Octrooirecht  

IEF 1512

Het verzamelen van afval

Rechtbank s-Gravenhage, 18 januari 2006, 05/432. Jama B.V. tegen Compagnie Plastic Omnium S.A. Over inventiviteit en mededelingen naar derden.

Plastic Omnium is houder van een EP met betrekking tot een werkwijze voor het beheer van bakken voor het verzamelen van afval, waarbij op elke bak een identificatiemiddel wordt aangebracht dat informatie over de bak bevat.  Jama is een projectbureau voor de ontwikkeling en het ontwerp van hoogfrequente identificatiesystemen (RFID, Radio Frequency Identification). Zij heeft onder meer in het kader van een aanbesteding door de gemeente Hoogeveen een afvalophaalsysteem aangeboden, waarbij op de afvalbakken een zogenaamde transponder is aangebracht, waarvan daarin opgeslagen informatie tijdens het inzamelen van het afval wordt “uitgelezen” met behulp van RFID-technieken. 

Plastic Omnium vorderde bij oorspronkelijke dagvaarding (kort gezegd) een octrooiinbreukverbod met nevenvorderingen, alsmede schadevergoeding/winstafdracht, welke vorderingen bij verstekvonnis van 8 december 2004 zijn toegewezen. Jama vordert thans in oppositie (in conventie, kort gezegd) dat de rechtbank dat verstekvonnis vernietigt en de vorderingen van Plastic Omnium alsnog afwijst. De rechtbank vindt dit een goed idee.

Een gemiddelde vakman zal teneinde een flexibeler opslag van allerlei soorten van informatie in het identificatiemiddel op de container/bak uitgaande van G 623 onmiddellijk onderkennen dat voordelig is een chip toe te passen in plaats van (bijvoorbeeld) een sticker met een barcode. Dat wil zeggen een chip met daarin een geheugen en logischerwijs dan ook middelen om in dat geheugen te kunnen schrijven en daaruit informatie op te vragen, precies zoals in het kenmerk van conclusie 1 en 10 staat vermeld. (…) er is geen inventieve denkarbeid benodigd om te komen tot toepassing van een transponder die met behulp van RFID-technieken kan worden beschreven en weer uitgelezen. Dat er enige jaren hebben gelegen tussen de ontdekking van transponders en de toepassing in afvalophaalsystemen maakt nog niet dat van een uitvinding sprake is. Jama heeft een adequate verklaring voor het tijdsverloop gegeven, namelijk dat – zoals wel vaker in de IT-industrie – dergelijke chips in het begin een hoog prijsniveau hadden en eerst later een bredere toepassing kregen en zo geschikt werden voor toepassing binnen vuilnisophaalsystemen.

Conclusie 1 en 10 zijn nietig wegens gebrek aan inventiviteit. Plastic Omnium heeft geen specifiek verweer gevoerd tegen de gemotiveerde stellingen van Jama dat met conclusies 1 en 10 ook de volgconclusies niet inventief zijn, zodat het octrooi in zijn geheel voor nietig moet worden gehouden.  

Ten aanzien van de vraag onder welke omstandigheden het beroep op een octrooi onrechtmatig moet worden geacht, heeft deze rechtbank reeds overwogen dat in de regel een onderscheid wordt gemaakt al naar gelang jegens wie het beroep wordt gedaan en op welke wijze dat gebeurt (vonnis 19 januari 2005, IER 2005, 40, Stork/CFS Bakel). Zo is van belang of dat binnen of buiten rechte gebeurt (in het eerste geval zal minder snel onrechtmatig handelen worden aangenomen) en of dit jegens de leverancier/producent geschiedt dan wel jegens een afnemer van die leverancier/producent (in het laatste geval zal eerder onrechtmatigheid worden aangenomen).

In al deze gevallen geldt evenwel – onder verwijzing naar Hof Den Haag 20 september 2001, IER 2001, 57 – dat pas van onrechtmatig handelen sprake kan zijn indien een octrooihouder zijn recht handhaaft terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat het octrooi ongeldig is of dat daarop geen inbreuk wordt gemaakt. 

