Modellenrecht  

IEF 11117

Geen auteursrechtverbod naast ex parte modelrechtinbreuk

Beschikking Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 2 maart 2012, KG RK ongenummerd (T tegen S)

Beschikking ingezonden door Laurens Kamp en András Kupecz, Simmons & Simmons.

Ex parte beschikking met betrekking tot een Gemeenschapsmodellenrecht op een vuurkorf. Verzoek tot verbod op auteursrechtinbreuk wordt geweigerd naast het bovenvermelde verbod. Staken van auteursrechtinbreuk op website wordt binnen 24 uur bevolen.

In citaten:

2.2. Voorshands uitgaande van de geldigheid van Gemeenschapsmodel heeft verzoeker voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een inbreuk. De onder randnr. 1.7 van het verzoekschrift afgebeelde vuurkorf van gerekwestreerde wekt naar voorlopig oordeel geen andere algemene indruk dan het Gemeenschapsmodel. Met betrekking tot het auteursrecht is voorshands voldoende aannemelijk dat de door gerekwestreerde gebruikte afbeeldingen verveelvoudigingen zijn van werken waarvan het auteursrechte bij verzoeker berust. De voorzieningenrechter ziet derhalve voldoende aanleiding voor toewijzing van het verzoek voor zover het beslag en bewaring van de inbreukmakende vuurkorven betreft, alsmede voor een verbod op modelrechtinbreuk en een verbod op auteursrechtinbreuk op de afbeelding. Niet valt in te zien welke belang verzoeker heeft bij een verbod op auteursrechtinbreuk met betrekking tot de vuurkorven, naast het toe te wijzen verbod op modelrechtinbreuk. Dat deel van het verzoek zal daarom worden geweigerd.

2.4. Aan het bevel tot staken van de auteursrechtinbreuk op de website van gerekwestreerde zal omwille van de praktische uitvoerbaarheid een termijn van 24 uur worden verbonden. Daarnaast ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de dwangsommen te matigen en te maximeren als in het dictem te melden.

IEF 11116

Niet het gereedschap in de koffer

OHIM derde Kamer van Beroep 25 januari 2012, R 284/2011-3 (Schafstein tegen OHIM)

Met samenvatting van Laurens Kamp, Simmons & Simmons.

Modellenrecht. Voorwaarden voor indiening van een Gemeenschapsmodel (neutrale achtergrond). Registratie van een model voor een gereedschapskoffer strekt zich niet automatisch uit tot het gereedschap in de koffer.

De aanvrage voor een Gemeenschapsmodel voor een gereedschapskoffer wordt geweigerd door het OHIM, omdat het gereedschap (in tegenstelling tot de koffer) niet tegen een neutrale achtergrond is weergegeven en daardoor niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 4(1)(e) van de Uitvoeringsverordening. Het bezwaar van de deposant dat de koffer en het gereedschap een "eenheid" vormen aangezien beiden niet los van elkaar worden verkocht, wordt gepasseerd.

De Board of Appeal is het niet eens met de onderzoeker en stelt op basis van de aangegeven Locarno klasse vast dat de aanvrage alleen ziet op gereedschapskoffers. Volgens de Board of Appeal is de gereedschapskoffer wel degelijk afgebeeld tegen een neutrale achtergrond en dient het gereedschap slechts ter illustratie van de uitsparingen die daarvoor in de koffer zijn aangebracht.

2. Mit einer als Prüfungsbericht bezeichneten Mitteilung vom gleichen Tag wies das Amt den Beschwerdeführer auf Mängel der Geschmacksmuster Nr. 1 und Nr. 2 hin und setzte eine Frist zur Behebung der Mängel. Die Anmeldung enthalte keine Wiedergabe der Geschmacksmuster gemäß Artikel 4 Absatz 1 Buchstabe e) GGDV, weil die Werkzeuge nicht auf einem neutralen Hintergrund wiedergegeben seien. Sofern der Beschwerdeführer den Mangel nicht behebe, werde die Anmeldung nicht als Anmeldung zur Eintragung eines Geschmacksmusters behandelt. Alternativ weise die Anmeldung einen Mangel dahingehend auf, dass die Angabe des Erzeugnisses nicht der Wiedergabe des Geschmacksmusters entspreche. In diesem Fall sei die Anmeldung zu teilen in Geschmacksmuster Nr. 1 und Nr. 2 für „Werkzeuge (Satz von -)“ und Geschmacksmuster Nr. 3 und Nr. 4 für „Werkzeugkoffer“.

