Modellenrecht  

IEF 11387

Toewijzing van taken aan het Harmonisatiebureau

VERORDENING (EU) Nr. 386/2012 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 19 april 2012
tot toewijzing aan het Harmonisatiebureau voor de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van taken die verband houden met de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van de vergadering van vertegenwoordigers van de publieke en private sector als Europees Waarnemingscentrum voor inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten.

(13) Gezien de omvang van de taken waarmee het Waarne­mingscentrum wordt belast, is er een oplossing nodig voor een toereikende en duurzame infrastructuur voor de uitvoering van zijn taken.

(14) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 fe­bruari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk ( 8 - PB L 78 van 24.3.2009, blz. 1.) voorziet in administratieve samenwerking tussen het Bureau en de bevoegde rechterlijke of andere instanties van de lidsta­ten, en de uitwisseling van publicaties tussen het Bureau en de centrale diensten voor de industriële eigendom van de lidstaten. Op die grondslag heeft het Bureau een sa­menwerking tot stand gebracht met nationale diensten die actief zijn op het gebied van de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten. Als gevolg daarvan be schikt het Bureau reeds in aanzienlijke mate over de noodzakelijke kennis en ervaring om te voorzien in een toereikende en duurzame infrastructuur op het ge­ bied van de taken van het Waarnemingscentrum.

(15) Daarom is het Bureau bij uitstek geschikt om met de uitvoering van dergelijke taken te worden belast.

Artikel 2 lid 1 Het Bureau heeft de volgende taken:
a) het verbeteren van begrip voor de waarde van intellectueel eigendom;

b) het verbeteren van begrip voor de reikwijdte en het effect van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten;

c) het vergroten van de kennis aangaande beproefde methoden van de publieke en private sectoren ter bescherming van intellectuele-eigendomsrechten;

d) het meewerken aan het bewustmaken van de burgers van de gevolgen van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten;

e) het vergroten van de expertise van personen die betrokken zijn bij de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten;

f) het vergroten van kennis van technische instrumenten ter voorkoming en ter bestrijding van inbreuken op intellectue­le-eigendomsrechten, met inbegrip van tracking- en tra­cingsystemen met behulp waarvan originele producten zich van namaak laten onderscheiden;

g) het aanbrengen van mechanismen voor het helpen verbete­ren van uitwisseling van informatie online over de hand­having van intellectuele-eigendomsrechten tussen de overheden van de lidstaten die op dit gebied werkzaam zijn, en het bevorderen van samenwerking met en tussen deze autoritei­ten;

h) het in overleg met de lidstaten werken aan het bevorderen van internationale samenwerking met diensten voor intellec­tuele eigendom in derde landen om strategieën op te stellen en technieken, vaardigheden en instrumenten te ontwikkelen voor de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.

 

2. Bij de vervulling van de in lid 1 beschreven taken voert het Bureau overeenkomstig het op grond van artikel 7 vast­ gestelde werkprogramma en in overeenstemming met het Unie­ recht de volgende activiteiten uit:

a) het opstellen van een transparante methode voor de ver­ zameling en analyse van en de verslaggeving over onafhankelijke, objectieve, vergelijkbare en betrouwbare gegevens met betrekking tot inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten;

b) het verzamelen, analyseren en verspreiden van relevante objectieve, vergelijkbare en betrouwbare gegevens met betrekking tot inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten;

c) het verzamelen, analyseren en verspreiden van relevante objectieve, vergelijkbare en betrouwbare gegevens inzake de economische waarde van intellectuele eigendom en de bijdrage daarvan aan economische groei, welzijn, innovatie, creativiteit, culturele diversiteit, het scheppen van hoogwaardige banen en de ontwikkeling van kwaliteitsproducten en -diensten binnen de Unie;

d) het voorzien in regelmatige beoordelingen en specifieke ver­ slagen per economische sector, geografisch gebied en type intellectuele-eigendomsrecht waarop inbreuk is gemaakt, waarin onder meer een analyse wordt gemaakt van de ge­ volgen van inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten op de maatschappij, de economie — inclusief een beoordeling van de effecten voor kleine en middelgrote ondernemingen — de gezondheid, het milieu, de veiligheid en beveiliging;

e) het verzamelen, analyseren en verspreiden van informatie over beproefde methoden tussen de vertegenwoordigers die als Waarnemingscentrum bijeenkomen, en, indien toe­ passelijk, het eventueel doen van aanbevelingen voor strate­gieën op basis van dergelijke praktijken;

f) het opstellen van verslagen en publicaties om de burgers van de Unie bewust te maken van de gevolgen van  inbreu­ken op intellectuele-eigendomsrechten, en met het oog daarop het organiseren van conferenties, evenementen en bijeenkomsten op Europees en internationaal niveau, alsook het ondersteunen van nationale en pan-Europese acties, met inbegrip van online en offline campagnes, voornamelijk door gegevens en informatie aan te leveren;

g) toezicht houden op de ontwikkeling van nieuwe competi­tieve bedrijfsmodellen waarmee het legale aanbod van cul­turele en creatieve inhoud wordt uitgebreid, het aanmoedi­gen van informatie-uitwisseling en het verhogen van het besef hieromtrent onder de consumenten;

h) het ontwikkelen en het organiseren van online en andere vormen van opleiding voor nationale functionarissen die betrokken zijn bij de bescherming van intellectuele-eigen­ domsrechten;

i) het organiseren van ad-hoc bijeenkomsten van deskundigen, onder wie ook academische deskundigen, en van vertegen­woordigers van maatschappelijke organisaties, ter ondersteu­ning van hun werk krachtens deze verordening;

