Octrooirecht  

IEF 1276

Belangrijke en interessante wijzigingen

Op donderdag 24 november jl. is het wetsvoorstel tot implementatie van de Europese richtlijn m.b.t. de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten naar de Tweede Kamer gestuurd. Naar dit wetsvoorstel werd reikhalzend uitgezien omdat de betreffende richtlijn betrekkelijk veel ruimte laat aan de nationale wetgevers.

Brengt het wetsvoorstel interessant nieuws? Ja.

De belangrijkste en interessantste wijzigingen zijn:

a) Er komen uitgebreidere mogelijkheden voor het leggen van bewijsbeslag (art 1019 a-d Rv).
b) Er komt een Einstweilige Verfügung: (een verbod in) kort geding zonder dat de gedaagde wordt gehoord (art. 1019e) (maar dan moet er wel sprake zijn van dreigende onherstelbare schade).
c) Er komt een verruimde mogelijkheid voor veroordeling in proceskosten in IE-zaken (art. 1019h)

Daarnaast wordt het noemen van de voorman en het verschaffen van andere informatie over het distributie-kanaal gecodificeerd (art. 1019f). verder worden er in de Auteurswet, de WNR en Databankenwet enkele wijzigingen ingevoerd ter zake van (kort gezegd) ‘vermoeden van makerschap’ en ten aanzien van beslagmogelijkheden. In Landbouwkwaliteitswet (!?) worden enkele procedures inzake geografische benamingen vastgelegd.

“Uitkristalliseren en naar bevind van zaken handelen”

Het meest fascinerend is op het eerste gezicht het voorgestelde art. 1019h Rv dat ruimere proceskostenveroordelingen in IE-zaken mogelijk maakt. Dit kan heel interessant worden, maar is volledig afhankelijk van hoe de rechterlijke macht dit gaat invullen. In de MvT staat te lezen dat één en ander zich opnieuw moet uitkristalliseren en dat de rechter “naar bevind van zaken [moet] handelen”. Let op: ook eisers/rechthebbenden kunnen in ruimere proceskosten worden veroordeeld.

Artikel 1019h Rv luidt als volgt:

“Voor zover nodig in afwijking van de tweede paragraaf van de twaalfde afdeling van de tweede titel van het eerste Boek en in afwijking van artikel 843a, eerste lid, wordt de in het ongelijk gestelde partij desgevorderd veroordeeld in redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet”.

Memorie van Toelichting:

Artikel 14 van de richtlijn verplicht tot een ruime proceskostenveroordeling van de verliezende partij. In het Nederlandse civiele procesrecht wordt thans uitgegaan van forfaitaire kostenveroordeling, gebaseerd op vaste tarieven (artikel 239 Rv en de Wet tarieven in burgerlijke zaken). Daarnaast voorziet artikel 6:96 BW in schadevergoeding voor de redelijke kosten tot verkrijging van voldoening buiten rechte.

De proceskostenveroordeling zal zich onder het nieuwe regime in intellectuele-eigendomsinbreukzaken opnieuw moeten uitkristalliseren. De rechter zal moeten komen tot een veroordeling in evenredige kosten, te toetsen aan de redelijkheid en billijkheid. Deze billijkheid zal bijvoorbeeld meespelen bij de proceskostenveroordeling van een inbreukmaker te goeder trouw. Beperking van de proceskostenveroordeling tot hetgeen onder het huidige recht gebruikelijk is, ligt dan meer voor de hand dan een volledige kostenveroordeling.

Deze laatste ligt vooral in de rede wanneer het gaat om grootschalige namaak of piraterij. Voor de inbreuken die daartussen liggen, zal de rechter naar verwachting naar bevind van zaken handelen en beoordelen wat redelijke en evenredige kosten zijn die door de verliezende partij dienen te worden gedragen. Door de formulering van de aanhef van het artikel - voor zover nodig in afwijking van de artikelen 237 e.v. - wordt aangegeven dat in situaties waarin de forfaitaire kostenveroordeling meer op zou leveren dan de werkelijk gemaakte kosten, de forfaitaire kostenveroordeling voorgaat.