Deze vraag beantwoordt de rechtbank i.c. ontkennend. Ofschoon de rechtbank van oordeel is dat het octrooi niet inventief is, lag die conclusie niet dusdanig voor de hand dat dit Plastic Omnium had moeten weerhouden van het aanschrijven van derden. Hierbij weegt mee dat de Examiner van het EOB het octrooi had verleend, terwijl niet gesteld

Wel is de rechtbank van oordeel dat het onrechtmatig zou zijn indien Plastic Omnium na deze uitspraak nog mededelingen naar derden zou doen uitgaan, waarin zonder meer wordt gesteld dat het afvalophaalsysteem van Jama inbreuk op haar octrooirecht vormt. Plastic Omnium moet immers geacht worden thans het ernstige vermoeden te hebben dat haar octrooi nietig is, ook al heeft deze uitspraak (nog) geen kracht van gewijsde. Lees het vonnis hier.

IEF 1507

Octrooi geventileerd

 

Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 januari 2006, rolnr. 05/944 zaaknr. 239275, Gentle Vent B.V. tegen Innosource B.V. De Rechtbank schorst ambtshalve de procedure zowel in conventie als in reconventie, hangende de oppositieprocedure bij het EOB.

Gentle Vent is houdster van het Nederlands (registratie)octrooi nr. 1005429 en het Europees octrooi nr. 0 863 371. Het Europees octrooi is aangevraagd voor de in het Nederlands octrooi neergelegde ventilatie-eenheid, onder inroeping van de datum van indiening van het Nederlands octrooi als prioriteitsdatum. Gentle Vent heeft bij akte van gedeeltelijke afstand van recht van 20 oktober 2004 het Nederlands octrooi beperkt om deze te laten overeenstemmen met de Nederlandse vertaling van Europese octrooi.

Gentle Vent heeft voornoemde Europees octrooi en (beperkt) Nederlands octrooi ingeroepen tegen de verhandeling van een ventilatiesysteem, genaamd Sonair-Innoventus door Innosource.

Innosource heeft daarop het Octrooicentrum Nederland verzocht advies uit te brengen omtrent de toepasselijkheid van de nietigheidsgronden op het Nederlands octrooi. Het Octrooicentrum heeft geoordeeld dat de conclusies 1 en 7 van het octrooi niet voldoen aan de eisen van inventiviteit. Bovendien is het Octrooicentrum van mening dat conclusie 2 nietig is omdat deze niet voldoet aan de eis van nawerkbaarheid. Gentle Vent heeft kennelijk met het advies van het Octrooicentrum in haar achterhoofd nog een keer het Nederlandse octrooi beperkt. Gentle Vent heeft daarbij te kennen gegeven dat zij zich slecht gedeeltelijk met het advies kan verenigen. Het Nederlandse octrooi telt na beperking 21 conclusies en het Europese octrooi 10. Tegen het Europese octrooi heeft Innosource oppositie ingesteld.

Innosource heeft de Rechtbank in reconventie verzocht de conclusies 1,2, 4 en 7 van het Nederlands octrooi en van het Nederlandse gedeelte van het Europees octrooi te vernietigen. Innosource is van mening dat de conclusies van het octrooi niet nieuw en/of niet inventief en/of niet nawerkbaar zijn.

De Rechtbank stelt vast dat het Nederlands octrooi en het Europees octrooi betrekking hebben op dezelfde uitvinding en dat, nadat de oppositie tegen het Europese octrooi is geëindigd aan het Nederlands octrooi geen rechtsvervolgen meer zullen toekomen.Ten aanzien van het Europees octrooi staat volgens de Rechtbank vast dat conclusie 1 vernietigd behoort te worden, nu de octrooihouder dat erkent.