3 In seiner Erwiderung vom 23. September 2010 teilte der Beschwerdeführer mit, dass die Sammelanmeldung ein und denselben Gegenstand darstelle, nämlich einen Werkzeugkoffer in geöffnetem und geschlossenem Zustand, jeweils in Farbe und in Schwarz-Weiß. Werkzeugkoffer und Werkzeuge bildeten eine untrennbare Einheit. Der Koffer werde nicht ohne Werkzeuge verkauft und die Werkzeuge nicht ohne Koffer. Eine Teilung der Sammelanmeldung komme nicht in Betracht. Hilfsweise werde beantragt, anstelle der Bezeichnung „Werkzeugkoffer Locarno-Klasse 03.01“ die Bezeichnung „Werkzeuge (Satz von -) Locarno Klasse 08.05“ zu verwenden. Zu Gunsten des Beschwerdeführers seien bereits zahlreiche Gemeinschaftsgeschmacksmuster für Werkzeugkoffer eingetragen worden, deren Wiedergaben auch die Werkzeuge zeigten. Eine Liste von Voreintragungen war beigefügt.

13 Artikel 4 Absatz 1 Buchstabe e) GGDV bestimmt, dass das Geschmacksmuster auf neutralem Hintergrund darzustellen ist, von einer Qualität sein muss, die alle Einzelheiten, für die Schutz beansprucht wird, klar erkennen lässt und eine Verkleinerung oder Vergrößerung auf ein Format von höchstens 8 cm in der Breite und höchstens 16 cm in der Höhe zulässt. Die Vorschrift soll gewährleisten, dass die Wiedergabe das zu schützende Geschmacksmuster eindeutig identifiziert. Nach den Prüfungsrichtlinien des Amtes wird ein Hintergrund als neutral betrachtet, solange das Geschmacksmuster auf ihm deutlich erkennbar ist (vgl. Ziffer 4.4.). Das Erfordernis eines neutralen Hintergrunds verlangt daher weder eine „neutrale“ Farbe noch einen „leeren“ Hintergrund. Ausschlaggebend ist vielmehr, dass sich das Geschmacksmuster so deutlich vom Hintergrund absetzt, das es identifizierbar bleibt.

14 Der Anmelder beantragt ein Geschmacksmuster für das Erzeugnis „Werkzeugkoffer“. Werkzeugkoffer sind Koffer zur Aufnahme von Werkzeugen, deren Innenraum durch entsprechende Aussparungen an die Form der jeweiligen Werkzeuge angepasst ist. Zutreffend hat der Anmelder daher die Klasse 03.01. der Locarno Klassifikation (Koffer, Handkoffer, Mappen, Handtaschen, Schlüsseletuis, Etuis, die dem Inhalt angepasst sind, Brieftaschen und gleichartige Waren“) angegeben. Entgegen der Annahme des Prüfers ist die Anmeldung damit auf ein einziges Erzeugnis, nämlich Werkzeugkoffer und nicht auf Werkzeugkoffer einerseits und Werkzeuge andererseits gerichtet.

15 Hinsichtlich des beanspruchten Erzeugnisses „Werkzeugkoffer“ ist auch das Erfordernis einer Wiedergabe auf neutralem Hintergrund im Sinne von Artikel 4 Buchstabe e) GGDV erfüllt.

16 Die beanstandeten Wiedergaben zeigen auf weißem Hintergrund vier verschiedene Ansichten des Werkzeugkoffers in geöffnetem Zustand, und zwar in Farbe (Geschmacksmuster Nr. 1) und in Schwarz-Weiß (Geschmacksmuster Nr. 2). Abbildung 1 zeigt den geöffneten Koffer in seiner Gesamtheit, Abbildungen 2 bis 4 zeigen die einzelnen Teile. Sowohl die Einzelheiten des Koffers als auch die Anordnung der Werkzeuge sind klar erkennbar. Die abgebildeten Werkzeuge verdeutlichen lediglich die zu ihrer Aufnahme vorgesehenen Aussparungen und beeinträchtigen nicht die Identifizierbarkeit des für „Werkzeugkoffer“ beanspruchten Geschmacksmusters. Die Wiedergaben genügen damit in jeder Hinsicht den Anforderungen des Artikels 4 Absatz 1 Buchstabe e) GDV.

IEF 11066

Dit soort stoelen vergaand technisch bepaald

In reactie op IEF 11057, een bijdrage van Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals NV. Inzender staat steeds Dellice Holding Ltd. bij in deze zaak.

