroductie van een merk overwogen. Hieraan zitten wel consequenties. Zo moet het economische klimaat de mogelijkheid bieden om een merk te herintroduceren. Toen Aston Martin na 20 jaar het luxe sportmodel Lagonda weer op de markt wilde brengen, werkte de recessie niet mee en flopte de herintroductie.

Het jaren tachtig sportmerk Mistral , werd in 2008 nieuw leven ingeblazen maar de herintroductie liep stroef. In 2010 werd een ander team erop gezet die het merk terugbracht tot zijn kernwaardes wind en water, waardoor herlancering een feit is.

Een herintroductiehit is het telefoonmerk BEN. Nadat T-Mobile het merk van Belgacom overnam in 2002 doopte zij het om in T-Mobile NL. Na 6 jaar werd het merk BEN geherintroduceerd als het goedkopere virtueel mobiel netwerkmerk van T-Mobile, wat een groot succes bleek.

Een merk moet bij een herintroductie opnieuw ingeschreven worden bij het merkenbureau, als de rechten niet in stand zijn gehouden. Het kan zijn dat in de tussentijd een ander bedrijf een gelijkend merk heeft geregistreerd waardoor herintroductie een probleem wordt. Check daarom altijd eerst in de merkenregisters of een merk wel opnieuw geïntroduceerd kan worden.

Corina Post-Wolfert

IEF 13462

HvJ EU: Vrij verkeer van goederen verzet zich tegen nationaal edelmetalen waarborgmerk

HvJ EU 16 januari 2014, zaak C-481/12 (Juvelta) - dossier

Waarborgmerk. Artikel 34 VWEU verzet zich tegen maatregelen op grond waarvan gouden voorwerpen die te koop worden aangeboden dat deze moeten worden afgeslagen met een merk van een erkende onafhankelijke waarborginstelling die informatie geeft over het erkende goudgehalte in dat voorwerp. Het is irrelevant dat het teken, met voor consumenten begrijpelijke informatie, niet is aangebracht door een erkende onafhankelijke waarborginstelling.

1) Artikel 34 VWEU moet aldus worden uitgelegd het zich verzet tegen een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, op grond waarvan edelmetalen werken die worden ingevoerd uit een lidstaat waar zij in de handel mogen worden gebracht en die zijn gestempeld met een merk overeenkomstig de regelgeving van die lidstaat, in het geval dat merk het edelmetaalgehalte van die werken niet uitdrukt volgens de wettelijke voorschriften van de lidstaat van invoer, daar slechts in de handel mogen worden gebracht indien zij opnieuw worden gestempeld door een door die lidstaat erkende onafhankelijke waarborginstelling met een merk dat waarborgt dat zij zijn gekeurd en dat het gehalte ervan overeenkomstig die voorschriften uitdrukt.

2)      Voor het antwoord op de eerste vraag is het niet relevant dat het bijkomende teken op ingevoerde edelmetalen werken, waarmee informatie over het gehalte van die werken wordt verschaft in een voor de consument van de lidstaat van invoer begrijpelijke vorm, niet is aangebracht door een door een lidstaat erkende onafhankelijke waarborginstelling, indien een door de lidstaat van uitvoer erkende onafhankelijke waarborginstelling die werken eerder heeft gestempeld met een gehaltemerk en de informatie die het teken verschaft, overeenkomt met die van dat merk.
IEF 13461

Conclusie A-G: In de consumentenelektronicasector bestaan andere handelsgebruiken dan in de bakkerijsector

Conclusie A-G HvJ EU 23 januari 2014, zaak C-591/12P (BIMBO DOUGHNUTS)dossier
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep dat is ingesteld door de aanvrager van het woordmerk „BIMBO DOUGHNUTS” voor waren van klasse 30, en strekkende tot nietigverklaring van beslissing van de beroep van het BHIM houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling waarbij inschrijving van dat merk is geweigerd in het kader van de oppositie die was ingesteld door de houder van de internationale en nationale woordmerken „DONUT”, „DOGHNUTS” en „DONUTS” en de internationale en nationale beeldmerken met het woordelement „donuts” voor waren van klasse 30 – Artikel 8, lid 1, sub b, van Gemeenschapsmerkenverordening – Verwarringsgevaar.

Conclusie Tot slot mist rekwirantes argument dat het arrest Medion niet kan worden toegepast in het onderhavige geval omdat in de consumentenelektronicasector andere handelsgebruiken bestaan dan in de bakkerijsector, mijns inziens feitelijke grondslag.

