Octrooirecht  

IEF 9188

Het inventiviteitsmanco

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 27 oktober 2010, HA ZA 09-4241, Sandoz B.V. & Hexal AG tegen Merck Sharp & Dohme Corp

Octrooirecht. Bodemprocedure, volgend op KG Merck / Sandoz (vzr. Rechtbank ‘s-Gravenhage, 4 juni 2010, IEF 8903).  Sandoz vordert vernietiging van EP en ABC m.b.t. ‘Oftalmische samenstellingen die combinaties van een carbonanhydraseremmer en een ß-adrenergische antagonist bevatten’, Merck stelt in reconventie dat Sandoz inbreuk maakt op het octrooi door de verhandeling van een generiek dorzolamide/timolol-product (anti-glaucoma oogdruppels).

Merck verdedigt in de procedure de geldigheid van het octrooi uitsluitend op basis van een hoofdverzoek en hulpverzoek. De rechtbank oordeelt dat de conclusies volgens het hoofdverzoek en het hulpverzoek niet inventief zijn en vernietigt het Nederlandse deel van het octrooi en het ABC. “De vakman zou op grond van de aangegeven op zichzelf op theoretisch vlak enigszins tegenstrijdige eisen niet worden afgeschrikt, omdat hij zich ervan bewust zal zijn dat het erom gaat een compromis te vinden dat een voldoende klinische werking heeft.”

2.13. Bij uitspraak van 30 november 2009 is het Engelse deel van EP 752 door de High Court (Floyd J) nietig geoordeeld op grond van ten opzichte van de oorspronkelijke aanvrage toegevoegde materie en gebrek aan inventiviteit over Nardin in combinatie met algemene vakkennis. Daarvan is thans appel aanhangig. In deze Engelse procedure zijn door Merck eveneens hulpverzoeken gedaan, die evenwel niet helemaal één op één overeenkomen met voornoemde hoofd- en hulpverzoeken van Merck in de onderhavige procedure. 

2.14. Bij vonnis in kort geding van 4 juni 2010 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank omtrent EP 752 langs overeenkomstige lijnen als de Engelse bodemrechter voorshands geconstateerd dat een gerede kans bestond dat ook de Nederlandse bodemrechter het octrooi niet geldig zou achten wegens gebrek aan inventiviteit over Nardin in combinatie met algemene vakkennis. 

2.15. In Duitsland en Frankrijk zijn ook procedures met betrekking tot het octrooi aanhangig.

(…)

4.21. Op grond van algemene vakkennis stelt de vakman bij oogdruppelformulering derhalve verdraagzaamheid in het oog voor de patiënt boven hoornvliespenetratie (of biologische beschikbaarheid). Zulks andermaal in verband met het therapietrouwprobleem.

4.22. Belangrijker nog is dat de rechtbank het betoog van Sandoz c.s. juist acht dat het er in een geval als het onderhavige niet om gaat dat de biologische beschikbaarheid maximaal moet zijn, maar dat deze voldoende moet zijn om klinisch zinvol te kunnen worden toegepast (…).

4.23. (…) Zodoende zal het enkele gegeven dat bij pH-verlaging werkingsverlies van de timololcomponent optreedt, de vakman er niet van weerhouden deze verlaging met zinvolle verwachting te proberen, omdat de vakman weet dat het erom gaat dat er voldoende klinische werking overblijft.

4.24. Ook langs andere weg is door Sandoz c.s. betoogd dat het octrooi in het licht van Nardin en algemene vakkennis niet inventief is. (…)

4.25. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Merck tegen dit een en ander onvoldoende ingebracht. Het team ziet mogelijk theoretische bezwaren in de vorm van afnemende biologische beschikbaarheid, maar Merck heeft niet aangetoond dat dit een klinisch zodanig relevante afname is, dat het team ervan af zou zien om dit eerst eens te proberen en te testen middels standaard methodiek, nu het erom gaat een klinisch relevante werkzaamheid te verkrijgen in het co-geformuleerde product.  Het team zal zich realiseren dat de klinische werkelijkheid veelal te complex is om met theoretische modellen te voorspellen, zoals Sandoz c.s. ten pleidooie naar het oordeel van de rechtbank terecht heeft aangegeven.

