Overige  

IEF 13869

Legal Measures Against Counterfeit and Piracy in the EU and the Netherlands

J.M. Brölmann, R. Ribbert, Legal Measures Against Counterfeit and Piracy in the European Union and The Netherlands, gtlaw.com.
Bijdragen ingezonden door Jan Brölmann en Radboud Ribbert, Greenberg Traurig. Intellectual Property (IP) Right holders are often involved in an ongoing battle against counterfeit, pirated and other infringing goods. European and Dutch law provide effective remedies against offering and selling of these goods. Below is a brief summary of the new European Anti-Piracy regulation (608/2013) and a synopsis of remedies available under Dutch Law: 1. Extended Scope of Intellectual Property (IP) rights; 2. Simplified procedure for the destruction of infringing goods; 3. Destruction of small consignments; Dutch measures – civil and criminal remedies.
Lees verder

IEF 13866

Deskundigenonderzoek in boekhouding naar zaken met vaste relaties

Hof 's-Hertogenbosch 20 mei 2014, IEF 13866 (Houtverwerkingsindustrie X)
Zie eerder IEF 13651. Onrechtmatig handelen door gebruik te maken van vertrouwelijke bedrijfsgegevens van concurrent, terwijl die vertrouwelijke bedrijfsgegevens via een werknemer van die concurrent zijn verkregen? Er bestaan in dit geval serieuze aanwijzingen dat dergelijk onrechtmatig handelen heeft plaatsgevonden. Deskundigenonderzoek in boekhouding van gedaagde om vast te stellen of gedaagde in de betreffende periode zaken heeft gedaan met vaste relaties van de concurrent.

6.5. Uit het voorgaande volgt dat het hof aan de deskundige de navolgende vragen, ook reeds weergegeven in rechtsoverweging 4.6.11 van het tussenarrest, zal voorleggen:

Heeft u in de door [geïntimeerde] aan u ter beschikking gestelde boekhouding van [houtleverancier] over de periode van 23 januari 2007 tot en met april 2009 aanwijzingen aangetroffen dat [houtleverancier] in die periode producten heeft geleverd aan de klanten die genoemd zijn op de bladzijdes 9, 10 en 11 (nummers 63, 65 en 67) van de inleidende dagvaarding?

Heeft u in de door [geïntimeerde] aan u ter beschikking gestelde boekhouding van [houtleverancier] over de periode van 23 januari 2007 tot en met april 2009 aanwijzingen aangetroffen dat [houtleverancier] in die periode producten heeft geleverd aan de klanten die genoemd zijn in de e-mailberichten die zijn overgelegd als producties 2, 3 en 11 tot en met 38 bij de inleidende dagvaarding?

Heeft u in de door [geïntimeerde] aan u ter beschikking gestelde boekhouding van [houtleverancier] aanwijzingen gevonden dat [houtleverancier] in de eerste maanden na april 2009 transacties heeft verricht met in de vragen 1 en 2 bedoelde klanten, terwijl die transacties rechtstreeks te herleiden zijn tot bedrijfsinformatie van [Houtverwerkingsindustrie] BV die [X.] in de periode vóór 17 april 2009 aan [geïntimeerde] heeft verstrekt?

Als u de vragen 1 en/of 2 en/of 3 bevestigend beantwoordt, gaat het dan om leveringen van zaken die ook tot het assortiment van [Houtverwerkingsindustrie] BV behoren? Zo ja, in hoeverre is dat het geval.

Wilt u, voor zover u vraag 4 bevestigend beantwoordt, de leveringen en de daarvoor door [houtleverancier] aan de klanten in rekening gebrachte prijzen zo nauwkeurig mogelijk omschrijven, zo mogelijk inclusief de data waarop de betreffende offertes zijn uitgebracht, de overeenkomsten zijn gesloten en de prijzen zijn gefactureerd?

Hoeveel winst heeft [houtleverancier] met de onder 5 bedoelde leveringen naar uw berekening of inschatting in totaal gegenereerd?

Heeft u aanwijzingen dat de door [geïntimeerde] aan u ter beschikking gestelde boekhoudkundige gegevens van [houtleverancier] onvolledig zijn en/of dat daaruit bepaalde informatie is verwijderd of vervalst?