46. Mitsdien geef ik het Hof in overweging, de hogere voorziening af te wijzen en rekwirante in de kosten te verwijzen.

29.      Dit gezegd zijnde ben ik van mening dat het Gerecht niet blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 97 van het bestreden arrest een verband te leggen tussen het feit dat het bestanddeel „doughnuts” in aangevraagde merk een zelfstandige onderscheidende plaats heeft, en de mate waarin het onderscheidend vermogen heeft en de omstandigheid dat het niet met het andere bestanddeel van het merk versmelt tot een begripsmatig afzonderlijk geheel. Ten eerste moet dat punt immers worden gelezen tegen de achtergrond van hetgeen het Gerecht reeds had vastgesteld betreffende het vermogen van het bestanddeel „doughnuts” om de aandacht van het publiek te trekken en om dus door het publiek zelfstandig te worden waargenomen, alsook betreffende de mate waarin het kan bijdragen tot de door het merk opgeroepen totaalindruk (in het bijzonder de punten 79‑81, 85, 86 en 92). Ten tweede heeft het Gerecht, zoals duidelijker zal blijken in het kader van het onderzoek van het tweede onderdeel van het enige middel in hogere voorziening, uit de vaststelling dat het hierboven bedoelde bestanddeel een onderscheidende en zelfstandige inneemt, niet automatisch afgeleid dat er verwarringsgevaar bestond.

30.      Wat de tweede grief betreft, waarmee wordt aangevoerd dat het Gerecht ten onrechte de draagwijdte van het reeds aangehaalde arrest Medion heeft uitgebreid, zij opgemerkt dat deze grief uitgaat van een andere uitlegging van dat arrest dan die welke ik in de onderhavige conclusie voorstel, en mij inziens dus gebaseerd is op een rechtens onjuiste premisse.

36.      Hoewel ik het eens ben met de premisse waarop de redenering van rekwirante is gebaseerd, te weten dat op grond van het arrest Medion niet kan worden afgeweken van het criterium van de door het samengestelde merk opgeroepen totaalindruk, en evenmin kan worden voorbijgegaan aan een globale beoordeling van het verwarringsgevaar, ben ik toch van mening dat de grieven die zij in dit onderdeel van haar enige middel in hogere voorziening formuleert, ongegrond zijn.

37.      Uit een lezing van het bestreden arrest die globaal is, en niet selectief zoals rekwirante voorstelt, blijkt namelijk dat het Gerecht het bestaan van verwarringsgevaar niet heeft afgeleid uit de loutere vaststelling dat het bestanddeel „doughnuts” in het aangevraagde merk een zelfstandige onderscheidende plaats heeft, maar zich daartoe in het kader van een globale beoordeling op een groot aantal factoren heeft gebaseerd, in overeenstemming met de rechtspraak die het Gerecht in punt 51 van zijn arrest zelf heeft aangehaald.

44.      Tot slot mist rekwirantes argument dat het arrest Medion niet kan worden toegepast in het onderhavige geval omdat in de consumentenelektronicasector andere handelsgebruiken bestaan dan in de bakkerijsector, mijns inziens feitelijke grondslag. Anders dan rekwirante lijkt te stellen, blijkt uit de lezing van het arrest en van de conclusie in die zaak immers niet dat de omstandigheid dat de ondernemingen op die referentiemarkt vaak onderlinge economische banden hebben, deel uitmaakte van de feitencontext van het hoofdgeding zoals beschreven door de verwijzende rechter. Integendeel, zoals ik reeds heb benadrukt in punt 40 van de onderhavige conclusie, had die rechter opgemerkt dat in de betrokken economische sector de naamgevingspraktijken meer belang hechtten aan de naam van de fabrikant, die anders naar de achtergrond zou verdwijnen in de door een samengesteld merk opgeroepen algemene indruk, aangezien het publiek in de regel de aanduiding van de waar in een ander bestanddeel van het teken identificeert.(50) Het bestaan van dergelijke handelsgebruiken op de markt van de betrokken waren, welk bestaan, zo het bewezen is, uiteraard in aanmerking moet worden genomen als relevante factor voor de globale beoordeling van het verwarringsgevaar, is door rekwirante niet bewezen noch aangevoerd.