4.26. De gemiddelde vakman zou dit routinematig onderzoeken en dit is niet inventief. Er is zodoende geen sprake van een vooroordeel en de vakman zou op grond van de aangegeven op zichzelf op theoretisch vlak enigszins tegenstrijdige eisen niet worden afgeschrikt, omdat hij zich ervan bewust zal zijn dat het erom gaat een compromis te vinden dat een voldoende klinische werking heeft, ook al is dat vanuit het oogpunt van biologische beschikbaarheid van de werkzame bestanddelen theoretisch suboptimaal. Het bewijsaanbod van Merck ter zitting dienaangaande is niet geconcretiseerd en in het licht van het versneld regime in de omstandigheden van deze zaak te laat en wordt daarom gepasseerd.

(…)

4.28. De rechtbank ziet hierin steun voor de door haar aanvaarde argumentatie van Sandoz c.s. dat de vakman niet primair op zijn theoretische kompas zou varen wat hoeveelheid ongeïoniseerde stof betreft, omdat dit theoretische model blijkbaar onvoldoende voorspellend is voor klinische werkzaamheid.

4.29. Ook dit aspect verschaft derhalve geen inventiviteit.

4.30. Afgezien van het in het vorenoverwogene verworpen betoog van Merck dat de vakman ervan zou worden weerhouden een co-formulering te beproeven, is door haar niet gesteld dat indien de vakman dit wel zou proberen, dit de vakman nog niet bij de uitvinding volgens het octrooi zou brengen. Sandoz c.s. heeft gesteld, onder verwijzing naar Wilson, dat vervolgens met dierproeven de co-formulering nog klinisch getest zou moeten worden. Merck heeft niet gesteld dat dat undue burden zou opleveren. Slotsom

4.31. Sandoz c.s. vordert vernietiging van EP 752 en Merck heeft de geldigheid van dit octrooi uitsluitend verdedigd aan de hand van haar hoofd- en hulpverzoek. Uit het vorenoverwogene volgt dat deze verzoeken het inventiviteitsmanco naar het oordeel van de rechtbank niet verhelpen. (…)

4.32. Zodoende moet het octrooi zoals verleend integraal worden vernietigd voor zover het de gelding in Nederland betreft. Het ABC, dat op dit nietig te oordelen octrooi is gebaseerd, deelt dit lot en zal worden nietigverklaard.

Lees het vonnis hier.

IEF 9182

Geen kleefkant in de zin van het octrooi

Vzr Rechtbank ’s-Gravenhage, 26 oktober 2010, KG ZA 10-1057, Indorata-Servicos & Great Lengths tegen Balmain c.s. (eveneens met dank aan Francis van Velsen, FISAL IP Law).

Octrooirecht. EP eiser Indorata betreffende ‘een verbeterde werkwijze en inrichting voor het vergroten van haarvolume of -lengte. Gestelde inbreuk door gedaagde. Nietigheidsverweer blijft onbesproken nu de voorzieningenrechter  concludeert dat van inbreuk voorshands geen sprake is. (Zie ook: Rechtbank ’s-Gravenhage, 12 mei 2010, IEF 8835). 

4.7. De steunband van Balmain heeft geen zijde die kleeft en daarmee naar voorlopig oordeel geen kleefkant in de zin van het octrooi. Of de door Balmain toegepaste steunband is voorzien van een coating die in de hechting tussen steunband en haarextensies een (wezenlijke) functie vervult en in die zin als “kleefkant” zou moeten worden aangemerkt, zoals Indorata heeft gesteld en Balmain gemotiveerd heeft betwist, kan in dit kort geding in het midden blijven. Vast staat immers dat de steunband van Balmain in elk geval niet klevend is buiten de contactpunten tussen de steunband en de uiteinden van de haarextensies. Daarmee kan de inrichting van Balmain niet de hiervoor beschreven fixeringsfunctie vervullen en valt het buiten de beschermingsomvang van conclusie 14.

4.8. Voorts slaagt Indorata niet in haar stelling dat sprake is van inbreuk bij wege van equivalentie omdat in de inrichting van Balmain middelen zouden worden toegepast die op in wezen dezelfde wijze in wezen dezelfde functie vervullen met in wezen hetzelfde resultaat als bij de door haar geoctrooieerde inrichting. De maatregel “met kleefkant” zou volgens Indorata door Balmain worden toegepast door met gebruikmaking van de (klevende) eigenschappen van de bevestigingselementen de haarextensies op de steunband te plaatsen. Wat daar van zij, de kleefkant in de zin van het octrooi heeft ook een andere functie, te weten het fixeren van de steunband aan het hoofdhaar. Daartoe gebruikt Balmain geen steunband met kleefkant, zoals in EP 789, maar een positionneur, naar voorlopig oordeel een wezenlijk andere wijze. Aldus kan de inrichting van Balmain niet worden aangemerkt als een aan de inrichting volgens conclusie 14 van EP 789 equivalente inrichting.