Hebben partijen goed meegewerkt aan het deskundigenbericht? Hebt u de door u gevraagde informatie verkrijgen. Zo nee, welke informatie hebt u van welke partij niet gekregen?

Heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt voordat het hof een eindbeslissing neemt in de onderhavige zaak?

IEF 13853

Project P mag niet worden uitgezonden

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 16 mei 2014, IEF 13853 (Project P)
Mediarecht. De voorzieningenrechter in Lelystad heeft bepaald dat RTL de aflevering van het programma ‘Project P’ over de scholieren van het Einstein Lyceum, die gepland stond voor maandag 19 mei, niet mag uitzenden. Het gaat om de beelden die met de verborgen camera zijn opgenomen in en rond de school en de beelden waarbij de scholieren met de verborgen opnamen bij het sportveld werden geconfronteerd. De rechter oordeelde dat de persoonlijke levenssfeer van de leerlingen in dit specifieke kort geding zwaarder weegt dan het recht van vrijheid van meningsuiting/persvrijheid van RTL.

4.9. Het voorgaande afgezet tegen de omstandigheid dat RTL c.s. met het Programma zich niet specifiek richt op de School of specifiek aandacht vraagt voor de situatie van [X] - het gaat RTL c.s. immers om de misstand van het pesten in het algemeen - levert een onvoldoende grond op om het gebruik van een verborgen camera te rechtvaardigen. De vraag in hoeverre leerlingen al dan niet herkenbaar op de televisie in beeld zouden worden gebracht, kan ter zake de opnames met de verborgen camera verder onbesproken blijven.

4.10. Het vorenstaande leidt er dan ook toe dat de met de verborgen camera opgenomen beelden niet mogen worden uitgezonden.

4.13. Deze onverhoedse confrontatie van de klasgenoten van [X] met de beelden is ook bewust buiten het bereik van de School gehouden, door de kinderen op te vangen tijdens het fietsen van het sportveld naar het schoolgebouw. Ook de (gym)leraar, die kwam aanlopen, is bewust door [B] op afstand van de klas gehouden door snel naar de leraar toe te lopen en hem te bewegen niet in te grijpen in de opnames. Voorts is door Einstein Lyceum c.s. onweersproken gesteld dat door RTL c.s. aan de leerlingen is meegedeeld dat zij de formulieren, waarop de ouders/verzorgers toestemming voor het gebruik van de beelden moesten geven, niet aan de School mochten laten zien. Ook de ouders/verzorgers van de klasgenoten van [X] zijn vooraf niet op de hoogte gesteld dat hun kinderen met de beelden geconfronteerd zouden worden en evenmin dat daarbij opnames van hun kinderen zouden worden gemaakt. De ouders/verzorgers van de kinderen hebben geen toestemming verleend de opnames uit te zenden.

4.14. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat uit de getoonde (geblurde) beelden (waarbij ook de stemmen vervormd zijn) op redelijk eenvoudige wijze de identiteit van de klasgenoten is af te leiden. In eerste instantie geldt dit natuurlijk voor de klasgenoten onderling. Maar ook voor de ouders van de klasgenoten en de (ouders van) medescholieren is de mogelijkheid tot identificatie (onder meer op grond van specifieke lichaamsbouw, huidskleur en opvallende kleding) aannemelijk te achten. Ook is aannemelijk dat door verspreiding van berichten en beelden/foto’s via de sociale media, de kring waarbinnen (bepaal)de klasgenoten herkend worden wordt vergroot. Bovendien zijn eenmaal (in de sociale media) geplaatste berichten niet makkelijk meer te verwijderen.

De voorzieningenrechter
5.1. verbiedt RTL c.s. om beeld- en/of geluidsopnames gemaakt met de verborgen camera en/of beeld- en/of geluidsopnames van de confrontatie bij het sportveld (op 3 april 2013) van de leerlingen en/of docenten van het Einstein Lyceum uit te zenden, te gehore te brengen of anderszins openbaar te maken, via internet, televisie of welk ander medium dan ook,

5.2. veroordeelt RTL c.s., hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Einstein Lyceum c.s. een dwangsom te betalen van € 250.000,-- voor iedere keer dat zij voormeld verbod overtreedt en een bedrag van € 50.000,-- voor iedere dag of deel daarvan dat een dergelijke overtreding voortduurt,

