Modellenrecht  

IEF 11946

OHIM: documenten die bestaan bewijzen tezamen

OHIM Board of Appeal 27 september 2012, R 991/2011-3 (BS Studio A/S tegen Naturkram Giot aps) (vloerkleed)

Modellenrecht. Bewijs. BS Studio is houder van het Gemeenschapsmodellenrecht 819 313-0008 voor 'vloerkleden gemaakt van vilten bolletjes'. Naturkram Giot aps heeft met succes de nietigheid van het model verzocht op basis van artt. 4 - 9 CDR. Het bewijs zou onvoldoende zijn om van nieuwheidsschadelijke openbaarmaking te kunnen spreken, omdat de foto's ongedateerd zijn en het niet mogelijk is gelijkenis aan te tonen met het modellenrecht.

Artikel 28(1)(b)(v) CDIR vraagt slechts om bewijs bestaande uit 'documents proving the existence of those earlier designs'.

14. Likewise, there are no provisions as to any compulsory form of evidence that must be furnished the Office, but it is clear from its wording that this list is not exhaustive (‘shall include the following’).

Onder verwijzing naar Heinz flacon T-450/08, worden de afbeelding uit de Sharda-folder, foto's van een expositie en een rekening gedateerd vóór de registratie van het model tezamen als voldoende bewijs aangenomen voor nieuwsheidsschadelijke prior design.

De verschillen in de specifieke rangschikking van de vilten balletjes geeft weinig betekenis aan de overall impression. De geïnformeerde gebruiker zal zich ervan bewust zijn dat de rangschikking het resultaat is van de verschillen in vormen van het uiteindelijke kleed. De beslissing wordt niet vernietigd.

21 Considered in their entirety, D1, D2 and D4 together prove that a rectangular rug made of multicoloured felt balls was disclosed within the meaning of Article 7(1) CDR prior to the filing date of the RCD.

26 The contested RCD is registered for rugs. Therefore, the informed user to be taken into account is he whoever habitually purchases rugs, puts them to their intended use and informs himself about the rugs available on the market by visiting furniture stores and browsing the Internet and the relevant catalogues.

Overall impression produced on the informed user30 The contested RCD and the prior design both show a rug made from a multitude of small, coloured felt balls with a random distribution of the different colours. They differ in that in the RCD the balls are arranged concentrically and in the prior design they are arranged in rows.

31 Both designs coincide in that they show a vividly coloured rug made of hundreds of small coloured felt balls. Taking into account the almost unlimited freedom of the designer in relation to rugs, the difference in the specific arrangement of the balls has only a minor impact on the overall impression produced by the designs. Moreover, the informed user will be aware that the different arrangements are the result of the differences in shape; a rectangular shape can only be obtained by arranging the balls in rows whereas a concentric arrangement will always result in a circular shape. As rightly held by the contested decision, the contested design therefore lacks individual character within the meaning of Article 6 CDR.

Op andere blogs:
Meubelrecht.nl (Wanneer moet je een product als model registreren? En wat zijn de vereisten voor modelbescherming?)

IEF 11945

OHIM: nieuwheidsschadelijke exposure op de Keulenmesse

OHIM Board of Appeal 7 september 2012, R 335/2011-3 (Neves & Filhos tegen PAL Decoração) (deurklink)

Om u volledig te berichten (hoewel slechts in het Spaans beschikbaar): Gemeenschapsmodellenrecht 001008676-0001 van houdster wordt vernietigd vanwege nieuwheidsschadelijke exposure door het model dat is getoond tijdens de Keulenmesse.

Eigen vertaling (r.o. 16): Er is geen bewijs dat de openbaarmaking door de auteur of een opvolger op de Keulenmesse te ondersteunen. Evenmin kan met zekerheid worden geconcludeerd dat de aanvrager de tekening in Keulen heeft getoond nadat hij "informatie door de contractant" heeft ontvangen of na deze actie.
Er staat niets vast om contact aan te tonen tussen de partijen voorafgaand aan de datum van Koelnmesse. Bovendien is de houder is niet gerechtvaardigd geen prioriteit voor de inschrijving van het model, en heeft niet aangetoond dat de oprichting of het bestaan ​​van het ontwerp voor de data van de Keulenmesse.