4.9. De slotsom luidt dat de inrichting van Balmain naar voorlopig oordeel niet onder de beschermingsomvang van conclusie 14 valt, direct, noch in het equivalentiebereik. Nu conclusies 15, 16, 19, 21 en 23 afhankelijk zijn van conclusie 14 en conclusies 1, 2, 4 en 5 werkwijzen beschermen die gebruik maken van het fixeren van een steunband door het kleven van de kleefkant ervan aan het hoofdhaar (en zoals hiervoor is overwogen de inrichting van Balmain een dergelijke kleefkant niet heeft), geldt hetzelfde ten aanzien van deze door Indorata ingeroepen conclusies.

Lees het vonnis hier.

IEF 9181

Voortbrengselen van een geoctrooieerde werkwijze

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 21 oktober 2010, vonnis in kort geding, gevoegde zaken KG ZA 10-1062 Multispike B.V. tegen Middenweg B.V. c.s. en zaak KG ZA 10-1107, JB Beheer B.V. c.s. en tegen Middenweg B.V. c.s. (met eerdere dank aan Bart van Wezenbeek, Vereenigde).

Octrooirecht. Octrooien en licentieovereenkomst met betrekking tot methode voor het telen van orchideeën. Octrooien zijn voorshands geldig te achten en inbreuk wordt aangenomen. Een veiling valt te beschouwen als bemiddeling bij verkoop van rechtstreeks verkregen voortbrengselen van geoctrooieerde werkwijze(n), waartegen op basis van het octrooirecht niet worden opgekomen.

Bakker is houdster van Nederlands octrooi NL 581 en uitvinder van de in EP 886 geoctrooieerde verbeterde werkwijze voor het telen van orchideeën. De octrooiaanvrage die heeft geresulteerd in EP 886 is gedaan op naam van de onderneming Orchid Garden Patents. Na verlening is het octrooi overgedragen aan JB beheer, waarvan Bakker directeur en enig aandeelhouder is. Middenweg houdt zich bezig met de kweek van orchideeën.

Op 1 december 2008 sloten Orchid Garden Patents en Middenweg een licentieovereenkomst met betrekking tot de zogenoemde (onder NL 581 vallende) Multispike-methode. Op 30 december 2008 heeft Middenweg in een email aan Orchid Garden Patents bericht dat Middenweg de Multispike-methode niet langer zal toepassen. Orchid Garden Patents stelt dat Middenweg de methode is blijven toepassen en vordert een licentievergoeding alsmede verbeurde contractuele boetes. Orchid Garden Patents heeft de vordering op Middenweg gecedeerd aan Multispike. Multispike heeft vervolgens conservatoir beslag laten leggen op bij Middenweg bevindende planten, alsmede derdenbeslag onder FloraHolland en Rabobank. Op de inbeslaggenomen planten rust een pandrecht van Rabobank.FloraHolland veilt ook na het beslag ochideeen van Middenweg op haar veilingen.

Multispike vordert nu -kort gezegd- een verbod tot het (laten) verhandelen, het faciliteren van verhandeling, dan wel het aanzetten tot verhandeling van de goederen waarop conservatoir beslag is gelegd. Multispike baseert haar vordering op de stelling dat door verkoop ter veiling de goederen aan het beslag worden onttrokken. Daarnaast, in de parallele zaak, vorderen JB Beheer en X dat Middenweg, Agro, Rabobank en FloraHolland wordt verboden inbreuk te maken op EP 886 en/of NL 581 (met nevenvorderingen).

Met betrekking tot de inbreuk oordeelt de voorzieningenrechtet allereerst dat aan de aanval op basis van de geldigheid voorbij wordt gegaan, nu de nieuweheidsschadelijkheid slechts wordt geopperd op basis van een Engelse samenvatting of een verwijzing naar een tabel, zonder meer aan te voeren. De voorzieningerechter concludeert dat sprake is van inbreuk, nu Middenweg niet heeft willen toelichten op welke punten de door haar toegepaste werkwijze afwijkt van de geoctrooieerde werkwijze.

De inbreukvorderingen tegen Middenweg wordt toegewezen, de inbreukvorderingen tegen Rabobank en FloraHolland worden echter afgewezen, omdat niet blijkt van inbreukmakende of onrechtmatige handelingen. Niet is gebleken dat Rabobank tot inbreukmakende handelingen aanzet. De enkele omstandigheid dat Rabobank ongetwijfeld invloed heeft op de bedrijfsvoering van Middenweg, omdat zij, als de verkopen staken, de mogelijkheid heeft de financiering terug te vorderen, kan niet worden aangemerkt als een (onrechtmatig te achten) aanzetten tot octrooi-inbreuk.