In aanvulling en ter correctie van het toch enigszins gekleurde beeld, en dan druk ik mij nog mild uit, dat wordt geschetst in uw bericht inzake “Prior design and bookshelf-like constructions” het volgende. Ik deel de conclusies van de inzender van dit bericht niet, zij vinden ook geen steun in de aard en inhoud van de aangehaalde uitspraken.

Zo wordt ten onrechte de indruk gewekt dat het OHIM de aangehaalde modelregistraties van Dellice Ltd. uit 2005 (overigens niet toebehorend aan genoemde partij H3) nietig heeft verklaard op basis van enkel het eerdere Tripp Trapp design. Het geschetste beeld, onder andere met tendentieuze aanduidingen als “kopie” stoelen, dat in deze uitspraken bovendien als het ware wel (in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Hof Amsterdam inzake de Carlo stoel [red IEF 9475]) juist geoordeeld zou worden over de inbreuktoets (maar dan in modelrechterlijke zin?) is onjuist. Het OHIM heeft zich in deze enkel uitgesproken over de impact van prior art waaronder de Tripp Trapp op de betreffende modelregistraties, niets meer niets minder. Daarbij overweegt het OHIM zelfs ook dat dit soort stoelen vergaand technisch bepaald zijn. Op geen enkele wijze heeft dit een relatie met de in Nederland bij de Hoge Raad aanhangige zaken [red. afgelopen vrijdag pleidooi geweest] betreffende de door het Hof Den Haag en Hof Amsterdam ten nadele van Stokke gewezen arresten inzake de toe te passen auteursrechtelijke inbreuktoets. Overigens wordt appel aangetekend tegen deze uitspraken van OHIM.

IEF 11057

Prior design and bookshelf-like constructions

OHIM Invalidity Division 14 maart 2012, ICD 8398 (Stokke, model Carlo tegen Dellice Holding)

Uitspraken en bijdrage ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Robbert Sjoerdsma en Henriette van Helden, De Brauw Blackstone Westbroek. Inzenders stonden steeds Stokke bij in deze procedures.

Vijf keer Tripp trapp-jurisprudentie. Modelrecht. Met als meegezonden bericht: Zoals jullie weten is de Carlo-kopie op dit moment inzet van een cassatieprocedure (cassatieberoep van arrest van Hof Amsterdam van 15 maart 2011 IEF 9475). H3 Products heeft –via een Cypriotische vennootschap- de kopie ook als Gemeenschapsmodel 512983-0003 geregistreerd. Het OHIM verklaart dat model –precies een jaar later- nietig ogv art 6 GModVo.

(17) The RCD has therefore taken over the same design features that characterize the bookshelf-like construction of the prior design. The only difference between both designs regards the slightly curved lines of the side postst and the round edges of the panels of the RCD. However, these differences are of minor consideration because the overall impressions are dominated by the common design features of the bookshelf-like construction. Furthermore, the RCD still retains the slanted L-shape that characterizes the side view of the prior design. As a result the RCD fails to produce a different overall impression from the overall impression produced by the prior design.

(18) The overall impressions produced on the informed user by the RCD and the prior design are, therefore, the same and hence the RCD lacks individual character within the meaning of Article 6 CDR.

OHIM Invalidity Division 14 maart 2012, ICD 8402 (Stokke, model Thomas)

Ook heeft dezelfde partij de Thomas-kopie als Gemeenschapsmodel 512983-0005 geregistreerd. Daarvan heeft het Haagse Hof geoordeeld dat deze een andere totaalindruk zou wekken (arrest van 5 oktober 2010, IEF 9132). Ook daar hangt het cassatieberoep. En ook hier vernietigt het OHIM het Gemeenschapsmodel bij gebrek aan eigen karakter t.o.v. het ontwerp van de Tripp Trapp stoel.

(17) The RCD has therefore taken over the same design features that characterize the bookshelf-like construction of the prior design. The only difference between both designs is the double "T" that is only visible from the side vied of the RCD. However, this difference is insignificant because the overall impressions produced by both designs are not dominated by their side views but by the common design features of the bookshelf-like construction that are appreciated mainly from the front view. As a result, the RCD fails to produce a different overall impression from the overall impression produced by the prior design.