j) het aanwijzen en bevorderen van technische instrumenten voor professionals en benchmarktechnieken, met inbegrip van tracking- en tracingsystemen die bijdragen aan het on­derscheiden van originele van namaakproducten;

k) het werken met nationale overheden en de Commissie om een onlinenetwerk te ontwikkelen ter bevordering van de informatie-uitwisseling tussen overheidsinstanties, organen en organisaties in de lidstaten die te maken hebben met de bescherming en de handhaving van deze rechten;

l) het werken in samenwerking met en het zorgen voor syn­ergie tussen de centrale diensten voor de industriële eigen­ dom van de lidstaten, met inbegrip van het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom, en andere instanties in de lidstaten die op het gebied van intellectuele-eigendomsrech­ ten werkzaam zijn, met de bedoeling om technieken, vaardigheden en instrumenten te ontwikkelen en te bevorderen met betrekking tot de handhaving van intellectuele-eigen­domsrechten, met inbegrip van opleidingsprogramma’s en bewustmakingscampagnes;

m) het in overleg met de lidstaten ontwikkelen van program­ma’s voor het voorzien van technische ondersteuning aan derde landen, evenals ontwikkelen en aanbieden van specifieke opleidingsprogramma’s en evenementen voor functio­narissen van derde landen die betrokken zijn bij de bescher­ming van intellectuele-eigendomsrechten;

n) het opstellen van aanbevelingen aan de Commissie inzake kwesties die onder het toepassingsgebied van deze verorde­ning vallen, op verzoek van de Commissie;

o) het uitvoeren van vergelijkbare activiteiten die nodig zijn om het Bureau in staat te stellen de in lid 1 gestelde taken te vervullen.

3. Bij de uitvoering van de in de leden 1 en 2 genoemde taken en werkzaamheden, dient het Bureau de geldende bepalingen van het uniale recht inzake gegevensbescherming na te leven.

IEF 11383

Model voor versieringen voor verpakkingen

OHIM Board of Appeal 17 april 2012, zaak R 2378/2010-3 (Lorenzo Pato Hermanos tegen Torrefacção Camelo)

Met samenvatting van Laurens Kamp, Simmons & Simmons LLP.

Om u volledig te berichten (hoewel slechts in het Spaans beschikbaar): Gemeenschapsmodellenrecht. Definitie van model. Niet voor het publiek beschikbaar gesteld. Niet-nieuwheid. Aanvoeren nieuwe gronden in hoger beroep.

Lorenzo Pato Hermanos is houder van Gemeenschapsmodel 706940-0001 voor 'versieringen voor verpakkingen'. Torrefaccao Camelo vordert de nietigverklaring van het Gemeenschapsmodel op grond van artikel 25 lid 1 sub b GModVo ("beantwoordt niet aan de voorwaarden van de artikelen 4 tot en met 9"), en meer in het bijzonder wegens niet-nieuwheid op grond van artikel 5 Modellenverordening. Torrefaccao Camelo beroept zich op verschillende documenten uit het vormgevingserfgoed, waaronder een oude verpakking voorzien van een telefoonnummer van zes cijfers (doc. 2). Volgens Torrefacao betreft het om die reden 'een betrekkelijk oude verpakking'.

De Nietigheidsafdeling oordeelt dat het Gemeenschapsmodel niet nieuw is ten opzichte van doc. 2, nu deze verpakking enkel op ondergeschikte details afwijkt van het Gemeenschapsmodel. De Nietigheidsafdeling neemt daarbij in aanmerking dat doc. 2 in ieder geval voor het jaar 2000 aan het publiek beschikbaar moet zijn gesteld, aangezien in dit jaar alle telefoonnummers in Portugal zijn aangepast naar negen cijfers.

De Kamer van Beroep vernietigt het oordeel van de Nietigheidsafdeling. Volgens de Kamer van Beroep is sprake van meer dan ondergeschikte verschillen tussen het Gemeenschapsmodel en de door de verzoeker aangedragen stukken uit het vormgevingserfgoed. Volgens de Kamer van Beroep is voorts onvoldoende bewijs geleverd voor de openbaarmaking van Doc. 2, aangezien het zescijferige telefoonnummer enkel bewijst dat de verpakking voor 2000 is gemaakt, maar geen bewijs biedt dat het product daadwerkelijk voor 2000 op de markt is gebracht.

Meer in het algemeen stelt de Kamer van Beroep dat als de verzoeker op het aanvraagformulier heeft aangegeven dat hij een beroep doet op artikel 25 lid 1 sub b GModVo, alle in dat artikel genoemde gronden voor nietigheid door het OHIM onderzocht kunnen worden. Nu de verzoeker bij de Nietigheidsafdeling alleen gronden had aangevoerd die betrekking hadden op de niet-nieuwheid van het GModVo, worden de (voor het eerst in hoger beroep) aangevoerde argumenten die betrekking hebben op het ontbreken van eigen karakter op grond van artikel 63 lid 2 GModVo buiten beschouwing gelaten.

Ondanks het feit dat de argumenten van verzoeker die betrekking hebben op het eigen karakter van het Gemeenschapsmodel niet in aanmerking worden genomen, stelt de Kamer van Beroep vast dat omdat de definitie van model in artikel 3 GModVo niet spreekt over 'versiering', het product dat in aanmerking moet worden genomen de verpakking zelf is. De geinformeerde gebruiker is aldus niet de gebruiker van de versiering, of de consument die de versiering in de winkel ziet of de verpakking thuis gebruikt, maar een professionele inkoper van verpakkingsmaterialen.

Relevante paragrafen (tip: computervertaling):

17 En primer lugar cabe anular la decisión de la División de Anulación por haber considerado que el dibujo comunitario es “idéntico” (a tenor del artículo 5 del RDC) al dibujo identificado como Doc. n° 2 en el apartado 5 de esta
resolución.