IEF 11944

OHIM: binnenkant van koekjes is niet beschermd

OHIM Board of Appeal 2 augustus 2012, R 914/2011-3 (Banketbakkerij Merba BV tegen Biscuits Poult Sas) (koekjes)

Modellenrecht. Biscuits Poult SAS is houder van het Gemeenschapsmodellenrecht No 001114292-0001 voor ‘koekjes'.

Banketbakkerij Merba heeft om nietigheid van het model verzocht, maar niet gekregen, omdat het model niet nieuw zou zijn, het ontbreekt het individuele karakter en het gaat om een technische functie wanneer een koekje doorgesneden wordt gepresenteerd. Hiertoe worden prior design aangeboden. Het ontbreekt inderdaad aan een individueel karakter als de eerdere producten worden bekeken, de binnenkant van de koek moet zichtbaar zijn, maar in dit geval is dat slechts wanneer het product gebroken/opengemaakt wordt. De ruwe textuur, de kleur en de ronde vorm wijken niet af van de bekende oudere producten. Het model wordt vernietigd.

14 La titulaire a affirmé dans ses écrits que « la caractéristique principale du modèle [est] la couche de pâte à tartiner fondante étalée sur toute la longueur de l’intérieur du biscuit » et que le modèle de biscuit a été déposé brisé à moitié afin que ladite caractéristique soit « visible » (voir, notamment, la page 8 des observations annexées à la lettre du 28 avril 2010).

15 Ce faisant, la titulaire admet que la caractéristique principale de son modèle de biscuit n’est pas visible lors de l’usage normal puisque le produit doit être cassé pour que l’intérieur en soit révélé à la vue.

28 Si cet utilisateur est « averti », comme l’exige l’article 6 du RDC, c’est parce qu’il connaît ce type de produit pour en offrir ou en manger régulièrement. Il a donc acquis une certaine familiarité avec les produits et en connaît les caractéristiques.

29 Il ne fait guère de doute que le biscuit selon le modèle attaqué produit, sur un tel utilisateur, une impression générale qui ne diffère pas de celle que produirait chacune des antériorités envisagées. En effet, cette impression est largement dictée par la texture rugueuse du biscuit, sa couleur, les pépites et sa forme ronde. Ce sont des caractéristiques qui, on l’a vu précédemment, sont présentes aussi bien dans le modèle de biscuit attaqué que dans les antériorités.

IEF 11943

OHIM: Salesman is geen geïnformeerde gebruiker

OHIM Board of Appeal 12 september 2012, R 172/2011-3 (The Automobile Association Ltd tegen Duncan Petersen Publishing Ltd) (folders)

Modellenrecht. Bewijs door houder van modellenrecht. Salesman is geen geïnformeerde gebruiker. Wandelgids is een specius van folders. Duncan Petersen Publishing is de houder van het Gemeenschapsmodellenrecht No 1121404-001 voor ‘folders'. Bewijs: er is een witness statement ingediend van een salesmen, maar hij is geen geïnformeerde gebruiker (r.o. 30). De aangedragen prior design is een doos met combinatie van kaarten, waarvan een deel overeenstemd, maar er zijn verschillen. Het Gemeenschapsmerk bevat een één- en tweevoudig gevouwen kaart en een doorzichtig mapje en de prior design bevat meerdere eenvoudige kaarten (r.o. 34-35).

Het doorzichtige mapje dat kaarten gemakkelijk mee laat nemen en deze beschermd vallen door hun afwezigheid bij de prior design op en zullen niet over het hoofd gezien worden door de geïnformeerde gebruiker (36).

30 It follows that the ‘witness statements’ submitted by the design holder can have no bearing on the assessment of the overall impression produced on the informed user. Apart from the fact that Peter Clark as a salesman does not qualify as an informed user (see para. 25), the statements refer to walking guides only and  hence to a category of products much narrower than that to which the contested RCD may be applied to.

34 The contested RCD and the prior design show a box with a combination of cards and have the following features in common: − A rectangular box; − A rectangular lid to fit the box; − A single card; − A three-fold card.

35 The differences consist in the following features: − The RCD contains a one-fold card, a two-fold card and a transparent sleeve; − The prior design contains numerous single cards.

