DOSSIERS
Alle dossiers

Onrechtmatige publicaties  

IEF 15560

Term 'corrupt' heeft in Aruba een bijzonder zware lading

Gemeenschappelijk HvJ Aruba e.a. 16 juni 2015, IEF 15560; ECLI:NL:OGHACMB:2015:48 (Solo di Pueblo)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Minister van Toerisme heeft een Request for Proposal (aanbesteding) uitgevaardigd voor het Hard Rock Hotel & Casino. Geïntimeerde vraagt openbaarmaking van documenten rondom de gunning, in de rubriek 'Ons toerisme' in het Arubaanse dagblad Solo di Pueblo is een serie artikelen verschenen waarin de minister van fraude wordt geticht. Minister van Toerisme is politicus en heeft daarom spoedeisend belang bij een positieve opinie over hem bij het (vooral kiesgerechtigde) publiek. De term "corrupt" heeft in Aruba een bijzonder zware lading. De wekelijkse rubriek geeft voor de gemiddelde lezer niet de indruk een column te zijn die het karakter heeft van een kunstuiting. De rubriek komt niet over als satirisch, humoristisch, ludiek of karikaturaal bedoeld. Rectificatie wordt bevolen.

 2.3. (...) [appellant] is immers politicus in een democratie en heeft uit hoofde van die hoedanigheid in beginsel steeds spoedeisend belang bij een positieve opinie over hem bij het publiek en vooral bij het kiesgerechtigde publiek. Voldoende aannemelijk is dat zowel de hiervoor in rov. 2.1.5 bedoelde publicaties als een eventueel door de rechter bevolen rectificatie daarvan invloed (kunnen) hebben op die publieke opinie.

2.5.3. De publicatie bevat niet alleen de hiervoor in rov. 2.5.1 omschreven beschuldiging, maar verbindt daaraan ook de conclusie dat [appellant] corrupt is. Zo staat het in de titel. Een beschuldiging dat iemand een handeling heeft gepleegd die als corrupt kan worden aangemerkt, levert een ernstigere aantasting van de eer en goede naam op, indien daarbij de conclusie wordt getrokken dat die persoon de eigenschap heeft corrupt te zijn (analoog aan het - onjuiste - gezegde: eens een dief, altijd een dief). De term "corrupt" heeft in Aruba een bijzonder zware lading.

2.5.4. De wekelijkse rubriek met de titel 'Ons toerisme' maakt voor de gemiddelde lezer niet de indruk een column te zijn die het karakter heeft van een kunstuiting. De rubriek komt niet over als satirisch, humoristisch, ludiek of karikaturaal bedoeld. De gemiddelde lezer zal uit de publicaties afleiden dat [geïntimeerde] [appellant] daadwerkelijk ervan verdenkt dat deze gedaan heeft wat hiervoor in rov. 2.5.1 staat omschreven, sterker nog, dat [geïntimeerde] dat zeker weet en kan bewijzen.

Ten voordele van het standpunt van [geïntimeerde] c.s.:
2.5.5 [appellant] is minister en heeft een voor de Arubaanse samenleving en welvaart zeer belangrijke portefeuille waarin veel geld omgaat. Hij moet als politicus meer kritiek accepteren dan andere personen, omdat zijn activiteiten als minister het algemeen belang betreffen, dat iedereen aangaat, en omdat openbaarheid van bestuur inherent is aan een democratische rechtsstaat.

2.5.6. De publicaties hebben betrekking op (gestelde malversaties met) publieke gelden. Een juiste besteding van die gelden is een belangrijk politiek onderwerp dat iedereen aangaat. Het betreft dus geen gestelde malversaties in de privésfeer.

2.5.7 [appellant] kan zich tegen uitlatingen als de onderhavige verdedigen door in het openbaar (nog meer) uitleg en/of openheid van zaken te geven over de gang van zaken bij de gunning van het project aan Southwest.

2.6 Bij afweging van alle terzake dienende omstandigheden van het geval wegen de omstandigheden die ten voordele van het standpunt van [appellant] strekken zwaarder dan de omstandigheden die ten voordele van het standpunt van [geïntimeerde] c.s. strekken. Daarom komt het Hof tot het voorshands oordeel dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door de publicaties.

IEF 15554

Duidelijk dat de review een persoonlijke mening over een negatieve ervaring deelt

Vzr. Rechtbank Rotterdam 17 december 2015, IEF 15554; ECLI:NL:RBROT:2015:9532 (Review op Google+)
Uitspraak ingezonden door Irene de Jonge en Lotte van Gorp, BRight Advocaten. Advocaat heeft een opdracht aanvaard en gefactureerd. Zijn cliënt is ontevreden over de afhandeling en uitblijven van deugdelijke verantwoording en plaatst een review via Google Plus en De Telefoongids. Bij een review, waarbij het voor de lezer voldoende duidelijk is dat de inhoud slechts een mening is, is het stevig aanzetten en het enigzins overdrijven, zij het niet ongelimiteerd, geoorloofd. Het beginsel van hoor en wederhoor is niet aan de orde. De uiting van frustratie is op zichzelf niet onrechtmatig. De laatste volzinnen van de maken dit niet anders, nu deze moeten worden gelezen in de context van het hele artikel. De vorderingen worden afgewezen; het staat met onvoldoende mate van zekerheid vast dat de vordering in de bodemprocedure zal worden toegewezen.