21 Sin embargo, las imágenes del dromedario y del paisaje, así como las inscripciones en letra grande (CAMELO, CAFÉ TORREFACTO y CAMPO MAIOR) no se pueden calificar, en el contexto del artículo 5 del RDC, de detalles
insignificantes. La noción de “insignificante” debe interpretarse, a juicio de la Sala, desde la perspectiva visual porque en el marco del artículo 5 del RDC, se debe comparar el aspecto visual de los dibujos, y las palabras, si aparecen en letra
grande, son parte de dicho aspecto.

23 La decisión de la División de Anulación debe anularse también por haber considerado demostrada la divulgación del dibujo anterior. La División de Anulación consideró demostrada dicha divulgación en base a la cantidad de dígitos que aparecen en un número de teléfono escrito sobre el dibujo (que representa un envase de plástico para café en grano).

24 Esta apreciación carece de rigor porque la presencia de un número telefónico impreso sobre un envase de productos alimenticios no es una prueba de divulgación del envase sino que únicamente demuestra, como mucho, la fecha de su fabricación, pero no su efectiva presencia en el mercado, que es lo que exige, entre otras formas de divulgación, el artículo 7 del RDC.

25 Por lo tanto, la solicitante no ha demostrado satisfactoriamente la divulgación del dibujo correspondiente al Doc. n° 2.

28 Por lo tanto, lo que alega la titular – la solicitante únicamente habría invocado la primera causa de nulidad – no es cierto. En consecuencia, la Sala deberá pronunciarse sobre cada causa de nulidad, pero lo hará iuxta alligata et probata,
de acuerdo con el artículo 63 del RDC.

45 Estas alegaciones se presentan por primera vez, de forma subsidiaria, en las observaciones presentadas en respuesta al recurso, aunque la solicitante parece confundir la falta de carácter singular con la falta de novedad, puesto que alega (véase su escrito de 22 de febrero de 2011, página 11, alegación segunda) que la “identidad” de dos dibujos debe apreciarse en base a una “visión de conjunto que percibe un usuario informado”.

46 Se trata de alegaciones que deberían haberse formulado ante la División de Anulación y que la Sala podría desestimar, a tenor del artículo 63, apartado 2 del RDC, por extemporáneas.

48 La figura del usuario informado debe ser determinada a partir del producto en el que se incorpora el dibujo comunitario impugnado. En el presente caso, el producto se ha identificado como “ornamentación de envases para café” en la clase 99 de la Clasificación de Locarno. Hay que recordar, sin embargo, que el artículo 3 del RDC no menciona la ornamentación como ejemplo de producto, sino como ejemplo de apariencias del producto. Por lo tanto, se debe interpretar que, en el presente caso, el envase es el producto, y la ornamentación (según el dibujo comunitario) es su apariencia.

49 La solicitante afirma que se trata de productos de consumo masivo y que el usuario informado es, por lo tanto, un “consumidor medio”. Lo que es de consumo masivo es, posiblemente, el producto que se puede meter en el envase (el arroz, el azúcar, el café, etc.), pero no el envase en sí.

50 Los envases van habitualmente dirigidos a empresas que los rellenan de producto. El mercado de los envases no es, en línea general, accesible a los particulares sino, más bien, a profesionales en la industria de la alimentación, o de cualquier otra industria (química, construcción, etc.) que necesite contenedores para envasar su producción antes de venderla en el mercado. Por lo tanto, el usuario informado es, en el caso presente, el profesional de cualquier industria que busca en el mercado y elige el envase más adecuado para contener el producto (véanse, al respecto, las resoluciones de 9 de noviembre de 2007 en el caso R 103/2007-3 “Botellas” y de 7 de julio de 2008 en el caso R 1516/2007-3 “Cans”). Se trata, por lo tanto, de un experto en “packaging” quien, sin ser un diseñador o un arquitecto, es conocedor a razón de su profesión de lo que ofrece el mercado.

IEF 11369

De zichtbare steun

OHIM Board of Appeal 16 april 2012, zaak R 2230/2011-3 (Mobotix AG tegen OHIM) (Duits)

Met samenvatting van Laurens Kamp, Simmons & Simmons.

Gemeenschapsmodellenrecht. Formaliteiten bij de aanvraag van een Gemeenschapsmodel. Neutrale achtergrond. Prioriteitsclaim: Indienen van nieuwe afbeeldingen zonder steun dient ter verduidelijking en tast de prioriteitsclaim niet aan. Definitie van besluit. Motiveringsplicht.

Mobotix AG vraagt twee Gemeenschapsmodellen aan voor 'bewakingscamera's en webcams' (1279475-0001 en 1279475-0002). Om het product te kunnen fotograferen voegt Mobotix AG op twee van de zes afbeeldingen een steun toe om te voorkomen dat het product omvalt. De onderzoeker van het OHIM weigert de desbetreffende afbeeldingen in te schrijven, omdat ze niet voldoen aan artikel 4 lid 1 onder e van de Uitvoeringsverordening ("het model wordt op een neutrale achtergrond weergegeven (…)"). De onderzoeker verzoekt Mobotix AG nieuwe afbeeldingen in te dienen waarbij de steun niet meer zichtbaar is. Mobotix AG weigert en voert aan dat door het wijzigen van de afbeeldingen haar prioriteitsclaim niet langer geldig is. Daarop schrijft de onderzoeker het Gemeenschapsmodel in met alleen de vier afbeeldingen waarop de steun niet zichtbaar is.