Prof. mr Dirk J.G. Visser

Voorstel van wet

Memorie van Toelichting

IEF 1269

traplift met geheugen

Vonnis Rechtbank ’s-Gravenhage, 23 november 2005, rolnr. 05/0439 Stannah Stairlifts Ltd. Tegen Freelift B.V.  Vaststellingsovereenkomst staat aan inbreuk op octrooi in de weg.

Stannah en Freelift houden beide zich onder meer bezig met het onderzoek naar en de ontwikkeling, productie en wereldwijde verhandeling van trapliften. Stannah is houdster van het Europese octrooi EP 0 738 232 voor een “inrichting voor het horizontaal zetten van een traplift”. Stannah heeft dit octrooi ingeroepen tegen de verhandeling van de traplift model “Van Gogh” door Freelift.

De rechtbank heeft in haar vonnis van 18 december 2002 de inbreukvorderingen van Stannah toegewezen. Freelift heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Partijen hebben de zaak geschikt en daartoe een “Deed of Settlement (DoE) gesloten. De DoE komt er kort gezegd op neer dat het Freelift verboden is de Van Gogh traplift te exploiteren, dat Stannah geen inbreukactie start tegen Freelift wanneer zij een nieuwe versie van de Van Gogh traplift (Van Gogh II) gaat produceren waarvan een onafhankelijke deskundige heeft verklaard dat deze niet onder het octrooi van Stannah valt.

Een onafhankelijke deskundige heeft aan Stannah verklaard dat de vervanger van de Van Gogh traplift van Freelift niet onder haar Europese octrooi valt.

Stannah vordert in deze procedure onder meer dat Freelift toerekenbaar te kort is geschoten in de nakoming van de DoE, een verklaring voor recht dat de traplift inbreuk maakt op haar octrooi en een inbreukverbod. Freelift vordert in reconventie onder meer dat de ontbinding geen effect heeft, dat het beslag ongegrond is en een aansprakelijkstelling vanwege de geleden schade.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft Stannah onvoldoende onderbouwd dat de Van Gogh II lift wezenlijk afwijkt van het prototype dat door de deskundigen is onderzocht. Heel kort door de bocht betreft het EP van Stannah een geheugenkaart die de stoelhoek bepaald. Opvallend is dat Freelift heeft erkend dat de traplift naast de tiltsensor ook is voorzien van een geheugenkaart. Volgens Freelift wordt de stoelhoek bepaald door de trilsensor en de snelheid door de geheugenkaart. Uit het onderzoek door de deskundige is gebleken dat de geheugenkaart de stoel recht houdt wanneer de tiltsensor mechanisme werd uitgeschakeld. Een door een TNO verricht onderzoek toont aan dat “de stoel tot zekere grenzen horizontaal werd gehouden onder invloed van het tweede “levellingsysteem”via de data op de geheugenkaart.

De rechtbank weigert echter hieraan de consequentie te verbinden dat er sprake zou zijn van inbreuk: “De tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst heeft nu eenmaal tot effect dat nadat het prototype is goedgekeurd volgens de voorgeschreven procedure, na een onderzoek van de door Stannah aangewezen deskundigen, tussen partijen vast staat dat trapliften conform dat onderzochte prototype door Freelift op de markt mogen worden gebracht.”

Stannah heeft nog een drietal trapliften van Freelift als inbreukmakend opgevoerd. De rechtbank oordeelt dat één traplift in strijd is met de DoE. De rechtbank begroot de schade op 5000 euro. De overige vorderingen van Stannah worden afgewezen. De eis in reconventie wordt grotendeels toegewezen. Lees vonnis hier.

IEF 1260

En nog twee conclusies

- Conclusie AG Jacobs,  24 november 2005, zaak C-421/04,  Matratzen Concord AG tegen Hukla Germany SA.