De handelingen van FloraHolland zijn te beschouwen als bemiddeling bij verkoop van rechtstreeks verkregen voortbrengselen van geoctrooieerde werkwijze(n). Hiertegen kan, aldus de voorzieningenrechter, op basis van het octrooirecht niet worden opgekomen.

Met betrekking tot de onttrekking aan het beslag, oordeelt de voorzieningenrechter met betrekking tot de reconventionele vordering tot opheffing van het gelegde beslag dat zelfs al zou moeten worden aangenomen dat de octrooien nietig zijn, dit niet zonder meer met zich meebrengt dat Middenweg niet meer aan haar verplichtingen uit hoofde van de licentieovereenkomst zou zijn gebonden. Nu de octrooien voorshands geldig zijn te achten, Middenweg inbreuk maakt en niet duidelijk is tot welk bedrag Rabobank zekerheid is verstrekt, wordt de vordering tot opheffing van de beslagen afgewezen.
Multispike wordt volgens Middenweg door verkoop van planten niet benadeeld, nu de totale hoeveelheid planten dat zich op enig moment in de bedrijfsruimte van Middenweg bevindt, gelijk blijft. Middenweg gaat er volgens de voorzieningenrechter ten onrechte aan voorbij dat het beslag zich niet over de nieuwe planten uitstrekt. Continuïteit van een onderneming is een mogelijke aanleiding voor opheffing van een beslag, maar geen rechtvaardiging voor onttrekking aan dat beslag. Het bevel tot verhandeling van de beslagen goederen wordt toegewezen.

FloraHolland stelt zich op het standpunt stelt dat zij niet meewerkt aan de onttrekking omdat de planten ten tijde van de veiling reeds zijn onttrokken door Middenweg. Bovendien heeft zij geen controleplicht. De voorzieningenrechter gaat hier niet in mee. Niet valt in te zien waarom de planten op het tijdstip dat zij op de veiling worden aangeboden als reeds aan het beslag onttrokken moeten worden beschouwd. Tevens heeft FloraHolland de verkoop van planten gefaciliteerd ondanks het feit dat zij op de hoogte was van het gelegde beslag. Zij behoort zich onder deze omstandigheden te onthouden van bemiddeling bij verkoop. Het bevel tegen FloraHolland wordt toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9180

Chemische communicatie in de dieren- en mensenwereld

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 20 oktober 2010, HA ZA 10-343, Institut de Recherche en Semiochimie et Ethologie Appliquee & CEVA Santé Animale S.A. tegen Beaphar B.V., Beaphar Nederland B.V. en Sergeant’s Inc

Octrooirecht. Levering goederen FOB. Geldig octrooi: Voor de gemiddelde vakman is onmiddellijk duidelijk dat sprake is van een omissie respectievelijk kennelijke vergissing in de conclusie. Geen ontoelaatbare uitbreiding van de beschermingsomvang, nu het niet gaat om een wijziging, maar om een uitleg. Inbreuk door Beaphar aangenomen. Geen inbreuk door medegedaagde Sergeant’s, die de producten FOB Memphis aan Beaphar levert.

Het Institut houdt zich met name bezig met onderzoek ter zake van de chemische communicatie die plaatsvindt in de dieren- en mensenwereld. Ceva Santé Animale is een veterinair farmaceutisch laboratorium en gedaagde Beaphar NL ontwikkelt, vervaardigt en verkoopt farmaceutische producten, gezondheidsproducten en voedingsproducten voor huisdieren.  Sergeant’s is een fabrikant en distributeur van producten voor huisdieren.

Het Institut is houder van het Europese octrooi 1 047 415 voor ‘Pig appeasing pheromones to decrease stress, anxiety and aggressiveness’. Beaphar NL verhandelt onder het merk Beaphar anti stress halsbanden voor honden en katten. Zij betrekt deze Beaphar producten bij Sergeant’s. Ceva vordert in conventie een verklaring voor recht dat Beaphar inbreuk maakt op EP 415, met nevenvorderingen. Beaphar vordert in reconventie vernietiging van het Nederlandse deel van EP 415.