De Kamer van Beroep oordeelt dat de inschrijving van de Gemeenschapsmodellen met de vier overige afbeeldingen kwalificeert als een besluit, aangezien daarin een afwijzing van de twee overige afbeeldingen besloten ligt. In zoverre is Mobotix AG volgens de kamer van beroep in het nadeel gestelt in de zin van artikel 56 eerste zin GModVo ("Een ieder die partij is in een procedure welke tot een beslissing heeft geleid, kan hiertegen in beroep gaan voorzover hij bij die beslissing in het ongelijk gesteld is."). Dit besluit voldoet bovendien niet aan de motiveringsplicht van artikel 62 GModVo.

Volgens de Kamer van Beroep kwalificeert de steun eveneens als achtergrond, aangezien de steun wel wordt afgebeeld terwijl het geen onderdeel is van het Gemeenschapsmodel. De onderzoeker heeft dan ook terecht de door Mobotix AG ingediende afbeeldingen geweigerd. Doordat Mobotix inmiddels toch nieuwe afbeeldingen heeft ingediend kan het model ingeschreven worden. De aanmeldingsdatum is echter nog altijd de datum van indiening.

Ten slotte merkt de Kamer van Beroep op dat het indienen van de nieuwe afbeeldingen geen invloed heeft op de prioriteitsclaim van Mobotix AG, aangezien het verwijderen van de steun enkel diende ter verduidelijking en om die reden niets aan het Gemeenschapsmodel is veranderd.

10 Die Beschwerde ist auch begründet. Die im Beschwerdeverfahren eingereichten Abbildungen entsprechen den Anforderungen an die Wiedergabe des Geschmacksmusters gemäß Artikels 4 Absatz 1 Buchstabe e) GGDV, so dass auch diese Ansichten zur Eintragung zuzulassen sind.

11 Das Erfordernis eines neutralen Hintergrunds im Sinne des Artikels 4 Absatz 1 Buchstabe e) GGDV bezieht sich nicht nur auf den tatsächlichen Hintergrund der Wiedergabe, sondern auf alle sonstigen abgebildeten Elemente, die nicht Teil des Geschmacksmusters sind. Es ist nur dann erfüllt, wenn sich das Geschmacksmuster so deutlich von diesen weiteren Elementen absetzt, dass es identifizierbar bleibt.

12 Die von der Beschwerdeführerin ursprünglich als Ansichten Nr. 1.3 und Nr. 1.4 eingereichten Abbildungen lassen nicht eindeutig erkennen, ob der von ihr als „Stütze“ bezeichnete Gegenstand Teil des beanspruchten Geschmacksmusters ist. Mit der Mitteilung vom 10. Juni 2011 hat das Amt diese Ansichten daher in der Sache zutreffend beanstandet, auch wenn sich der Mitteilung nicht ohne weiteres entnehmen lässt, unter welchem Gesichtspunkt die Abbildungen dem Erfordernis eines neutralen Hintergrunds nicht genügen.

13 Mit Einreichung der Ansichten im Beschwerdeverfahren, auf denen die „Stütze“ vollständig retuschiert ist, hat die Beschwerdeführerin dem Erfordernis des neutralen Hintergrundes Genüge getan. Die Ansichten zeigen nunmehr ausschließlich das beanspruchte Geschmacksmuster.

14 Eine Verschiebung des Anmeldetags der Anmeldung für die im Beschwerdeverfahren eingereichten Ansichten kommt nicht in Betracht. Die Zuerkennung unterschiedlicher Anmeldetage für verschiedene Ansichten der Wiedergabe eines Geschmacksmusters sieht die GGV nicht vor. Das Amt hat das Geschmacksmuster auf der Grundlage der am 6. Juni 2011 eingereichten Unterlagen als hinreichend offenbart angesehen und der Anmeldung mit der am 23. August 2011 verfügten Eintragung diesen Tag als Anmeldetag zuerkannt, der nunmehr auch für die nachgereichten Ansichten gelten muss.

15 Auch auf die Wirksamkeit der in Anspruch genommenen Priorität aus der deutschen Geschmacksmusteranmeldung Nr. 40 2010 006 651 wirkt sich das Nachreichen der Ansichten Nr. 1.3 und Nr. 1.4 nicht aus. Das Retuschieren der „Stütze“ diente lediglich der Klarstellung. Abgebildet ist unverändert das Geschmacksmuster, das auch Gegenstand der Voranmeldung war.

IEF 11351

Verleningsdossier inspecteren: niet iets wat ingewijden doen

OHIM Board of Appeal 22 maart 2012, zaak R 1482/2009-3 (Termo Organika tegen Austrotherm GmbH)

Met samenvatting van Laurens Kamp, Simmons & Simmons.

Gemeenschapsmodellenrecht. Nietigheidsprocedure over Gemeenschapsmodel 150917-0004 voor isolatieblokken. De nietigheidsafdeling oordeelt dat het Gemeenschapsmodel nietig is wegens een gebrek aan eigen karakter. De Derde Kamer van Beroep vernietigt het oordeel, en oordeelt dat het door de verzoeker aangeleverde bewijs bij een normale gang van zaken niet redelijkerwijs ter kennis kon zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector die in de Gemeenschap werkzaam zijn. Het inspecteren van verleningsdossiers is niet iets wat de ingewijden in de betrokken sector normaal gesproken zouden doen.

35 The application for the contested RCD was filed on 10 March 2004 with a priority claim from 11 September 2003. As evidence of an existing earlier design the respondent filed inter alia a copy of the German utility model DE 203 07 608 U1 (D1) for a ‘foamed insulating material’, claiming the priority of a Turkish utility model application TR 2003 00056 (D2), a copy of which was also filed. The German utility model was registered on 28 August 2003 and published on 2 October 2003.