IEF 13456

Gerecht EU had het toegenomen onderscheidend vermogen als gevolg van het gebruik moeten onderzoeken

HvJ EU 23 januari 2014, zaak C-558/12P (Wesergold Getränkenindustrie) - dossier
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht, waarbij het Gerecht heeft vernietigd de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 24 maart 2010 inzake een oppositieprocedure tussen Wesergold Getränkeindustrie GmbH & Co. KG en Lidl Stiftung & Co. KG – Aanvraag tot inschrijving van het woordteken „WESTERN GOLD” als gemeenschapsmerk – Gevaar voor verwarring met de nationale, internationale en gemeenschapswoordmerken „WeserGold”, „WeserGold” en „WESERGOLD” – Schending van artikel 8, lid 1, sub b, van Gemeenschapsmerkenverordening (EG). Het eerdere arrest [IEF 11779 onder (J)]wordt vernietigd en verwijst de zaak naar het Gerecht EU. In citaten:

40 Met zijn eerste middel verwijt het BHIM het Gerecht in wezen dat het de litigieuze beslissing heeft vernietigd op grond dat de kamer van beroep het toegenomen onderscheidend vermogen als gevolg van het gebruik van de oudere merken niet had onderzocht, terwijl het vooraf had vastgesteld dat de conflicterende merken verschilden.
44 De overeenstemming van de betrokken merken is bijgevolg een noodzakelijke voorwaarde voor het bestaan van verwarringsgevaar in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009. Bij gebreke van overeenstemming van de conflicterende merken kan dit artikel 8 dus niet worden toegepast.

45 Het toegenomen onderscheidend vermogen als gevolg van het gebruik van een merk is dus een element dat in aanmerking moet worden genomen bij de beoordeling of de tekens voldoende overeenstemmen of de waren en diensten voldoende soortgelijk zijn om verwarringsgevaar te scheppen (zie in die zin arrest van 29 september 1998, Canon, C‑39/97, Jurispr. blz. I‑5507, punt 24).
47 Terwijl het Gerecht in punt 58 van het bestreden arrest had geoordeeld dat de conflicterende tekens globaal verschilden, ondanks de visuele en fonetische overeenstemming, heeft het wat de rechtmatigheid van de litigieuze beslissing betreft immers juridische consequenties willen trekken uit het feit dat de kamer van beroep het onderscheidend vermogen van de oudere merken niet had onderzocht. Aldus heeft het Gerecht heeft in de punten 70 tot en met 72 van dit arrest opgemerkt dat de kamer van beroep het toegenomen onderscheidend vermogen als gevolg van het gebruik van de oudere merken overeenkomstig artikel 64, lid 1, van verordening nr. 207/2009 had moeten onderzoeken, hetgeen zij heeft verzuimd te doen. Het Gerecht heeft bijgevolg in punt 82 van dat arrest geoordeeld dat deze onjuiste opvatting betekende dat de kamer van beroep een mogelijkerwijs relevante omstandigheid voor de globale beoordeling van het verwarringsgevaar niet had onderzocht en, in punt 83 van dat arrest, dat een dergelijke onjuiste opvatting een schending van wezenlijke vormvoorschriften vormde, wat moest leiden tot de vernietiging van de litigieuze beslissing.

49 In deze omstandigheden stelt het BHIM terecht dat in het bestreden arrest blijk is gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009.
IEF 13455

Gerecht EU week 4

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) Geen bewijs dat merk Bial bekend was in Portugal
B) Niet-betaling van de beroepstaks binnen de gestelde termijn (ULTRA CHOCO)
C) Geen onderscheidend vermogen (CARE TO CARE)
D) Productsoort niet helemaal gelijk (SUNNY FRESH vs. SUN FRESH)
E) & F) Norwegian Getaway / Breakaway beschrijvend voor korte vakanties in het land
G) „Rebella” vs. "Sembella" afgewezen


Gerecht EU 21 januari 2014, zaak T-113/12 (PROBIAL) - dossier
A) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van de nationale, internationale en communautaire woord- en beeldmerken met het woordelement „Bial” voor waren en diensten van de klassen 3, 5, 35 en 42, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1925/20104 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 20 december 2011 houdende verwerping van het beroep tegen de beslissing van de oppositie tot afwijzing van verzoeksters oppositie tegen de aanvraag tot inschrijving van het beeldmerk in donker- en lichtblauw met het woordelement „PROBIAL” voor waren van de klassen 1, 5 en 31. Het beroep wordt afgewezen.

41      As no evidence that the trade mark Bial is well known in Portugal was provided in good time, and as the applicant has not discussed that matter before the Court or alleged that it submitted new evidence that the Board of Appeal should have taken into account, the applicant’s argument relating to the likelihood of confusion between the trade mark applied for and the trade mark Bial allegedly well known in Portugal is, in any event, also ineffective and must be rejected.