Ceva beroept zich in deze procedure uitsluitend op conclusie 1 van EP 415. Zij stelt dat deze conclusie een omissie bevat omdat het woord ‘mammary’ is weggevallen. Voorts zou sprake zijn van een kennelijke vergissing. Voor de gemiddelde vakman is onmiddellijk duidelijk dat sprake is van een omissie respectievelijk kennelijke vergissing, aldus Ceva. Beaphar bestrijdt dit, maar de rechtbank volgt Ceva. De rechtbank concludeert verder dat de relevante samenstelling van de Beaphar producten voldoet aan alle kenmerken van conclusie 1 van EP 415. De reconventionele vordering tot vernietiging wordt afgewezen.

Het verbod jegens Beaphar wordt toegewezen. Sergeant’s heeft echter bestreden dat bij haar sprake is dat zij in Nederland handelingen zou (dreigen te) verrichten als bedoeld in artikel 53 lid 1 ROW. Zij verkoopt de desbetreffende producten aan Beaphar en levert deze FOB Memphis aan Beaphar. De stelling van Ceva dat levering FOB Memphis niet concludent zou zijn wordt door de rechtbank gepasseerd. Ceva heeft volgens de rechtbank tegenover de onderbouwde stellingen van Beaphar niets aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat Sergeant’s de inbreukmakende producten in Nederland zou hebben aangeboden of geleverd of dat dreigt te doen. De vorderingen jegens Sergeant’s dienen daarom te worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 9179

Ten aanzien van indirecte inbreuk

Rutger KleemansRutger Kleemans (Freshfields Bruckhaus Deringer): Ten aanzien van indirecte inbreuk. Kort commentaar bij Rechtbank ‘s-Gravenhage, 18 oktober 2010, IEF 9166 ( Safeway / Kedge). 

"Indirecte inbreuk is niet een onderwerp waar men elke dag mee van doen heeft. Toevallig hebben de Haagse en Engelse octrooirechter in een tijdsbestek van 3 dagen allebei een relevant vonnis gewezen, waarbij met name de Engelse rechter in de persoon van Jacob LJ er eens goed voor is gaan zitten. Wéér vormt nationaal recht van Europese collega octrooirechters (‘the Dutch Judge told us’) een meer dan belangrijke basis voor de beslissing
 
(…) Safeway, de beweerd indirecte inbreukmaker, suggereerde (althans volgens het vonnis) dat haar niet verweten kon worden dat afnemers haar instructies niet zouden opvolgen. De voorzieningenrechter deelt die mening niet. Hij oordeelt dat het criterium is dat de beweerd indirecte inbreukmaker dient te beseffen dat afnemers mogelijk inbreuk zouden maken en onder die omstandigheden af zou moeten zien van het leveren van middelen die hen daartoe in staat stellen.
 
Het toeval wil dat op 15 oktober de Court of Appeal (Jacob LJ) arrest heeft gewezen in de zaak van Grimme tegen Scott ( [2010 EWCA Civ 1110] over precies deze kwestie. (...)"

Lees het volledige commentaar hier.

IEF 9178

Op weg naar toegevoegde harmonisatie?

In aansluiting op de eerdere berichten, waarin werd ingegaan op de octrooizaak tussen het Amerikaanse bedrijf Document Security Systems Inc  (DSS, octrooihouder) en de Europese Centrale Bank (ECB) over een beveiligingstechniek die ECB in bankbiljetten zou toepassen. (Zie: "Erfenis", IEF 727, Erfenis (2), IEF 5413 en Erfenis (3), IEF 8981).

In reactie op de inbreukactie van DSS bij het (destijds) GEA startte de ECB nietigheidsprocedures in de 9 Europese landen. Inmiddels zijn er in deze procedures diverse uitspraken over de nietigheid, waarin het telkens om een en hetzelfde nietigheidsargument gaat namelijk toegevoegde materie. Deze uitspraken bieden ondertussen een aardig overzicht van het juridisch landschap in Europa op het gebied van "added matter" en de mate waarin rechters en octrooi-instanties deze geharmoniseerde termen in het octrooirecht ook harmonieus uitleggen. Na een eerste set uitspraken in eerste instantie in UK, Duitsland, Frankrijk en Nederland werd een tussenstand van 2-2 opgetekend en werd deze zaak vaak aangehaald door commentatoren: de onderlinge tegenspraak van de rechters was immers een mooie aanleiding om na te denken over de wenselijkheid van een Europees Octrooigerecht.

De stand in oktober 2010 is dat het octrooi van DSS wegens toegevoegde materie definitief vernietigd is in 6 van de 9 landen, te weten UK, Duitsland, Belgie, Italie, Frankrijk en sinds kort ook in Oostenrijkse, blijkens deze beslissing van de Oostenrijkse appelrechter. Of er sprake is van een volledige 'toegevoegde harmonisatie' moet nog blijken: in Spanje, Nederland en Luxemburg lopen de procedures nog.