"I would accordingly answer the question referred by the Audiencia Provincial, Barcelona, as follows:

Article 3(1)(c) of First Council Directive 89/104/EEC of 21 December 1988 to approximate the laws of the Member States relating to trade marks must be interpreted as meaning that a sign consisting solely of a word or words which denote the product which it covers or describe the kind, quality, quantity, intended purpose, value, geographical origin or other characteristics of the product in the language of one Member State may not be registered as a trade mark in another Member State where a significant proportion of traders in and consumers of that product can reasonably be expected to understand the meaning of the word or words." Lees conclusie hier. (Geen NL tekst beschikbaar).

- Conclusie AG Léger, 24 november 2005 , zaak C-431/04. Massachusetts Institute of Technology. Reference for a preliminary ruling from the Bundesgerichtshof. Rights conferred by a patent – Proprietary medicinal products – Supplementary protection certificates for medicinal products – The term ‘combination of active ingredients of a medicinal product’

"In the light of the above considerations, I suggest that the Court answer the questions referred by the Bundesgerichtshof as follows:

‘The concept of “combination of active ingredients of a medicinal product” within the meaning of Article 1(b) of Council Regulation (EEC) No 1768/92 of 18 June 1992 concerning the creation of a supplementary protection certificate for medicinal products must be interpreted as meaning that it does not preclude the grant of a supplementary protection certificate to a combination of two substances, one of which is a known substance with pharmacological properties of its own for a specific therapeutic indication and the other is necessary for the therapeutic efficacy of the first substance, for this indication’." Lees conclusie hier. (Geen NL tekst beschikbaar).

IEF 1226

Glanswaarde geeft de doorslag

Rechtbank te ’s-Gravenhage d.d. 16 november 2005, rolnr. 04/3224,Trespa International B.V. tegen N.V. HDM

De Haagse rechter heeft zich moeten verdiepen in EP0216269 met betrekking tot een ‘Dekorative Platte mit verbesserten Oberflächeneigenschaften’ van Trespa. Trespa heeft dit octrooi ingeroepen tegen HDM vanwege de verhandeling van zelfklevend flexibel laminaat onder de naam Elesgoflex, wandpanelen onder de naam Pan O’flair en vloerpanelen onder de naam Imperial.

Volgens Trespa maakt HDM inbreuk op conclusie I van haar octrooi met de verhandeling van deze producten. HDM verweert zich door de nietigheid van het Nederlands deel van het Europese octrooi in te roepen vanwege gebrek aan inventiviteit en nieuwheid. De rechter verwerpt dit verweer en wijst de vorderingen van Trespa toe beperkt tot Nederlands territoir.

NIEUWHEID: De Rechtbank maakt korte metten met het nietigheidsverweer. ”Trespa heeft ter zitting uitvoerig uiteengezet dat HDM de uitvoeringsvoorbeelden beschreven in EP 153, DE 582, DE 597 geenszins precies heeft nagewerkt (pleitnota mr. Hendrick nrs 62-116). HDM heeft dat niet weersproken. Aldus heeft HDM – op wie de stelplicht en bewijslast terzake rust – in het licht van de gemotiveerde stellingen van Trespa, onvoldoende aangevoerd op grond waarvan de rechtbank kan aannemen dat nauwkeurige  uitvoering van één van de in voornoemde documenten beschreven werkwijze(n) onvermijdelijk (noodzakelijkerwijs en zonder enige gerede twijfel, zie T793/93) leidt tot het product dat door conclusie I van EP 269 onder bescherming wordt gesteld.”

Ook het argument van HDM dat EP 153 het kenmerk “en een reflectometerwaarde in het gebied van maximaal 50 bij een instralingshoek van 85? (DIN 67 530)” openbaart, wordt door de rechtbank verworpen. HDM heeft niet voldoende onderbouwd dat “de reflectometerwaarde niet anders zou zijn dan een representatie van een mate van matheid” en dat het de gemiddelde vakman op het relevante vakgebied bekend is dat een reflectometerwaarde van 50 bij een instralingshoek van 85? de grens aangeeft tussen mat en glanzend.