Review: (...) "WEES GEWAARSCHUWD: Wij hebben in volle vertrouwen ons dossier uit handen gegeven aan x van x. Deze advocaat heeft 7 maanden lang een spelletje gespeeld met ons, de raad van rechtsbijstand en de belastingdienst (door beiden bevestigd). Hij heeft het nagelaten om bezwaren te onderbouwen nog actie te ondernemen in ons dossier. Dit vinden wij onacceptabel! natuurlijk bleef hij tussentijds gewoon factureren. Het toezenden van een urenverantwoord was hij meerdere malen 'even vergeten' en/of 'is er iets mis gegaan. Uiteindelijk na lang aandringen toch gekregen. Meerdere malen heeft hij zelf en/of zijn secretaresse gebeld om naar informatie te vragen waarvan de bewijsstukken allemaal in het overhandigde dossier zaten. Eindresultaat: De zaak hebben wij ingetrokken bij x en het overhandigd aan een accountantskantoor. Dit accountantskantoor heeft de zaak in 4uren kunnen oplossen. Een advocaat behoort je op een professionele manier te begeleiden, bij te staan en zijn werk zo goed mogelijk te doen. Het gaat in deze niet om het resultaat, maar om het proces en hoe er met ons omgegaan is. 7 maanden een dossier in bezit, maar nog geen zinnig letter op papier gezet naar wie dan ook, maar ondertussen wel factureren! Een schande! Wee gewaarschuwd als u in zee wilt gaan met deze man! ***"(...)
4.7. (...) Of x inderdaad te veel in rekening heeft gebracht kan in deze kort geding procedure, mede gelet op de onder 2.6 geciteerde mail, niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht Y daarom de vraag opwerpen wat x nu precies heeft gedaan voor de declaraties, een vraag waarop x tot op heden - in de visie van y - nog geen inzichtelijk antwoord heeft gegeven. dat y haar frustratie over het uitblijven van een deugdelijk antwoord heeft geuit in de vorm van een - op onderdelen enigzins suggestief te noemen - review is op zichzelf niet onrechtmatig.
Voorts is door y c.s. aangevoerd dat het voor x op voorhand al duidelijk had moeten zijn dat de heer z [red. vader van y] niet voor een toevoeging in aanmerking zou komen, nu het hier een geschil betrof, waarvoor het inschakelen van een advocaat niet nodig was. Of x inderdaad van te voren had moeten inzien dat deze kwesties niet voor toevoeging in aanmerking kwamen, dan wel dat hij de door hem bij de Raad voor Rechtsbijstand gedane verzoeken beter had moeten motiveren, is in deze kort gedng procedure niet duidelijk geworden en dit staat daarmee thans niet vast. Dit maakt de review evenwel nog niet onrechtmatig jegens x.
De voorzieningenrechter weegt verder mee dat niet is gebleken dat de inhoud van de review - in zijn geheel bezien - feitelijk evident onjuist is. De bewoordingen zijn bovendien niet onnodig grievend. De eerste en laatste volzinnen van deze review maken dit niet anders, nu deze moeten worden gelezen in de context van het gehele artikel. Duidelijk is dat y een persoonlijke mening over een negatieve ervaring deelt.

Op andere blogs:
Bright advocaten
Advocatie

IEF 15553

Herstel: Vonnis verbiedt uitingen, dictum beveelt herhaling

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 7 december 2015, IEF 15553; ECLI:NL:RBMNE:2015:8979 (Herstel uiting in reisvakblad Travel Times) + herstelvonnis ECLI:NL:RBMNE:2015:9033
Onrechtmatige publicatie. Mediarecht. Eiseres en gefailleerden zijn beide uitgever van reisvakbladen en bedienen gezamenlijk de gehele Nederlandse markt. Zij zijn al jaren elkaars grootste concurrent. De berichten, die op de website van Travel Times (red: tijdschrift 1) en de Facebook- en LinkedIn-pagina van gedaagde sub 1. hebben gestaan, waarin staat vermeld dat Travel Times de voormalige harde kern van TravMagazine (red: tijdschrift 2) is, zijn onrechtmatig jegens eiseres. Dit wordt gerectificeerd. Uit het herstelvonnis: Tot slot is sprake van een kennelijke fout, die zich (ook) leent voor ambtshalve herstel. In het vonnis is verboden uitingen in genoemd tijdschrift, op Facebook of LinkedIn te herhalen voor de duur van een jaar. In het dictum zijn gedaagden per abuis veroordeeld om uitingen juist te herhalen. Voor partijen en derden is het direct duidelijk dat sprake is van een vergissing, het dictum wordt hersteld.

Uit het vonnis:

4.15. Het verbod om de uitingen zoals door [gedaagde sub 1] . gedaan op social media te herhalen of te laten herhalen, zal worden toegewezen eveneens voor de duur van een jaar.

4.16. De gevorderde rectificatie zal in andere, afgezwakte vorm, worden toegewezen. De uiting dat het ‘gewenst’ is dat aan een monopolie een einde wordt gemaakt, is niet onrechtmatig. Uit de stellingen van eisers volgt dat na de overname een monopolie, althans een overheersende marktpositie is ontstaan, terwijl de mededeling van een concurrent dat dit niet gewenst is, niet onrechtmatig is. De mededeling dat de harde kern van gefailleerden bij [tijdschrift 1] werkt is onrechtmatig, maar de rectificatie kan niet inhouden – zoals is geëist – dat deze mededeling onjuist is. Door eiser is immers onvoldoende weersproken dat de harde kern van weleer inderdaad wil gaan werken of werkt bij [tijdschrift 1] .
Door de afgezwakte vorm waarin de rectificatie wel wordt toewezen, is het de vraag of [eisers c.s.] aan het plaatsen van die rectificatie daadwerkelijk behoefte hebben, aangezien hierdoor nogmaals wordt ‘opgeschreven’ dat de harde kern zou zijn overgegaan naar [tijdschrift 1] . De voorzieningenrechter zal de vordering derhalve toewijzen, onder de voorwaarde dat [eisers c.s.] het plaatsen van de rectificatie schriftelijk hebben opgedragen aan [gedaagde sub 1] . en [tijdschrift 1] . Het op gewone wijze betekenen van dit vonnis is daarvoor niet voldoende. Het zonder schriftelijke opdracht plaatsen van de rectificatie zal – zo verwacht de voorzieningenrechter – in een mogelijke procedure daarover worden beschouwd als een overtreding van het verbod in 5.2. De dwangsom zal worden toegewezen als gevorderd, met maximering als in het dictum vermeld.