Op andere blogs:
DeGier+Stam

IEF 13845

Conclusie AG: alleen verlaagd btw-tarief voor gedrukte boeken is toegestaan

Conclusie AG 14 mei 2014, zaak C‑219/13, IEF 13845 (K Oy) - dossier
Als randvermelding. BTW. Fiscale neutraliteit. Toepassing van verlaagd btw-tarief enkel op gedrukte boeken, met uitzondering van boeken op andere fysieke dragers (cd’s, cd-roms, USB-sticks), is volgens advocaat-generaal toegestaan. Het is niet van belang of er sprake is van een luisterboek of dat er van een e-boek op een andere fysieke drager een gedrukt boek bestaat met dezelfde inhoud. Conclusie AG:

Artikel 98, lid 2, eerste alinea, van en bijlage III, punt 6, bij richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals in dat punt 6 gewijzigd bij richtlijn 2009/47/EG van de Raad van 5 mei 2009, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke een verlaagd tarief van de belasting over de toegevoegde waarde geldt voor gedrukte boeken, terwijl boeken op een andere fysieke drager zoals een cd, cd-rom of USB-stick aan het normale tarief van de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen, op voorwaarde dat laatstbedoelde boeken uit het oogpunt van de gemiddelde consument van de betrokken lidstaat niet soortgelijk zijn aan eerstbedoelde boeken doordat zij niet aan dezelfde behoeften van deze consument voldoen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

Dit antwoord verschilt niet naargelang het boek bedoeld is om te worden gelezen of te worden beluisterd (luisterboek), van het luisterboek of boek op cd, cd-rom, USB-stick of een soortgelijke fysieke drager een gedrukt boek met dezelfde inhoud bestaat, of in het boek op een andere fysieke drager dan papier technische kenmerken van de drager kunnen worden benut, zoals een zoekfunctie.

Gestelde vraag:

Verzetten artikel 98, lid 2, eerste alinea, van en bijlage III, punt 6, bij [de btw-richtlijn], zoals in dat punt 6 gewijzigd bij richtlijn 2009/47, zich, gelet op het neutraliteitsbeginsel, tegen een nationale regeling volgens welke op gedrukte boeken een verlaagd btw-tarief van toepassing is, terwijl voor boeken op andere fysieke dragers, zoals cd’s, cd-roms of USB-sticks, het normale tarief geldt?

Is het voor het antwoord op bovenstaande vraag van belang of
–        het boek bedoeld is om te worden gelezen of te worden beluisterd (luisterboek),
–        van het luisterboek of e-boek op cd, cd-rom, USB-stick of een soortgelijke fysieke drager een gedrukt boek bestaat met dezelfde inhoud,
–        in het boek op een andere fysieke drager dan papier technische kenmerken van de drager kunnen worden benut, zoals een zoekfunctie?
IEF 13836

Geen communautaire bescherming niet-geregistreerde geografische benaming

HvJ EU 8 mei 2014, zaak C-35/13 (ASSICA en Krafts Foods) - dossier
Bescherming van geografische aanduiding en oorsprongsbenaming van de Salame Felino, een zuivere varkensvleessalimi uit Felino, Italië). Bescherming van benamingen voor producten waarbij geen sprake is van een bijzondere band tussen de kenmerken en de geografische herkomst daarvan. Geen bescherming zonder communautaire registratie. Er bestaat een mogelijkheid om op het nationale grondgebied het gebruik van deze benaming voor nationale producten die niet uit het door de benaming opgeroepen gebied afkomstig zijn, als oneerlijke concurrentie te verbieden.

HvJ EU verklaart voor recht:

Verordening (EEG) [BGA-Verordening] moet aldus worden uitgelegd dat zij niet voorziet in een beschermingsregeling voor een geografische benaming die niet op communautair niveau geregistreerd is, maar dat een dergelijke benaming in voorkomend geval kan worden beschermd op grond van een nationale regeling met betrekking tot geografische benamingen van producten waarbij geen sprake is van een bijzondere band tussen de kenmerken en de geografische herkomst daarvan, mits de toepassing van die regeling geen afbreuk doet aan de doelstellingen van verordening nr. 2081/92, zoals gewijzigd bij verordening nr. 535/97, en geen sprake is van strijd met het vrije verkeer van goederen als bedoeld in artikel 28 EG, hetgeen ter beoordeling van de nationale rechter staat.