IEF 9174

Een dwangsom van max. €100.000.000,-

Rechtbank Arnhem, 29 september 2010, LJN: BN9367, Blue Sense Holding B.V. c.s. tegen Gedaagden en (na tussenkomst) curator (eveneens met dank aan Kees van Dijk, Van Veen Advocaten).

Faillissement. Octrooirechten. “Dat Blue Sense Holding en mede-eiser conv/verw.reconventie niet zijn geslaagd in de ontzenuwing van het bewijs dat het de bedoeling van de betrokken partijen was om de litigieuze intellectuele eigendomsrechten, in het bijzonder de geregistreerde octrooien, in te brengen in de nieuw op te richten entiteit, failliet. De curator kan nakoming verlangen en heeft een beter recht op die intellectuele rechten dan Blue Sense Holding en mede-eiser conv/verw.reconv. en ook een beter recht dan gedn.conv./eis.reconv.”  Dwangsommen met een maximum van €100.000.000,- (geen kennelijke schrijffout).

2.5.  (…)  De aantekening luidt: “wachten met doorschuiven. zit wel prima zo in andere B.V., 27-5-04”  (…) Naar het oordeel van de rechtbank valt taalkundig uit deze aantekening niet op te maken dat het doorschuiven volledig van de baan was en dat de intellectuele eigendomsrechten definitief in Blue Sense Holding konden blijven zitten. Uit de aantekening volgt taalkundig slechts dat de rechten voorlopig goed zaten en dat met het doorschuiven kon worden gewacht.

2.6.  Voor een andere dan een taalkundige uitleg is niet genoeg gesteld en biedt hetgeen wel gesteld en gebleken is geen handvat.(…).

(…) 2.19.  Blue Sense Holding en [mede-eiser conv./verw. reconv.] zullen als de nagenoeg geheel in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten (…). Wat betreft de kostenbegroting hebben Blue Sense Holding en [mede-eiser conv./verw. reconv.] een beroep gedaan op artikel 1019h Rv. Dat hebben de curator en [gedn.conv./eis.reconv.]. niet gedaan en zij hebben ook geen specificatie van hun werkelijke kosten overgelegd, terwijl het overigens nog maar de vraag is of hier wel sprake is van een handhavingsactie in de zin van artikel 1019 Rv. De rechtbank zal volstaan met de gebruikelijke liquidatietarieven.

(...) 3.2.  veroordeelt Blue Sense Holding en [mede-eiser conv./verw. reconv.] om binnen 96 uur na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan het verlijden van een notariële akte, waarbij de octrooien, die bij het US PTO zijn geregistreerd onder de nummers 6194198 en 6283309, worden overgedragen aan [failliet] (in liquidatie) en om voorts al datgene op hun kosten te doen wat nodig is voor een juiste registratie van die IE-rechten op naam van [failliet] bij de betreffende registers in de verschillende landen binnen 1 week na het verlijden van de akte, zulks op straffe van een hoofdelijk verschuldigde dwangsom van € 100.000,-- voor iedere dag dat zij in gebreke blijven aan deze veroordelingen te voldoen, zulks met een maximum van € 100.000.000,--;

Lees het vonnis hier.

IEF 9170

Een te brede conclusie

Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 oktober 2010, HA ZA 10-57, Bayer Health Care LLc tegen Abbott B.V.

Octrooirecht. Eiser Bayer stelt dat Abbott met het geneesmiddel Humira inbreuk maakt op eisers Europese octrooi m.b.t. ‘humane monoklonale anti TNFα-antilichamen.’ De rechtbank oordeelt echter, anders dan de TKB,  dat het octrooi niet nawerkbaar is, omdat er sprake is van een te brede conclusie. Vernietiging  van het NL deel van het octrooi. 1019h proceskosten €600.000.

6.9. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het Octrooi niet nawerkbaar is nawerkbaar is, omdat er sprake is van een te brede conclusie. Bayer claimt meer, te weten kort gezegd ook hoogaffiene antilichamen, dan zij zelf technisch gezien mogelijk heeft gemaakt.