De Rechtbank schorst de procedure ambtshalve zowel in conventie als in reconventie, hangende de oppositieprocedure bij het EOB. De schorsing acht zij wenselijk uit een oogpunt van goede procesorde. De Rechtbank wenst te voorkomen dat : “de onwenselijke situatie ontstaat dat verschillende sets conclusies door enerzijds de Rechtbank (of in appel door het Hof) en anderzijds het EOB (door de oppositie- en eventueel nadien nog de beroepsafdeling) zouden worden vastgesteld en moeten worden beoordeeld op geldigheid en inbreuk. Na afloop van de procedure bij het EOB kan door de Rechtbank worden getoetst of het octrooi, voor zover gehandhaafd en inclusief de eventueel gewijzigde conclusies, geldig is (voor Nederland) en/of sprake is van inbreuk.”

De Rechtbank schorst het geding op de voet van artikel 83 lid 4 ROW 1995. De afbeelding betreft het ventilatiesysteem Innoventus van Innosource. Lees het vonnis hier

IEF 1497

Op alle gebieden van de technologie

Publicatie Staatsblad van Rijkswet van 17 november 2005 (Stb. 2006, 22). Dossiernummer 29874. Goedkeuring en uitvoering van de Akte tot herziening van artikel 63 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, het Verdrag inzake octrooirecht, het Verdrag inzake de toepassing van artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien en de Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien. Lees de wet hier. Eerdere berichten o.a. hier.

IEF 1494

Patstrat

Denk octrooirechtelijk mee met de Commissie: Brussels, 16 January 2006, The European Commission has launched a public consultation on how future action in patent policy to create an EU-wide system of protection can best take account of stakeholders' needs. While the Community Patent remains a priority, the Commission is also seeking views on what measures could be taken in the near future to improve the patent system in Europe. All interested stakeholders, including industry and individuals, are encouraged to reply. The closing date is 31 March 2006.

Internal Market and Services Commissioner Charlie McCreevy said: "Good intellectual property rules are essential: by stimulating innovation and leading to the successful development of new products, they help to generate growth and jobs. We want to maximise these benefits in Europe by making the single market for patents a reality. This is why I am asking businesses and individuals alike to give me their views on how we should move forward to achieve this. Meanwhile we will of course continue to strive for the Community Patent, which remains central to our policy."

The Commission is committed to boosting the competitiveness of EU industry and improving the framework conditions in which it operates. To this end, industrial property, which includes patents, has been identified as one of the seven major cross-sectoral policy initiatives in the Commission's new industrial policy put forward on 5 October 2005 (IP/05/1225). As part of its commitment to Better Regulation, the Commission has launched this consultation to ensure that any new proposals in the area of EU patents policy reflect stakeholders' needs.

The consultation focuses on three major issues: the Community patent; how the current patent system in Europe could be improved; and possible areas for harmonisation. The Commission is also seeking views on what action could be taken while work on the Community patent is continuing, in particular within the framework of the existing European patent system, or by bringing national patent systems more closely in line with each other through either approximation of laws or mutual recognition of national patents. The legal framework for jurisdiction over patent disputes is an area of significant interest in this context.

The feedback obtained from stakeholders will form the basis of a hearing, which the Commission intends to organise in Brussels on 13 June 2006.
The questionnaire is available at:

https://europa.eu.int/comm/internal_market/indprop/patent/consultation_en.htm

More information on the EU's industrial property policy is available at:

https://europa.eu.int/comm/internal_market/indprop/index_en.htm

Persbericht hier.

IEF 1487

Afneembaar ondoorzichtig laagje

Hoge Raad, 13 januari 2006, Nr. C04/252HR, LJN: AU3256, Eiser / Prepaid Cards Bvba (België) tegen Gnanam Telecom Center B.V. c.s.