42      In the fourth place, with regard to the earlier Spanish trade mark registered under No 2026481, suffice it to note that the applicant does not contest the conclusion reached by the Board of Appeal in paragraph 36 of the contested decision, to the effect that the goods concerned by the application for a trade mark are different from the services in Class 35 for which that earlier trade mark was registered, in their nature, their purpose and their use, and are not complementary or in competition. In those circumstances, the Board of Appeal was justified in holding, in paragraph 37 of the contested decision, that, on that ground alone, the opposition on the grounds of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009 and based on the Spanish trade mark had to be rejected.

43      In view of the foregoing, the applicant has failed to demonstrate that the Board of Appeal erred in rejecting the plea alleging an infringement of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009. The second plea must therefore be rejected in its entirety.

Gerecht EU 21 januari 2014, zaak T-232/12 (ULTRA CHOCO) - dossier
B) Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van het nationale woordmerk „ultra choco” voor waren van klasse 29 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM), waarbij is verklaard dat het beroep tegen de beslissing van de oppositieafdeling tot afwijzing van de oppositie die door verzoekster tegen de aanvraag voor inschrijving van het woordmerk „ULTRA CHOCO” is ingesteld, wordt geacht niet te zijn ingesteld wegens niet-betaling van de beroepstaks binnen de gestelde termijn. Het beroep wordt afgewezen.

Gerecht EU 23 januari 2014, zaak T-68/13 (CARE TO CARE) - dossier
C) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 953/20121 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 29 november 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk „CARE TO CARE” voor diensten van de klassen 41 en 42 in te schrijven. Vanwege het niet onderscheidend vermogen van het merk, wordt het beroep afgewezen.

Gerecht EU 23 januari 2014, zaak T-221/12 (SUN FRESH) - dossier
D) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van de nationale en communautaire woord en beeldmerken met de woordelementen „SUNNY FRESH”, „SUNRIDER SUNNY FRESH” en „SUNNYFRESH” voor waren van de klassen 5, 29 en 32, en strekkende tot vernietiging van beslissing van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende nietigverklaring van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de inschrijving van het woordmerk „SUN FRESH” in het kader van verzoeksters oppositie is geweigerd voor waren van klasse 5. Het beroep wordt afgewezen.

65      As regards the comparison of the goods, it should be noted that, in paragraph 25 of the contested decision, the Board of Appeal held that the goods to be compared were, on the one hand, ‘beers, mineral and aerated waters and other non-alcoholic drinks; fruit drinks and fruit juices; syrups and other preparations for making beverages’ in Class 32 and, on the other, ‘herbal nutritional supplements’ in Class 5.

66      In paragraph 26 of the contested decision, the Board of Appeal noted that, in order to assess the similarity of the goods at issue, it was necessary to take into account all relevant factors characterising the relationship between them. As is clear from the case-law, those factors include, inter alia, their nature, their purpose and method of use and whether they are in competition with each other or complementary. Other factors may also be taken into account such as the distribution channels of the goods concerned (see Case T‑443/05 El Corte Inglés v OHIM – Bolaños Sabri (PiraÑAM diseño original Juan Bolaños) [2007] ECR II‑2579, paragraph 37 and the case-law cited).

67      In paragraphs 27 to 36 of the contested decision, the Board of Appeal found that the goods at issue were different in their purpose, their usual producers, their outlets and their end-users, and as a result of the fact that they were neither complementary nor in competition with each other.

Gerecht EU 23 januari 2014, zaak T-513/12 (NORWEGIAN GETAWAY) - dossier
E) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 1014/20124 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 12 september 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk „NORWEGIAN GETAWAY” in te schrijven voor waren van klasse 39. Vanwege het beschrijvend karakter van het merk voor 'korte vakanties in Noorwegen' wordt het beroep afgewezen.

Gerecht EU 23 januari 2014, zaak T-514/12 (NORWEGIAN BREAKAWAY) - dossier
F) Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissing R 1017/20124 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 12 september 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om het woordmerk „NORWEGIAN BREAKAWAY” in te schrijven voor diensten van klasse 39 vanwege beschrijvend karakter van het merk voor 'korte vakanties in Noorwegen'. Het beroep wordt afgewezen.

Gerecht EU 23 januari 2014, zaak T-551/12 (Rebella) - dossier
G) Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het woordmerk „Rebella” voor waren van de klassen 20 en 24 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1681/20112 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 5 oktober 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie die door de houder van het gemeenschapswoordmerk „Sembella” voor waren van de klassen 17, 20 en 22 is ingesteld. Het beroep wordt afgewezen.

