Prejudiciële vragen over vordering tot rectificatie en materiële schade als gevolg van internetpublicatie: in elke lidstaat of land met centrum van belangen?
Prejudicieel gestelde vragen aan HvJ EU 23 maart 2016, IEF 16046; IEFbe 1838; IT 2091; C-194/16 (Bolagsupplysningen tegen Svensk Handel)
Minbuza: Verzoeksters hebben een vordering ingesteld tegen de Zweedse firma Svensk Handel (verweerster). Zij eisen rectificatie van onjuiste informatie die verweerster over verzoekster I heeft gepubliceerd alsmede een schadevergoeding, en voor verzoekster II vergoeding van immateriële schade. Verweerster heeft verzoeksters op een ‘zwarte lijst’ op haar website geplaatst wegens vermeend bedrog en oplichterij. Gevolg is dat verzoeksters bedreigd zijn (oproep tot geweld, een poederbrief) en dat hun activiteiten in Zweden nu nagenoeg stilliggen. Verweerster heeft geweigerd de informatie te verwijderen. Zij stelt dat er geen nauwe band is tussen het geding en de Estse rechter en er dan ook geen reden is af te wijken van artikel 4 van Vo. 1215/2012 en artikel 7, pt 2 toe te passen.
De rechter in eerste aanleg oordeelt zich onbevoegd omdat volgens de op de zaak toepasselijke Vo. 1215/2012 geen beroep kan worden gedaan op artikel 7, pt 2: de schade is niet in Estland ingetreden. De ‘onjuiste informatie’ is in het Zweeds gesteld en derhalve in Estland niet begrijpelijk. Schade in Estland is niet aangetoond. Verzoeksters gaan in beroep waarin de uitspraak in eerste aanleg wordt bevestigd. Zij stellen dan hoger beroep in bij de verwijzende rechter.