5.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] . en [tijdschrift 1] om de uitingen zoals hij/zij die heeft gedaan op social media, waaronder de website van [tijdschrift 1] en/of de Facebook- en/of de LinkedInpagina van [gedaagde sub 1] ., althans uitingen met dezelfde strekking, te herhalen of te laten herhalen

Uit het herstelvonnis:

2.2. In het lichaam van het vonnis is namelijk overwogen dat het gevorderde verbod om de uitingen zoals [gedaagde sub 1] en [tijdschrift] die heeft gedaan op social media, waaronder de website van [tijdschrift] en/of de Facebook- en/of de LinkedInpagina van [gedaagde sub 1] , althans uitingen met dezelfde strekking, te herhalen of te laten herhalen voor de duur van een jaar wordt toegewezen. In het dictum zijn [gedaagde sub 1] en [tijdschrift] evenwel per abuis veroordeeld om voormelde uitingen juist te herhalen. Het is, gelet op hetgeen in het lichaam van het vonnis is overwogen, voor partijen en derden direct duidelijk dat van een vergissing sprake is. Derhalve zal de fout worden hersteld.

3.1. bepaalt dat de beslissing onder 5.2 van de voorzieningenrechter in het op 4 december 2015 tussen [eiseres sub 1] c.s en [gedaagden c.s.] gewezen vonnis als volgt dient te worden gewijzigd:

“5.2.    verbiedt [gedaagde sub 1] en [tijdschrift] voor de duur van een jaar vanaf heden om de uitingen zoals hij/zij die heeft gedaan op social media, waaronder de website van [tijdschrift] en/of de Facebook- en/of de LinkedInpagina van [gedaagde sub 1] , althans uitingen met dezelfde strekking, te herhalen of te laten herhalen”
IEF 15413

Provincie Overijssel hoeft beeld in media over gevaarlijk slib niet te rectificeren

Rechtbank Overijssel 11 november 2015, IEF 15413; ECLI:NL:RBOVE:2015:4993 (Nijhoff tegen Provincie Overijssel)
Mediarecht. De provincie Overijssel hoeft haar persberichten en interviews over Nijhoff Grindmaatschappij B.V. niet te rectificeren. In de kern verwijten eiseressen de provincie Overijssel, dat zij in de media een onjuist beeld heeft geschetst door te communiceren dat slib/fijn zand van eiseressen is te kwalificeren als “gevaarlijke afvalstof”, dat zij het slib/fijn zand hebben gemengd met bouwstoffen en die (gemengde) bouwstoffen hebben verkocht, dat die (gemengde) bouwstoffen terecht zijn gekomen op plaatsen waar het voor mensen en dieren gezondheidsrisico’s vormt dan wel kan vormen en dat zij zulks vanuit economisch gewin zouden hebben gedaan. De rechtbank Overijssel oordeelt dat het niet is komen vast te staan dat de inhoud en strekking van de berichten een onjuist beeld geven. Deze vinden op hoofdlijnen steun in toen beschikbare feitenmateriaal en in de uitspraken in de tussen partijen gevoerde bestuursrechtelijke procedures.

IEF 15399

Kruiswerk mocht leden oproepen tot opzeggen lidmaatschap overkoepelende vereniging

Hof 's-Hertogenbosch 3 november 2015, IEF 15399; ECLI:NL:GHSHE:2015:4437 (Kruisvereniging tegen Kruiswerk)
Mediarecht. Concurrentie. Meningsuiting. Eer en goede naam. In kort geding [ECLI:NL:RBZWB:2015:975] vorderde Kruisvereniging dat Kruiswerk wordt verboden leden van Kruisvereniging te bewegen het lidmaatschap te beëindigen en te kiezen voor de uitgetreden vereniging. Deze vorderingen werden afgewezen. Het Hof bekrachtigt het vonnis. Er is niet onrechtmatig gehandeld door brieven te sturen naar eigen leden die ook lid waren van Kruisvereniging. De inhoud van de brieven zijn niet onrechtmatig. De uitlating dat het pakket van Kruisvereniging achterhaald is - en dat dat reden is geweest voor uittreding - is feitelijk juist. Kruisvereniging wordt veroordeeld in de proceskosten.

3.8.3. Tussen partijen is niet in geschil dat Kruiswerk het recht had om de samenwerking met Kruisvereniging te beëindigen en als zelfstandige vereniging verder te gaan. Vanwege de verzelfstandiging van Kruiswerk diende er een ontvlechting plaats te vinden, zoals ook blijkt uit het arrest van het hof van 12 augustus 2014 (r.o. 6.2.2 en 6.2.4). In dat verband is van belang dat er sprake was/is van een dubbel lidmaatschap doordat leden van Kruiswerk tevens lid zijn van Kruisvereniging. Het hof neemt voorts in aanmerking dat Kruiswerk onbetwist heeft gesteld dat beide partijen een zorgpakket aanbieden aan hun leden en dat leden niet twee keer willen betalen voor een lidmaatschap van een kruisvereniging.
Tegen deze achtergrond bezien is voorshands voldoende aannemelijk dat met de gezamenlijke leden van partijen moest worden gecommuniceerd over de ontstane situatie waarbij Kruiswerk als zelfstandige kruisvereniging verder zou gaan en over wat dit voor de leden zou betekenen. Naar het voorlopig oordeel van het hof mocht Kruiswerk onder voormelde omstandigheden de gezamenlijke leden verzoeken om wat betreft het lidmaatschap voor haar te kiezen en mocht Kruiswerk in haar communicatie met die leden wijzen op de verschillen tussen het door haar aangeboden zorgpakket en het door Kruisvereniging aangeboden zorgpakket. Kruiswerk hoefde zich in haar voorlichting aan de leden dus niet te beperken tot haar eigen pakket. Overigens geldt het voorgaande in gelijke zin ook voor Kruisvereniging.
Gelet op het voorgaande heeft Kruiswerk naar het voorlopig oordeel van het hof niet onrechtmatig jegens Kruisvereniging gehandeld door de brieven van 13 november 2014 en
3 december 2014 te versturen naar degenen die zowel lid van Kruiswerk als van Kruisvereniging waren en door hen in die brieven proberen te bewegen om hun lidmaatschap van Kruisvereniging te beëindigen en hun lidmaatschap van Kruiswerk voort te zetten. Het hof betrekt hierbij dat tussen partijen niet in geschil is dat degenen naar wie de brieven zijn gestuurd al leden van Kruiswerk (en Kruisvereniging) waren en dat de brieven niet mede zijn gestuurd naar leden van Kruisvereniging die geen lid van Kruiswerk waren. Voorts neemt het hof in aanmerking dat Kruiswerk slechts twee brieven naar de gezamenlijke leden heeft gestuurd.

