Octrooirecht  

IEF 1154

Eendrachtige Edelachtbaren

O.a. The Financial Times bericht dat : "A group of Europe’s most senior judges is campaigning for a unified European patent court following years of delays in reforming intellectual property litigation. In a rare lobbying attempt by leading judicial figures, 24 intellectual property judges from 10 countries have urged EU member states to create a new court of first instance and a single appeal body for all cross-border patent disputes as soon as practicable.

The judges’ campaign, which draws on proposals outlined in a “European patent litigation agreement” (EPLA) calls for a single court, with sub-courts in major jurisdictions to be created more quickly, independent of the single patent plans. The resolution has also been signed by senior judges from, among others, the UK House of Lords, Germany’s Federal Court, the Italian Supreme Court, the Court of First Instance in the Hague, the Tribunal de Grande Instance in Paris and the Commercial Court of Zurich." Lees hier of hier meer.

IEF 1143

Geïmpliceerde vertrouwelijkheid

Kortgeding vonnis van rechtbank ’s-Gravenhage van 2 november 2005, rolnr. 05-1226. Sanofi-Aventis en Sanofi-Synthelabo B.V. tegen Stada Arzneimittel AG, Centrafarm Nederland B.V. en Centrafarm Services B.V.

Sanofi is houdster van een Europees octrooi voor het gebruik van ALFUZOSINE voor de vervaardiging van geneesmiddelen bedoeld voor behandeling van aandoeningen aan de urinewegen. Het octrooi claimt als prioriteitsdatum 28 mei 1995 gebaseerd op een Frans octrooi. Op basis van dit Europese octrooi en met inroeping van de prioriteitsdatum komt Sanofi op tegen het voornemen van Stada om ALFUZOSINE HCL Stada tabletten voor behandeling van aandoeningen aan de urinewegen per 1 oktober 2005 op de Nederlandse markt te gaan verhandelen. Stada betwist de geldigheid van het octrooi vanwege normaal voorgebruik, gebrek aan nieuwheid en gebrek aan inventiviteit.

Stada heeft als bewijs van normaal voorgebruik de tekst van een voordracht van Ramsay overgelegd waaruit blijkt dat een clinical trial met betrekking tot de stof ALFUZOSINE op zijn laatst is gestart drie maanden voor de prioriteitsdatum van juni 1985. Toch acht de voorzieningenrechter dit bewijs niet voldoende om normaal voorgebruik aan te nemen. Volgens de voorzieningenrechter is het aannemelijk dat aan patiënten in een clinical trial een geheimhoudingsverplichting wordt opgelegd. Stada heeft niet bewezen dat er geen sprake was van een geheimhoudingsverplichting. Zolang dit niet is komen vast te staan kunnen volgens de voorzieningenrechter de trials dan ook niet als nieuwheidschadelijk worden aangemerkt.

De aanval van Stada op de nieuwheid van het octrooi onder verwijzing naar EP 0 189 336 A1, dat prioriteit claimt voor de prioriteitsdatum van het octrooi, mislukt. EP 366 claimt niet de toepassing van ALFUZOSINE voor urologische problemen. De voorzieningenrechter overweegt in punt 4.9 van het kortgeding vonnis: “Het octrooi wordt in de beschrijving van EP 366 het dichtst benaderd waar in de beschrijving wordt opgemerkt dat de beschreven combinatiepreparaten, waaronder blijkens de voorbeelden ook preparaten met alfuzosine kunnen worden gebruikt voor ziektebeelden zoals astma en urologische aandoeningen (…). Dat is onvoldoende om EP 366 nieuwheidschadelijk te achten “.

Wel is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat er sprake is van gebrek aan inventiviteit. “Naar voorlopig oordeel zou de gemiddelde vakman op grond van de publicaties van Hedlund en Shapiro weten dat ?1-blokkers aangewezen zijn als geneesmiddel voor aandoeningen waarbij de urineafvoer wordt belemmerd. Hij zal dan ook weten dat prazosine bij toepassing voor deze aandoeningen een werkzame ?1-blokker is gebleken. De publicatie van Cavero zou een aansporing zijn om, zoekende naar een ?1-blokker, de aandacht op alfuzosine te richten. Mocht er een vooroordeel zijn voor toepassing van alfuzosine bij de mens dan zou dat zijn weggenomen door de publicatie van Guinebault.