Gestelde vragen:

1) Moet artikel 2 van verordening nr. 2081/92 aldus worden uitgelegd dat een vereniging van producenten geen aanspraak kan maken op een uitsluitend recht om binnen de [Unie] gebruik te maken van een geografische oorsprongsbenaming die op het grondgebied van een lidstaat wordt gebruikt om een bepaald type salami aan te duiden, zonder dat zij tevoren van deze lidstaat een bindende beschikking heeft verkregen waarin is aangegeven wat de grenzen van het geografische productiegebied zijn, hoe de salami wordt geproduceerd en aan welke vereisten producenten eventueel moeten voldoen om de benaming te mogen gebruiken?

2) Welke regeling is in de [Unie]markt en in een lidstaat van toepassing op een geografische benaming die niet geregistreerd is, in het licht van de bepalingen van verordening nr. 2081/92?
IEF 13834

Nadelen wegen zwaar, maar #stemfies zijn niet verboden

Vzr. Rechtbank Den Haag 9 mei 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:5657 (Stichting Bescherming Burgerrechten tegen Staat)
Uit het persbericht: De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hoeft zijn uitspraken over de toelaatbaarheid van stemfies niet te rectificeren, omdat het maken van deze fotografische zelfportretten door kiezers met hun ingevulde stembiljet niet verboden is. De Stichting Bescherming Burgerrechten en een particulier hadden in een kort geding bij de rechtbank Den Haag gevraagd om een rectificatie, omdat de minister in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 onder meer had getwitterd “Ik roep niet op om een #stemfie te maken, maar het mag wel”.

Volgens de eisers maken stemfies inbreuk op het stemgeheim, omdat kiezers daarmee kunnen laten zien wat zij hebben gestemd en derden hiermee (controleerbaar) invloed kunnen uitoefenen op de uit te brengen stem. De rechter is van oordeel dat de eisers terecht de aandacht vragen voor nadelen van stemfies.

Deze nadelen wegen zwaarder dan de voordelen die ook aan het gebruik van stemfies verbonden zijn, zo oordeelt de rechter. Het feit dat deze nadelen zwaarder wegen, hebben volgens hem echter niet tot gevolg dat stemfies verboden zijn. De bewoordingen van de minister zijn dus niet onjuist en daarmee niet onrechtmatig. De rechter laat in het midden of hetgeen de minister heeft gezegd, gelet op het belang van het stemgeheim, verstandig is geweest.

Europese verkiezingen
De eisers wilden verder bereiken dat de minister voor de naderende verkiezingen voor het Europese Parlement maatregelen zou nemen om het maken van stemfies te ontmoedigen. Aangezien de Staat heeft aangekondigd om via posters in stemlokalen kiezers erop te wijzen dat zij niet bekend hoeven te maken op wie zij hebben gestemd, ziet de rechter geen reden om de Staat te dwingen om aanvullende maatregelen te nemen.

3.9. Eisers hebben op goede gronden gewezen op bezwaren die aan het gebruik van stemfies verbonden (kunnen) zijn. Het is mogelijk dat stemgerechtigde personen druk van derden ervaren, bijvoorbeeld in gezins-, werk- of religieus verband, om te laten zien hoe zij hebben gestemd, of beloond worden voor hun stemgedrag. Een stemfie kan het daarvoor nodige bewijs leveren. Hieraan doet niet af dat de betrokkene, na de stemfie te hebben gemaakt, om een nieuw stembiljet kan vragen dat het gefotografeerde exemplaar vervangt of zijn stem alsnog ongeldig maakt. Dit zijn immers uitzonderingen, waarvan de eerste leidt tot gedrag dat voor anderen waarneembaar is en de tweede tot gevolg heeft dat de betrokkene, mogelijk ongewild, geen geldige stem kan uitbrengen. Daarnaast hebben eisers terecht gewezen op de mogelijkheid dat aan de hand van stemfies wordt nagegaan welke stem kiezers die zelf geen stemfie (openbaar) hebben gemaakt, hebben uitgebracht.