INVENTIVITEIT: HDM heeft verder aangevoerd dat het Europese octrooi dient te worden vernietigd wegens gebrek aan inventiviteit gelet op DE 060 in combinatie met DE 582, alsmede in verband met EP 591 in combinatie met de algemene vakkennis van de gemiddelde vakman. Volgens de rechtbank heeft HDM “onvoldoende onderbouwd dat en waarom – indien de gemiddelde vakman er al toe zou worden gebracht om DE 060 met DE 582 te combineren – de gemiddelde vakman zonder inventieve arbeid tot de inrichting volgens het Octrooi derhalve met alle kenmerkende elementen – zou zijn gekomen.”

Ook het octrooi DE 597 staat niet aan de inventiviteit van het Europese octrooi van Trespa in de weg. “Naar het oordeel van de rechtbank kan dit kenmerk immers niet anders worden begrepen dan dat het aandeel onverzadigde acrylaten en methacrylaten uit de componenten waaruit de kunsthars is opgebouwd, in elk geval meer dan 50% dient te zijn.” Uit DE 597 volgt dat “bij de nauwkeurige nawerking van voorbeeld 13 een buitenste laklaag verkregen wordt die maximaal voor 40,5% bestaat uit een kunsthars dat is opgebouwd uit chemische componenten die tot de groep van de onverzadigde acrylaten en methacrylaten behoren”.

Verder: “De gemiddelde vakman die zoekt naar krasvaste matte plaat, wordt derhalve volgens die passages uit DE 597 juist ervan weerhouden het aandeel (metha)crylaten te verhogen. Tenslotte ontbreek ook de waarde van de krasbelasting in DE 597.” 

INBREUK: Trespa heeft ter onderbouwing van de door haar gestelde inbreuk op EP 269 een rapport overgelegd. Tegen de door Trespa gestelde inbreuk heeft HDM aangevoerd dat de Elesgoflex laminaatfolie niet voldoet aan het kenmerk (plaat, omvattende een kernlaag) en dat niet al haar producten met de naam Elesgoflex voldoen aan de kenmerken van de conclusies van EP 269.

De rechtbank verwerpt beide verweren. Uit de productinformatie van HDM blijkt ondubbelzinnig dat de folie wel geschikt en bestemd is om te worden aangebracht op een kernlaag, waarna het aldus verkregen product voldoet aan alle kenmerken van conclusie I van EP 269. Nu de vorderingen van Trespa slechts betrekking hebben op de inbreukmakende producten verwerpt de Rechtbank ook het tweede verweer. Niet duidelijk is welke producten met de naam Elesgoflex niet onder het octrooi zouden vallen. Naar het oordeel van de Rechtbank is er sprake van inbreuk.

Naast het verbod wordt ook de vordering tot vergoeding van de door Trespa geleden winst en/of afdracht van de door HDM met inbreukmakende handelingen genoten winst toegewezen. De Rechtbank verwijst Trespa daarvoor naar een schadestaatprocedure. De Rechtbank merkt daarbij op dat geen cumulatie van vergoeding van de door Trespa geleden schade en afdracht van de door HDM genoten winst kan plaatsvinden, in die zin dat niet meer dan een bedrag gelijk aan het hoogste van de bedragen ter zake van winstafdracht en schade bestaande uit gederfde winst, kan worden toegewezen.De Rechtbank is van oordeel dat uit de sommatiebrief van 10 februari 2004 van Trespa aan HDM GmbH (die tot dezelfde groep van ondernemingen behoort als N.V. HDM) volgt dat HDM vanaf dat moment schadeplichtig is. De bekendheid die uit deze brief voortvloeit acht de Rechtbank tevens aanwezig bij HDM.