44      Daher ist festzustellen, dass die Beschwerdekammer im vorliegenden Fall Art. 15 Abs. 1 Unterabs. 2 Buchst. a der Verordnung Nr. 207/2009 richtig angewandt hat, soweit sie die Auffassung vertreten hat, dass die Benutzung der älteren Marke durch die oben in Rn. 16 abgebildete Marke ihre Unterscheidungskraft nicht beeinflussen konnte (Rn. 28 der angefochtenen Entscheidung). Daher hat die Beschwerdekammer fehlerfrei die von der Widerspruchsabteilung vorgenommene Beurteilung bestätigt, dass die von der Widersprechenden vorgelegten Nachweise die ernsthafte Benutzung der älteren Marke für „Lattenroste“, „Matratzen“ und „Kissen“ der Klasse 20 belegten (Rn. 34 der angefochtenen Entscheidung).

56      Daher ist diese Beurteilung zu bestätigen und nur zu prüfen, ob die Beschwerdekammer die einander gegenüberstehenden Zeichen insbesondere in bildlicher und klanglicher Hinsicht fehlerfrei verglichen hat.

 

IEF 13452

Asteriskteken als verwijzingsteken naar additionele informatie

Vzr. Rechtbank Amsterdam 17 december 2013, KG ZA 13-1390 (*Bliep tegen Vodafone)

Uitspraak ingezonden door Leonie Kroon en Richard van Schaik, DLA Piper.
Merkenrecht. Reclamerecht. *bliep is een telecomprovider en heeft een beeldmerk geregistreerd (een zwarte asterisk tegen een gele achtergrond). Vodafone is een reclamecampagne "Vodafone stunt via asterisk", waarbij de kleine lettertjes niet alleen slechts nieuws betekent, maar goed nieuwe, een extra voordeel voor klanten [zie r.o. 2.7.].

Het gebruik van het asteriskteken is geen merkgebruik, maar is louter en alleen functioneel, dat wil zeggen als voetnoot om aldus naar additionele informatie te verwijzen. Nu het asteriskteken door Vodafone steeds in combinatie met het merk Vodafone wordt gebruikt, is het onvoldoende aannemelijk dat het publiek het gebruik van het asteriskteken door Vodafone zal opvatten als een zelfstandig teken. Daarbij komt dat het onvoldoende aannemelijk is dat een zwarte asterisk tegen een gele achtergrond verward wordt met een rode asterisk van Vodafone. De vorderingen worden afgewezen.

4.7. Dat Vodafone het asteriskteken net als *bliep c.s. op een positieve manier gebruikt, zoals door *bliep c.s. is aangevoerd is, met betrekking tot het bepaalde in artkel 2.20 eerste lid, onder c, BVIE, onvoldoende om aannemelijk te achten dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat door Vodafone een ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken met het gebruik van haar asteriskteken of dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van de beeldmerken van *bliep c.s.
IEF 13446

Slechts eenmaal een meubel op maat is voldoende

Rechtbank Amsterdam 15 januari 2014, HA ZA 13-173 (Van Til Interieur tegen Mobi Homestyling)
Uitspraak ingezonden door Anouschka van de Graaf en Ruby Nefkens, Van der Steenhoven advocaten. Zie eerder IEF 11644. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Sinds 1994 voert Van Til de handelsnaam Mobi (Meubelen|Design|Budget) voor vloerkleden, woningartikelen en meubelen en heeft ook het woordmerk MOBI DESIGN geregistreerd. Sinds 2005 voert gedaagde de eenmanszaak onder de naam Mobi Vloeren en later Mobi Homestyling, voor complete interieuren. De rechtbank is van oordeel dat Mobi weliswaar kan worden geassocieerd met de term meubelen, maar niet is te beschouwen als een algemeen gangbare beschrijvende term voor dat woord. Er is verwarringsgevaar te duchten. Dat Mobi Homestyling in werkelijk slechts eenmaal een meubel op maat zou hebben gemaakt, doet aan het oordeel niet af dat beide ondernemingen zich richten op de verkoop van meubels (op maat). Op basis van de totaalindruk van beide logo's is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een visuele gelijkenis. Ex 2.20 lid 1 sub b BVIE wordt de vordering toegewezen.

De rechtbank is van oordeel dat de schadevordering zeer summier is onderbouwd, maar dat de gronden van de schadevergoedingseis wel is vermeld, namelijk reputatieschade en inkomstenderving. Mobi Homestyling wordt veroordeeld in de schade (op te maken bij staat).