3.11. Het gebruik van stemfies en publiciteit daarover kan, zoals de Staat ook heeft betoogd, zeker ook voordelen opleveren uit het oogpunt van het publieke belang van verkiezingen. Er kan een wervende kracht uitgaan van beelden van burgers die (trots) laten zien dat en hoe zij hun stem hebben uitgebracht. Ook heeft de Staat terecht gewezen op het aspect van de vrijheid van meningsuiting, een grondrecht dat evenzeer verdragsrechtelijk en grondwettelijk is beschermd. Dit recht houdt ook in dat vrije burgers in beginsel zelf mogen bepalen hoe zij met hun rechten omgaan en daaraan uiting geven.

3.12. Deze voordelen en ook dit aspect van de vrijheid van meningsuiting wegen echter niet op tegen de hier beschreven bezwaren. Elke potentiële, niet denkbeeldige, aantasting van het stemgeheim is buitengewoon ernstig. Het tegengaan of op zijn minst genomen ontmoedigen van dergelijke aantastingen weegt hier het zwaarst, ook in de verhouding tot het grondrecht van vrijheid van meningsuiting.

3.13. Zoals gezegd, staat in dit kort geding centraal of de Staat zijn rechtsplicht op dit vlak voldoende is nagekomen. Dit maakt het nodig de uitingen van de minister nader te beoordelen. Hierbij is niet beslissend dat het tegengaan van stemfies moeilijk te handhaven zal zijn. De rechtsplicht waarover het hier gaat, heeft ook los van dergelijke praktische gezichtspunten waarde en betekenis.

 

IEF 13828

Gevangenisstraf voor verkoop duizenden valse etsen van Anton Heyboer

Rechtbank Amsterdam 6 mei 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:2446 (verkoop vervalste Anton Heyboer)
Strafrecht. Kunst. Benadeelde partijen. Een 72-jarige man is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan zes voorwaardelijk voor de verkoop van meer dan duizend valse werken van Anton Heyboer. Niet bewezen kan worden dat de Santen-collectie niet bestaat. Anton Heyboer was in de jaren ’50 niet een prutsende alcoholist, maar een kunstenaar die juist in die periode erkenning binnen en buiten Nederland begon te krijgen. Benadeelde partij 6 heeft €6.000 schade geleden; de behandeling van de vordering van benadeelde partij 7 [€200.000 met voorschot van €20.000] levert een onevenredige belasting van het strafgeding op en is niet ontvankelijk.

De rechtbank ziet, kortom, geen enkele aanleiding om aan het verrichte onderzoek of de deskundigheid van de onderzoeker te twijfelen. Dat het signatuuronderzoek van het NFI niet ‘dubbel blind’ heeft plaatsgevonden, maakt nog niet dat het onderzoeksresultaat voldoende wetenschappelijke basis zou ontberen om te worden gebruikt voor het bewijs. In de rapporten wordt uitgebreid omschreven welke methode is gebruikt en de rechtbank heeft geen steekhoudende argumenten gehoord waarom deze methode niet acceptabel zou zijn. Uit de onderzoeksvraag die is neergelegd in de rapportages van het NFI blijkt ook niet dat sprake is geweest van een onaanvaardbare sturing van de onderzoeker. Ook de overigens door de verdediging gestelde feiten en/of omstandigheden aangaande de gang van zaken bij de NFI-onderzoeken, leveren geen vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv op.

De rechtbank overweegt hierbij nog dat zij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat [naam 2] en [naam 1] zich op wel heel lichtvaardige wijze hebben ingelaten met verdachte. Daar staat tegenover dat zij op enig moment onderzoek hebben laten doen naar de signatuur op de ingebrachte etsen waarvan het resultaat niet direct op valsheid wees. Dat [naam 2] en [naam 1] mogelijk eenvoudig bewogen werden tot het aangaan van de transacties, laat echter onverlet dat van strafbare oplichting door verdachte sprake is geweest.
Verdachte heeft gedurende een periode van bijna zeven jaren opzettelijk een zeer groot aantal (ruim 1000) valse werken van Anton Heyboer, als ware het echte werken, verkocht aan de Anton Heyboer Winkel. Hij heeft daarbij de galeriehouders voor een flink geldbedrag opgelicht, onder meer door zich als iemand anders voor te doen en een onwaar verhaal op te hangen over de herkomst van de werken. Met zijn handelen heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen van degenen aan wie hij de valse etsen heeft verkocht. Ook heeft verdachte inbreuk gemaakt op de integriteit van de kunsthandel. Hij was zich ervan bewust dat de door hem aan de galerie verkochte, valse werken zouden worden doorverkocht aan het grote publiek en aldus verdere verspreiding zouden vinden. Verdachte heeft zich hier weinig aan gelegen laten liggen en is uit winstbejag jaren doorgegaan met de verkoop van de valse werken aan de galerie.