Uit het vonnis blijkt dat er in Duitsland een nietigheidsprocedure gaande is tegen het Duitse deel van EP 269. Wellicht is dit voor HDM reden om tegen dit vonnis hoger beroep in te stellen. IEForum wacht af. Lees hier het vonnis.
IEF 1225

Hamerstuk

Goedkeuring en uitvoering van de op 17 december 1991 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van artikel 63 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 1992, 47), het op 1 juni 2000 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake octrooirecht (Trb. 2001, 120), het op 17 oktober 2000 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de toepassing van artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 (Trb. 2001, 21) en de op 29 november 2000 te München tot stand gekomen Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Trb. 2002, 64)

Het voorstel is op 11 oktober 2005 aangenomen door de Tweede Kamer. ChristenUnie, SGP, Groep Nawijn en SP stemden tegen. De Eerste Kamer heeft het voorstel op 15 november 2005 als hamerstuk afgedaan. Lees het stemmingsoverzicht hier.

IEF 1220

Rechtsmacht

Wat ouder, maar vers op rechtspraak.nl: Gerechtshof 's-Gravenhage, 24 maart 2005, 00/1018, LJN: AU6180. Parteurosa tegen Fokker c.s. Rechtsmacht Nederlandse rechter en vernietiging Europees octrooi Parteurosa c.s. voor zover verleend voor Nederland. Even kort wat rechtsoverwegingen:

“Niet duidelijk is daarom en door Parteurosa c.s. is ook niet duidelijk gemaakt, hoe een aanvulling van het octrooischrift kan worden geformuleerd, waardoor de grenzen van de bescherming (na het wegvallen van de hoofdconclusie) met voldoende duidelijkheid worden getrokken. De door Parteurosa c.s. verdedigde nieuwheid en inventiviteit van de verschillende onderwerpen doen in dit verband niet ter zake. Slotsom van het voorgaande is dat partiële vernietiging van het octrooi niet toelaatbaar is gebleken en dat het octrooi in zijn geheel moet worden vernietigd.

Slotsom van het voorgaande is ook, dat het inbreukverbod en de vordering tot schadevergoeding voor wat betreft Nederland door de rechtbank terecht zijn afgewezen, wat er ook zij van de overwegingen van de rechtbank…Met betrekking tot het gevorderde inbreukverbod voor de andere gedesigneerde landen en de vordering tot schadevergoeding wegens gepleegde inbreuk aldaar, overweegt het hof het volgende. De enkele omstandigheid dat er serieuze aanwijzingen bestaan, dat een buitenlands gedeelte van een Europees octrooi nietig is, behoeft de Nederlandse rechter niet te weerhouden van een oordeel omtrent een gestelde inbreuk op dat octrooi door een partij te wier aanzien hij (overigens) rechtsmacht bezit, nu een eenmaal verleend octrooi geldigheid bezit, zolang het niet is nietig verklaard of vernietigd.Het hof zal mitsdien onderzoeken of de door Fokker op de markt gebrachte constructie inbreuk maakt op de in andere landen geldende conclusie 1 van het octrooi.

…Met grief VI stellen Parteurosa c.s. de bevoegdheid van de Nederlandse rechter aan de orde om te oordelen over de reconventionele vordering van Fokker c.s. met betrekking tot de niet-inbreuk van de nieuwe constructie van Fokker c.s. in alle gedesigneerde landen. Hieromtrent oordeelt het hof als volgt… Het hof kan Fokker c.s. hierin niet volgen. Parteurosa c.s. immers stellen, dat een bepaalde constructie van Fokker c.s. inbreuk maakt op het octrooi. Die vordering is gegrond op het octrooi en de gestelde inbreuk met die bepaalde constructie. Fokker c.s. vorderen een verklaring voor recht, dat een andere constructie, die zij voornemens zijn in de toekomst te gaan vervaardigen, geen inbreuk maakt op het octrooi. Die tegenvordering is gegrond op het octrooi en de gestelde niet-inbreuk van die andere constructie. Niet gezegd kan daarom worden, dat de tegeneis van Fokker c.s. voortspruit uit het rechtsfeit, waarop de oorspronkelijke eis van Parteurosa c.s. is gegrond.