Lees verder

IEF 13435

Verdeling van gesteld gemeenschappelijke merkenportefeuille leidt via incident tot oproeping derden

Rechtbank Den Haag 15 januari 2014, HA ZA 13/455 (The Greenery tegen Frutanova c.s.)
Uitspraak mede ingezonden door Gino van Roeyen, Marga van Gerwen en Monique Hennekens, BANNING.
Tussenvonnis. Incidentele vordering. Oproepen derden. Merkenportefeuille. The Greenery vordert een verklaring voor recht dat de licentieovereenkomsten rechtsgeldig zijn opgezegd, subsidiair ontbinding hiervan. Verder vordert zij staking van het gebruik van de Tasty Tom-merken en overdracht van bepaalde domeinnamen. De incidentele vordering tot het toestaan van het oproepen van enkele derden wordt toegewezen. In de hoofdprocedure wordt in reconventie onder meer verdeling gevorderd van een gesteld gemeenschappelijke merkenportefeuille. Die gemeenschap kan alleen verdeeld worden zoals gevorderd als alle deelgenoten aan de verdeling zijn gebonden. Dat rechtvaardigt dat de andere deelgenoten in de procedure worden betrokken.

 3.2. Frutanova c.s. legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Veiling Zon is één van de uitgetreden veilingen waarop de overeenkomst van uittreding van toe-passing is. Van de overige uitgetreden veilingen bestaan thans nog de hiervoor on-der I tot en met V genoemde. Hierna zullen zij gezamenlijk worden aangeduid als de Veilingen en ieder afzonderlijk als Annaland, Zuid-Limburg, Zaltbommel, Fruitmasters en Coforta. De betrokken merken kunnen niet worden verdeeld en toegedeeld aan Veiling Zon zonder medewerking van de betrokken Veilingen. Fru-tanova c.s. acht het daarom juist, dat met het oog op de oproeping van genoemde derden als partij, de onderhavige procedure wordt geschorst en dat in deze zaak na-dat genoemde derden daarbij als partij zijn betrokken één vonnis wordt gewezen waarin op alle betrokken vorderingen en verweren wordt beslist.

4.3. In de hoofdprocedure wordt in reconventie onder meer verdeling gevorderd van een gesteld gemeenschappelijke merkenportefeuille. Die gemeenschap kan alleen verdeeld worden zoals gevorderd als alle deelgenoten aan de verdeling zijn gebon-den. Dat rechtvaardigt dat de andere deelgenoten in de procedure worden betrok-ken. Op zichzelf is daarvoor geen vooraf gegeven toestemming van de rechtbank vereist. Dat laat onverlet dat de partij die een derde wil oproepen toch om die toestemming kan vragen door een incidentele vordering in te stellen. Nu The Greenery zich ook niet langer verzet tegen de vordering zal de rechtbank de incidentele vor-dering toewijzen.

4.4. Ofschoon Frutanova, Gielen, VOF [X-Y], [X], [Y], Jaaren, Triomaas en Vereijken geen partijen zijn bij de uittredingsovereenkomst, maar wel belang hebben bij het toescheiden van de merken aan Veiling Zon, zal om die reden de incidentele vorde-ring aan Frutanova c.s. worden toegewezen. Frutanova c.s., in het bijzonder Vei-ling Zon, krijgt de gelegenheid om Annaland, Zuid-Limburg, Zaltbommel, Fruit-masters en Coforta op de voet van artikel 118 Rv als partij in de hoofdzaak op te roepen, waarbij de artikelen 128 lid 2, 6 en 7 Rv van overeenkomstige toepassing zijn.

IEF 13434

Gerecht EU week 3

Gemeenschapsmerk. We beperken ons tot een wekelijks overzicht van de (voortgezette oppositie)beslissingen van het Gerecht EU. Ditmaal over:
A) WorkflowPilot - beroep weigering inschrijving vanwege beschrijvend karakter
B) ABSACKER - ouder gelijk nationaal merk
C) MICRO - oppositie met klasse 9-goederen toegestaan
D) SUN PARC HOLIDAYS - Duitse consument oplettend en geïnformeerd
E) FOREVER v 4 EVER - afgewezen
F) ALPHATRAD - afwijzing beroep tegen vervallenverklaring

Gerecht EU 13 januari 2014, zaak T-475/12 (WorkflowPilot) - dossier
A) Gemeenschapsmerk – Beroep tot vernietiging van beslissing R 480/20124 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 6 augustus 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de onderzoeker om het woordmerk „WorkflowPilot” in te schrijven voor waren en diensten van de klassen 9, 41 en 42. Het beroep wordt afgewezen, vanwege beschrijvend karakter.