OHIM Invalidity Division 15 maart 2012, ICD 8400 (Stokke, model Steve/Yasmine)
OHIM Invalidity Division 15 maart 2012, ICD 8399 (Stokke, model Bambino)

Yasmine

Bambino

Amber

Ook de modelinschrijving 512983-0006 die ziet op de Yasmine-kopie (in de uitspraak Steve geheten) wordt nietig verklaard door het OHIM. Ook daarvan had het Haagse Hof geoordeeld dat deze een andere totaalindruk zou wekken (arrest van 5 oktober 2010, IEF 9132); cassatie loopt. Ook de Bambino 512983-0002 (was al inbreukmakend geoordeeld in datzelfde arrest)

OHIM Invalidity Division 15 maart 2012, ICD 8401 (Stokke, model Amber 2)

en de Amber 512983-0001(niet inbreukmakend geoordeeld in Rb Den Haag 7 februari 2007, IEF 3423; in hoger beroep bleek H3 geen procedureel belang te hebben) hebben geen eigen karakter ten opzicht van het Tripp Trapp-ontwerp.

IEF 11040

Technisch kenmerk niet beschermd omdat alternatieven voorhanden zijn

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 14 maart 2012, KG ZA 12-76 (Fatboy tegen Garden Impressions)

Uitspraak ingezonden door Rik Geurts en Rutger van Rompaey, QuestIE advocatuur.

Modellenrecht. Auteursrecht. Fatboy heeft onder de naam HEADDEMOCK een hangmat op de markt gebracht en heeft daarvoor een gemeenschapsmodel met nummer 531694-0001 geregistreerd. Garden Impressions heeft een hangmat verhandeld onder de naam OTTOWA. De kenmerken die volgens Fatboy zouden zijn overgenomen zijn: zeskantige (dichte) vorm met brede maatvoering en een nader omschreven stikselpatroon van de gewatteerde stof.

Modellenrecht: wat betreft de omzoomde band langs de omtrek moet dit kenmerk buiten beschouwing blijven omdat het de technische functie heeft van versteviging. Voorzover Fatboy heeft willen betogen dat een technisch kenmerk voor bescherming in aanmerking komt indien er technische alternatieven voorhanden zijn, wordt die stelling vooralsnog onjuist geoordeeld. Omdat Fatboy in de vergelijking de onderzijde niet heeft betrokken, moet worden aangenomen dat die zijde geen vergelijkbaar patroon heeft. Ook ontbreekt het opvallend uitstekende vlak en is het bevestigingspunt rechthoekig in plaats van rond. Daarom ontstaat er een andere algemene indruk en is er geen modelrechtinbreuk.

Alle mogelijk auteursrechtelijke trekken worden op basis van de technische functie afgewezen. Dit betreft: de basisvorm van de hangmat, de omzoomde band, de brede maatvoering (voor meerdere personen), de wattering (voor comfort), de stofkeuze (weerbestendig) en de onderverdeling in banen (voorkomen dat de wattering zich op één plek ophoopt). Vorderingen worden afgewezen en Fatboy wordt veroordeeld in de proceskosten.

Auteursrecht
4.15. Om redenen al hiervoor overwogen is de basisvorm van de Headdemock niet aan te merken als een auteursrechtelijk beschermde trek en moet de omzoomde band geacht worden een technische functie  te hebben, waardoor het eveneens van auteursrechtelijke bescherming is uitgesloten.

4.16 De laatste geldt ook voor de brede maatvoering (nodig om de hangmat geschikt te maken voor gebruik door meerdere personen), het gebruik van stevig stof (dat  de duurzaamheid en veiligheid van de hangmat dientt) en de wattering van de stof (waardoo de hangmat zachter zal aanvoelen). De in de Headdemock gebruikte, naar de voorzieningenrechter begrijpt, polyester stof zoals getoond ter zitting iss voor een hangmat, zoals Garden Impressions onweersproken heeft gesteld, een gebruikelijk materiaal voor producten die buiten huis gebruikt worden omdat het goed weerbestendig is. Ook dit kenmerk kan niet als een auteursrechtelijk beschermde trek worden aangemerkt. De onderverdeling van de wattering in banen heeft, naar Garden Impressions onweersproken ter zitting heeft aangevoerd, de technische functie te voorkomen dat de wattering zich op één plek ophoopt.
Op andere blogs:
DeGier|Stam advocaten (IE-zaak over hangmatten: allesbehalve slaapverwekkend!)
IEF 11020

Een identiek flacon

Gerecht EU 9 maart 2012, zaak T-450/08 (Coverpla tegen OHIM/Heinz-Glas)

(Ongeregistreerd) gemeenschapsmodellenrecht. Heinz-Glas vordert de nietigverklaring van het model van Coverpla op basis van een niet-ingeschreven model van een flacon met de naam Empire. De afdeling verklaart het model nietig en het beroep wordt verworpen. Het enige aangevoerde middel is dat er wel aan de nieuwheidsvereiste wordt voldaan, want de overgelegde bewijzen dat een identiek flacon ouder is, hebben geen bewijskracht. Gerecht EU: In dit verband heeft verzoekster geen argumenten gegeven die het Gerecht laat twijfelen aan de bewijskracht van de verklaringen en de klacht wordt afgewezen.