Eiser is houder van een EP voor een werkwijze voor het bewerken van vooruit betaalde telefoonoproepen. In de woorden van AHG Huydecoper: “Op gevaar af, dat mij met recht wordt verweten dat ik de zaken te eenvoudig weergeef: het gaat er bij dit octrooi om, dat men kan telefoneren door een persoonlijk toegangsnummer te "draaien". Het systeem controleert dan of dat nummer geldig is en of daar een beltegoed voor is opgeslagen. Daarna kan het nummer van de persoon die men wil opbellen worden verwerkt (dat nummer kan, afhankelijk van het gekozen systeem, tegelijk met het toegangsnummer worden gedraaid, of nadat de verificatie heeft plaatsgehad), en wordt de verbinding gemaakt. De verbinding wordt afgebroken als het beltegoed verbruikt is. Gegadigden krijgen hun toegangsnummers (die van tevoren in een centrale zijn opgeslagen) door een telefoonkaart te kopen waarop het (vertrouwelijke) nummer achter een afneembaar ondoorzichtig laagje, bijvoorbeeld een "kraslaag", is voorgedrukt.”

Gedaagden Gnanam c.s., zijn als "groep van bedrijven" - iedere vennootschap in de eigen rol - betrokken bij het op de relevante Europese markten brengen van prepaid telefoonkaarten.

De vorderingen van eiser c.s. zijn in de eerste aanleg afgewezen op de grond dat, kort gezegd, de door Gnanam c.s. toegepaste maatregelen niet beantwoordden aan de in het octrooi beschermde uitvinding. In het namens eiser c.s. ingestelde appel heeft het hof deze beslissing bekrachtigd. Hoge Raad verwerp het beroep.

Daarbij heeft het hof zich vooral laten leiden door de vaststelling dat Gnanam c.s. maatregelen zouden toepassen die beantwoordden aan een Amerikaans octrooi van welk octrooi de uitvinding uit het eiser-octrooi in het laatstgenoemde octrooi wordt "afgebakend". Als belangrijkste verschil tussen de vindingen volgens het Amerikaanse octrooi en het eiser-octrooi heeft het hof aangemerkt, dat volgens het Amerikaanse octrooi het publiek eerst contact moet zoeken met (dat wil zeggen: moet bellen naar) een externe organisatie, en pas dan de (geheime) toegangscode en het nummer van de andere partij met wie men wil bellen kan ingeven; terwijl volgens het eiser-octrooi met de twee laatste stappen kan worden volstaan, en de eerste stap - het leggen van contact met een externe organisatie - dus overbodig is. In het door Gnanam c.s. toegepaste systeem zou de bedoelde ("extra") stap wèl noodzakelijk zijn. Daarom beantwoordde het systeem van Gnanam c.s. wel aan het Amerikaanse octrooi, en (dus) niet aan het eiser-octrooi.

Het cassatiemiddel bestrijdt vooral de voor zijn beslissing door het hof gebezigde motivering, al worden op enkele punten ook rechtsklachten aangevoerd.

Alle klachten falen en de Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep. Wellicht nog het vermelden waard is r.o. 3.4.3: De rechtsklacht van dit onderdeel houdt in dat het hof ten onrechte zijn oordeel over de uitleg van het Amerikaanse octrooi heeft gebaseerd op de beschrijving van dat octrooi, in plaats van op de conclusies, verstaan in het licht van die beschrijving, althans in zijn beoordeling die beschrijving zwaarder heeft laten wegen dan de conclusies. Deze klacht mist feitelijke grondslag en kan reeds daarom niet tot cassatie leiden. Het hof heeft geoordeeld dat de conclusies van het Amerikaanse-octrooi, waarvan het in rov. 12 de eerste met zoveel woorden heeft besproken, geen dwingende chronologische volgorde voorschrijven van de beschreven handelingen en heeft zich, overeenkomstig hetgeen art. 69 EOV en art. 53 lid 2 ROW 1995 voor de bepaling van de beschermingsomvang voorschrijven, vervolgens georiënteerd op de beschrijving van dat octrooi, waarin het evenmin een dwingende volgorde van de handelingen heeft gelezen.” (AG Huydecoper stelt hierover in zijn conclusie: Het verschil dat ik bedoel wordt misschien het best geïllustreerd wanneer men zich voorstelt dat niet een octrooi, maar een tijdschriftpublicatie als onderdeel van de "bekende stand van de techniek" had moeten worden beoordeeld. Tijdschriftpublicaties hebben geen conclusies (althans: niet in de daarvoor in de octrooipraktijk gebruikelijke betekenis), en voor tijdschriftpublicaties bevat de octrooirechtelijke regelgeving ook geen regels van uitleg.  Bij beoordeling van een octrooi als onderdeel van de bekende stand van de techniek, moet dat niet anders worden uitgelegd dan een tijdschriftpublicatie: als bron van informatie, ongeacht de met het oog op de beschermingsomvang gekozen opbouw of redactie.”) Lees het arrest hier.