3.8.5.
Het hof stelt voorop dat het hier gaat om een botsing van twee fundamentele rechten, namelijk aan de zijde van Kruiswerk het recht op vrije meningsuiting en aan de zijde van Kruisvereniging het recht op bescherming van haar eer en goede naam. Het antwoord op de vraag welke van beide rechten in het onderhavige geval zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval en met inachtneming van de proportionaliteitstoets en de noodzakelijkheidstoets (artikelen 8
lid 2 en 10 lid 2 EVRM). Het hof verwijst hierbij naar een uitspraak van de Hoge Raad van
5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230. Het hof tekent hierbij aan dat het, anders dan in dit geval, in die uitspraak ging om de vraag of een bepaalde perspublicatie onrechtmatig was. Dit maakt naar het voorlopig oordeel van het hof evenwel voor de beoordeling van de onderhavige kwestie geen relevant verschil.
Het hof overweegt voorts dat een onderscheid dient te worden gemaakt tussen feitelijke beweringen en waardeoordelen. Bij feitelijke beweringen kan worden verlangd dat degene die verantwoordelijk is voor die beweringen de juistheid of tenminste het bestaan van voldoende aanknopingspunten voor de aannemelijkheid ervan kan aantonen. Een bewijs van de juistheid van waardeoordelen kan niet worden gevraagd. De vrijheid om waardeoordelen te uiten is echter niet onbegrensd. Zo dienen de gebruikte bewoordingen niet onnodig grievend te zijn.


3.8.11.
Gelet op de stellingen van partijen en onder verwijzing naar r.o. 3.8.5 acht het hof voorshands met name de volgende omstandigheden relevant:
- aard, context en strekking van de uitlatingen;
- de vraag of de uitlatingen feitelijke beweringen of waardeoordelen zijn;
- de vraag of de feitelijke beweringen juist zijn;
- de ernst van de gebruikte bewoordingen;
- de ernst van de te verwachten gevolgen van de uitlatingen.

3.8.12.
Wat betreft de aard, context en strekking van de uitlatingen is van belang dat het gaat om uitlatingen in brieven die zijn geschreven in verband met de beëindiging van de samenwerking tussen partijen en het feit dat Kruiswerk als zelfstandige kruisvereniging verder zou gaan. De gezamenlijke leden worden in die brieven onder meer voorgelicht over de verzelfstandiging c.q. afsplitsing van Kruiswerk en de reden daarvan, het door Kruiswerk aangeboden zorgpakket en over de verschillen tussen dit pakket en dat van Kruisvereniging. Het hof is voorshands van oordeel dat de gezamenlijke leden over al deze aspecten mochten worden voorgelicht. De gewraakte uitlatingen in de brief van 13 november 2014 ‘Vele verzoeken aan de Regionale Kruisvereniging om in dit nieuwe beleid mee te gaan werden niet of nauwelijks beantwoord’ en ‘Het pakket wat er wordt aangeboden door de regionale Kruisvereniging is achterhaald. Zo is de wijkzuster gewoon opgenomen in het wettelijke zorgpakket en door de gemeente worden eveneens een aantal zaken overgenomen’ betreffen kennelijk de reden voor het beëindigen van de samenwerking met Kruisvereniging. Direct na deze zinnen staat in de brief namelijk vermeld: ‘Dat is de reden geweest om de samenwerking met de Regionale Kruisvereniging te beëindigen…’.
Ten aanzien van de gewraakte uitlating in de brief van 13 november 2014 ‘Het verzelfstandigen van ons als Kruiswerk voor U is door de Regionale Kruisvereniging niet in dank afgenomen en men heeft via de rechter geprobeerd dit tegen te houden. De rechter heeft, zelfs in hoger beroep van RKV, ons volledig in het gelijk gesteld’ overweegt het hof dat deze uitlating moet worden gelezen in samenhang met de daarop volgende uitlating ‘Dat geeft nu wel aan dat u voor het lidmaatschap een keuze moet maken en wij u vragen te kiezen voor het lidmaatschap van Kruiswerk voor U, gemeente Rucphen’. Overigens lijkt dat ook de strekking van het betoog van Kruisvereniging te zijn. Aldus worden de gezamenlijke leden kennelijk voorgelicht over de reden waarom zij naar de mening van Kruiswerk een keuze moeten maken tussen de lidmaatschappen van beide kruisverenigingen, namelijk de verzelfstandiging van Kruiswerk die is toegestaan door de rechter. Verder gaan beide partijen er kennelijk van uit dat de strekking van laatstgenoemde uitlating is om de gezamenlijke leden proberen te bewegen hun lidmaatschap van Kruisvereniging te beëindigen en hun lidmaatschap van Kruiswerk te continueren. Dat Kruiswerk de gezamenlijke leden mocht voorlichten over de gevolgen van de verzelfstandiging en die leden mocht verzoeken om wat betreft het lidmaatschap te kiezen voor Kruiswerk, heeft het hof hierboven al geoordeeld.

