Octrooirecht  

IEF 9447

Een negatief declaratoir

Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 maart 2011, KG ZA 10-1556, Canusa Systems Ltd tegen Frans Nooren Afdichtingssystemen B.V. & Stopaq B.V. 

Octrooirecht. Gedaagde Nooren is houdster van 2 Europese octrooien m.b.t. corrosiebescherming van in het bijzonder pijpleidingsystemen. Eiser vordert een bevel aan licentiehouder Stopaq om te gehengen en te gedogen dat eiser in Nederland haar voorgenomen nieuwe producten vervaardigt en exploiteert, alsmede een wapperverbod m.b.t. deze nieuwe producten. De vorderingen worden afgewezen.

4.2. Voorop wordt gesteld dat de gevraagde voorzieningen naar voorlopig oordeel neerkomen op een negatief declaratoir in kort geding. Dat de eerste vordering is gedaan in de vorm van een bevel tot gehengen en gedogen (zoals is verduidelijkt tijdens de mondelinge behandeling: in afwachting van een definitieve uitspraak in de bodemzaak (die overigens desgevraagd nog niet aanhangig bleek te zijn gemaakt door Canusa) en uitsluitend voor zover het de producten betreft waaromtrent Canusa samenstellingsgegevens aan Stopaq heeft verschaft), maakt dat naar voorlopig oordeel niet anders. Canusa heeft voorshands overigens gelijk met haar betoog dat de kwalificatie van Stopaq dat dit een "anti-suit injunction" zou betreffen, te ver gaat, omdat de voorziening een gehengen en gedogen vorm hangende een bodemoordeel betreft en uitsluitend wordt gevraagd met betrekking tot de thans door Canusa voorgenomen producten in de samenstelling zoals die beweerdelijk volgens Canusa zou zijn geopenbaard. Canusa heeft Stopaq gesommeerd om binnen een door haar gestelde termijn op basis van door haar verschaft (in de visie van Stopaq: te beperkt) materiaal te verklaren dat dat materiaal niet onder de beschermingsomvang valt van twee octrooien. Dat heeft Stopaq niet binnen de haar door Canusa gestelde termijn en op grond van de hoeveelheid haar door Canusa verschaft materiaal kunnen doen en zij heeft Canusa aangegeven wat haar redenen daarvoor zijn. Door vervolgens zonder een bodemprocedure te beginnen een bevel tot gehengen en gedogen in kort geding uit te lokken, poogt Canusa materieel een negatief declaratoir in kort geding te verkrijgen en dat is naar de heersende opvatting niet mogelijk.

4.3. Daarbij wordt evenzeer vooropgesteld dat Stopaq Canusa en haar afnemers in Nederland op geen enkele wijze heeft aangesproken, gewaarschuwd of anderszins heeft bejegend met betrekking tot de litigieuze producten, zoals Stopaq onbestreden heeft aangegeven. Zij heeft Canusa ook niet gewezen op haar in deze zaak centraal staande octrooien met betrekking tot de Nederlandse markt. Het enige dat zij in feite niet wenst te doen, is de door Canusa verlangde verklaring van niet-inbreuk verschaffen binnen de door Canusa gestelde randvoorwaarden. Stopaq heeft naar voorlopig oordeel terecht aangegeven dat zij daartoe in de omstandigheden van dit geval geen rechtsplicht heeft en zij mitsdien niet onrechtmatig jegens Canusa handelt of dreigt dat te gaan doen. Een belangenafweging maakt dat de gehengen en gedogen voorziening alleen al daarom moet worden afgewezen, zoals Stopaq terecht aanvoert. Daartoe wordt nader als volgt overwogen.

4.6. (…) Canusa erkent op zichzelf de stelling van Stopaq dat in het algemeen geen rechtsregel Stopaq verplicht om jegens een ander rechtssubject als Canusa juridisch stelling te nemen ten aanzien van wat dan ook. Canusa betoogt evenwel dat de positie van Stopaq van kleur verschiet in het licht van de door Canusa aangevoerde omstandigheden. (…)

4.7. Hoewel de voorafgaande samenwerking tussen partijen – concurrenten op het aan de orde zijnde gebied – op zichzelf een inkleuring kan verschaffen die tot grotere maatschappelijke zorgvuldigheid jegens elkaar verplicht, wordt voorshands geoordeeld dat Stopaq's opstelling niet met de maatschappelijke betamelijkheid botst.