43 À cet égard, la requérante n’avance aucun argument pouvant sérieusement mettre en doute la valeur probante de cette déclaration. Plus particulièrement, l’intérêt qu’aurait IBC à ce que la nullité du dessin ou modèle contesté soit déclarée n’apparaît pas clairement. Au contraire, le fait qu’une telle déclaration ait été effectuée par l’ancien employé d’une société totalement étrangère à la procédure renforce, faute de preuve contraire, la vraisemblance et la véracité des informations qui y sont contenues (voir, en ce sens et par analogie, arrêt Montre attachée à une lanière, point 34 supra, points 33 et 34).

IEF 10998

Een bij Christies geveild model

Proces-verbaal Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 14 december 2011, KG ZA 11-1275 (X tegen Action c.s.)

Onderliggende vonnis bij de executievonnissen van IEF 10991 en IEF 10995.

AD Inkoop is modelrechthebbende op een theelicht met de vorm van een artisjok. Het is onvoldoende gebleken dat de vorm van een artisjok bekend was bij ingewijden. Een bij Christies geveild model dat 25 jaar geleden zou zijn verhandeld, is aangepast om dit ontwerp te verkrijgen. Het is niet kenbaar hoe het oorspronkelijke model eruit zag, zodat niet aannemelijk is geworden dat deze de nieuwheid of het eigen karakter van het model wegneemt, nog daargelaten of een eenmalige veiling leidt tot het bekend zijn in de betrokken kringen in Europa. Dat de natuurlijke vorm van een plant is overgenomen en aan de hand daarvan een model is ontworpen betekent niet dat er geen geldig modelrecht voor theelichthouders kan ontstaan.

Action wordt veroordeeld tot het gestaakt houden van inbreuk en dient aan niet-particuliere afnemers een brief te zenden. Beiden op last van een dwangsom ad 5.000 euro/dag(deel) met maximum van 500.000 euro bij niet-nakoming.

1.2. Voorshands is onvoldoende gebleken dat er voor 21 december 2007 theelichthouders in de vorm van een artisjok bekend waren bij ingewijden in de betrokken sector. De verklaring van Chaozhou Sanhong Ceramics Making Co. Ltd. is dienaangaande onvoldoende, nu deze niet wordt gedragen door stukken waaruit zou blijken aan wie, hoeveel en exact wanneer de betreffende theelichthouders op de Europese markt zouden zijn gebracht. Ook uit de door Action c.s. geciteerde verklaring van the Museum of Jewelry: “This is actually a reproduction of an original candle stand that was auctioned at Christies auction house in Londen 25 years ago for about $5000 ea. We have modern the design and let them produce again” blijkt voorshands niet dat het hier in geding zijnde model in de betrokken kringen in Europa bekend was voor 21 december 2007. Het bij Christies geveilde model is door the Museum of Jewelry aangepast, zo blijkt uit de verklaring. Het is derhalve niet kenbaar hoe het oorspronkelijke model er uit zag, zodat niet aannemelijk is geworden dat deze de nieuwheid of het eigen karakter van het in het geding zijnde model wegneemt, nog daargelaten de vraag of een eenmalige veiling in Londen leidt tot het bekend zijn in de betrokken kringen in Europa. Uit de overgelegde prints van de website www.kerstpakkettenexpress.nl wordt naar voorlopig oordeel evenmin duidelijk of de betreffende artisjokvormige theelichthouder in 2007 — derhalve voor 21 december 2007 — daadwerkelijk op de markt was, nu nader bewijs van de verkoop of verklaringen van medewerkers van dat bedrijf ontbreken. Het argument van Action c.s. ten slotte dat er door het bestaan van de gewone artisjok al geen geldig model is gaat voorshands oordelend niet op. Dat de natuurlijke vorm van een plant is overgenomen en aan de hand daarvan een model is ontworpen betekent niet dat er geen geldig modelrecht voor theelichthouders kan ontstaan.

 

Inbreuk
13. De door Action c.s. aangevoerde verschillen tussen de theelichthouder zoals geregistreerd en de door Action c.s. verhandelde theelichthouder brengen naar voorlopig oordeel geen andere algemene indruk met zich mee, zodat de modelrechtinbreuk zoals door AD inkoop is gesteld, voorshands aannemelijk is geworden. De vorderingen die zien op het inbreukverbod zullen dan ook worden toegewezen zoals hieronder in het dictum bepaald.