De derde grief van Fokker c.s. in het incidenteel appèl is gericht tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot artikel 16, lid 4 EEX. Fokker c.s. vorderen een verklaring voor recht dat Parteurosa c.s. aan het octrooi geen rechten kan ontlenen jegens Fokker c.s. in alle overige gedesigneerde landen. Deze vordering kan slechts worden toegewezen indien komt vast te staan, dat het octrooi in ieder van de desbetreffende landen nietig is. Het oordeel over de geldigheid van een octrooi in een bepaald land is, ingevolge genoemd artikel 16, lid 4 EEX, voorbehouden aan de rechter in dat land.

Mitsdien kan het hof niet vaststellen (ook niet alleen tussen partijen, zoals door Fokker c.s. betoogd), dat het octrooi in ieder van de desbetreffende (andere) landen nietig is. Hoogstens kan het hof vaststellen, dat op gronden als in het tussenarrest en in dit arrest uiteengezet, er serieuze aanwijzingen bestaan dat het octrooi in andere landen dan Nederland zal worden vernietigd of nietig verklaard, indien aldaar dezelfde (of andere zwaarwegende) argumenten tegen het octrooi worden aangevoerd, als thans door Fokker c.s. zijn aangevoerd. Dergelijke serieuze aanwijzingen zijn evenwel onvoldoende om de vordering toe te wijzen.” Lees het arrest hier.

 

IEF 1209

In favour of humans

Bijzonder goed nieuws voor wie wel eens eens Europees octrooi moet uitprinten:  “We are pleased to announce that from 4 November 2005, esp@cenet will feature full document printing and downloading. One of the major considerations in offering this service was to make sure that it was "bombproof", ie that demand on the EPO systems would not exceed the capacity to deliver. After all, our users currently download 11 million pages per week, albeit not at one time!

We were concerned that full document downloads and printing might encourage gleeful esp@cenetters to start printing and downloading in earnest, and this might have put an intolerable strain on the system. We are now satisfied that we have the right technical solution (users must assemble and collate the pages of a document before downloading it), and a screening system to discriminate against automated document retrieval in favour of humans (when requesting a download, users have to type in a graphically displayed keyword in response to a prompt).” Lees hier meer.

IEF 1201

Vrijdagmiddagberichten

1- In de VS is bijna alles patenteerbaar, tot en met het zijwaarts schommelen aan toe. Vaak werd daarbij nog wel ergens een computer of andere techniek opgevoerd, al was dat maar voor de vorm. Nu is echter een aanvraag binnengekomen die zelfs niet pretendeert technisch te zijn: patent wordt verzocht op een "werkwijze voor het vertellen van een verhaal, welk verhaal een tijdslijn en een uniek plot met karakters." De gepubliceerde conclusies schetsen een verhaal waarbij de hoofdpersoon zichzelf tijdelijk geheugenverlies toewenst, en er enige tijd later achterkomt dat hij die ook gekregen heeft. Vervolgens blijkt langzaam maar zeker wat hij allemaal gedaan heeft gedurende die tijd.

In hoeverre de rechtbank die straks de geldigheid van een eventueel octrooi op deze plotlijn moet beoordelen, beeldrechten zal moeten betalen voor de openbare vertoning van films als Memento, is nog niet duidelijk. Lees meer hier. (Zijwaarts schommelen hier).

2- Ongelukkig gekozen beeldmerken zagen we al eerder hier. Maar ook bij het kiezen van een domeinnaam moeten de linguïstische aspecten niet uit het oog verloren worden. Voorbeelden van precaire domeinnamen hier.