3.8.13.4.    Gelet op het voorgaande moet het hof, behoudens ten aanzien van de uitlating dat het pakket van Kruisvereniging achterhaald is, het ervoor houden dat de gewraakte uitlatingen in de brief van 13 november 2014 feitelijk juist zijn.
IEF 15376

Uitlatingen omtrent zeer strenge verpleegregime en oudermishandeling niet onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Rotterdam 16 oktober 2015, IEF 15375; ECLI:NL:RBROT:2015:7637 (Ambachtzorg tegen gedaagden)
Onrechtmatige uitlatingen. Ambachtzorg heeft thuiszorg verleend aan de ouders van gedaagden, daarbij ondersteund door vier zussen.  Gedaagden hebben een klacht ingediend tegen Ambachtszorg over de zorg van hun vader. De zussen hebben bepaald dat gedaagden niet meer op bezoek mochten komen. Gedaagden hebben verschillende media uitlatingen over deze situatie gedaan. De voorzieningenrechter oordeelt dat het niet zeker kan worden uitgesloten dat de rechten van de vader, waaronder het recht op vrjiheid, privacy en zelfbeschikking, mede door Ambachtzorg opgesteld, bezoekregime en de uitvoering daarvan zijn geschonden. De uitlatingen omtrent het zeer strenge verpleegregime van de vader en de oudermishandeling, kunnen dan ook niet als onrechtmatig worden bestempeld. Ambachtzorg kan wel een vergoeding krijgen voor de uitingen gedaan op de eigen facebook-pagina van gedaagde voor zover zij hierdoor schade hebben geleden. De vorderingen worden afgewezen.

4.5.3. Hieromtrent heeft Ambachtzorg gesteld dat zij toestemming daartoe had gekregen van de wettelijke vertegenwoordiger, te weten [persoon3] . Het is evenwel voorshands voldoende aannemelijk dat [persoon3] niet de wettelijke vertegenwoordiger van de vader was. Ambachtzorg ontleent haar stelling aan het hiervoor onder 2.1 genoemde stuk. De voorzieningenrechter betwijfelt gezien de formulering van dit stuk of dit als constitutief is bedoeld. Belangrijker nog is dat deze [persoon3] in een brief van 30 januari 2015 aan een notaris, die was betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap van de vader, heeft laten weten geen wettelijk vertegenwoordiger geweest te zijn, zodat er voorshands niet vanuit kan worden gegaan dat zij de bevoegdheid had om een beslissing te nemen omtrent (het openbaar maken van) de desbetreffende stukken. De onjuistheid van de stelling van [gedaagden] dat Ambachtzorg de privacy van de vader heeft geschonden door de stukken openbaar te maken, is zodoende onvoldoende komen vast te staan. Daarbij wordt opgemerkt dat, ondanks het gebruik van de woorden ‘plaats delict’ en ‘medeplichtig’, door gedaagde sub 2 in de e-mail van 29 september 2014 geen kwalificatie wordt gegeven van een beweerdelijk plaatsgevonden hebbend strafbaar feit. De uitlatingen van gedaagde sub 2 zijn derhalve, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet onrechtmatig, zodat het daarop betrekking hebbende deel van de vordering (onderdelen e en f uit de dagvaarding) wordt afgewezen.

4.5.4. Het staat onomstotelijk vast dat het bezoekregime voor [gedaagden] streng was. De bevoegdheid van de zussen tot het (doen) opstellen van een dergelijk bezoekregime zou gebaseerd zijn op de onder 2.2 aangehaalde schriftelijke verklaring van de vader en een tussen Ambachtzorg en de zussen gesloten zorgcontract. Het is evenwel door Ambachtzorg erkend dat niet (voortdurend) is nagegaan of de vader instemde dan wel bleef instemmen met (de handhaving van) deze stringente ‘bezoekregels’. Niet kan worden uitgesloten dat deze voorwaarden (inmiddels) indruisten tegen de wil van de vader. Alleen al het tijdsverloop sinds het ondertekenen van die verklaring noopte daartoe, maar ook het (onbetwiste) verloop van het bezoek aan de vader op 22 juni 2014, waarbij in ieder geval gedaagde sub 2 aanwezig was. Tijdens dit gesprek was de vader blij verrast om gedaagde sub 2 te zien en hij vond het jammer dat het bezoek, op aandringen van een medewerker van Ambachtzorg, werd beëindigd. Daarbij komt dat de noodzaak van het constant aanwezig zijn van een medewerker van Ambachtzorg en een van de zussen tijdens dit bezoek, waardoor gedaagde sub 2 geen normaal en persoonlijk gesprek met de vader heeft kunnen voeren, de voorzieningenrechter geheel ontgaat. Daarbij dient te worden opgemerkt dat Ambachtzorg desgevraagd heeft verklaard dat de bezoekregels niet zijn opgesteld in verband met door een arts vastgestelde medische indicaties. Het kan zeker niet worden uitgesloten dat de rechten van de vader, waaronder het recht op vrijheid, privacy en zelfbeschikking, door het, mede door Ambachtzorg opgestelde, bezoekregime en de uitvoering daarvan zijn geschonden. Uit de Richtlijn Aanpak Ouderenmishandeling voor zorginstellingen volgt dat ook de schending van voornoemde rechten van de oudere als een vorm van oudermishandeling wordt aangemerkt. Wat daar verder ook van zij, de voorzieningenrechter acht vooralsnog aannemelijk dat gedaagde sub 2 hierop het oog heeft gehad met haar kwalificaties in de aan de orde zijnde brief.

4.5.6. Daarnaast heeft gedaagde sub 3 op haar eigen facebookpagina en twitteraccount op 20 oktober, 30 oktober, 8 november en 23 december 2014 meerdere uitlatingen gedaan omtrent de kwestie met Ambachtzorg. Het gaat hier om een geruime tijd geleden gedane uitingen op een vluchtig medium, waardoor kennisname van deze uitingen in beginsel slechts zal plaatsvinden na een specifiek daarop gerichte zoekactie. Dit wordt nog versterkt door het feit dat gedaagde sub 3 zeer actief is op facebook waardoor uitingen aldaar relatief snel “uit beeld verdwijnen”. Derhalve is de voorzieningenrechter van oordeel dat, waar Ambachtzorg enige tijd na de datum van publicatie nog een (spoedeisend) belang had om deze uiting te doen verwijderen, zij dit thans niet meer heeft (onderdeel j, k, l en m uit de dagvaarding). Dit laat vanzelfsprekend onverlet dat Ambachtzorg - indien aan alle overige daaraan te stellen eisen is voldaan - gedaagde sub 3 wel kan aanspreken tot vergoeding van schade die door deze uiting zou zijn ontstaan.