IEF 1478

Dichtheidsgradient

Rechtbank Den Haag, 11 januari 2006, Grodan BV tegen Isover Saint-Gobain. Isover is houdster van Europees octrooi met betrekking tot een "Substraat voor aardevrije cultuur met over zijn dikte geregeld watergehalte".

Het octrooi beschrijft, kort gezegd, matten die in plaats van aarde worden gebruikt voor het opkweken van planten. Deze matten zijn gemaakt van mineraal vezelmateriaal, zoals glas- of steenwol. De matten zijn tijdens het kweken bevochtigd met een waterige oplossing die voedingsstoffen bevat. Het nadeel van bekende substraten was dat zij onderin de substraatlaag veelal te nat zijn, en bovenin te droog. Dat leidt ertoe dat onderin de substraatlaag wortelrot kan optreden en dat bovenin de laag geen wortels kunnen groeien. Het doel van het octrooi is nu het watervasthoudend vermogen bovenin de substraatlaag te vergroten en onderin de substraatlaag te verlagen. Volgens de conclusies 1, 2 en 3 van het octrooi wordt dit bereikt door in het substraat over de gehele hoogte van de mat een gradiënt in de dichtheid en/of de vezeldiameter aan te leggen, zodanig dat de dichtheid en/of vezeldiameter bovenin het substraat hoger respectievelijk kleiner is dan onderin het substraat.

Tegen het octrooi is door Grodan oppositie ingesteld. Het octrooi is door de Oppositie Afdeling van het Europees Octrooibureau (EOB) in gewijzigde vorm in stand gelaten, welk oordeel door de Technische Kamer van Beroep is bevestigd.

Grodan verhandelt een steenwolmat ten behoeve van de kweek van planten onder de naam Grodan Master die volgens de productomschrijving onder meer de volgende voordelen voor de tuinder biedt: “Optimale verdeling van water over de hoogte van de mat (“droogste mat onderin”)” en “Volledige doorworteling tot bovenin, wortels minder kwetsbaar”.

Grodan vordert de nietigheid van het octrooi omdat het octrooi nieuwheid en/of inventiviteit ontbeert in het licht van een aantal voorpublicaties en voorts dat zij de uitvinding van het octrooi (openbaar) heeft voorgebruikt alsmede dat het octrooi niet nawerkbaar is.

Nieuwheid

ten aanzien van het vorogebruik oordeelt de rechtbank dat dit niet nieuwheidsschadelijk is  omdat de uitvinding niet openbaar toegankelijk is gemaakt. Vaststaat dat de matten zich bij deze proeven hebben bevonden op de privé terreinen van voornoemde kwekers, zodat niet is aan te nemen dat de vakman daarvan voldoende vrijelijk kennis heeft kunnen nemen om hem de uitvinding te openbaren. De door Grodan aangevoerde publicaties zijn niet nieuwheidschadelijk omdat kenmerk 1 van de conclusie  - vezels met dezelfde gemiddelde diameter  - er niet duidelijk uit blijkt.

Inventiviteit

Het octrooi EP 426 wat als stand van de techniek geldt,zal naar het oordeel van de rechtbank een vakman er niet toe brengen een dichtheidsgradient toe te passen. Hierbij is van belang dat de vakman nu kennelijk ook juist andere oplossingen heeft gevonden om de waterretentie in het bovenste deel van de mat te verbeteren, te weten door de mat te voorzien van een laag met zuurstofcapsules zoals in EP 0.209.958 (EP 958, zie nader hierna) of van absorberende vlokken zoals in EP 338. De Russische octrooiaanvrage SU-A- 1.161.426 leert ten slotte juist het tegengestelde van het octrooi te doen: een laag van lagere dichtheid (60-90 kg/m3) onderin en grotere dichtheid (100-130 kg/m3) onderin.