4.9. Overigens valt niet in te zien hoe de procedures in Duitsland zelf de opstelling van Stopaq (dreigend) onrechtmatig zouden kunnen inkleuren, zoals Canusa zonder voldoende substantiëring stelt. (…)

(…)

4.12. Aan de voorwaarden voor toewijzing van een "wapperverbod" is naar voorlopig oordeel evenmin voldaan. Er is in Nederland voorshands geoordeeld geen sprake van handhaving van de octrooien door Stopaq jegens Canusa, laat staan van handhaving tegen beter (behoren te) weten in, als neergelegd in vaste rechtspraak op dit punt. (…)

Lees het vonnis hier.

IEF 9439

Streng haar

Rechtbank ’s-Gravenhage, 23 februari 2011, HA ZA 06-1857, SES Nederland B.V. tegen [X]

Octrooirecht. Vernietiging EP en NL octrooi m.b.t. ‘een werkwijze voor het in het haar vastmaken van een streng haar’ (hairextensions). Proceskosten conform liquidatietarief, nu de dagvaarding reeds in 2005 is uitgebracht.

Eiser SES brengt het product SES Creative Hairextensions Cold Fix in Nederland op de markt. Naar aanleiding van de verhandeling door SES van dit product heeft [X] een kort geding tegen (onder meer) SES aanhangig gemaakt waarin hij onder meer een inbreukverbod vorderde met betrekking tot NL 056 en EP 289. Bij vonnis van 7 december 2005 [IEF 1314] oordeelde de voorzieningenrechter van deze rechtbank kort gezegd dat er een gerede kans is dat NL 056 in een bodemprocedure ongeldig zal worden bevonden wegens gebrek aan nieuwheid en dat EP 289 ongeldig zal worden bevonden wegens gebrek aan inventiviteit. Het door [X] gevorderde inbreukverbod werd afgewezen.

Op verzoek van SES heeft het (toen nog geheten) Octrooicentrum Nederland op 10 mei 2006 een advies uitgebracht met betrekking tot de geldigheid van NL 056. Dit advies luidt dat alle conclusies van het octrooi vernietigbaar zijn wegens gebrek aan inventiviteit ten opzichte van US 387 en/of Jayne. In casu concludeert de rechtbank eveneens dat de beide octrooien van gedaagde niet in stand kunnen blijven. 

Nietigheid EP 289: 4.13. Gesteld voor het hiervoor geformuleerde objectieve technische probleem, zou de vakman derhalve zonder inventieve arbeid komen tot het vervangen van thermoplastische lijm door latexlijm, en daarmee tot het in acht nemen van een wachttijd tussen het aanbrengen van de lijm en het bevestigen van de haarstreng, alsmede tot het gebruik van minerale olie voor het weer verwijderen van de haarstreng. Het toepassen van alle maatregelen van conclusie 1 van EP 289 ligt kortom voor de hand. Conclusie 1 is derhalve nietig wegens gebrek aan inventiviteit.

4.20. Gelet op het bovenstaande luidt het oordeel van de rechtbank dat geen van de conclusies van EP 289 inventief is. De nietigheidsvordering met betrekking tot (het Nederlandse deel van) EP 289 zal worden toegewezen.

Nietigheid NL 056: 4.21. Dat NL 056 inmiddels niet meer van kracht is doet aan het belang van SES bij haar nietigheidsvordering ter zake van dit octrooi niet af. SES heeft immers belang bij vernietiging voor zover dit octrooi van kracht is geweest, gelet op het feit dat de door SES gevorderde schadevergoeding mede gebaseerd is op gestelde inbreuk op NL 056.

4.22. Conclusie 1 van NL 056 omvat minder maatregelen – en is daarmee ruimer – dan conclusie 1 van EP 289. In het voorgaande is vastgesteld dat conclusie 1 van EP 289 niet inventief is. Dit geldt daarmee eveneens voor conclusie 1 van NL 056. De overige conclusies van NL 056 zijn eveneens nietig op dezelfde gronden als hiervoor ten aanzien van de volgconclusies van EP 289 is overwogen. Ook de nietigheidsvordering met betrekking tot NL 056 – voor zover het octrooi van kracht is geweest – zal daarom worden toegewezen.