Gerecht EU 16 januari 2014, zaak T-304/12 (ABSACKER of Germany) - dossier
B) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk in zwart en wit dat een adelaar voorstelt en het woordelement „ABSACKER of Germany” bevat, voor waren van de klassen 25, 32 en 33, strekkende tot vernietiging van beslissing R 1028/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 21 maart 2012, waarbij is vernietigd de beslissing van de oppositieafdeling houdende afwijzing van de oppositie van de houder van de nationale beeldmerken in zwart, oranje en wit die het woordelement „ABSACKER” bevatten, voor waren van de klassen 25, 33 en 43. Het beroep wordt afgewezen.

Gerecht EU 16 januari 2014, zaak T-149/12 (MICRO) - dossier
C) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het nationale beeldmerk met het woordelement „micro” in de kleuren lichtblauw en donkerblauw voor waren en diensten van de klassen 9, 38 en 42, en strekkende tot vernietiging van beslissing R 347/20114 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 31 januari 2012 houdende vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de inschrijving van het beeldmerk met het woordelement „MICRO” in de kleuren zwart en wit voor waren van klasse 9 in het kader van verzoeksters oppositie is geweigerd. Het beroep wordt toegewezen en het Gerecht EU staat de oppositie op basis van klasse 9 wordt toegestaan.

67      In the present case, the conditions for exercising the Court’s power to alter decisions, as they are set out in Edwin v OHIM, cited in paragraph 66 above, are met. It follows from the considerations set out in paragraph 62 above that the Board of Appeal was required to find that, in accordance with the view taken by the Opposition Division, there was a likelihood of confusion for goods in Class 9 and corresponding to the following description: ‘Photographic apparatus and instruments, digital cameras, interchangeable lenses, and parts and accessories therefor as far as included in Class 9’.

Gerecht EU 16 januari 2014, zaak T-383/12 (Sun Park Holidays) - dossier
D) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de aanvrager van het beeldmerk in blauw, geel en zwart met onder meer de woordelementen „Sun Park Holidays” voor diensten van de klassen 39 en 43 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1928/20114 van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 25 juni 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het internationale, nationale en gemeenschapsbeeld- en woordmerk „Sunpark” voor diensten van de klassen 39, 41 en 43. Het beroep wordt afgewezen. De Europese en in het bijzonder de Duitse consument is erg oplettend en goed geïnformeerd.

72      In paragraph 40 of the contested decision, the Board of Appeal found that, in view of the identity of the services at issue, the degree of similarity of the marks at issue was high enough to cause a likelihood of confusion as regards the commercial origin of those services, in particular because, unless an enhanced degree of attention was paid to the marks at issue, the differences between the word elements in each of them would be overlooked. According to the Board of Appeal, it was likely, at first sight, that the public in Germany would perceive the marks at issue as having the same commercial origin, notwithstanding the slightly reduced distinctiveness of the earlier mark.

73      The applicant submits that the distinctive character of the earlier mark must be taken into account in the global assessment of the likelihood of confusion. According to the applicant, the Board of Appeal erred in finding that the distinctive and dominant element of the earlier mark is the element ‘sunparks’. That would be tantamount to allowing descriptive word elements, which are not eligible for protection, to become eligible for registration by using the back door of a composite mark and a random selection of similar elements.

74      According to the applicant, in view of the fact that the services covered by the marks in question are identical, that the signs in question are neither visually nor conceptually similar, but that there is a certain phonetic similarity between them, and, lastly, that the earlier mark does not have a highly distinctive character, the degree of similarity between the marks in question is not so great as to justify a finding that there is a likelihood of confusion between them for an average European, and, in particular, German, consumer who is very attentive and well informed.

 

Gerecht EU 16 januari 2014, zaak T-528/11 (FOREVER)
- dossier
E) Gemeenschapsmerk – Beroep door de aanvrager van het beeldmerk met het woordelement „FOREVER” voor waren van de klassen 3, 5, 30, 31 en 32 ingesteld en strekkende tot vernietiging van de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 8 augustus 2011 (zaak R 742/20104) houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dat merk in te schrijven in het kader van de oppositie ingesteld door de houder van het nationale beeldmerk met de woordelementen „4 EVER” voor waren van klasse 32. Het beroep wordt afgewezen.