6.10. De rechtbank merkt op dat haar oordeel afwijkt van het oordeel van de TKB neergelegd in haar beslissing van 2 december 2009. Het afwijkende oordeel volgt echter niet uit een verschil van inzicht met betrekking tot de niet-nawerkbaarheid van hoge affiene TNFa anti-lichamen, maar uit een verschil inzicht over de uitleg van conclusie 1 in de huidige vorm. (…)

(…) 6.12. In deze zaak betwist een van de opposanten, Abbott, andermaal de nawerkbaarheid van het Octrooi. Deze rechtbank is bevoegd dat argument in volle omvang te beoordelen. Deze rechtbank dient daartoe ook een eigen oordeel te vormen omtrent de breedte van de claim.

(…) 6.22. Tegen de achtergrond van deze beslissing T 1063/06 ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding haar oordeel onder 6.9 te heroverwegen. Daar zou eerst aanleiding toe zijn indien Bayer de conclusies verder zou beperken, des dat hoog affiene antilichamen er niet meer onder vallen.

(…) 6.26. Zoals onder 6.9 is verwoord, slaagt het door Abbott gevoerde niet-nawerkbaarheidsargument. De overige in conventie en in reconventie gevoerde verweren kan de rechtbank dan onbesproken laten. De vorderingen in conventie dienen te worden afgewezen, de vordering in reconventie zal worden toegewezen met dien verstande dat de vernietiging zich beperkt tot Nederland.

6.27. Wat betreft de proceskosten zijn partijen overeengekomen dat deze dienen te worden gesteld op het bedrag van € 600.000 door de in het ongelijk gesteld partij te betalen aan de wederpartij.(…)

Lees het vonnis hier (via EPLAW Patentblog).

IEF 9168

Op wezenlijk andere wijze

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 19 oktober 2010, HA ZA 07-3614, AGA Medical Corporation tegen Occlutech GmbH (met dank aan Marjanka Vermunt, Brinkhof).

Octrooirecht. Eerst even kort. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 oktober 2008, IEF 7214) en veroordeelt AGA in de kosten. Verklaring voor recht dat de occlusie-inrichtingen (voor het dichten van gaten in het atriale septum – het tussenschot tussen de hartkamers) van Occlutech niet vallen onder de beschermingsomvang van AGA’s Europese octrooi.

Letterlijke en equivalente inbreuk: 13.1 In de hiervoor in 4. en 5. genoemde septumafsluiters van Occlutecht ontbreken volgens Occlutech drie kenmerken: het zijn geen embolisatie-inrichtingen, er is geen klem,maar een las, en er zijn geen twee klemmen aan de einden. Slechts met dit laatste is AGA het eens: de Occlutech-inrichtingen hebben slechts één einde van de inrichting een klem. Nu de beschermingsomvang van het octrooi beperkt is tot medischeinrichtingen met aan elk einde een klem, maken de septumafsluiters van Occlutech geen letterlijke inbreuk, ook al zou de las aan het ene uiteinde als een klem worden opgevat

13.2 Er is ook geen sprake van equivalentie in het geval er bij de septumafsluiters van Occlutech één klem aanwezig is. De afsluitende werking aan het uiteinde van de septumafsluiters van Occlutech waar geen klem aanwezig is wordt op wezenlijk andere wijze tot stand gebracht dan met een klem die is aangepast voor het klemmen van de draden aan zulk een uiteinde. 

Nietigheid: 14. Aangezien geen inbreuk wordt gemaakt behoeft de voor de voorwaardelijke ingestelde vordering te beantwoorden nietigheidsvraag geen beantwoording meer.

Lees het arrest hier.

IEF 9166

Het opvolgen van de instructies

Rechtbank ‘s-Gravenhage, 18 oktober 2010, KG ZA 10-1120, Safeway GmbH tegen Kedge Holding B.V

Octrooirecht. Indirecte inbreuk? Vervolg op eerdere uitspraken. Montage-instructie gebruikers. Er is ook sprake van indirecte inbreuk indien men weet of het gezien de omstandigheden duidelijk is dat gebruikers de montage-instructies niet zullen opvolgen.

Safeway en Kedge houden zich bezig met de ontwikkeling en productie van zekeringsinrichtingen, dat wil zeggen inrichtingen om een verankering op een dak te maken waaraan een persoon die op dat dak werkzaamheden moet uitvoeren, een valbeveiliging kan bevestigen. Kedge is houdster van Europees octrooi EP 991 voor een zekeringsinrichting voor een valbeveiliging en van Europees octrooi EP 871 voor een object voorzien van een zekeringsinrichting voor een persoonlijke valbescherming. EP 871 is een afsplitsing van EP 991.