1019h proceskosten: 4.23.(…) In de onderhavige procedure is de zaak aangebracht op 14 juni 2006, na de uiterste implementatiedatum, maar is de dagvaarding uitgebracht op 29 november 2005, dus vóór 29 april 2006. Naar het oordeel van de rechtbank staat de rechtszekerheid er in gevallen waarin de dagvaarding is uitgebracht vòòr 29 april 2006 aan in de weg dat de proceskosten richtlijnconform zouden worden berekend en aldus naar evenredigheid zouden worden toegekend5. De berekening van de proceskosten zal daarom plaatsvinden volgens het gebruikelijke liquidatietarief.

Lees het vonnis hier.

IEF 9437

Het snijden en roeren van wrongel

Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, 24 februari 2011, KG ZA 11-33, TéDé Automatisering c.s. tegen Tetra Laval Holding & Finance S.A. (met dank aan Wim Maas, Deterink).

Octrooirecht. Executiegeschil. EP m.b.t. ‘het snijden en roeren van wrongel.’ TéDé c.s. eisen i.c. dat het Tetra wordt verboden om het vonnis gewezen in een eerder Haagse executiegeschil tussen partijen (Rechtbank ’s-Gravenhage, 17 november 2010, IEF 9233) ten uitvoer te leggen dan wel deze tenuitvoerlegging te schorsen. De voorzieningenrechter oordeelt dat eisers geen dwangsommen hebben verbeurd. 1019h proceskosten.

Bevoegdheid: Tetra stelt dat de vordering van TéDé c.s. gestoeld is op de onmogelijkheid om aan de veroordeling te voldoen. De bevoegdheid van de rechter zou derhalve moeten worden bepaald aan de hand van artikel 611d Rv. De Voorzieningenrechter te Zwolle neemt echter bevoegdheid aan op grond van artikel 438 lid 1 Rv, nu de vordering van eiseressen niet gestoeld is op een onmogelijkheid om aan het vonnis te voldoen, maar juist op het standpunt dat zij wel degelijk volledig aan het vonnis had voldaan.

Afzonderlijke opgave: 4.4. Tetra heeft eisers in de eerste plaats verweten dat zij niet volledig aan het dictum van het vonnis van 17 november 2010 hebben voldaan, omdat zij niet afzonderlijk een door een accountant gecertificeerde schriftelijke opgave hebben gedaan van alle in bet dictum genoemde punten. (…) De voorzieningenrechter overweegt dat door Tetra niet is betwist dat, vanwege de onderlinge verhoudingen tussen TéDé en Kaamps, door TéDé enkel opgave kan worden verschaft omtrent de inrichtingen en door Kaamps omtrent de wrongelproductie. TéDé en Kaamps kunnen dus niet ieder afzonderlijk opgave doen van alle in het dictum genoemde punten. Gelet hierop kan het dictum van het vonnis van 17 november 2010 niet anders worden begrepen dan dat door TéDé en Kaamps opgave moet wordt gedaan van de punten waarover zij informatie kunnen verschaffen. Dat Tetra er belang bij heeft om twee rapporten kunnen vergelijken, betekent niet dat het dictum op een andere wijze moet worden uitgelegd. Het doel van de veroordeling is immers dat Tetra wordt geinformeerd over de inrichtingen en de wrongelproductie en niet de mogelijkheid om twee rapporten te vergelijken.

Snijramen: 4.5. In de tweede plaats heeft Tetra eisers verweten dat zij niet hebben verklaard over wat er met de oude snijramen is gebeurd. Volgens Tetra volgt uit de context van het vonnis dat eisers ook daarvan opgave hadden moeten doen. De voorzieningenrechter overweegt dat, zoals onder 4.3 reeds is overwogen, de veroordeling van eisers om opgave te doen beperkt dient te worden geïnterpreteerd. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit het dictum noch uit de overwegingen van het vonnis van 17 november 2010 dat eisers ook hadden moeten opgeven wat er met de oude snijramen is gebeurd. Voorshands oordelend kan eisers niet worden verweten dat zij daarvan geen opgave hebben gedaan en hebben zij op deze grond evenmin dwangsommen aan Tetra verbeurd. (…) Indien het voor Tetra van zodanig belang was om te weten wat er met de oude snijramen is gebeurd, dan had Tetra dit expliciet in haar petitum moeten opnemen.