36 In the overall impression the differences in the one-fold card, the two-fold card  and the transparent sleeve are noticeable and will attract the informed user’s attention. They are features that are absent from the prior design and will not be overlooked by the informed user. A transparent sleeve to protect the cards makes their transport convenient and protects them from deterioration. Moreover, the contested decision rightly held that the difference between information printed on several cards or printed on a single, a one-fold or a two-fold card will not go  unnoticed because it means dealing with one card instead of several.

IEF 11942

OHIM: applicant gaf geen voorrangsinstructie

OHIM Board of Appeal 7 september 2012, R 2596/2011-3(Dellice Holding Ltd. vs Indowoods S.A.) (traphekje)

Modellenrecht. Procesrecht. Niet tijdig betalen fees. Dellice Holding Ltd. is de houder van het Gemeenschapsmodellenrecht No 469150-0005 voor een ‘traphekje'. De inschrijving was ongeldig door het gebrek aan een individueel karakter van het Gemeenschapsmodel. Het beroep wordt afgewezen vanwege het niet-betalen van proceskosten, noch gaf de applicant een voorrangsinstructie bij meerdere beroepen in geval van een betalingstekort:

17. The appellant’s request that it should be left at its discretion which of its three appeals should be deemed not having been filed is to be rejected. Fees have to be paid separately for each and every appeal and each time the due date and the consequence of non-payment or late payment have to be addressed separately. The Regulation and the President’s Decision proceed from the principle that fees are duly paid and do not provide for a specific order to be maintained where several fees are due at the same time and the funds are insufficient. In the case of several appeals being filed at the same time, the fees are debited in the chronological order in which the appeals are forwarded by the Registry of the Boards of Appeals to the Register & Fees Service. Accordingly, the appellant’s current account was debited first with the appeal fees for appeals R 2594/2011-3 and R 2595/2011-3. Also the appellant itself did not give any instructions in the notices of appeal as to which appeal should be given priority in the case of a deficiency of payment. [red. cursivering]

18. To conclude, no payment of the appeal fee was made within the prescribed timelimit or even later and the present appeal is deemed not to have been filed.
IEF 11917

Stempels en alle andere materialen afgeven

Rechtbank 's-Gravenhage 24 oktober 2012, zaaknr. 393109 / HA ZA 11-1345 (SoMeBo tegen Van der Hoorn h.o.d.n. Vesta Air Schoorsteenkappen)

Uitspraak ingezonden door Kees Capel en Leonie Gerding, Kneppelhout & Korthals N.V..

Sommers heeft een Benelux (35543-00) en Gemeenschapsmodelrecht (0106539-0001) gevestigd op een vierkante schoorsteenkap die voor geschikt is voor houtkachels en openhaarden. Vesta Air is het samenwerkingsverband van Somebo met Van der Hoorn, welke is opgezegd en is voortgezet door Van der Hoorn. Vesta Air heeft een Benelux modelrecht geregistreerd voor het hoge model (38033-02) en voor het ronde model (38033-01).

De vorderingen van Somebo worden afgewezen, in reconventie wordt voor recht verklaard dat Somebo geen niet-ingeschreven Gemeenschapsmodelrecht heeft met betrekking tot haar vierkante kap. Tevens wordt Somebo bevolen om de stempels en alle andere materialen voor de productie van de 12-kantige kap aan Van der Hoorn af te geven.

De vierkante kap
4.10. De Beneluxmodellen van Van der Hoorn onderscheiden zich op gelijke wijze van het vormgevingserfgoed genoemd onder 4.4. Deze modellen onderscheiden zich echter ook van het oudere Beneluxmodel van Somebo doordat gekozen is voor het weglaten van verstijvingsrillen, spijlen in plaats van roosters als invliegbescherming en de toepassing van een rond veegluik in plaats van een vierkant luik.

4.17 (...) Het moge zo zijn dat de vierkante kappen volgens de modelrechten van partijen - omdat zij over een weer toepassing zijn van de zelfde technische uitgangspunten - zeer op elkaar gelijken, maar dat brengt niet mee dat zij modelrechtelijk een gelijke algemene indruk maken.