Op andere blogs:
MediaForum

   
IEF 15369

Onrechtmatige publicatie vanwege herhaalde negatieve uitingen op internet

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 27 oktober 2015, IEF 15369; ECLI:NL:GHSHE:2015:4319 (onrechtmatige uiting internet)
Onrechtmatige publicatie. Appellant en geïntimeerde zijn broers en hebben een vaststellingsovereenkomt gesloten in tussen hen gerezen geschillen met een verbod tot het doen van negatieve uitlatingen over elkaar. Appellant wordt neergezet als een crimineel zonder dat daarvoor enig bewijs is. Volgens het Hof had van geïntimeerde mogen worden verwacht dat hij zijn betwisting van het gesteld verband tussen de Stichting Horecafraude en de website nader had toegelicht of onderbouwd waardoor een verband vaststaat. De publicaties zijn verricht vanuit de stichting waarvan o.a. geïntimeerde het bestuur vormde en verantwoordelijk was. De uitingen op website 1 en 2 moeten worden verwijderd, maar de vorderingen voor website 3 worden afgewezen. Met betrekking tot de ernst van de te verwachten gevolgen van publicatie van de uitingen heeft appellant gesteld dat hij van alle negatieve berichtgeving over hem op internet daadwerkelijk hinder ondervindt. Vanwege de herhaalde negatieve uitingen is het voor geïntimeerde een extra prikkel om zich aan de veroordeling te houden. Uiting 18, 24,26, 38, 47, 49, 51, 54 tot en met 57 en 59 tot en met 62 te verwijderen en verwijderd te houden.  

3.12.3. Het hof overweegt als volgt ten aanzien van de gestelde betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de door [appellant] concreet aangeduide (negatieve) uitingen over [appellant] die op www. [website 1] .com gepubliceerd zijn geweest. Gelet op de vermelding in het handelsregister (zie 3.1. sub g)) had van [geïntimeerde] verwacht mogen worden dat hij zijn betwisting van het gestelde verband tussen de Stichting Horecafraude en de website www. [website 1] .com nader had toegelicht of onderbouwd. Dit heeft hij in het geheel niet gedaan. Daarom staat naar het oordeel van het hof als onvoldoende gemotiveerd bestreden vast: dat er sprake was van het gestelde verband tussen Stichting Horecafraude en www. [website 1] .com (inhoudend dat de stichting die website voerde) en dat de gestelde publicaties zijn verricht vanuit de stichting.[geïntimeerde] vormde samen met [medegedaagde 1] het bestuur van genoemde stichting, die ten doel had het bestrijden van fraude in de horeca. Gesteld noch gebleken is bovendien dat de stichting meer deed dan bedoelde website voeren. Gelet op het voorgaande en in het licht van alle concrete omstandigheden van dit geval (zie ook 3.1.) had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen om zijn betwisting van betrokkenheid bij de bewuste uitingen nader te onderbouwen met concrete feiten en omstandigheden. De blote betwisting van [geïntimeerde] (memorie van antwoord p. 5), inhoudend dat hij in deze niet heeft samengewerkt met [medegedaagde 1] , is daartoe niet voldoende. Aan het niet nader toegelichte betoog dat de activiteiten binnen de stichting vanaf 2006 zijn beëindigd gaat het hof voorbij, nu vaststaat dat de stichting genoemde website voerde en daarop na 2006 nog publicaties zijn verricht (zie 3.1. onder d)). Derhalve staat als onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat [geïntimeerde] betrokken was bij de hierboven bedoelde uitingen op www. [website 1] .com en daarmee ook verantwoordelijk was voor de inhoud daarvan.

3.23.4. Het hof stelt voorop dat er op basis van de stellingen van partijen van uit wordt gegaan dat diffamerende uitingen over Tijned ook diffamerend zijn jegens [appellant] . Het hof is voorts van oordeel dat over een aantal uitingen niet geoordeeld kan worden dat deze ofwel een schending opleveren/hebben geleverd van de eer en goede naam van [appellant] ofwel - voor zover dit al in enige mate het geval is (geweest) - dat deze onrechtmatig zijn (geweest) jegens [appellant] . Het gaat hier om de uitingen met nummers 19 tot en met 23, 25, 27 tot en met 37, 43 tot en met 46, 48, 50, 52 en 53. Daarbij overweegt het hof dat enkele van deze uitingen mogelijk als link verwijzen naar een publicatie die wel een dergelijke schending oplevert/opleverde maar dat dit in die gevallen niet kan worden vastgesteld bij gebrek aan een verdere onderbouwing of toelichting door [appellant] . Nu [appellant] ook anderszins onvoldoende kenbaar motiveert waarom de betreffende publicaties onrechtmatig zouden zijn (geweest), oordeelt het hof dat het publiceren van de uitingen 19 tot en met 23, 25, 27 tot en met 37, 43 tot en met 46, 48, 50, 52 en 53 niet onrechtmatig is (geweest) jegens [appellant] .
IEF 15344

Rectificatie onjuist bericht cokeverslaving Wendy van Dijk

Vzr. Rechtbank Amsterdam 16 oktober 2015, IEF 15344; ECLI:NL:RBAMS:2015:7167 (Wendy van Dijk tegen Quote)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie. Rectificatie. Op de website van Quote heeft een bericht gestaan waarin gemeld wordt dat de BN'er een cocaïneverslaving zou hebben gehad en daarvoor in behandeling is geweest in een afkickkliniek. Er ontbreekt onderbouwing met feitenmateriaal. Quote moet een rectificatie op haar website en in de eerstvolgende papieren en digitale editie van haar tijdschrift plaatsen: op haar openingspagina www.quotenet.nl op de plaats direct voorafgaand aan de reclameuiting van Blendle.