Benadeelde partijen
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [naam 6] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 6.000,- (zegge zesduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De beweerdelijke waarde van het betwiste werk, waar [naam 6] niet om had gevraagd, komt niet voor aftrek in aanmerking.
(…)
De primaire vordering heeft betrekking op de door de erven Heyboer gederfde winst, berekend op basis van een gemiddelde omzet in de jaren voorafgaand aan de door verdachte veroorzaakte onrust op de markt. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 200.000,-, te weten door de erven Heyboer gederfde winst, berekend op basis van de door verdachte genoten winst. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering, bij wijze van voorschot, dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-.

De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [naam 7] een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarom is de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Nu de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaart, behoeven de overige verweren van de raadsman van verdachte geen bespreking.

IEF 13820

UWVreselijk bedreigt en beledigt medewerkers UWV en advocaten

Vzr. Rechtbank Gelderland 1 mei 2014, IEF 13820 (UWVreselijk)
Uitspraak ingezonden door Emiel Jurjens en Reindert van der Zaal, Kennedy Van der Laan. Mediarecht. Onrechtmatige publicaties. X ontvangt een WAO-uitkering, heeft medewerkers van uitkeringsinstantie UWV beledigd en bedreigd en is beheerder van www.uwvreselijk.nl, waarop gedaagde onrechtmatige uitingen doet. Het verbod tot beledigen, bedreigen en onbetamelijk bejegenen van individuele medewerkers en de raadslieden (advocaten) van UWV wordt toegewezen. Tegen de ex-medewerkers wordt het verbod afgewezen. Ook de verwijdering van tweets uit Google-cache wordt bevolen onder last van dwangsommen.

4.3. (...) Verder zal het gevorderde verbod met betrekking tot uitlatingen jegens ex-medewerkers worden afgewezen, aangezien X misstanden binnen het UWV aan de kaak wil stellen en ex-medewerkers niet (meer) betrokken zijn bij de uitvoering van het beleid van het UWV. Het belang bij die vordering wordt, mede in het licht van de gedragingen van X in het verleden, onvoldoende geacht. Daarentegen is het gevorderde verbod betreffende uitlatingen jegens de raadslieden van het UWV toewijsbaar, eveneens met uitzondering van laatdunkende uitlatingen om voormelde reden. Hoewel raadslieden in het algemeen gelet op hun professie geacht mogen worden een bepaalde mate van negatieve bejegening te accepteren, heeft X in haar uitingen jegens hen de grenzen van betamelijkheid zodanig overschreden dat dit als onaanvaardbaar en onrechtmatig moet worden beschouwd.
4.7. X heeft weliswaar gesteld dat het verwijderen van tweets uit de Google-cache onzinnig is omdat niemand tweets googelt, maar zij heeft niet betwist dat wanneer op Google op naam van een individuele medewerker van het UWV wordt gezocht, er via het account @UWVreselijk geplaatste beledigende, grieven en/of intimiderende tweets waarin die medewerker wordt genoemd, in de zoekresultaten naar voren komen. Gelet hierop heeft het UWV c.s. belang bij verwijdering van de tweets uit de Google-cache. De gevorderde verwijdering uit de Google-cache van de artikelen die in de vordering worden genoemd is door X niet betwist. (...)

Zie eerder LJN BY3603.