36 The priority date of the contested RCD of 11 September 2003 falls in between the date that D1 was registered and later published. No information has been provided of whether the Turkish utility model application TR 2003 00056 (D2) was ever published. The contested decision found that the files of D1 including a copy of the priority document were available to the public, namely by means of inspection of files at the GPTO, since the date of the registration of D1. This date of registration was prior to the priority date of the contested RCD. In the opinion of the Invalidity Division the presence of a document in a file kept by an IP Office, the file being available to the public by means of inspection of files, is not an event that can reasonably have become known in the normal course of business to the circles specialized in the sector concerned.

37 However, the appellant challenges the admissibility of the publications D1 and D2 on the ground that they had not been made available to the public before the date of priority of the contested RCD because the circumstances under which a design is regarded to be made public is restricted to activities that can be expected in the ordinary course of business. File inspections do not belong to such activities. Inspection of the files with an IP office does not belong to normal routine in the normal course of business to the circles specialized in the sector concerned and therefore the fact that there is a document in a file kept by an IP Office, the file being available to the public by means of inspection of files, is not an event that could reasonably have become known in the normal course of business to the circles specialised in the sector concerned, operating within the European Union.

38 The Board notes first of all that the definitions of prior art in patent law and of a prior design in design law are not the same. Absolute novelty in patent law is farreaching. However, as to designs, the intention of the legislator was to introduce a ‘common sense’ limitation to temper the harshness of absolute novelty, in the form of a ‘safeguard clause’. The ‘safeguard clause’ included in Article 7 CDR states that disclosures which ‘could not reasonably have become known in the normal course of business to the circles specialised in the sector concerned, operating within the Community’ are excluded from the state of the art (see David Musker, Community Design Law, Principles and Practice, London, Sweet & Maxwell 2002, p. 35-36).

43 Therefore, taking into account all of the above, the Board comes to the conclusion that the presence of a document in a file kept by the GPTO, the file being available to the public only by means of inspection of files, cannot reasonably be considered to have become known in the normal course of business to the circles specialised in the sector concerned and therefore, the evidence provided by the respondent cannot be considered to be sufficient to prove the disclosure of a prior design in the meaning of Article 7 CDR.

IEF 11341

Op herhaling: merken-, modellen- en auteursrechtlunch

West-Indisch Huis te Amsterdam, vrijdag 1 juni van 11.45 tot 15.00 uur.

Op vrijdag 1 juni 2012 organiseert deLex, uitgever van onder meer IE-Forum.nl wederom een intensieve jurisprudentielunch. Tobias Cohen Jehoram, Christien Wildeman en Joris van Manen zullen de belangrijkste uitspraken op het gebied van het merken-, modellen- en auteursrecht behandelen. Van iedere uitspraak zal de essentie en het belang voor de praktijk worden besproken, zodat u in slechts drie uur volledig op de hoogte bent van de actuele ontwikkelingen in de rechtspraak. Met o.a. de volgende uitspraken:
Stokke / Marktplaats
Concl. AG Huydecoper nzake Thuiskopie
BREIN / Ziggo en XS4ALL
BREIN / UPC c.s.
BREIN / Piratenpartij

Football Dataco

HvJ EU Frisdrankenindustrie Winters / Red Bull
HR Trianon / Revillon
HR Bulldog / Red Bull

Kosten 
Deelname € 325,- per persoon (excl. BTW).
Sponsors van IE-Forum betalen slechts € 275 (excl. BTW).

 

Hier aanmelden

IEF 11274

Meer doorsnee kinderwagen dan designeruitstraling

Rechtbank 's-Gravenhage 2 mei 2011 (bij vervroeging), HA ZA 11-1589 (Babywelt tegen Maxi Miliaan)

Uitspraak ingezonden door Laura Fresco en Frank Eijsvogels, Hoyng Monegier LLP.

Gemeenschapsmodellenrecht. EU-wijde verklaring van geen inbreuk toegewezen. Babywelt biedt kinderwagens en accessoires aan in verschillende landen, behalve in Nederland, onder de namen: Fit+, Kiss+, Flic en Flac. Maxi Miliaan ontwerpt en produceert kinderwagens en is houdster van drie gemeenschapsmodellen 49655-0003 (Zapp), 1218317-0001 en 1218317-0002 (Zapp-Xtra) én een niet-geregistreerd Gemeenschapsmodel.`In Duitsland heeft Maxi Miliaan meerdere procedures aangespannen met een beroep op haar Gemeenschapsmodellenrecht.

Babywelt vordert een verklaring van geen inbreuk in de EU op de Gemeenschapsmodelrechten van Maxi Miliaan. Vanwege een beperkte beschermingsomvang voor wat betreft de kenmerkende elementen die het gevolg zijn van het vormgevingserfgoed (13 voorbeelden worden in de uitspraak getoond) en de technische haalbaarheid zou er geen inbreuk worden gemaakt. Subsidiair wordt een beroep op voorgebruik gedaan wat betreft de Flic- en Flac-kinderwagens.

Ondanks dat veel kenmerken van de Zapp- en Zapp Xtramodellen reeds bekend zijn, of technisch zijn bepaald, kan aan de modellen door de specifieke combinatie nieuwheid en eigen karakter niet worden ontzegd. Aan de hand van 12 kenmerken vergelijkt en oordeelt de rechtbank dat de combinatie van de besproken elementen voor een geheel andere totaalindruk zorgen. Als de kap, beugel en korf bij de vergelijking worden betrokken - dat zijn demontabele onderdelen - is er dus een nog grotere afstand tot en derhalve evenmin sprake van inbreuk op de Gemeenschapsmodellen van Maxi Miliaan.

De door Maxi Miliaan gesuggereerde kostenbesparing is feitelijk niet aan de orde, omdat er geen bodemprocedure in Duitsland aanhangig was die betrekking had op dezelfde modelrechten. De rechtbank ziet geen reden om  de 1019h Rv-vordering af te wijzen of te beperken.