Opvallend is dat tijdens de verleningsprocedure van EP 597 de examiner bezwaar had aangetekend tegen verlening vanwege gebrek aan inventiviteit, vanuit de wetenschap dat prazosine al werd toegepast voor de prioriteitsdatum van het octrooi en dat prazosine en alfuzosine een vergelijkbare chemische structuur hebben. De examiner achtte de verklaring van de aanvragers dat de therapeutische werking van prazosine (bloeddrukverlagende werking) niet hetzelfde is als alfuzosine (behandeling van Benigne prostaathyperplasie) voldoende om het bezwaar weg te nemen. De voorzieningenrechter is echter van mening dat het antwoord van de aanvragers voor de examiner onvoldoende had moeten zijn om het opgeworpen inventiviteitbezwaar weg te nemen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. Lees hier het vonnis.

IEF 1121

Bewaarmethode bekritiseerd

Volgens berichten in o.a. het NRC heeft Het Europees Parlement woensdag een resolutie aanvaard waarin het de verlening van een Europees octrooi op een bewaarmethode van geselecteerd sperma afkeurt.  Het EP heeft de Europese Commissie verzocht bezwaar aan te tekenen.

Een meerderheid van het parlement is van mening dat het aan het Amerikaanse bedrijf  XY Inc verleende octrooi in strijd is met de richtlijn betreffende de bescherming van biotechnologische uitvindingen. Het EOB  heeft inmiddels toegezegd de bezwaren van de zijde van de Europarlementariërs te zullen bekijken, maar onderstreept dat het steeds een uiterst voorzichtige aanpak hanteert als biotechnologische uitvindingen in het geding zijn.

IEF 1105

Eerst even voor jezelf lezen

- Rechtbank Den Haag, 26 oktober 2005, zaaknummer: 201754. Sara Lee / DE tegen Integro / Vomar. Senseo-zaak.

De rechtbank vindt geen aanleiding om in de onderhavige zaak anders te oordelen dan zij heeft gedaan in de procedure tussen Sara Lee en Drie Mollen, zoals hiervoor is weergegeven onder 1 sub k, meer in het bijzonder de geciteerde rechtsoverwegingen
2 en 3 uit het vonnis van 10 maart 2004. 8. Dat betekent dat ook in de onderhavige zaak de procedure ambtshalve zowel in
conventie als in reconventie op de voet van artikel 83, vierde lid, ROPW 1995, zal worden geschorst hangende de oppositieprocedure bij het EOB. Lees vonnis hier.

- GvEA 25 oktober 2005, zaak T-379/03, Peek & Cloppenburg - BHIM. Inschrijving van het woordmerk 'Cloppenburg.'

"50 In casu is de stad Cloppenburg bij het relevante publiek weinig of hooguit middelmatig bekend. Niet alleen gaat het om een kleine stad, de kamer van beroep heeft evenmin gewezen op een bepaalde categorie van waren of diensten waarvoor deze stad bekend is als de plaats waar deze waren worden vervaardigd of deze diensten worden verricht. Bovendien heeft de kamer van beroep niet aangetoond dat het in de handel gebruikelijk is, de plaats van herkomst van detailhandeldiensten aan te duiden. Verder wordt de plaats van herkomst van dergelijke diensten doorgaans niet relevant geacht voor de beoordeling van de kwaliteit of van de kenmerken ervan.

51 Het relevante publiek legt aldus thans geen verband tussen de stad Cloppenburg en de betrokken categorie van diensten, en redelijkerwijze valt ook niet te verwachten dat de betrokken benaming kan dienen tot aanduiding van de plaats van herkomst van deze diensten." Lees arrest hier.