De twaalfhoekige kap
4.22. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Somebo onvoldoende aangetoodn dat zij al in 2003 een twaalfhoekige kap heeft aangeboden die identiek is aan he model. Zelfs als de rechtbank er van uit zou gaan dat Somebo al in 2003 een twaalfhoekige kap (...) zou hebben aangeboden, staat no niet vast dat deze modelrechtelijk identiek is aan het door Van der Hoorn gedeponeerde model. Het overlegde beeldmateriaal is daartoe onvoldoende, mede in aanmerking genomen dat het bij hoofdzakelijk technisch bepaalde vormen zoals schoorsteenkappen, de bescherminggsomvang wordt bepaald door een dunne subjectieve laag. Dit brengt mee dat ook bij relatief kleine verschillen niet meer sprake is van merkenrechtelijk de zelfde indruk, laat staan van een identiek model. Voor de vernietiging van het modelrecht 38044-04 van Van der Hoorn is dan ook geen aanleiding.

4.23 dat Van der Hoorn gerechtigd is tot de stempels en andere materialen die betrekking hebben op de productie van de 12-kantige kap is door Somebo niet weersproken. De ter zake gevorderde afgifte zal wworden toegewezen.

Niet-geregistreerd Gemeenschapsmodelrecht
Lees 4.36-4.39

IEF 11891

Positionering merken tellen mee in simplicity design

Court of Appeal 18 oktober 2012, [2012]EWCA Civ 1339 (Samsung Electronics (UK) Ltd. tegen Apple Inc.)

Modellenrecht. Positionering van merken tellen mee als simplicity and plainness key features zijn van het model. Over het Duitse Oberlandesgericht: If courts around Europe simply say they do not agree with each other and give inconsistent decisions, Europe will be the poorer. Ondanks het feit dat Apple geen inbreuk heeft gemaakt op enig recht, wordt Apple veroordeeld tot het plaatsen van een rectificatie op de website;

61. Finally I regret to say that I find the Oberlandesgericht's reasoning on the merits sparse in the extreme. Firstly, for the reasons I have given, I think it was wrong to say that the General Court decision in Grupo Promer/Pepsico was "outdated" when the decision on appeal affirmed the General Court. Secondly the Court wrongly assumed that the trade mark point was critical to Judge Birss's decision when it was not. And for the reasons I have given I think it was wrong in law to say that the positioning of a trade mark was irrelevant where it interfered with one of the key features of the design (simplicity and plainness).

62. What the Oberlandesgericht did not do was to consider Judge Birss's decision in detail. It gave only meagre reasons for saying "The Court cannot concur with the interpretation of the High Court". I regret that. In Grimme v Scott [2010] EWCA Civ 1110, this Court said:

[63] Broadly we think the principle in our courts - and indeed that in the courts of other member states - should be to try to follow the reasoning of an important decision in another country. Only if the court of one state is convinced that the reasoning of a court in another member state is erroneous should it depart from a point that has been authoritatively decided there. Increasingly that has become the practice in a number of countries, particularly in the important patent countries of France, Germany, Holland and England and Wales. Nowadays we refer to each other's decisions with a frequency which would have been hardly imaginable even twenty years ago. And we do try to be consistent where possible.

[64] The Judges of the patent courts of the various countries of Europe have thereby been able to create some degree of uniformity even though the European Commission and the politicians continue to struggle on the long, long road which one day will give Europe a common patent court.

63. That principle was not followed by the Oberlandesgericht. If courts around Europe simply say they do not agree with each other and give inconsistent decisions, Europe will be the poorer.

The Publicity Appeal
64. As a result of his second judgment, Judge Birss ordered that:

Within seven days of the date of this Order [18th July 2012] [Apple] shall at its own expense (a) post in a font size no smaller than Arial 11pt the notice specified in Schedule 1 to this order on the homepage of its UK website ... as specified in Schedule 1 to this Order, together with a hyperlink to the Judgment of HHJ Birss QC dated 9th July 2012, said notice and hyperlink to remain displayed on [Apple's] websites for a period of six months from the date of this order or until further order of the Court (b) publish in a font size no smaller than Arial 14pt the notice specified in Schedule 1 to this Order on a page earlier than page 6 in the Financial Times, the Daily Mail, The Guardian, Mobile Magazine and T3 magazine.