IEF 10995

Nog geen onherroepelijk vonnis

Vzr. Rechtbank Leeuwarden 1 maart 2012, KG ZA 12-59 (Action tegen X)

Uitspraak ingezonden door Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Huib Berendschot, AKD.

Spoedexecutiegeschil na IEF 10991. Action vordert in een tweede executievonnis de staking van de executie van het vonnis van 14 december j.l.. Dit omdat partijen een overeenkomst van zekerheid overeen zijn gekomen. X is voornemens om in strijd met deze overeenkomst de dwangsommen te executeren.

De voorzieningenrechter schorst de tenuitvoerlegging totdat in kort geding bij onherroepelijk vonnis het bedrag is bepaald dat Action heeft verbeurd als gevolg van de overtreding van het eerdere vonnis.

4.14. Vast staat dat Action tot een bedrag van €500.000,00 zekerheid heeft gesteld waarna X is overgegaan tot opheffing van het door haar gelegde executoriaal beslag op de winkelvoorraad van een filiaal van Action te Zwijndrecht. Omdat Action tot het maximum aan ingevolge het vonnis van 14 december 2011 te verbeuren dwangsommen zekerheid heeft gesteld, oordeelt de voorzieningenrechter aannemelijk dat de zekerheidsstelling op alle executiemaatregelen ziet die X op grond van het vonnis van 14 december kan treffen, waarbij het bedrag tot welk X kan executeren nadien (vooralsnog) is beperkt in het vonnis van 27 februari 2012. Door de maximering van de dwangsommen in het vonnis van 14 december 2011, kan Action aan X niet meer verschuldigd zijn dan een bedrag van €5.00.000,00 en voor de betaling daarvan heeft Action zekerheid gesteld. Als het zo zou zijn, zoals X lijkt te stellen , dat X ook met de zekerheid tot het maximum aan te verbeuren dwangsommen, executoriale beslagen kan doen leggen, dan heeft de zekerheidsstelling nagenoeg geen betekenis. Immers, X kan op grond van het vonnis van 14 december 2011 vermoedelijk vele tientallen, zo niet meer, executoriale beslagen doen leggen.

4.15. Nu in kort geding nog geen onherroepelijk vonnis is gewezen waarbij het bedrag is bepaald dat Action heeft verbeurd bij gevolg van overtreding van het vonnis van 14 december 2011, is X naar het oordeel van de voorzieningenrechter op grond van de overeenkomst gehouden de tenuitvoerlegging van het vonnis van 14 december 2011 tot dat moment te schorsen. De vordering onder 1 zal worden toegewezen als in het dictum is vermeld.

IEF 10993

Behoort niet tot vormgevingserfgoed en geen winstafdracht

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 29 februari 2012, HA ZA 09-2109 (Sun Garden GmbH tegen Garden Impressions B.V.)

Eindvonnis. Modelrecht. Gemeenschapsmodelrecht. Sun Garden is rechthebbende op model "Model 6051" Garden Impressions houdt zich bezig met handel in Tuinmeubilair en biedt "de Menorca" aan.

De stoel behoort niet tot het vormgevingserfgoed zoals uiteengezet in de procedure bij het OHIM. De Menorca wekt dezelfde algemene indruk  en de overige verschillen ziet de rechtbank niet, dan wel zijn te onopvallend om opgemerkt te worden, zelfs door een geïnformeerde gebruiker.

Er wordt geen schadevergoeding gevorderd, maar uitsluitend winstafdracht. Deze vordering wordt niet toegekend omdat er geen sprake is van kwader trouw. Het verweer valt in redelijkheid niet als bij voorbaat kansloos aan te merken [red. (BenGH Ondeo/Michel)].

Eerder Duits vonnis wordt erkend, echter voor wat betreft de veroordeling, alleen voor zover die betrekking heeft op handelingen van Garden Impressions in Duitsland. Verder in citaten:

Vormgevingserfgoed
2.4 (...) Garden Impressions heeft zich ter comparitie nadrukkelijk beroepen op het vormgevingserfgoed zoals uiteengezet in de procedure bij het OHIM. Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat Garden Impressions onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de stoel Comfort van Preston op 23 december 2002 tot het vormgevingserfgoed behoorde.