IEF 1102

In de eerste

Eindelijk weer eens een 1e Kamerstuk (vanzelfsprekend en vervolg op eerdere 2e Kamerstukken): Kamerstuk 29874, nr. A, 1e Kamer 2005-2006. Goedkeuring en uitvoering van de Akte tot herziening van artikel 63 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, het Verdrag inzake octrooirecht, het Verdrag inzake de toepassing van artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 en de Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien. Gewijzigd voorstel van rijkswet

IEF 7653

Pharmachemie vs. MSD: Proof it!

Haarlem District Court, 23 September 2005, KG ZA 05-495. Pharmachemie versus Merck Sharp & Dohme

Advertising. The foregoing leads to the preliminary opinion that the statements made in point 5.8 are misleading as referred to in 6:194a of the Civil Code and Article 4 of the Medicines Advertising Decree and that they are contrary to the provisions of Article 4.2 of the Code of Conduct on Medicines Advertising.In view of the recent introduction of Pharmachemie's lendronic Acid 10 and 70 PCH on the Dutch market, it is furthermore likely that Pharmachemie will suffer loss due to these misleading statements of MSD. Insofar as Pharmachemie's claim relates to these statements, it will also be awarded.

Read the entire judgment here (translation made available by Marc van wijngaarden, Bird & Bird).

IEFenglish

IEF 1081

Goed geregistreerd

Rb. Den Haag 19 oktober 2005, rolnr 03/1473, Hakron tegen De Wit.

Hakron is houdster van het (registratie) octrooi NL '055 voor een "Inrichting voor het onderling stellen van constructie-elementen, werkwijze en bouwconstructie gebruikmakend daarvan." Het octrooi is verleend op 19 juli 2000 op een aanvraag van 18 januari 1999. Op 18 januari 2005 is het octrooi verlopen.

Met gebruikmaking van bovenstaande geoctrooieerde techniek brengt Hakron een verankeringssysteem op de markt. De Wit brengt eveneens een dergelijk systeem op de markt. Op 27 december 2001 heeft Hakron gesteld dat De Wit inbreuk maakt op haar octrooi. Hangende de procedure is door De Wit op 31 oktober 2003 ex art 84 ROW advies gevraagd aan het Bureau Industriele Eigendom omtrent de geldigheid van het octrooi.

In dit advies van het Bureau komen 2 documenten aan bod: een catalogus van Gerrijn BV waarin staat "uitgave 1997" met op p. 50, 60 en 62 een verankeringssysteem voor prefab elementen (D1) en een Amerikaans octrooischrift 3,333,338 (D2). Het bureau adviseert langs twee lijnen:
a) de catalogus was openbaar toegankelijk. Het Bureau acht conclusie 1 van het octrooi niet inventief over D1 en dus vernietigbaar, maar conclusie 2 wel nieuw en inventief ten opzichte van D1 of een combinatie van D1 en D2, zodat naar zijn oordeel eveneens volgconclusies 3 t/m 8 voor zover afhankelijk van conclusie 2 geldig zijn te achten.
b) de catalogus was niet openbaar was. Volgens het Bureau blijft nu ook conclusie 1 overeind, omdat deze conclusie dan nieuw en inventief is over D2.

De rechtbank oordeelt dat De Wit niet ontvankelijk is  in haar voorwaardelijke nietigheidseis. Art. 76 ROW 1995 bepaalt namelijk dat degene die een nietigheidsactie instelt op basis van een Nederlands registratieoctrooi, niet ontvankelijk is, indien die eis niet vergezeld is van een advies van het Bureau omtrent de toepasselijkheid van art. 75 lid 1 ROW 1995. Aangezien De Wit heeft bij diens eis in reconventie niet een dergelijk rapport heeft gevoegd, is zij in haar voorwaardelijke nietigheidseis niet ontvankelijk.