Op andere blogs:
IPKat
: Trial judge praised, Germans lambasted as Apple loses its cool appeal
Webwereld
: Rechter: Apple moet Samsungs tablet 'uniek' noemen
SCL The IT Law Community
: The Court of Appeal's judgment is also highly critical of the July decision of the Oberlandesgericht which held that the Samsung Galaxy 7.7 infringed Apple's rights and granted a pan-EU injunction against Samsung from selling it.

IEF 11890

Begrip geïnformeerde gebruiker dient als een tussencategorie

HvJ EU 18 oktober 2012, zaak C-101/11P en C-102/11P (Neuman en Galdeano del Sel / Baena Grup, BHIM tegen Baena Grupo)

Modelrecht (links) vs. Merkenrecht (rechts). Uitleg van begrip geïnformeerde gebruiker onder verwijzing naar PepsiCo/Grupo Promer. Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (T-513/09 / IEF 10425), waarbij is vernietigd de beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 14 oktober 2009 (zaak R 1323/20083). Het argument van het BHIM inzake de niet-nakoming van de motiveringsplicht is gebaseerd op de bewering dat het Gerecht enerzijds niet heeft uitgelegd waarom „het verschil in de gelaatsuitdrukking duidelijk zal zijn voor jongeren die t-shirts en petten kopen”, en anderzijds niet heeft verwezen naar het publiek bestaande uit de gebruikers van „drukwerken, met inbegrip van reclamemateriaal”. Hogere voorziening wordt afgewezen. De motivering is duidelijk en begrijpelijk, zodat het mogelijk is de redenen te kennen waarom het Gerecht het enige middel dat Baena Grupo voor hem had aangevoerd, heeft toegewezen. Het bestreden arrest is dus niet ontoereikend gemotiveerd.

53 Wat in de eerste plaats de gestelde onjuiste rechtsopvatting van het Gerecht bij de vergelijking van het oudere merk met het litigieuze model betreft, dient erop te worden gewezen dat verordening nr. 6/2002 geen definitie van het daarin gehanteerde begrip „geïnformeerde gebruiker” bevat. Dit begrip dient evenwel te worden opgevat als een tussencategorie tussen de – op het gebied van het merkenrecht gehanteerde – gemiddelde consument, van wie geen enkele specifieke kennis wordt verwacht en die de conflicterende merken in de regel niet rechtstreeks vergelijkt, en de vakman met grondige technische deskundigheid. Het begrip „geïnformeerde gebruiker” kan derhalve aldus worden opgevat dat het betrekking heeft op een gebruiker die niet slechts gemiddeld, maar in hoge mate aandachtig is, hetzij door zijn persoonlijke ervaring, hetzij door zijn uitgebreide kennis van de betrokken sector (zie arrest PepsiCo/Grupo Promer Mon Graphic, reeds aangehaald, punt 53).

63 In de derde plaats verwijten Neuman en Galdeano del Sel het Gerecht in wezen, te hebben geoordeeld dat de gelaatsuitdrukking van de twee figuren de bij de geïnformeerde gebruiker gewekte algemene indruk van het oudere merk en van het litigieuze model bepaalt.

64 Op dit punt dient te worden vastgesteld dat Neuman en Galdeano del Sel met hun betoog in werkelijkheid enkel opkomen tegen de feitelijke analyse die het Gerecht in het kader van de beoordeling van de door het oudere merk en het litigieuze model gewekte algemene indruk heeft verricht, en aldus beogen dat het Hof zijn eigen beoordeling in de plaats stelt van die van het Gerecht.

65 Neuman en Galdeano del Sel hebben immers aangevoerd noch aangetoond dat het Gerecht de hem voorgelegde feiten onjuist heeft opgevat; zij hebben het Gerecht louter verweten dat het de concrete omstandigheden onjuist heeft beoordeeld teneinde vast te stellen dat het litigieuze model bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wekt dan die welke wordt gewekt door het oudere merk dat ter onderbouwing van de vordering tot nietigverklaring werd aangevoerd.