Menorca inbreukmakend?
2.8. De verschillen waar Garden Impressions op heeft gewezen, de kleurstelling van de poten en het frame (aluminium/lichtgrijs; in één van de twee uitvoeringen is ook de bekleding lichtgrijs) de platte (in plaats van afgeronde) dwarsverbindingen tussen de poten, alsmede de enigszins afwijkende kleur (lichter) en vormgeving (ronder) van de armleuningen van de Menorca, zijn in het licht van de opvallende overeenkomsten ondergeschikt en kunnen er niet aan afdoen dat de Menorca bij de geïnformeerde gebruiker dezelfde algemene indruk wekt als Model 6051. Overige verschillen die door Garden Impressions zijn genoemd (rechte in plaats van ingezakte rugleuning, vorming van het zitvlak, bevestiging van de stoelpoten, soort vlechtwerk, overgang tussen zitting en rugleuning) ziet de rechtbank niet, danwel zijn te onopvallend om opgemerkt te worden, zelfs door een geïnformeerde gebruiker.

Technisch bepaalde vormgeving?
2.10. Garden Impressions heeft daarnaast aangevoerd dat de vormgevingsaspecten waar Sun Garden zich op beroept technisch bepaald zijn, zodat deze buiten beschouwing dienen te blijven. De rechtbank verwerpt dat verweer. Dat de welving van zitting en rugleuning zoals toegepast in Model 6051 en op dezelfde wijze terug te vinden in de Menorca ingegeven zou zijn door de anatomie van de mens valt gelet op de vele verschillend vormgegeven zittingen en rugleuningen uit het vormgevingserfgoed niet in te zien en is door Garden Impressions na betwisting door Sun Garden onvoldoende onderbouwd. Ook van de gestelde technische bepaaldheid van andere vormgevingsaspecten, zoals de vorm van de armsteunen, de vormgeving van de poten, de positie van de dwarsverbindingen, ontbreekt na betwisting door Sun Garden iedere onderbouwing, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Overigens merkt de rechtbank op dat deze vormgevingsaspecten niet in hoge mate bijdragen aan de overeenstemmende algemene indruk, die vooral wordt veroorzaakt door overname in de Menorca van de nieuwe combinatie van vormgevingselementen genoemd in 2.7 hiervoor.

2.15. Sun Garden heeft geen schadevergoeding gevorderd, doch uitsluitend afdracht van de door Garden Impressions ten gevolge van haar inbreukmakend handelen genoten winst. Een dergelijke vordering is ingevolge artikel 3.17 lid 4 BVIE alleen toewijsbaar indien sprake is van kwade trouw bij degene die inbreuk heeft gemaakt. In haar dagvaarding heeft Sun Garden niet gesteld dat daarvan bij Garden Impressions sprake zou zijn. Eerst nadat dit ter comparitie van 15 november 2011 door Garden Impressions aan de orde is gesteld heeft Sun Garden daarop aangevoerd dat kwade trouw kan worden aangenomen gelet op de mate van overeenstemming tussen de Menorca en Model 6051, hetgeen volgens haar geen toeval kan zijn. De rechtbank acht dat – zo al niet te laat aangevoerd – onvoldoende, in het licht van het voor het aannemen van kwade trouw aan te leggen criterium. In het arrest Ondeo / Michel3 heeft het Benelux Gerechtshof uitleg gegeven aan het vereiste van kwade trouw dat gesteld wordt aan een vordering tot winstafdracht. Het Hof oordeelde, kort gezegd, dat daarvan geen sprake is indien degene wiens handelen achteraf inbreukmakend wordt geoordeeld, het verwijt van inbreuk heeft bestreden met een verweer dat in redelijkheid niet als bij voorbaat kansloos kan worden aangemerkt. (...) Dat de rechtbank in het nadeel van Garden Impressions heeft beslist maakt nog niet dat haar verweer ‘in redelijkheid bij voorbaat kansloos’ was. De gevorderde winstafdracht zal derhalve worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de vordering tot het doen van accountantsgecertificeerde opgave van genoten winst, die immers ten doel heeft het bedrag van de af te dragen winst vast te stellen.

Erkenning Duitse beslissingen
2.16. De rechtbank wijst het verzoek tot erkenning van de beslissing van het Landgericht Düsseldorf d.d. 14 november 2006 tussen partijen gewezen toe, echter voor wat betreft de veroordeling alleen voor zover die betrekking heeft op handelingen van Garden Impressions in Duitsland. Bij beslissing van het Oberlandesgericht Düsseldorf van 9 oktober 2007 in hoger beroep is immers de beslissing van het Landgericht Düsseldorf in die zin beperkt bekrachtigd. De gevorderde erkenning van de beslissing het Oberlandesgericht Düsseldorf van 9 oktober 2007 wordt afgewezen, nu van die beslissing geen expeditie is overgelegd, zoals vereist door artikel 53 lid 1 EEX-Vo.