IEF 13809

Geen inbreuk Tripp Trapp-stoel en schadevergoeding onterechte sommaties

Hof Den Haag 29 april 2014, IEF 13809 (Hauck tegen Stokke)
Uitspraak ingezonden door Sven Klos en Sjo Anne Hoogcarspel, Klos Morel Vos & Schaap. Auteursrecht. Schade onterechte sommaties. Het hof gaat er vanuit dat de Tripp Trapp twee afzonderlijke auteursrechtelijke trekken heeft, namelijk (i) de schuine staander waarin alle elementen van de stoel zijn verwerkt, en (ii) de L-vorm van de staander en de ligger; de New Alpha bevat geen van de in Stokke-Fikszo geïdentificeerde auteursrechtelijke trekken. Het Hof vernietigt het eindvonnis [IEF 9307] en verklaart voor recht dat de New Alpha geen inbreuk maakt en beveelt Stokke zich te onthouden van mededelingen jegens derden dat de New Alpha inbreuk maakt op de auteursrecht op de Tripp Trapp. Stokke wordt veroordeeld tot vergoeding van de door Hauck als gevolg van de ten onrechte uitgebrachte sommaties geleden schade, op te maken bij staat.

Kostenveroordeling ex 1019h Rv uit beiden instanties (€32.500 en €58.450,54)

4.7. ln de New Alpha bevindt de onderste dwarsbalk zich een stuk(je) hoger dan de onderste dwarsbalk in de Bambino. Hierdoor heeft de onderste dwarsbalk in de New Alpha niet, althans veel minder dan in de Bambino, het karakter van een 'ligger' als bedoeld in Trek (ii). Dit wordt benadrukt door de omstandigheid dat de dwarsbalk aanmerkelijk 'dunner' is uitgevoerd dan die van de Bambino of de ligger van de Tripp Trapp. Bovendien is in de New Alpha boven de onderste dwarsbalk nog een tweede dwarsbalk aangebracht die in ieder geval niet als een 'ligger' als bedoeld in Trek (ii) kan worden beschouwd. Deze twee dwarsbalken van de New Alpha zijn niet verwerkt in de voorste staander, maar daar tegenaan geplaatst. Dit betekent dat -anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - in de New Alpha Trek (i) niet voorkomt, en dus ook niet het daarvan uitgaande effect (zie rov. 9 van Stokke-Fikszo Hof TA), dat het zijaanzicht wordt bepaald door de achterover hellende staander met aan weerszijden daarvan de uitstekende elementen, waardoor een strak 'geometrisch' uiterlijk wordt verkregen. In de New Alpha ontbreekt - veel meer dan in de Bambino die maar één en laaggeplaatste dikkere dwarsbalk heeft - deze strakke geometrie door de aanwezigheid van twee tamelijk hoog geplaatste dwarsbalken die niet in, maar tegen de staander zijn aangebracht.
 
4.8 Hierbij komt nog dat in de New Alpha-stoel het zitvlak niet, zoals in de Bambino het geval is, alleen in de voorste schuine staander is verwerkt, maar ook kruist met de achterste staander (vgl. punten 47 en 48 MvG), althans wanneer het zitvlak op een zodanige hoogte wordt aangebracht dat de afstand tussen het zitvlak en de voetensteun niet te groot of te klein is voor een baby/peuter (vgl. punten 50 en 51 MvG). Ook hierdoor is in de New Alpha-stoel (visueel) niet aan Trek (i) voldaan, en treedt het daarvan uitgaande, zojuist omschreven effect in deze stoel niet op, ahhans in veel mindere mate dan in de Tripp Trapp (en de Bambino).
 
4.9 Niet betwist is dat Trek (ii) als zodanig in de New Alpha niet voorkomt, evenmin als in de Bambino. In de A-vorm van de Bambino, die één als ligger te beschouwen dwarsbalk heeft, ligt ingevolge Stokke Fikszo Hof TA de L-vorm van Trek (ii) niettemin besloten. Omdat (zie rov. 4.7) de onderste dwarsbalk in de New Alpha hoger is geplaatst en dunner is, alsmede door de aanwezigheid van een tweede dwarsbalk, kan niet worden gezegd dat dit ook het geval is in de deze stoel.
 
4.10 Nu Trek (i) en Trek (ii) daarin niet voorkomen en de L-vorm van Trek (ii) daarin evenmin ligt besloten, moet worden geconcludeerd niet alleen dat de New Alpha (aanzienlijk) verder van de Tripp Trapp afstaat dan de Bambino, maar vooral dat de New Alpha geen van de in Stokke-Fikszo geïdentificeerde auteursrechtelijke trekken van de Tripp Trapp bevat.