3- Alexander von Mühlendhal, who retired as OHIM vice-president in October, has joined German IP firm Bardehle Pagenberg as a consultant. Von Mühlendahl will work in the Munich and Alicante offices, and will advise clients on trade mark and design matters. He officially started with Bardehle on November In honour of von Mühlendahl's contribution to Community law, the OHIM library has been re-named in his honour. (Managing IP)

IEF 1198

Flaschenträger

Rechtbank Den Haag 9 november 2005, Meadwestvaco Packaging Systems LLC/ A&R Carton B.V.
 
Onderwerp van het geschil betreft een door A&R onder meer voor Heineken geproduceerde doos voor eenheden van 12 flesjes bier. A&R is een drukkerij en een cartonnage bedrijf. Een met A&R in concern verbonden maatschappij heeft m.b.t. de gebruikte techniek van de doos een octrooi aangevraagd, waarin de uitvinding wordt aangeduid met Flaschenträger. MWV stelt echter dat A&R inbreuk maakt op haar (inmiddels verlopen) octrooi, dat ziet op een fabricagewijze van een kartonnen doos voor blikjes, en vordert een verklaring voor recht. In reconventie vordert A&R een verklaring voor recht dat het octrooi van MWV op grond van toegevoegde materie en non-inventiviteit nietig is. Deze vordering in reconventie is voorwaardelijk en geldt enkel als ingesteld indien de rechtbank tot inbreuk op het octrooi van MWV zou concluderen.
 
Inbreuk op het octrooi wordt niet aangenomen omdat het octrooi van NMV in 1990 gewijzigd is en zodanig gewijzigd is dat de conclusie waar een beroep op wordt gedaan beperkter moet worden gelezen. Was de doos in de eerdere conclusie nog "for" bierblikjes, in de gewijzigde versie ging de conclusie over een doos "containing"  bierblikjes. De rechter is van mening dat de gemiddelde vakman die kennis neemt van het verleningsdossier dit ziet als een vrijwillige en uitdrukkelijke beperking van de geclaimde beschermingsomvang, want een doos die blikjes bevat of ten minste uitsluitend bestemd is om bierblikjes te bevatten (vertaling in het vonnis van "containing") biedt een beperktere beschermingsomvang dan een doos geschikt voor blikjes (of eventueel ook voor iets anders) (de vertaling van "for").
 
Weginterpreteren van het technisch (beperkende) kenmerk "containing" bierblikjes komt in casu in strijd met de rechtszekerheid voor derden, aldus de rechter. Lees het vonnis hier.

IEF 1196

Draagbare druk container

Rechtbank ’s-Gravenhage, 9 november 2005, Ragasco AS tegen Kompozit-Praha S.R.O. en Iesberts’ Handelsmaatschappij B.V.

 

Ragasco is houdster van het Europese octrooi nr. 0958473 met betrekking tot “portable pressure container for fluids “. De hoofdconclusie in de Nederlandse vertaling luidt: “Draagbare druk container voor vloeistof (…) dat een binnenste vloeistof-dichte voering laag en een druk ondersteunende laag buiten de voering omvat, alsmede een buitenste, beschermend omhulsel, waarin de lagen uit transparante of doorzichtige materialen bestaan, het omhulsel omvat een midden gedeelte met oppervlakte gedeelten die weggesneden zijn zodat delen van eigenlijke container en, tijdens gebruik, diens inhoud binnenin de omhulsel, zichtbaar zijn van de buitenkant, en dat het omhulsel schokabsorberende eigenschappen heeft.”

Ragasco heeft dit octrooi ingeroepen tegen onder meer de verhandeling van lichtgewicht gasflessen in Nederland door respectievelijk Kompozit, een Tsjechische onderneming, en Iesbert, een Nederlandse onderneming. Ragasco vordert zowel als voorlopige voorziening en als definitieve maatregel kort gezegd een inbreukverbod voor Nederland en andere gedesigneerde landen. In hoofdzaak vordert zij ook de gebruikelijke nevenvorderingen.