78 Het argument van het BHIM inzake de niet-nakoming van de motiveringsplicht is gebaseerd op de bewering dat het Gerecht enerzijds niet heeft uitgelegd waarom „het verschil in de gelaatsuitdrukking duidelijk zal zijn voor jongeren die t-shirts en petten kopen”, en anderzijds niet heeft verwezen naar het publiek bestaande uit de gebruikers van „drukwerken, met inbegrip van reclamemateriaal”.

Op andere blogs:
Class 99 (CJEU issue a gnomic design ruling)
NL Octrooibureau (Merk vs Model)

IEF 11864

Geen bescherming op segmenten van de bloemborstel

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 4 oktober 2012 zaaknr. 428297 / KG ZA 12-1079 (International Brush Company B.V. tegen Koti Industrieel en technisch borstelwerk B.V) 

Uitspraak ingezonden door Matthijs Marell en Lars Huisman, Bird&Bird.

Uitwerking van IEF 11829. Inbreuk gemeenschapsmodel. IBC claimt auteursrechten en ingeschreven en niet-ingeschreven modelrechten. IBC vordert rectificatie en recall. Vorderingen worden afgewezen.

In citaten:

Modelrechtelijke grondslag
4.6. De gestelde inbreuk op de modellen 1 en 2 (vgl. 2.2. en 2.3.) wordt afgewezen. Deze modelinschrijvingen immers zien, zoals Koti c.s. terecht heeft betoogd, op (complete)borstelplaten waar de plukken rechtstreeks met de borstelplaat zijn verbonden; het gebruik van afzonderlijke segmenten wordt door deze inschrijvingen niet beschermd. Nu IBC ter zitting uitdrukkelijk heeft aangegeven dat de vorderingen zich slechts richten tegen de verhandeling door Koti c.s. van afzonderlijke segmenten, en niet ook tegen borstelplaten waarbij de plukken rechtstreeks zijn bevestigd aan een plaat met zes inkepingen/ uitstulpingen, waarvan Koti c.s. overigens betwist dat zij die verhandelt, strandt het inbreukbetoog reeds omdat naar voorlopig oordeel niet gezegd kan worden dat de segmenten van Koti c.s. bij de geïnformeerde gebruiker geen andere algemene indruk wekken dan de ingeschreven modellen.

Auteursrechtelijke grondslag
4.13. Langs dezelfde lijn als ten aanzien van de gemeenschapsmodellen is overwogen, strandt ook het beroep op het auteursrecht voor zover het de vormgeving van de segmenten van de bloemborstel betreft. Ook hier geldt dat de halve-maanvormige positionering van de plukken en de uitsparingen vanwege de technische bepaaldheid niet kunnen worden aangemerkt als beschermde trekken en bij de beoordeling van de totaalindruk buiten beschouwing dienen te blijven. Voor zover IBC zich beroept op het auteursrecht op de ontwerptekeningen (productie 8 IBC), slaagt het niet omdat die tekeningen zien op de vormgeving van de borstelplaat an sich, en niet kan worden ingezien (en ook overigens niet is toegelicht) dat en waarom Koti c.s. met de door haar verhandelde segmenten in dat verband een voorbehouden openbaarmakings- of verveelvoudigingshandeling zou verrichten.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af;

IEF 11849

Beleidsevaluatie: In welke mate functioneert het IE-systeem in Nederland

Kamerbrief over Evaluatie van het Intellectuele Eigendomsbeleid, DGBI / 12322919, 8 oktober 2012.

Octrooirecht. Merkenrecht. Modellenrecht. Handhaving. Om door te lezen: zie ook: Vragenlijst en uitkomsten enquête en het rapport van Ecorys over het uitgevoerde beleidsevaluatie van het intellectueel eigendomsbeleid van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) over de periode 2006-2010.

In deze evaluatie stond de volgende vraagstelling centraal: In welke mate functioneert het integrale stelsel van intellectueel eigendom in Nederland, waarvoor EL&I primair verantwoordelijk is1, in lijn met de doelstelling – bijdragen aan de versterking van het innovatievermogen in het bedrijfsleven door een toegankelijk systeem van intellectueel eigendom, dat aansluit op internationale ontwikkelingen – en wat zijn de effecten van het beleid, respectievelijk de beleidswijzigingen, van de afgelopen jaren daarop geweest.