4.6. De slotsom is dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is van schending van het vonnis van 17 november 2010 door eisers en dat eisers derhalve geen dwangsommen hebben verbeurd aan Tetra.

Lees het vonnis hier

IEF 9435

Uitsluitend nog de proceskostenveroordeling

Desso VersoRechtbank ’s-Gravenhage, 23 februari 2011, HA ZA 10-817, Interface (en Best Wool) tegen Desso em HA ZA 10-2071, Desso tegen Best Wool Carpets & Interface. (eveneens met dank aan Gertjan Kuipers, Thomas Conijn en Robbert Sjoerdsma, De Brauw Blackstone Westbroek).

Octrooirecht. 1019h Proceskosten. Vonnis in twee zaken, ‘de inbreukprocedure’ en ‘de nietigheidsprocedure.’ EP Interface m.b.t. ‘werkwijze voor het vervaardigen van tapijt en aldus vervaardigd tapijt.’ Interface dagvaardt Desso ter zake van octrooi-inbreuk. Desso vordert in afzonderlijke procedure (de octrooihouders zijn niet allebei betrokken bij de inbreukprocedure) de nietigheid van het EP.

Tijdens de procedure doen Interface en Best Wool “om hun moverende redenen” afstand van het NL deel van EP en Interface vermindert in de inbreukprocedure haar eis tot nihil. Desso handhaaft de vordering tot veroordeling en de volledige proceskosten. Interface wordt veroordeeld in de volledige proceskosten in de inbreukprocedure (€ 87.083,00) en Interface en Best Wool worden veroordeeld in de volledige proceskosten in de nietigheidsprocedure (€ 18.187,00). “Dat Desso en Desso Group in dit geval hebben nagelaten na sommatie door Interface direct de openbaar voorgebruiker bij naam te noemen, maakt het nog niet onbillijk dat Interface de kosten van Desso van Desso Group moet dragen.”

4.2. In de inbreukprocedure moet Interface worden veroordeeld in de proceskosten. Na de vermindering van eis door Interface en het vervallen van het Nederlandse deel van EP 170 dient Interface namelijk als de in het ongelijk gestelde partij te worden aangemerkt. Voor de inbreukprocedure is dit door Interface erkend.

4.3. In de nietigheidsprocedure zijn Interface en Best Wool als de in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Met het doen van afstand van het octrooi hebben Interface en Best Wool in feite erkend dat Desso het gelijk aan haar zijde heeft in het geschil over de geldigheid van EP 170. Het feit dat de vordering van Desso wordt afgewezen, kan – anders dan Interface en Best Wool betogen – niet leiden tot een ander oordeel. De vordering is namelijk wel terecht ingesteld. Ook de omstandigheid dat Desso ervoor heeft gekozen de nietigheidsdagvaarding niet in het octrooiregister in te schrijven – en zij zodoende de mogelijkheid heeft laten bestaan dat het octrooi zou worden ingetrokken – doet niet af aan het ongelijk van Interface en Best Wool.

4.4. De stelling van Interface dat de billijkheid zich verzet tegen een veroordeling van haar in de proceskosten in de inbreukprocedure omdat de door Desso en Desso Group gemaakte kosten voorkomen hadden kunnen worden als Desso en Desso Group eerder openheid van zaken hadden gegeven over het openbaar voorgebruik door Masland, wordt verworpen. Een octrooihouder die een inbreukprocedure aanhangig maakt en in die procedure in het ongelijk wordt gesteld, dient in beginsel de als gevolg daarvan door gedaagde gemaakte kosten te vergoeden. Dat Desso en Desso Group in dit geval hebben nagelaten na sommatie door Interface direct de openbaar voorgebruiker bij naam te noemen, maakt het nog niet onbillijk dat Interface de kosten van Desso van Desso Group moet dragen, alleen al omdat Desso en Desso Group een goede reden hadden om die naam op dat moment nog niet te noemen. Desso en Desso Group hebben namelijk – als zodanig onweersproken – aangevoerd dat zij begin 2010 nog bezig waren met het verzamelen van het bewijs van het voorgebruik en dat gegronde vrees bestond dat het verkrijgen van dat bewijs lastiger zou worden als zij Interface de naam van de voorgebruiker zouden geven omdat Masland zaken deed met Best Wool.