Kompozit vordert in reconventievernietiging van het octrooi voor zover verleend voor Nederland. De rechtbank wijst de grensoverschrijdende vorderingen af. Dat Iesbert buiten Nederland inbreuk zou hebben gemaakt op het octrooi is niet gebleken. Bovendien oordeelt de rechtbank dat de bevoegdheid op basis van artikel 5 lid 3 EEX verordening zowel in de voorlopige voorzieningen als in de hoofdzaak niet grensoverschrijdend is.

Kompozit stelt in conventie en reconventie dat het octrooi nietig is. Zij stelt daartoe dat octrooi zowel nieuwheid als inventiviteit ontbeert. De rechtbank komt tot de conclusie dat het octrooi inventiviteit ontbeert. Ze wijst de vordering in conventie af en vernietigt het Nederlandse deel van het octrooi EP0958473.

Nieuwheid

Kompozit valt de nieuwheid van het octrooi aan met een beroep op de draagbare drukcontainer van Composite Scandinavië, die volgens Kompozit sinds 1995 op de markt zou zijn onder de naam Compolite CS. Ragasco heeft met succes betwist dat de Compolite CS voor de prioriteitsdatum reeds openbaar toegankelijk zou zijn geweest. Zij heeft daartoe een verklaring overgelegd van de directeur van Compisite Scandinavië, waarin deze verklaart dat deze container eerst in februari van het jaar 2000 op de markt zou zijn geïntroduceerd. In de procedure is niet gebleken dat deze container eerder bekend was dan de geoctrooieerde container, met als gevolg dat deze niet als nieuwheidschadelijk is aangemerkt.

Daarnaast heeft Kompozit het US octrooi 4690,295 als nieuwheidschadelijk opgevoerd. De Rechtbank is echter van mening, dat de in dit octrooi beschreven lichtgewicht container niet als nieuwheidschadelijk kan worden aangemerkt. “De elementen tezamen zijn evenwel niet aan te merken als een omhulsel met schokabsorberende eigenschappen in de zin van het octrooi”.

Inventiviteit

Voor de betwisting van de inventiviteit van het octrooi heeft Kompozit zich onder meer beroepen op de Gasol container. De Rechtbank acht voor de inventiviteitsvraag vooral relevant de container bekend uit het octrooi US 4,690,295 en de Gasol container.

”De Gasol container is een draagbare druk container voor vloeistof, zoals propaan en butaan, die uit transparante of doorzichtige materialen bestaat, het middengedeelte is niet omsloten zodat de eigenlijke container en, tijdens gebruik, diens inhoud, zichtbaar zijn van de buitenkant, en het heeft een kraag en voet die onder meer schokabsorberende eigenschappen hebben.” De Rechtbank stelt vast dat de Gasol container geen omhulsel heeft en niet een binnenste vloeistof dichte laag en een buitenste druk ondersteunende laag heeft in de zin van het octrooi.

De Rechtbank vraagt zich dan af of “gegeven deze stand van de techniek (de Gasol container) de stap naar toepassing van een uit twee lagen samengesteld drukvat, en naar een omhulsel met een gedeeltelijk open middengedeelte voor hand lag." Zij beantwoordt deze vraag bevestigd: “Het is voor de hand liggend om die zichtbaarheid te handhaven door de verbinding tussen kraag en voet het drukvat niet geheel te laten omsluiten, maar te voorzien van openingen die zo groot zijn dat de zichtbaarheid van het drukvat en daarmee de inhoud daarvan gehandhaafd blijkt. Door deze verbinding ontstaat vanzelf een omhulsel dat nog steeds schokabsorberende eigenschappen heeft die eerder aan voet en kraag verbonden waren “.

Volgens de Rechtbank is in deze procedure niet helder geworden welk probleem zou worden opgelost door een uit afzonderlijke lagen opgebouwd drukvat toe te passen in plaats van een drukvat zonder afzonderlijke vloeistof dichte wand. Het Nederlandse deel van het Europese octrooi acht de rechtbank nietig. Lees hier het vonnis.