4.11. (...)
Het hof begrijpt dat Stokke hier de vijf in haar optiek meest kenmerkende punten van overeenstemming heeft genoemd uh de zesentwintig in punt 29 CvA opgesomde overeenstemmingspunten, zodat op de overige eenentwintig punten niet afzonderlijk hoeft te worden ingegaan. De hier bedoelde punten van overeenstemming betreffen ieder voor zich in stoelen veel voorkomende en (dus) banale elementen die op zichzelf beschouwd geen auteursrechtelijke bescherming genieten. Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - vah niet in te zien dat de selectie of combinatie van deze bekende/banale elementen in de Tripp Trapp het persoonlijk stempel van de maker daarvan draagt en/of een eigen oorspronkelijk karakter heeft. Nu die selectie of combinatie derhalve niet aan de 'werktoets' voldoet, gaat voormeld betoog van Stokke niet op; de door haar bedoelde selectie of combinatie geniet geen auteursrechtelijke bescherming.

4.12 Uit het voorgaande volgt dat in de New Alpha geen, of in onvoldoende mate,
auteursrechtelijke beschermde trekken van de Tripp Trapp zijn overgenomen. Naar blijkt uit de in rov. I.d weergegeven passage uit het HR-arrest in Fikszo-Stokke zijn deze trekken bepalend bij de vergelijking van de totaalindrukken en mogen de niet auteursrechtelijke trekken bij de overeenstemmingsvraag geen rol spelen. Een en ander voert tot de slotsom dat de totaalindruk van de New Alpha te zeer verschilt van die van de Tripp Trapp om overeenstemming te kunnen aannemen en dat de New Alpha dus niet onder de beschermingsomvang van het auteursrecht op de Tripp Trapp valt. Dat Hauck, zoals zij heeft erkend ter comparitie in de eerste aanleg, het ontwerp van Stokke heeft nagevolgd, doet hieraan - anders dan Stokke lijkt te willen betogen onder 41 MvA en 16 PA - niet af nu zij daarbij voldoende afstand van dat ontwerp heeft genomen.

Lees de uitspraak:
IEF 13809 (afschrift)
ECLI:NL:GHDHA:2014:1376 (link)

IEF 13806

Interview met medewerking, herkenbaar in beeld

Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 15 april 2014, IEF 13806 ('t Bestekje tegen AvroTros)
Uitspraak ingezonden door Remco Klöters en Bertil van Kaam, Van Kaam. Mediarecht. Stichting 't Bestekje heeft als doel voedselbanken te ondersteunen, heeft met vergunning gecollecteerd, maar geen opgave gedaan aan de gemeente of het CBF, waarna aangifte is gedaan. Na een interview met verslaggever van Tros Opgelicht?! wordt verzocht het interview te schrappen voor de uitzending. De naam van geïnterviewde zal niet te zien of horen zijn, maar hij komt wel herkenbaar in beeld. De vorderingen worden afgewezen.

4.5. Afweging van de betrokken belangen leidt niet tot de conclusie dat de voorgenomen uitzending onrechtmatig is jegens X. De AvroTros heeft verklaard dat X niet wordt aangemerkt als oplichter en dat zijn naam niet in de voorgenomen uitzending te zien of te horen zal zijn. Weliswaar zal X herkenbaar zijn voor zijn (directe) omgeving en vindt de voorgenomen uitzending in het programma 'Tros Opgelicht?!', waarmee aan de context van de voorgenomen uitzending een bepaalde (negatieve) lading niet kan worden ontzegd, maar X heeft zijn medewerking verleend aan het vraaggesprek met de verslaggever van 'Tros Opgelicht?!', waartoe hij tevoren was uitgenodigd en dat op een afgesproken plaats en tijd heeft plaatsgevonden, wetende dat (delen van) dit vraaggesprek zou(den) worden uitgezonden in dat programma. Afgezien van de openingszin van de verslaggever, de zin waarvan AvroTros heeft toegezegd dat deze niet in de voorgenomen uitzending te zien zal zijn, heeft X niet concreet gesteld dat het vraaggesprek suggestief is geweest of dat zijn toestemming om mee te werken aan (de opname van) het vraaggesprek is verkregen onder valse of misleidende voorwendselen. Dit betekent dat X zich in beginsel dan ook niet kan verzetten tegen de voorgenomen uitzending van dat vraaggesprek.