83      Het BHIM en interveniënte stemmen in met de analyse van de kamer van beroep.

84      In herinnering zij gebracht dat de kamer van beroep op goede gronden heeft gesteld dat de betrokken waren deels dezelfde en deels soortgelijk waren, dat de conflicterende merken visueel in geringe mate overeenstemden, dat deze merken fonetisch gelijk waren voor het deel van het relevante publiek met een zekere kennis van het Engels en gemiddeld overeenstemden voor het deel van het relevante publiek zonder een dergelijke kennis, en dat deze merken begripsmatig gelijk waren voor het deel van het relevante publiek met een zekere kennis van het Engels en neutraal voor het deel van het relevante publiek zonder een dergelijke kennis. Gelet op het, overigens door verzoekster niet-betwiste, feit dat het oudere merk een normaal onderscheidend vermogen heeft, op het gemiddelde aandachtsniveau van het relevante publiek en op het cumulatieve karakter van de voorwaarden inzake de soortgelijkheid van de waren en diensten en de overeenstemming van de merken, moet in het kader van een globale beoordeling worden geoordeeld dat de kamer van beroep op goede gronden heeft besloten dat sprake was van gevaar voor verwarring tussen de conflicterende merken.

85      Gelet op het voorgaande dient het tweede middel te worden afgewezen en het beroep in zijn geheel te worden verworpen.
Gerecht EU 16 januari 2014, zaak T-538/12 (ALPHATRAD) - dossier
F) Gemeenschapsmerk – Beroep ingesteld door de houder van het beeldmerk dat het woordelement „ALPHATRAD” bevat voor diensten van de klassen 35, 38, 41 en 42 en strekkende tot vernietiging van beslissing R 444/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 8 oktober 2012 houdende verwerping van het beroep tegen de vervallenverklaring van dit merk door de nietigheidsafdeling in het kader van het door Michele Esposito ingestelde beroep. Het beroep wordt afgewezen.
IEF 13433

Een metalen knoop of etiket op het oor van een pluchen beest geweigerd als merk

Gerecht EU 16 januari 2014, zaak T-433/12 (Metalen knop in het midden van het oor van een pluchen beest)  - dossier
zaak T-434/12 (Étiquette met metalen knop)  - dossier
Vormmerken. Merk op bepaalde positie. Gemeenschapsmerk – Vernietiging van beslissingen R 1692/20111 enR 1693/20111 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) houdende verwerping van het beroep tegen de weigering van de onderzoeker om een merk gekenmerkt door een bepaalde positie, bestaande uit (een stoffen vlaggetje  met) een matte of glanzende metalen knop die in het midden van het oor van een pluchen beest is aangebracht, in te schrijven voor waren van klasse 28.

Het beroep wordt afgewezen. Door het publiek zal een metalen knoop niet anders worden gezien dan een glazen, plastic of een van een anderssoortig materiaal. De keuze van het materiaal van de knoop is slechts een decoratieve keuze. Het is niet ongebruikelijk (hoewel in de minderheid) om aan de oren van pluchen beesten decoratieve elementen toe te voegen, zoals een etiket.

38      En premier lieu, la requérante considère que la chambre de recours a commis une erreur en indiquant, au point 20 de la décision attaquée, que la circonstance que le bouton en cause soit dans un autre matériau que celui de l’animal en peluche lui-même ne procédait pas de la demande de marque, si bien qu’elle ne saurait être prise en considération.

39      À cet égard, il ressort de la description de la marque demandée, dont le libellé ne saurait être ignoré par la chambre de recours (voir, en ce sens, arrêt Champs géométriques sur le cadran d’une montre, point 31 supra, point 88), que cette dernière consiste en un bouton en métal rond, brillant ou mat, fixé au milieu de l’oreille d’un animal en peluche. Or, il est notoire que le métal, d’une part, et la peluche, d’autre part, sont des matériaux différents et qu’ils ont un aspect extérieur différent.

40      Néanmoins, bien que la critique en question soit fondée, elle n’est pas de nature à entacher la décision attaquée d’illégalité. En effet, ainsi que le fait valoir à bon droit l’OHMI, les matériaux en question ne jouent aucun rôle dans l’appréciation du caractère distinctif de la marque demandée. Un bouton en métal, brillant ou mat, attaché à l’oreille d’un animal en peluche ne sera pas perçu par le public concerné différemment d’un bouton en verre, en plastique, ou d’un autre matériau fixé au même endroit, du point de vue de son aptitude à désigner l’origine commerciale des produits en question. Le choix du matériau du bouton ne sera perçu que comme un choix d’ordre purement décoratif.