4.24. Zoals in 4.14 reeds overwogen leidt de combinatie van de besproken kenmerken van het Zapp-model en de Zapp Xtra-modellen tot het beeld van een gestroomlijnde, strak en modern vormgegeven kinderwagen met designuitstraling. De Fit+, Kiss+, Flic- en Flac-kinderwagens met hun op losse wijze aangebrachte stoffering hun frame dat geen vloeiende ellips is en de duwbeugel in plaats van handvatten, leveren een geheel andere totaalindruk op, namelijk die van een massievere, meer doorsnee kinderwagens zonder designuitstraling.

Proceskosten 4.31. De rechtbank overweegt dat nu deze procedure betrekking heeft op intellectuele eigendomsrechten als bedoeld in artikel 1019 Rv, de door Babywelt gevorderde proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv in beginsel toewijsbaar is. In de omstandigheid dat Babywelt deze procedure in Nederland is begonnen, terwijl zij mogelijk ook een procedure in Duitsland had kunnen aanspannen, ziet de rechtbank geen reden om Babywelt haar vordering betreffende de proceskosten te ontzeggen of deze te beperken. Uit hetgeen door partijen naar voren is gebracht, volgt dat er ten tijde van het aanbrengen van de onderhavige procedure geen bodemprocedure in Duitsland aanhangig was met betrekking tot dezelfde modelrechten van Maxi Miliaan en dezelfde kinderwagens van Babywelt als die in deze procedure aan de orde zijn, zodat de door Maxi Miliaan gesuggereerde kostenbesparing feitelijk niet aan de orde is. Maxi Miliaan heeft niet onderbouwd waarom de procestactische motieven die Babywelt voor ogen zouden hebben gestaan, aan toewijzing van de door haar gevorderde proceskostenveroordeling in de weg zouden kunnen staan. Ook is niet onderbouwd tot welke dubbele kosten de onderhavige procedure zou hebben geleid. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de bezwaren van Maxi Miliaan tegen de door Babywelt gespecificeerde proceskosten passeert. De kosten aan de zijde van Babywelt worden conform de overigens onbestreden specificatie van Babywelt begroot op € 65.595,11 aan advocaatkosten en verschotten en worden, zoals onbestreden gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Dictum De rechtbank verklaart voor recht dat met het type Fit+/Kiss+-kinderwagens en met het type Flic-/Glac-kinderwagens geen inbreuk wordt gemaakt in de Europese Unie op de rechten van Maxi Miliaan uit hoofte van het ingeschreven Gemeenschapsmodel (...) en de ingeschreven Gemeenschapsmodellen noch op de eventuele rechten van Maxi Muliaan uit hoofde van het ongeregistreerd model (...).

IEF 11236

Mobiele telefoon voor senioren

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 26 april 2012, KG ZA 12-140 (Doro AB tegen  Hesdo c.s.)

Uitspraak ingestuurd door Ewoud Swart en Willem Hoorneman, C'M'S' Derks Star Busmann.

Gemeenschapsmodellenrecht op toetsen van een mobiele telefoon voor senioren. Doro ontwerpt en produceert mobiele telefoons die zich onderscheiden in eenvoud en simpel gebruik. Zij heeft een Gemeenschapsmodelrecht 001670167-003 geregistreerd. Hesdo is een groothandel en verkoopt de Fysic 9700.

Het toetsenbord van de 'Fysic 9700' wijkt af van de modelregistratie en er is geen sprake van een modelrechtinbreuk. ln het kader van dit kort geding heeft Doro naar voorlopig oordeel, gezien het vormgevingserfgoed dat ook bij de beoordeling van het bestaan van een auteursrechtelijk werk een rol speelt, niet aannemelijk gemaakt dat de rangschikking en de verhouding van de toetsen ten opzichte van elkaar, in samenhang met de vormen van de toetsen, zoals die in de omkadering is waar te nemen - uitdrukkelijk zonder dat daarbij wordt gelet op de kleuren en de (vormgeving van de) iconen - zodanige uitdrukking geven aan de creatieve geest van de ontwerper, dat een intellectuele schepping een auteursrechtelijk beschermd werk is ontstaan.

4.7. Het gedeelte van het toetsenbord van de Fysíc 9700 bestaat evenals het model uit een rechthoekige middelste toets met een pijl naar boven en een pijl naar beneden, geflankeerd door links een rechthoekige toets met een "opnemen-icoon" en rechts een rechthoekige toets met een verbinding verbreken-icoon". Blj de Fysic 9700 ontbreekt evenwel het in het oog springende element van de groene bies. Ook de gebruikte iconen vertonen duidelijke verschillen. Voorshands is de voorzieningenrechter met Doro van oordeel dat de iconen intemationale symbolen vertegenwoordigen die doorgaans in de kleuren groen en rood worden gebruikt. Dit neemt niet weg dat binnen deze grenzen de vrijheid bestaat om de iconen op allerlei wijzen vorm te geven, zonder dåt dit afbreuk doet aan de duidelijkheid van het symbool, waaraan Hesdo c.s. naar voorlopig oordeel invulling heeft gegeven door op een afwijkende wijze de iconen vorm tc geven. Bovendien is er
verschil tussen de kleuren van de toetsen van het model (zwart) ten opzichte van dat gedeelte van het toetsenbord van de Fysic 9700 (wit) en is de toets met pijlen in het model een geheel en bij de Fysic 9700 opgedeeld in twee afzonderlijke toetsen. Doro heeft betoogd dat ook in het model de toets met pijlen is opgedeeld, maar dat is uit de bij de inschrijving behorende afbeelding niet althans niet voldoende duidelijk af te leiden.