IEF 10991

Verantwoordelijk voelen voor naleving

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 27 februari 2012, KG ZA 12-99 (Action NL tegen X)

Uitspraak mede ingezonden door Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Huib Berendschot, AKD.

Gemeenschapsmodelrecht. Executievonnis. Dwangsommen. Frauduleuze testaankopen ná vonnis. Aparte vennootschappen en toerekenbare verhandeling.

Bij mondeling vonnis is Action bevolen zich te onthouden van inbreuk op het gemeenschapsmodelrecht voor een theelichthouder in de vorm van een artisjok van X. Voormalig werknemer Nadi heeft (litigieuze) aankopen gedaan van het genoemd product nadat Action al haar filialen duidelijk heeft geïnstrueerd de producten apart op een container per direct retour te sturen.

Het betoog van Action komt neer op fraude aan de kant van X (kopers die het product hebben gekocht hebben dit zelf meegenomen of de barcode aangebracht op andere producten). Dit wordt niet aangenomen, en uitvoerig feitenonderzoek (in de bodemprocedure) is hiervoor noodzakelijk.

X heeft niet weersproken dat de filialen zijn ondergebracht in afzonderlijk vennootschappen, met uitzondering van filiaal Zuidhorn. Daarvan uitgaande kunnen de verkopen in de andere filialen niet worden toegerekend aan Action. Uit die omstandigheden kan echter geen misbruik worden afgeleid en al zeker niet zodanig dat Action met haar dochtervennootschappen zou moeten worden vereenzelvigd.

Er worden wel dwangsommen verbeurd ad €25.000, omdat uitsluitend de verkopen in het filiaal Zuidhorn aan Action is toe te rekenen. Dat Action, zoals X stelt, zich verantwoordelijk heeft gevoeld voor naleving van het vonnis, doet niet af aan het feit dat het afzonderlijke vennootschappen betreft.

4.7. Gezien het voorgaande is in dit stadium onvoldoende aannemelijk dat de betreffende verkopen het resultaat zijn van fraude aan de kant van X. Verdere opheldering vereist uitvoerig feitenonderzoek en/of het horen van getuigen. Daarvoor is alleen in de bodemprocedure plaats.

4.8. Vooralsnog uitgaande van de verkopen van de witte theelichthouders, kan Action X niet verwijten misbruik van recht te maken door tot executie van verbeurde dwangsommen over te gaan. Het is Action zelf die in het verbod en de opgelegde dwangsom heeft berust. Ook de stelling dat de verkopen aan Nadi niet als overtreding van het vonnis kunnen worden aangemerkt kan niet worden aanvaard alleen al niet omdat niet is in te zien waarom deze als verkopen aan X moeten worden aangemerkt. Daarvoor is niet relevant dat Nadi zou hebben gehandeld op verzoek van of in samenspraak met X. Het is tot slot niet aan X het verbeuren van dwangsommen door Action te voorkomen door minder theelichthouders aan te (laten) kopen maar aan Action dat te voorkomen door zich te houden aan het haar opgelegde verbod.

4.10. Volgens X maakt Action misbruik van identiteitsverschillen binnen haar organisatie. In dit verband wijst zij er op dat Action en Action Service & Distributie B.V. op de website van Action hetzelfde Kamer-van-Koophandelnummer hanteren en dat sprake is van een fiscale eenheid. Uit die omstandigheden kan echter geen misbruik worden afgeleid en al zeker niet zodanig dat Action met haar dochtervennootschappen zou moeten worden vereenzelvigd. Evenmin is er reden op die gronden te concluderen dat, zoals X aanvoert, Action Service & Distributie B.V. in naam van Action de theelichthouders aan de filialen heeft geleverd en dat Action daarom (ook) niet heeft voldaan aan het bevel tot het aanschrijven van haar niet-particuliere afnemers.

4.11. Gezien het voorgaande zijn uitsluitend de verkopen in het filiaal Zuidhorn toe te rekenen aan Action. Het betreft vijf verkochte theelichthouders die moeten worden aangemerkt als evenzovele overtredingen als bedoeld in het vonnis. Vooralsnog moet worden geoordeeld dat daarmee in totaal een bedrag van € 25.000 aan dwangsommen is verbeurd. Het verbod op executie van het vonnis van 14 december 2011 kan daarom worden toegewezen als hierna vermeld. De door Action in dit kort geding gevorderde dwangsom wordt gemaximeerd. Opheffing van gelegde beslagen is niet aan de orde omdat het door X gelegde beslag al is opgeheven. Voor de gevorderde zekerheidsstelling ziet de voorzieningenrechter bij de huidige stand van zaken geen aanleiding.