4.5. Dat Desso en Desso Group in reactie op het verzoek van Interface om informatie over het voorgebruik niet hebben gezegd dat zij nog bezig waren met het verzamelen van het bewijs, kan evenmin leiden tot een ander oordeel, alleen al omdat gesteld noch gebleken is dat Desso en Desso Group wisten of dienden te beseffen dat die informatie Interface zou weerhouden van het starten van een procedure. Integendeel, Desso en Desso Group hebben aangevoerd dat zij ervan uitgingen dat die informatie Interface daar niet van zou weerhouden omdat zij het verwijt van octrooinbreuk enkel zagen als een poging van Interface om “terug te slaan” nadat Desso haar had aangesproken over een reclame-uiting (zie r.o. 2.4). Daarnaast hebben zij er in dit verband op gewezen dat Interface ook niet direct na kennisneming van de argumentatie van Desso in de nietigheidsprocedure de vorderingen in de inbreukprocedure heeft ingetrokken, maar verweer heeft gevoerd. In het licht van een en ander kan niet worden aangenomen dat Interface daadwerkelijk zou hebben afgezien van de inbreukprocedure als Desso haar zou hebben meegedeeld bezig te zijn met het verzamelen van het bewijs, laat staan dat Desso en Desso Group wisten of dienden te beseffen dat zij een inbreukprocedure hadden kunnen voorkomen door het doen van die mededeling.

(…) 4.8. Dat de kosten aanzienlijk hoger zijn dan de door Interface opgegeven kosten, maakt niet dat de kosten onredelijk hoog of onevenredig zijn. Desso en Desso Group hebben immers uitgebreide werkzaamheden moeten verrichten ter onderbouwing van de nietigheid van het octrooi, terwijl Interface en Best Wool wat betreft het openbaar voorgebruik hebben kunnen volstaan met een summiere conclusie die – naar zij zelf zeggen – slechts diende ter bewaring van hun positie.

Lees het vonnis hier.

IEF 9433

Ononderbroken koken

Rechtbank ’s-Gravenhage, 23 februari 2011, HA ZA 10-1264, John Bean Technologies tegen Afoheat (met dank aan Titus Engels, Vondst Advocaten)

Octrooirecht. EP gedaagde m.b.t. een werkwijze voor het ononderbroken koken van vleesvoedingsproducten. Eiser vordert de vernietiging van het Nederlandse deel, maar ziet zijn  vorderingen afgewezen. De conclusies van het octrooi zijn niet niet-nieuw en inventief. Het pas bij pleidooi opwerpen van nieuwe geldigheidsbezwaren is i.c. in strijd met de goede procesorde, in het bijzonder die van het versneld regime voor octrooizaken.

4.14. Maar zelfs indien wordt uitgegaan van Sunao en de vakman, die het verlies van water in het vlees tijdens het kookproces wit verminderen met behoud van organoleptische eigenschappen en voedingsstoffen, zou komen tot de toepassing van deze inrichting voor het koken van vlees, zou hij daarmee nog niet zijn gekomen tot de maatregelen van de werkwijze van conclusie 1 omdat Sunao geen tunneloven openbaart. Conclusie 1 is dus inventief te achten bij vertrek vanuit Sunao. Om dezelfde reden komt de vakman niet tot de maatregelen van conclusie I indien hij de folder als vertrekpunt neemt.

4.15. Conclusie 2 is afhankelijk van conclusie I en is derhalve eveneens inventief te achten, De inventiviteit van conclusie 3 is niet (althans niet tijdig, zoals hiervoor is overwogen) bestreden. De overige volgconclusies zijn direct of indirect afhankelijk van conclusie 1,2 of 3 en zijn daarom eveneens inventief.

Lees het vonnis hier.

IEF 9418

Een gemeenschappelijk recht

The European Parliament gave its consent on Tuesday for a common EU patent system to be created using the enhanced cooperation procedure. In December 2010, twelve Member States made a request to launch such a procedure, after it was concluded that not all the Member States could agree on an EU-wide patent system. All the other Member States except Italy and Spain have since indicated they will sign up to the procedure. These two countries can still join in at any time if they wish.

Parliament gave its backing today for the procedure to go ahead by 471 votes to 160, with 42 abstentions. The Council of Competitiveness Ministers is expected to formally adopt the decision authorising enhanced cooperation on 9-10 March.  The Commission will then submit two legislative proposals: one establishing the single patent (under the co-decision procedure) and the other on the language regime (consultation procedure). In today's resolution, drafted by Klaus-Heiner Lehne (EPP-ED, DE), MEPs call on the Council to use the co-decision procedure for both proposals.