De voorzieningenrechter

5.1.
veroordeelt Quote binnen 6 uur na betekening van dit vonnis voor de duur van een kalendermaand op haar website www.quotenet.nl op de plaats direct voorafgaand aan de reclameuiting van Blendle als bedoeld in productie 2 van de dagvaarding, een rectificatie te plaatsen, in een lettertype en grootte gelijk aan de reclameuiting, zonder dat daaraan enig commentaar wordt toegevoegd, met de volgende inhoud:

“RECTIFICATIE [eiseres]
Op 13 februari 2015 hebben wij toegelaten dat op onze website het bericht is geplaatst onder de kop “NEUS POEDEREN”, waarin gemeld wordt dat [eiseres] een cocaïneverslaving heeft gehad en dat zij inmiddels clean is, na een behandeling in een afkickkliniek voorafgaand aan haar huwelijk met de heer [echtgenoot] . Wij hebben in het bericht verder onze twijfel uitgesproken of zij geen cocaïne zou gebruiken. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft voorshands geoordeeld dat wij deze mededelingen niet voldoende met feiten hebben kunnen onderbouwen en dat de publicatie onrechtmatig is.
[naam]
Hoofdredacteur”
5.2.
veroordeelt Quote in de eerstvolgende papieren en digitale editie van het tijdschrift Quote op de pagina waarin het eerste bericht in de rubriek ‘achterqlap’ is vermeld direct aan die rubriek voorafgaand een rectificatie te plaatsen, in een lettertype en grootte gelijk aan het in de papieren respectievelijk digitale versie van de Quote geplaatste bericht met de kop “NEUS POEDEREN” met de volgende inhoud:

“RECTIFICATIE [eiseres]
In de editie van Quote van november 2015 hebben wij het bericht geplaatst onder de kop “NEUS POEDEREN”, waarin gemeld wordt dat [eiseres] een cocaïneverslaving heeft gehad en dat zij inmiddels clean is, na een behandeling in een afkickkliniek voorafgaand aan haar huwelijk met de heer [echtgenoot] . Wij hebben in het bericht verder onze twijfel uitgesproken of zij geen cocaïne zou gebruiken. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft voorshands geoordeeld dat wij deze mededelingen niet voldoende met feiten hebben kunnen onderbouwen en dat de publicatie onrechtmatig is.
[naam]
Hoofdredacteur”

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak

IEF 15342

Ongeblurd in documentaire over religieuze bekering is privacyinbreuk

EHRM 13 oktober 2015, IEF 15342; Application No. 37428/06 (Bremner tegen Turkije) - persbericht
Onrechtmatige publicatie. Mediarecht. Privacy. In een televisie-uitzending wordt de heer Bremner met een verborgen camera gefilmd en niet geblurred getoond. De heer Bremner verkondigde het evangelische Christelijke geloof en werd omschreven als een buitenlandse 'pedlar of religion' die zich met geheime activiteiten in Turkije bezighoudt. Het Hof constateert dat het tonen van zijn gezicht, dus zonder 'blurring', niet kan bijdragen aan een debat van algemeen belang, ongeacht de mate van publieke belangstelling voor religieuze bekeringen.

76. En ce qui concerne la méthode utilisée pour réaliser le reportage, la Cour considère que l’usage d’une technique aussi intrusive et aussi attentatoire à la vie privée que celle de la caméra cachée doit en principe être restreint. Néanmoins, la Cour n’ignore pas l’importance des moyens d’investigation secrets pour l’élaboration de certains types de reportage. En effet, dans certains cas, l’usage de la caméra cachée peut s’avérer nécessaire pour le journaliste, par exemple lorsque les informations sont difficiles à obtenir par un autre moyen (comparer avec l’affaire De La Flor Cabrera, précitée, § 40, qui portait sur la réalisation d’un enregistrement vidéo sans le consentement de la personne filmée à des fins d’administration de la preuve dans un débat judiciaire). Toutefois, cet outil de dernier ressort doit être utilisé dans le respect des règles déontologiques et en faisant preuve de retenue.
77. Quant à la balance des droits en jeu, la Cour réitère les critères mentionnés au paragraphe 69 plus haut, dont notamment la contribution à un débat d’intérêt général, la notoriété de la personne visée, l’objet du reportage ainsi que la forme et les répercussions de la publication.
81. Dans ces conditions, la diffusion de l’image du requérant sans précaution ne saurait être regardée comme une contribution à un quelconque débat d’intérêt général pour la société, quel que soit le degré d’intérêt de celle-ci envers la question du prosélytisme religieux
82. À cet égard, la Cour rappelle que dans l’affaire Haldimann, précitée, qui concernait les sanctions infligées à des journalistes en raison de la diffusion de l’enregistrement, réalisé en caméra caché, d’une prétendue négociation entre un courtier en assurance et un journaliste, la Cour avait conclu à la violation du droit à la liberté d’expression des requérants. Pour ce faire, elle avait considéré comme déterminante la circonstance que les requérants avait pixélisé le visage du courtier et modifié sa voie (voir le paragraphe 65 de l’arrêt en question).
83. De surcroît, la Cour note qu’aucune des juridictions internes ne semble avoir procédé à une évaluation de ce dernier point, celui de la contribution au débat d’intérêt général de la diffusion de l’image du requérant sans floutage.
IEF 15341

Rectificatie artikel over serviceflats in hoger beroep vernietigd

Hof Amsterdam 1 september 2015, IEF 15341; ECLI:NL:GHAMS:2015:3609 (Trouw tegen geïntimeerde)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie, toch rechtmatig. In kort geding werd onvoldoende steun gevonden in feiten voor het artikel de beschuldigingen voor de belangenverstrengeling en het tegen bodemprijzen ver onder de taxatiewaarde aankopen van serviceflats, waarmee ten koste van bejaarde bewoners miljoenen werden verdiend. In hoger beroep wordt de publicatie van artikelen niet onrechtmatig geoordeeld. De daarin opgenomen uitlatingen vinden toch voldoende steun in het destijds beschikbare feitenmateriaal. Ten aanzien van betrokkene kan worden gezegd dat hij een publiek persoon was en om die reden meer kritiek op zijn functioneren had te dulden. Vonnis van de voorzieningenrechter strekkende tot rectificatie vernietigd.