4.8. Een en ander leidt tot de voorlopige conclusie dat gelet op het vormgevingserfgoed, de Fysic 9700 op de punten die het eigen karakter van het model bepalen in betangrijke mate afwijkt van het model. Gezien deze verschillen moet vooralsnog worden geoordeeld dat het betreffende gedeelte van het toetsenbord van de Fysic 9700 een
andere algemene indruk maakt dan het model, zodat van inbreuk geen sprake is. De vorderingen die zien op modelrechtinbreuk zullen dientengevolge worden afgewezen.

4.1 l. Vooropgesteld wordt dat tussen partijen in confesso is dat de toetsen binnen de omkadering zoals weergegeven onder 3.3, afzonderl[ik beschouwd als zodanig geen intellectuele schepping vormen. Enkel via de keuze, de schikking en de combinatie van deze toetsen op een oorspronkelijke wijze kan de ontwerper daarvan uitdrukking van zijn creatieve geest geven en tot een resultaat komen dat een intellectuele schepping vormt. (vergelijk Infopaq r.o. 45). ln het kader van dit kon geding heeft Doro naar voorlopig oordeel" gezien het vormgevingserfgoed dat ook bij de beoordeling van het bestaan van een auteursrechtelijk werk een rol speelt niet aannemel[ik gemaakt dat de rangschikking en de verhouding van de toetsen ten opzichte van elkaar, in samenhang met de vormen van de toetsen, zoals die in de omkadering is waa¡ te nemen - uitdrukkelijk zonder daf daarbij wordt gelet op de kleuren en de (vormgeving van de) iconen - zodanige uitdrukking geven aan de creatieve geest van de ontwerper, dat een intellectuele schepping een auteursrechtelijk beschermd werk is ontstaan. Aan de vraag of Hesdo c.s. inbreuk maakt op het auteursrecht van Doro, komt de voorzieningenrechter dientengevolge niet toe. De vorderingen die zien op de auteursrechtinbreuk worden om die reden eveneens afgewezen.

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (Strijd over seniorentelefoon)

IEF 11201

Door driehoeken op een sneeuwschuiver

OHIM derde Kamer van Beroep 9 maart 2012, zaak R 1007/2010-3 (Triuso-Qualitätswerkzeuge GmbH tegen Drokoz)

Nietigheidsprocdure over Gemeenschapsmodel 809322-0001 voor een blad van een (sneeuw-)schuiver. Volgens de Invalidity Division en de Third Board of Appeal geen sprake van strijd met het eerdere Gemeenschapsmodel 670971-0001, aangezien het model door de toegevoegde driehoeken op meer dan ondergeschikte punten verschilt met het oudere model en het een andere algemene indruk wekt bij de geinformeerde gebruiker. Als gevolg van het gebruik van zwart-wit afbeeldingen in het modeldepot speelt kleur geen rol in de beoordeling van de geldigheid. Verschillen in donkere en lichtere vlakken kunnen echter wel in aanmerking worden genomen.

In citaten:

Nieuwheid
20. The invalidity applicant has not argued against the contested decision’s findings that the contested RCD is not identical to the prior design. The Board endorses the conclusion of the contested decision that the prior design and the contested RCD are not identical within the meaning of Article 5 CDR (lack of novelty). The triangular shapes on the tray, the shape and darker tone of the joint, the slightly curved lateral frame and the darker tone of the inner and outer lateral sides of the shovel of the contested RCD constitute the main differences to the prior design which prevents an identity in this case.

De vrijheid van de ontwerper
26. The contested decision found that the freedom of the designer particularly with regard to the shape, size and material of the design is limited by the requirement that a shovel be capable of collecting snow or waste. Despite these technical
constraints, the designer has a wide choice of shapes, colours, materials and ornamentation left at his/her disposal. The Board agrees with this assessment, which has not been disputed by the invalidity applicant. When referring to the comparison with other shovels, the invalidity applicant concludes that the freedom of the designer for these products is large.

De algemene indruk bij de geïnformeerde gebruiker
28. The features that are shared by the designs represent the basic elements of a shovel, that is, a tray with a linear blade, a wall surrounding the tray on three sides, and a joint for the stick. With respect to these elements, the designer does not have a high degree of freedom in design, since they are characteristics required for technical reasons.

29. The differentiating features of the contested RCD in comparison to the prior design mentioned in the contested decision are:
− the ornamentation of the two triangles on the tray;
− the rectangular shape and tone of the joint for the stick.

30. Moreover, the Board observes two further differentiating features, namely:
− the slightly curved lateral frame;
− the darker tone of the inner and outer lateral sides of the shovel.

31. These last two features may be less striking. However, they contribute to a different perception of the overall impression produced by the two designs on the informed user.

32. The Board therefore concludes that the designs do not produce the same overall impression, especially when considering the limitations placed on the designer’s freedom due to the functionality of a shovel.

IEF 11192

Kroniek van de Intellectuele Eigendom 2011

D.J.G. Visser 'Kroniek van de Intellectuele Eigendom', NJB 13 april 2012, afl. 15 p. 1041-1049.

Filteren, blokkeren en afsluiten. Uploaden en downloaden. Afvullen, navullen en hervullen. Tablet-computers, bh’s met extra bandjes en altijd weer die spijkerbroeken en die kinderstoelen. Sleutelwoorden, kleuterfoto’s, flippo’s en de geïnformeerde gebruiker. Het merkenrecht is al volledig Europees. Het auteursrecht zit in een Europese stroomversnelling. Het modellenrecht kreeg zijn eerste uitspraken van het Europese Hof. In het octrooirecht discussieert men over de vestigingsplaats van een gemeenschappelijk octrooigerecht en over eerlijk, redelijk en niet-discriminerend licentiëren. De geschriftenbescherming lijkt nu echt verleden tijd.