(Under the Lisbon Treaty, "enhanced co-operation" can be used to enable a group of Member States to adopt new common rules when a unanimous EU-wide agreement cannot be reached.)

Lees hier meer.

IEF 9412

Pixels

Rechtbank ’s-Gravenhage, 2 februari 2011, HA ZA 10-625, TNO tegen Bio-photonics Holding B.V.

Octrooirecht. Vonnis in incident.  Opzegging door TNO van licentie-overeenkomt m.b.t. tot enkele TNO-octrooien. Incident ziet op 843a Rv: vordering tot afgifte overeenkomst TNO en Derde. Vordering afgewezen.

5.2. Bio brengt hiertegen in dat de overeenkomst met Maquet zou zien op een camera die gebruik maakt van zogenaamde ‘pixel to pixel alignment’ en daarmee zou voldoen aan de definitie van ‘licensed products’ zoals bedoeld in de licentieovereenkomst tussen TNO en Bio. Daaronder zijn echter slechts te begrijpen producten die vallen onder de beschermingsomvang van de octrooien, die dus voldoen aan alle kenmerken van de geclaimde materie. Mede gezien de hiervoor weergegeven conclusies van de octrooien is niet in te zien dat een camera die gebruikmaakt van ‘pixel to pixel alignment’ reeds daarom onder enige conclusie valt. Voor zover Bio dat staande wil houden – zij lijkt er ook zelf vanuit te gaan dat een dergelijke camera niet onder het beschermingsbereik van EP 1 207 781 valt omdat zij opmerkt dat ‘de methode niet gelijktijdig met meerdere nabij infrarood golflengtes wordt toepast’ – moet die stelling als onvoldoende gemotiveerd terzijde worden geschoven. In het kader van dit incident moet er dus vanuit worden gegaan dat de overeenkomst met Maquet niet ziet op technologie die valt onder de reikwijdte van deze octrooien. Al gezien het voorgaande is er geen reden aan te nemen dat TNO vanwege het aangaan van een overeenkomst met Maquet in strijd met het in de licentieovereenkomst toegekende exclusieve recht van Bio heeft gehandeld.

5.4. Gezien het voorgaande ontbreekt een rechtmatig belang als bedoeld in artikel 843a Rv. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding – en al helemaal niet in dit stadium van de procedure – overlegging van de overeenkomst met Maquet te bevelen conform artikel 22 Rv.

Lees het vonnis hier.

IEF 9398

Wezenlijk anders

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 8 februari 2011, LJN: BP3734, Eiser tegen gedaagde.

Octrooirecht. EP’s m.b.t. sorteerinrichting (lopende band). Inbreukvordering toegewezen m.b.t. een van de twee in stelling gebrachte octrooien. Gedeeltelijke vernietiging vonnis waarvan beroep (Rechtbank ’s-Gravenhage, 23 september 2009, IEF 8206): het hof concludeert dat de sorteerinrichting van appellante geen inbreuk op het octrooi van geïntimeerde. In citaten:

3.2  De rechtbank heeft geoordeeld dat de sorteerinrichting van [appellante] niet onder de beschermingsomvang van conclusie 1 van EP 824 valt en heeft de vorderingen die daarop zien afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat EP 303 geldig is, dat de sorteerinrichting van [appellante] onder de beschermingsomvang van conclusie 1 van dit octrooi valt en dat inbreuk op EP 303 vast staat.

4.(…)  Aldus zijn alle grieven van [appellante] gericht tegen de beslissingen van de rechtbank aangaande EP 303. Zij zullen hierna gezamenlijk worden behandeld. EP 824 is in hoger beroep, bij gebreke van incidenteel appel, niet aan de orde en zal verder buiten behandeling blijven.

5.6  (…) Anders dan [appellante] aanvoert, is immers in vorengenoemde maatstaf niet de uitvindingsgedachte als maatstaf voor de beschermingsomvang tot uitgangspunt genomen, maar de conclusies in het licht van de beschrijving en de tekeningen. De uitvindingsgedachte vormt slechts een gezichtspunt bij het lezen van de conclusies, beschrijving en tekeningen, terwijl tevens de rechtszekerheid voor derden een gezichtspunt vormt.