Nawerkbaarheid

De rechtbank acht voorts het betoog van Grodan dat een vakman na lezing van het octrooi niet een mat zou kunnen maken die de gewenste dichtheids- of diametergradiënt vertoont onvoldoende onderbouwd. Grodan heeft geen verklaringen van deskundigen overgelegd die haar standpunt zouden kunnen ondersteunen.

Niet-openbaar voorgebruik

Grodan kan zich naar het oordeel van de rechtbank niet bereopen op een recht van niet openbaar voorgebruik omdat  het voor een honering van dit recht  noodzakelijk is dat  het begin van uitvoering ook een vervolg heeft gekregen. Met andere woorden, er dient binnen een redelijke termijn een zekere commercialisering van de ten tijde van de prioriteitsdatum nog in een ontwikkelingsstadium verkerende F-mat plaats te hebben gevonden, wil van een recht van voorgebruik sprake zijn.

Inbreukverbod

Het door Isover gevorderde inbreukverbod ten slotte wordt toegewezen. Grodan voert aan dat haar haar product uit twee lagen bestaat, waarvan de bovenste laag een hogere dichtheid heeft dan de onderste laag. Volgens Grodan is derhalve geen sprake van een “gradiënt” in de dichtheid van de vezels maar van een (plotselinge) overgang.De rechtbank kan de juistheid van dit standpunt van Isover in het midden laten, omdat Grodan desgevraagd (zulks in verband met de hierboven genoemde argumentatie terzake de inherente openbaring) heeft aangegeven dat ook binnen die lagen een geleidelijke afname van de dichtheid van de vezels richting de zwaartekracht kan worden waargenomen. Bij deze stand van zaken dient te worden aangenomen dat van een dichtheidsgradiënt
in de zin van het octrooi sprake is (in ieder geval bij elke afzonderlijke laag), zodat dit kenmerk van conclusie 1 vervuld is te achten.

Lees von het vonnis hier

IEF 1473

Rode klaver in de overgang (2)

Vznr. Den Haag, 11 januari 2005, zaaknr. 254608. Novogen tegen Care for Women. Rode klaver brengt Novogen geen succes. De zaak is een vervolg op eerder Volkskrant bericht (hier), waarin een nietigheidsvordering van Women for Care tegen Novogens octrooi op isoflavone fyto-oestrogenen werd aangekondigd.

Voorafgaand aan de nietigheidsprocedure start Novogen kort geding tegen Care for Women, waarin zij een inbreukverbod vordert.  Het kort geding vonnis levert echter een voor Novogen negatieve inleiding tot de bodemprocedure op.

Het eerste deel van het vonnis is een ook voor niet biochemici interessante algemene inleiding over de positieve hormonale werking van fyto-oestrogenen bij met name vrouwen en de uitleg waarom de Westerse vrouw te weinig fyto-oestrogenen binnen krijgt. Het octrooi van Novogen heeft betrekking op het idee om de werkzame stoffen (isoflavone fyto-oestrogenen) uit de plant te concentreren, zodat de gebruiker niet meer grote hoeveelheden plantendelen tot zich behoeft te nemen, maar zich kan beperken tot de dagelijkse inname van bijvoorbeeld een tablet of capsule.

Care for Women stelt dat het octrooi inventiviteit ontbeert, aangezien het extraheren van plantendelen, bijvoorbeeld van rode klaver of soja, in een waterige of organische vloeistof, en het concentreren daarvan om het in een tablet of capsule vorm (unit dosage form) te brengen, voor de vakman ten tijde van de prioriteitsdatum voor de hand liggend was en beroept zich op een aantal handboeken waarin e.e.a. reeds beschreven zou staan.