De conclusies op hoofdlijnen van Ecorys uit het eindrapport zijn:

a. De beleidswijzigingen die in de periode 2006-2010 zijn doorgevoerd hebben de werking van het Nederlandse octrooisysteem verbeterd. De onderzoekers beoordelen het gevoerde beleid als doeltreffend. De meeste beleidswijzigingen vloeien voort uit de Beleidsvisie Octrooibeleid en MKB (TK 2005-2006, 30 635, nr. 1.):
- Belangrijkste wijziging is het verhogen van de kwaliteit van octrooien. Ter uitvoering hiervan is het zogeheten zesjarige (ongetoetste) octrooi afgeschaft, wordt aan het onderzoek naar de stand der techniek een written opinion toegevoegd en is de adviseringsrol van NL Octrooicentrum in procedures voor de rechtbank versterkt.

- Daarnaast is de toegankelijkheid van het octrooisysteem verbeterd, voornamelijk door het aanpassen van de taksenstructuur, de invoering van de mogelijkheid tot indiening van de octrooiaanvraag in het Engels (waarmee ook vervolgaanvragen bij het Europees Octrooibureau of wereldwijd via het Patent Cooperation Treaty worden vergemakkelijkt) en de digitalisering van het octrooiregister. Ook is de mogelijkheid tot het online indienen van octrooiaanvragen vergroot.
- Bevordering van transparantie en marktwerking tussen octrooigemachtigden (afsluiten van een transparantieconvenant tussen het ministerie en de Orde van Octrooigemachtigden);
- Uitbreiden van de voorlichting gericht op het vergroten van het octrooibewustzijn bij met name het MKB en de voorlichting over waarde van octrooien bij innovatieprocessen.
b. Nederland levert een effectieve bijdrage aan de internationale fora en op verschillende dossiers is concreet resultaat geboekt (unitair octrooi, unitaire octrooirechtspraak en kwaliteitsverbetering binnen het Europees Octrooibureau).
c. Het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) heeft in de evaluatieperiode zijn voorlichtingsactiviteiten uitgebreid. Het is aannemelijk dat de bekendheid bij de doelgroep met merken- en modellenrecht hierdoor is toegenomen. De inbreng in de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (BOIE) vanuit Nederland op bestuurlijk niveau functioneert doeltreffend en doelmatig.
d. Het beeld over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de uitvoering van de wettelijke en niet-wettelijke taken door NL Octrooicentrum is over het algemeen positief. Ook concluderen de onderzoekers dat de sturingsrelatie tussen NL Octrooicentrum en het kerndepartement adequaat functioneert.
e. Over het nut en de noodzaak van het in Nederland vigerende registratieoctrooi wordt verschillend gedacht. Het huidige systeem heeft een aantal praktische voordelen ten opzichte van een getoetst octrooi (lagere kosten van octrooiverlening en in mindere mate de snelheid van octrooiverlening). De belangrijkste nadelen zijn de beperktere rechtszekerheid en hieraan gekoppeld het gevaar van extra juridisering en de hierdoor hogere kosten voor derden. De voor- en nadelen wegende is voor de onderzoekers niet duidelijk of het effect op innovatie van het huidige systeem groter of kleiner is dan bij een getoetst octrooi, vooral ook omdat er geen empirische gegevens beschikbaar zijn over de (intermediaire) effecten van het huidige beleid.

De aanbevelingen, die grotendeels worden overgenomen (zie kamerbrief) zijn verder opgedeeld als volgt:
1. Effectmonitoring
2. Meer integraal benaderen van voorlichting over intellectuele eigendomsrechten
3. Sterkere beleidscoördinatie rondom de diverse IE-rechten
4. Verbeteren effectiviteit van de interactie met stakeholders
5. Versterken van de vraagzijde (bij advisering)
6. Concentratie van rechtszaken bij een gespecialiseerde rechtbank
7. Blijven streven naar totstandkoming unitair octrooi en gemeenschappelijke
rechtspraak
8. IE prominenter in de curricula van universiteiten en hogescholen
9. Verminderen knelpunten bescherming bedrijfsgeheimen
10. Aanbevelingen ten behoeve van NL Octrooicentrum (in aanvulling op
bovenstaande)