3.10.
Voor de zinsnede “ver onder de taxatiewaarde” heeft Trouw verwezen naar het rapport van beleggingsanalist [G] die de conclusie dat vastgoed is aangekocht ver onder de taxatiewaarde mede baseert op het prospectus van het WVGH Seniorenfonds IV (zie hiervoor onder 3.1 sub (x en xi)). Van een lichtvaardige verdachtmaking waar het de uiting “ver onder de taxatiewaarde” betreft kan dan ook niet gesproken worden; de publicatie op dit punt vindt steun in het beschikbare feitenmateriaal. Hetzelfde geldt ten aanzien van de zinsnede “waarbij het voordeel van de investeerders per seniorencomplex in de miljoenen kan lopen”. Ook hier heeft Trouw immers verwezen naar het prospectus van het WVGH Seniorenfonds IV en het verschil in koopprijs en taxatiewaarde terwijl het door Trouw genoemde voorbeeld met betrekking tot de serviceflat Hoog Soestdijk laat zien dat het WVGH Seniorenfonds IV – waarvan [geïntimeerde] beheerder is en [E] bewaarder – met aan –en verkoop van seniorenwoningen een opbrengst heeft behaald van ongeveer twee miljoen euro. Het door Trouw genoemde voorbeeld met betrekking tot de waardeontwikkeling in Sparrenhof geeft eveneens voldoende blijk van een voordeel voor de investeerder Sparrenhof CV ( [geïntimeerde] en [E] ), te weten van ongeveer 9 ton euro. Dat de aankoop van appartementen in Cronestein tegen lage prijzen is geschied, volgt voldoende uit de bieding die is gedaan op de woning Plantijnstraat 38 (zie hiervoor onder 3.1. sub (xix)) door [X] B.V., welke vennootschap op verzoek van [geïntimeerde] appartementen aankocht om die vervolgens in verhuurde staat weer aan [geïntimeerde] door te leveren. In dat verband wordt verwezen naar de hiervoor onder 3.1. sub (xiii) genoemde brief van het bestuur van woonvereniging Cronestein van 16 november 2010 waarin staat dat [geïntimeerde] via een andere CV een bieding zal uitbrengen aan de erven voor leegstaande appartementen. [geïntimeerde] heeft onvoldoende betwist de stelling van Trouw dat die latere CV de vennootschap [X] B.V. is. Ook de biedingen die door [geïntimeerde] zijn gedaan op de woningen [adres] (zie hiervoor onder 3.1. sub (xiv)) en 70 (zie hiervoor onder 3.1. sub (xx)) te Leiden waren beduidend lager dan de taxatiewaarde.

3.11.
Uit het voorgaande volgt voldoende dat SDS de bewoners essentiële informatie heeft onthouden waardoor zij de waarde van hun woning ten onrechte niet hoger inschatten (de waardesprong na omzetting en de 1,3 miljoen in onderhoudskas) en door [geïntimeerde] lage biedingen uitgebracht op woningen welke biedingen door SDS werden aangeprezen als “realistisch” onder verwijzing naar de oude situatie van slechte verkoopbaarheid toen nog sprake was van woonrechten en hoge servicekosten. Tegen deze achtergrond zijn de woorden “te goedkoop”, “ver onder de taxatiewaarde” of “tegen bodemprijzen” zoals in de artikelen gebruikt niet lichtvaardig geuit.

3.12.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat [geïntimeerde] door SDS wordt gepresenteerd als een toevallige investeerder en niet - zoals hiervoor onder 3.8 reeds is overwogen - als een langdurige zakelijke relatie van SDS waarbij ook sprake is van vermenging van zakelijke belangen. Gebleken is dat SDS behalve advisering van het bestuur van de VVE en het uitvoeren van dienstverlenende taken van de VVE zich ook bezighoudt met de verhuur van het vastgoed voor [geïntimeerde] , zowel wat betreft de werving als de uitvoering, voor welke werkzaamheden zij wordt betaald. Dat door de verwevenheid van belangen [geïntimeerde] in staat is geweest woningen voor lagere prijzen – onder de taxatiewaarden – te bemachtigen, vindt aldus voldoende steun in de feiten. Doordat SDS en [geïntimeerde] onvoldoende openheid en transparantie hebben betracht richting de bewoners zijn er vragen gerezen over de handelwijze van SDS en [geïntimeerde] en heeft Trouw voldoende aanleiding gezien hierover te berichten hetgeen haar vrijstond.

3.13.
De aard van de verweten uitlatingen is, ook als rekening wordt gehouden met de redelijkerwijs te verwachten gevolgen voor [geïntimeerde] , tegen de achtergrond van het feitenmateriaal waarover Trouw ten tijde van de gewraakte publicaties beschikte, te billijken. De wijze waarop Trouw zich heeft uitgelaten - de publicaties bevatten negatieve kwalificaties - wordt gerechtvaardigd door de ernst van de vermeende misstand die de gewraakte artikelen aan de kaak beogen te stellen en het daarmee gemoeide algemeen maatschappelijk belang, alsmede door de mate waarin de bedoelde uitlatingen steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal. Ten slotte is in dit verband van belang dat [geïntimeerde] , gelet op zijn functie van politicus en zijn optreden in het publieke domein, een publiek persoon was en om die reden meer kritiek op zijn functioneren had te dulden.

Op andere blogs:
MediaReport