De rechter volgt het verweer van Care for Women:

4.17. Voorshands voeren deze kenbronnen tot de aanname dat het extraheren van plantendelen en het brengen van het extract in een unit dosage form tot de algemene stand van de farmaceutische techniek  behoorden. Indirect leren deze bronnen ook dat bij gebruik van deze technieken de werkzaamheid van de actieve stof gehandhaafd blijft. Het gebruik van deze technieken voor het extraheren van iso-flavone fyto-oestrogenen uit plantendelen van bijvoorbeeld rode klaver of soja ligt naar voorlopig oordeel zodoende voor de hand. Omdat in de unit dosage form de geëxtraheerde stoffen in geconcentreerde vorm aanwezig zijn,  is het geen verrassing dat het gewenste oestrogene effect zich ook in die toedieningsvorm voordoet. (…)

4.19. Dit alles leidt tot de slotsom dat voorshands kan worden uitgegaan van de aanmerkelijke kans dat het octrooi de opposities of een nietigheidsprocedure niet zal overleven wegens gebrek aan inventiviteit.

Care for Women’s vordering in reconventie, inhoudende een rectificatie, wordt eveneens door de rechter afgewezen. De houder van een onderzocht en verleend Europees Octrooi handelt niet onrechtmatig door zich ter handhaving van zijn recht op het octrooi te beroepen. Slechts een bijzondere omstandigheid doet dit anders zijn. Deze omstandigheid wordt niet aanwezig geacht.

Lees hier vonnis.
IEF 1470

Geen concreet inhoudelijk verweer

Rechtbank ’s-Gravenhage, 11 januari 2006, 04/2871, Jazo Zevenaar B.V tegen Willem Johan Pieter Pluijmen. Eén anker is soms te weinig.

Jazo is houdster van een NL octrooi voor een ventilatierooster, in het bijzonder voor een transformatorhuisje. Het ventilatorrooster kenmerkt zich door de onmogelijkheid om er iets in te steken. Jazo heeft geconstateerd dat in het bedrijf van Pluijmen een ventilatierooster voorhanden is ‘dat exact lijkt op het HS-42-rooster van Jazo’. Pluijmen vordert dat de rechtbank het octrooi zal vernietigen en voor recht zal verklaren dat nader omschreven, door Pluijmen vervaardigde ventilatieroosters geen inbreuk maken op het octrooi.

“Zowel bij antwoord als bij dupliek heeft Jazo geen concreet inhoudelijk verweer tegen de nietigheidsvordering gevoerd, doch slechts betoogd dat Pluijmen in zijn vordering niet kan worden ontvangen, nu hij geen nietigheidsadvies als bedoeld in artikel 76 lid 1 van de Rijksoctrooiwet 1995 heeft overgelegd. Maar zoals Pluijmen (reeds bij conclusie van antwoord) met juistheid heeft aangevoerd is dat verweer ongegrond, nu het door Jazo ingeroepen artikel toepassing mist in een geval als het onderhavige, waar het gaat om een onder de Rijksoctrooiwet 1910 vooronderzocht octrooi.

Weliswaar heeft Jazo ten pleidooie bij monde van haar octrooigemachtigde Drs. B.T. voor het eerst inhoudelijk verweer tegen de nietigheidsvordering gevoerd, doch daaraan zal wegens strijd met de eisen van een behoorlijke procesvoering worden voorbijgegaan. Nog daargelaten dat Drs. B.T. het niet nodig heeft gevonden zijn betoog in de vorm van een pleitnotitie aan de wederpartij en de rechtbank te overhandigen, zijn de betreffende verweren tardief voorgesteld, enerzijds gelet op het stadium waarin de procedure zich bevindt, en anderzijds omdat Pluijmen en de rechtbank daarop ook niet bedacht behoefden te zijn.