De rechtbank volgt het advies waaruit blijkt dat, of er nu sprake is van situatie a dan wel b, conclusie 2 en de volgconclusies voorzover die afhankelijk zijn van conclusie 2, in ieder geval geldig zijn. Vervolgens onderzoekt de rechtbank of De Wit inbreuk maakt op conclusie 2: "Dit samenstel van maatregelen in het stelanker van De Wit is echter technisch equivalent te achten aan de in het octrooi geclaimde verbreding van de bus om ruimte te bieden voor de licht conische schacht van het andere type schroef." (rov 3.12)

Het gevorderde inbreukverbod is vanwege het verstrijken van het octrooi niet meer toewijsbaar is. Wel toegewezen wordt een verklaring voor recht dat sprake is geweest van octrooiinbreuk. Het eveneens in conventie gevorderde bevel tot het doen van opgave van de omvang van de inbreuk en daarover af te leggen rekening en verantwoording met nevenvorderingen is als controlemaatregel op de omvang van de inbreuk toewijsbaar, evenwel geclausuleerd als nader geformuleerd in het dictum, onder meer ter voorkoming van onnodige executiegeschillen. Het eveneens in conventie gevorderde recall-bevel zal vanwege het verstreken zijn van het octrooi als te ver gaande maatregel worden afgewezen.

Lees vonnis

IEF 1073

Aangenomen

Handelingen  nr. 10, pag. 554-555, 18 oktober 2005, Tweede Kamer. Stemmingen in verband met het wetsvoorstel Goedkeuring en uitvoering van de Akte tot herziening van artikel 63 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, het Verdrag inzake octrooirecht, het Verdrag inzake de toepassing van artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien van 5 oktober 1973 en de Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien.

"In stemming komt het wetsvoorstel. De voorzitter: Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie, de SGP, de Groep Nawijn en de SP tegen dit wetvoorstel hebben gestemd en die van de overige fracties ervoor, zodat het is aangenomen."

IEF 1064

Oorlogscorrespondentie

Naar aanleiding van dit vonnis (met de inmiddels beroemde ‘zwartgeblakerde eenheden’) komt  Miel Timmers in het Eindhovens Dagblad en op Curatoren.nl met een verslag van het kinderfietsenfront: "De keiharde strijd over de kinderfiets Triker tussen Horst en Marcel Oosterveer, uit respectievelijk Waalre en Eindhoven, en de Zeeuwse zakenman Quinten van de Vrie. Rechtszaken stapelen zich op en lopen door elkaar heen. Dat er nog meer volgen staat vast. Aantijgingen op de man worden niet geschuwd."

"Ik doe allang zaken, in binnen- en buitenland, maar zoveel brutaliteit heb ik nog nooit meegemaakt“, stelt Van de Vrie (voor het vonnis - IEF) , die samenwerkt met Van Berlo Studio’s in Eindhoven. „Laat Oosterveer zelf geld investeren en met eigen plannen komen.“ Oosterveer zelf: „Van de Vrie maakt misbruik van anderen. Niet netjes.“Ik wil dat de rechter Oosterveer verbiedt hiermee door te gaan. Ondertussen benadert hij achter mijn rug om mijn leveranciers, importeurs en distribiteurs. Pure piraterij.

Oosterveer wil dat de patenten van Van de Vrie nietig worden verklaard. „Patenten behoor je te verkrijgen als je iets nieuws hebt bedacht en dat heeft Van de Vrie niet. Ikzelf bezit oudere patenten. Die hebben hogere prioriteit. Niettemin verkondigt Van de Vrie wereldwijd dat hij de uitvinder van de Triker is. Deze kwestie zal niet met één rechtszaak zijn afgehandeld. De verdachtmakingen laten Oosterveer koud, zegt hij. „Van de Vrie heeft mij voor de rechter gedaagd. Hij is diegene die met steekhoudende bewijzen moeten komen."

"Deze uitspraak is een geschenk uit de hemel”, jubelt Horst Oosterveer. Van de Vrie is niet onder de indruk van de uitspraak. „Dit is slechts een voorlopig oordeel. We hebben een veldslag verloren, maar de oorlog woedt.” Lees hier en hier meer.