Lees de gehele publicatie hier (directe pdf-link).

IEF 11151

Meerdere modellen niet onvoldoende duidelijk

Hof 's-Gravenhage 3 april 2012, LJN BW0094 (The Heating Company B.V. B.A. tegen Instamat Warmtetechniek B.V.)

Uitspraak mede ingezonden door Hemke de Weijs, Nysingh advocaten.

Modellenrecht op designradiatoren. Beschermingsomvang. Vrijheid van de ontwerper (art. 10 GModVo). Maatman (PepsiCo/Grupo Promer).

Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep IEF 5600. THC is ontwerper en producent van de designradiatoren 'Carré' en 'Carré Bath', zij heeft een internationaal model en een Gemeenschapsmodel gedeponeerd. Instamat is leverancier van designradiatoren. Zij brengt in Nederland radiatoren op de markt onder de naam 'Quadro' en 'Quadro Bath'.

Dat er meerdere modellen in één depot zijn neergelegd, maakt het depot, volgens Instamat ontoelaatbaar onduidelijk. Het Hof ziet dat anders: Niet valt in te zien dat het meervoudige depot er in dit geval toe leidt dat de kenmerkende eigenschappen van de respectieve modellen onvoldoende duidelijk uit de registratie blijken. Het hof wijst de grieven af en bekachtigt het vonnis.

In citaten, de casuïstiek:

Het DM-depot en de Quadro

15. Nu rechthoekige, verticaal geplaatste buizen al op de markt waren (zie rov. 11), komt aan het model in zoverre geen eigen karakter toe. De door de rechtbank in rov. 2.5 afgebeelde radiator 'Thermic Line design' biedt daarvan een voorbeeld. Uit dat voorbeeld blijkt ook dat buizen waarvan de diepte groter is dan de breedte al op de markt waren. Ook in zoverre ontbeert het model derhalve eigen karakter. THC stelt dat de 'hoekigheid' van de hoeken van de buizen (waarmee zij bedoelt: de scherpte van de hoeken), wel nieuw was. Hoewel Instamat dat bestrijdt, gaat het hof daarvan voorshands uit. Het model maakt derhalve ten opzichte van het vormgevingserfgoed een andere algemene indruk doordat de bekende rechthoekige, verticaal geplaatste buizen scherpe (in tegenstelling tot een enigszins afgeronde) hoeken hebben, doordat de buizen een bepaalde breedte/diepte verhouding hebben en doordat zij op een bepaalde afstand van elkaar zijn geplaatst, een en ander zoals blijkt uit detailtekening 4.2. Bij pleidooi heeft THC nog een beroep gedaan op het feit dat de verticale buizen zijn geplaatst op ronde collectorbuizen. Afgezien van de vraag of het THC vrijstond zich voor het eerst bij pleidooi op dit kenmerk te beroepen, geldt dat Instamat onweersproken heeft gesteld dat ronde collectorbuizen gebruikelijk zijn, zodat dit kenmerk niet het eigen karakter van het model bepaalt.

16. Het hof is voorshands van oordeel dat de Quadro op de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk maakt dan model nr. 4. Weliswaar heeft ook de Quadro "hoekige hoeken", maar de verhoudingen tussen de diepte en de breedte van de buizen en tussen de breedte van de buizen en de breedte van de tussenruimte zijn zodanig anders dat de Quadro niettemin een andere algemene indruk maakt. In model nr. 4 zijn de buizen ongeveer twee maal zo diep als breed. De ruimte tussen de buizen is gelijk aan de breedte van de buizen. Daardoor maakt het model een vrij transparante indruk. Het ter zitting meegebrachte model Zana, dat model 4 qua afmetingen dicht nadert, bevestigt dat beeld. Bij de Quadro daarentegen verhoudt de diepte van de buizen zich tot de breedte daarvan zich als 2:1,5. De buizen maken derhalve een meer vierkante indruk. De ruimte tussen de buizen verhoudt zich tot de breedte van de buizen als 0,9:1,5. Die tussenruimte is derhalve aanmerkelijk minder breed dan een buisbreedte. Daardoor maakt de Quadro een vrij massieve indruk, hetgeen bevestigd wordt door de hiervoor in rov. 2.4 weergegeven afbeelding van de Quadro (en het ter zitting meegebrachte model van de Quadro). Het hof is derhalve voorshands van oordeel dat Instamat door de verhandeling van de Quadro geen inbreuk maakt op model nr. 4 van het DM-depot.

17. Voor zover THC zich wat de diepte van de buizen mede beroept op model nummer 1 van het DM-depot baat dat haar niet. De modelbescherming gaat niet zover dat een modelhouder zich, ter ondersteuning van een gestelde inbreuk, op kenmerken van verschillende modellen kan beroepen en aldus een "combinatiemodel" in het leven kan roepen dat niet als zodanig is gedeponeerd. Dat de Quadro inbreuk maakt op model nr. 1 als geheel is door THC niet gesteld.


Het GM en de Quadro Bath

21. Het hof is voorshands van oordeel dat de Quadro Bath op de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk maakt dan het GM. Weliswaar heeft ook de Quadro Bath "hoekige" buizen, die (weliswaar niet helemaal, maar wel) bijna vierkant zijn, maar de tussenruimte tussen de buizen in de clusters is veel groter, te weten: de helft van een buisbreedte. Daardoor maken de vlakken en daarmee de radiator, zoals het hof ook heeft kunnen vaststellen aan de hand van het ter zitting meegebrachte model van de Quadro Bath, een veel transparantere indruk dan het GM, dat immers uit vrijwel aaneengesloten vlakken bestaat. Het hof is derhalve voorshands van oordeel dat Instamat met de verhandeling van de Quadro Bath geen inbreuk maakt op het GM.