In de zich in het griffiedossier bevindende brief van de raadsman van Jazo, mr. J. van Rhijn, d.d. 18 juli 2005, waarin het verzoek om een pleidooi wordt toegelicht, valt immers, voor wat betreft het onderwerp van het pleidooi, uitsluitend het volgende te lezen:  ‘Cliënte zou graag in de gelegenheid worden gesteld om tezamen met haar octrooigemachtigde (die is ingeschreven bij de Nederlandse vereniging van Octrooigemachtigden) het woord te voeren en de door Pluijmen geëxploiteerde inrichting af te zetten tegen de conclusies van het octrooi. Datzelfde geldt voor de gewijzigde inrichtingen van Pluijmen. Het is de ervaring van Jazo dat een mondelinge behandeling in deze toegevoegde waarde heeft zodat over en weer vragen kunnen worden gesteld en opmerkingen kunnen worden geplaatst.’

Hieruit valt niet anders af te leiden dan dat van de zijde van Jazo het pleidooi slechts dienstbaar zou worden gemaakt aan het toelichten van de inbreukvordering en dat Jazo geen andere verweer tegen de nietigheidsvordering zou voeren dan haar beroep op artikel 76 lid 1 ROW 1995. Nu dat verweer, zoals reeds is overwogen, faalt, gelden de door Pluijmen aangevoerde nietigheidsgronden als onvoldoende weersproken.

Die gronden komen ook niet op voorhand onjuist voor, zodat de vordering tot vernietiging van het octrooi toewijsbaar is.  Bij die stand van zaken heeft Pluijmen bij de door hem gevraagde verklaring voor recht geen belang meer. De vordering zal worden afgewezen, nu inbreuk op een nietig octrooi niet mogelijk is. 

Lees het vonnis hier

IEF 1454

Geen vergelijk

Het ANP bericht dat Philips voormalige licentiemener Advanced Optical Disc Holland (AOD) uit Vianen voor de rechter heeft gedaagd. "Het elektronicaconcern eist dat het bedrijf de productie van dvd’s staakt, omdat het octrooien op dvd-technologie zou schenden. Philips probeert al meer dan een jaar tot een vergelijk met AOD te komen, zei een woordvoerster van het concern vrijdag. De producent van dvd’s en cd’s had in het verleden een licentie op de octrooien, maar kwam volgens Philips zijn betalingsverplichtingen niet na.

(...) Een Philipswoordvoerster zei dat concurrenten van AOD bij Philips hebben geklaagd over oneerlijke concurrentie, omdat zij wel een licentie op de technologie afnemen. Dinsdag dient in Den Haag een kort geding tussen beide partijen. Volgens Claassen staat het voortbestaan van het bedrijf op het spel als het de productie van dvd’s moet staken. Lees hier meer."

IEF 1446

Post verlaten

Verontwaardigd reageert Deutsche Post op de beslissing van het Deutsches Patent- und Markenamt op het schrappen van het gedeponeerde woord 'post' uit het merkenregister. Post is een gewoon woord dat niet als merk geregistreerd kan worden, vindt het Amt. Het in november 2003 geregistreerde merk post werd ten tijde van het depot wél gezien als een specifieke verwijzing naar een product van de firma Deutsche Post. Op grond hiervan heeft Deutsche Post talloze bedrijven aangeklaagd die gebruik maakten van het woord. „Wir wollen mit dem Schutz der Marke verhindern, daß Mitläufer auf den Zug aufspringen und sozusagen den Rahm im Postmarkt abschöpfen.”

Naast het woord 'post' heeft Deutsche Post zo'n 700 postgerelateerde woorden of woordcombinaties laten vastleggen, waaronder McPost, Postplus, Frankierservice, Same Day Service, Freecard, "Mit dem Frankier Service gewinnen Sie Zeit und Geld", Die gelbe, blaue, grüne, rote en schwarze Post.

De verontwaardiging is des te groter, aldus Deutsche Post, daar uit diverse onderzoeken (van onder meer Ipsos Deutschland en NFO) was gebleken dat circa 80% van de Duitsers het woord verbond met de voormalige monopolist.
Deutsche Post laat het er echter niet bij zitten. „Wir werden bis zum Bundespatentgericht und notfalls auch
weitergehen bis zum BGH”, aldus een woordvoerder. Lees hier iets meer.