Safeway heeft twee soorten zekeringsinrichtingen ontwikkeld, genaamd Horb en Horb Twin. Bij vonnis van 10 maart 2010 heeft de rechtbank verklaard voor recht dat de Horb en de Horb Twin niet onder de beschermingsomvang van EP 991 vallen [IEF 8669]. Op 5 augustus 2010 heeft de voorzieningenrechter het door Kedge gevorderde verbod op grond van EP 871 op de verhandeling van de Horb en de Horb Twin toegewezen [IEF 9034].

Safeway heeft naar aanleiding van het kort geding vonnis de Horb en de Horb Twin aangepast. De aangepaste Horb en de Horb Twin noemt zij Horb Plus, respectievelijk Horb Twin Plus. Safeway is voornemens de Horb Plus en de Horb Twin Plus op de markt te brengen met een montage-instructie waarin het vastschroeven van de inrichting als verplicht wordt voorgeschreven. Safeway overweegt daarnaast een sticker op de metalen plaat aan te brengen met de vastschroefinstructie. Safeway vordert, kort gezegd, Kedge te bevelen zich tegen deze verhandeling niet te verzetten.

De voorzieningenrechter is met Kedge van oordeel dat Safeway geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen voor zover die zich richten tegen het optreden door Kedge op grond van EP 991, nu de rechtbank reeds voor recht heeft verklaard dat de Horb en de Horb Twin geen inbreuk maken op EP 991 en gesteld noch gebleken is dat het Hof op korte termijn mogelijk anders zal beslissen.

Wel bestaat een reële dreiging dat Kedge zal optreden tegen de Horb Plus en de Horb Twin Plus op basis van EP 871. Niet in geschil is dat Safeway geen directe inbreuk maakt op EP 871 omdat Safeway geen zekeringsinrichtingen bevestigt op objecten. Zij levert de zekeringsinrichtingen slechts. De discussie richt zich dan ook op de vraag of Safeway door verhandeling van de Horb Plus en Horb Twin Plus indirect inbreuk maakt.

In dit verband verschillen partijen ten eerste van mening over de beantwoording van de vraag of er sprake is van toepassing van de in conclusie 1 van EP 871 geclaimde uitvinding als de Horb Plus en de Horb Twin Plus aan het dak worden bevestigd door de mat niet alleen te lijmen of smelten, maar ook aan het dakoppervlak vast te schroeven. De voorzieningenrechter is met Safeway van oordeel dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord.

Daarnaast verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of de Horb Plus en Horb Twin Plus bestemd zijn voor bevestiging zonder het dakoppervlak te perforeren in de zin van conclusie 1 EP 871.

“4.10 Het betoog van Safeway dat het enkele bijsluiten van montage-instructies waarin staat dat de Horb Plus en de Horb Twin Plus moeten worden vastgeschroefd aan het dak, uitsluit dat die zekeringsinrichtingen bestemd zijn voor toepassing van de in conclusie 1 van EP 871 geclaimde uitvinding, treft geen doel. Naar voorlopig oordeel is er ook sprake van indirecte inbreuk op EP 871 indien Safeway weet of het gezien de omstandigheden duidelijk is dat gebruikers de montage-instructies niet zullen opvolgen en de Horb Plus en de Horb Twin Plus zullen bevestigen door de mat enkel te lijmen of smelten aan het dakoppervlak. Dat betekent, anders dan Safeway suggereert, niet dat haar in dat geval wordt verweten dat de gebruikers haar instructies niet opvolgen. Het verwijt is dan niet dat haar afnemers haar instructies niet opvolgen, maar dat zij producten verhandelt waarvan zij weet, of dient te beseffen, dat afnemers die, ondanks de montage-instructies, zullen gebruiken om inbreuk te maken op EP 871.”

Het enkele geven van een waarschuwing of instructie in een handleiding sluit niet uit dat de leverancier weet of dient te beseffen dat de producten bestemd zijn voor toepassing van de uitvinding in de zin van artikel 73 lid 1 ROW.

De voorzieningenrechter concludeert dat op dit moment nog onvoldoende duidelijk is of en in welke mate de gebruikers de instructies van Safeway zullen opvolgen. Gegeven het feit dat het in deze procedure niet Kedge is die een inbreukverbod vordert, maar Safeway is die een handhavingsverbod vordert, werkt die onduidelijkheid in het nadeel van Safeway. De gevraagde voorziening zal daarom worden afgewezen.

Matiging proceskosten tot EUR 20.000, gelet op het feit dat Kedge over deze techniek en octrooien al tenminste twee andere procedures heeft gevoerd.

Lees het vonnis hier.