(…)  9.4  Gelet op deze verschillen is van letterlijke inbreuk geen sprake. Ook van inbreuk bij wege van equivalentie is naar het oordeel van het hof geen sprake. Het moge juist zijn dat bij de sorteerinrichting van [appellante] sprake is van een relatief eenvoudige en stille constructie om een duwschoen over een dragerplaat te laten verschuiven waarbij drager en duwschoen min of meer één geheel vormen, de wijze waarop de inrichting van [appellante] dit resultaat bereikt is, gelet op het voorgaande, wezenlijk anders dan in EP 303 is beschreven.

Naar ’s hofs oordeel zal de gemiddelde vakman conclusie 1 (in het licht van de beschrijving en figuur 2) niet aldus begrijpen dat daaronder, de specifieke omschrijving zoals weergegeven onder h en i ten spijt, ook een constructie als die van [appellante] valt. Met andere woorden: voor de gemiddelde vakman zal de constructie van [appellante] niet (zonder inventieve denkarbeid) als equivalente variant van de in het octrooi beschreven installatie voor de hand liggen. Met de glijfunctie van [appellante] wordt niet op in wezen dezelfde wijze hetzelfde resultaat bereikt. Onder die omstandigheden brengt de rechtszekerheid mee dat moet worden geoordeeld dat de sorteerinrichting van [appellante] niet onder de beschermingsomvang van EP 303 valt. De grieven 2 t/m 5 slagen derhalve.

10.  Gelet op het voorgaande maakt de sorteerinrichting van [appellante] geen inbreuk op EP 303. Dit betekent dat het vonnis in conventie zal worden vernietigd. De voorwaardelijke nietigheid komt niet aan de orde. Het vonnis in reconventie blijft in stand. De overige grieven behoeven geen (verdere) bespreking.

Lees het arrest hier.

IEF 9370

Evenals de buitenlandse rechters

Rechtbank ’s-Gravenhage, 26 januari 2011, HA ZA 09-2540, Sandoz B.V. & Hexal AG tegen Glaxo Group Limited (met dank aan Marjanka Vermunt, Brinkhof)

Octrooirecht. Eerst even voor jezelf lezen. EP (inmiddels geëxpireerd) m.b.t. geneesmiddelen die salmeterol en fluticason bevatten + ABC. “De rechtbank acht het octrooi (evenals de buitenlandse rechters die lot nu toe over de geldigheid ervan of van de nationale evenknie van het octrooi hebben geoordeeld) nietig, alleen al wegens gebrek aan inventiviteit.”

Uitgebreide beoordeling van de inventiviteit  alsook van de beoordeling van de beoordeling van inventiviteit : “Het is overigens maar zeer de vraag of de verschillende benaderingen ter vaststelling van de inventiviteit in Europa nog steeds tot verschillende uitkomsten zouden leiden.”

Lees het vonnis hier.

IEF 9365

To create unitary patent protection

Europees Parlement: Single patent co-operation plan gets committee go-ahead. Plans to use the enhanced co-operation procedure to create a unitary patent system in the EU, as requested by 12 Member States last year, were approved by the Legal Affairs Committee on 27 January.

If Parliament as a whole and Council authorise this use of enhanced co-operation, the Commission will have to table two legislative proposals - one on the language regime and the other establishing the single patent. The Legal Affairs Committee gave its consent to the use of enhanced cooperation to create unitary patent protection in a report by Klaus-Heiner Lehne (EPP-ED, DE), which was approved by a large majority.

The request by 12 Member States (Denmark, Estonia, Finland, France, Germany, Lithuania, Luxembourg, The Netherlands, Poland, Slovenia, Sweden and the UK), to start an enhanced co-operation procedure came in December 2010, after the Member States concluded that no EU-wide agreement on the issue could be found within the Council. Other Member States may join the enhanced co-operation at any time.

The European Parliament as a whole will vote on the proposal during the February Strasbourg session and the Competitiveness Council will examine it on 10 March.

If the enhanced co-operation is authorised by both Parliament and the Council, the Commission will present two proposals: one on the language regime (consultation procedure) and the other establishing the single patent (co-decision procedure). The Legal Affairs Committee is calling on the Council to use co-decision procedure for both proposals.

Lees hier meer.