DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 2201

Omdat ze het waard is…

Rechtbank Den Haag, 14 juni 2006, HA ZA 01-1664 J. Guldenaar tegen L’Oréal Nederland B.V.

Het portret van het model Joyce Guldenaar is afgebeeld op haarproducten van L’Oréal. In 1998 zijn van het model in opdracht en voor rekening van het modellenbureau Karen Models foto’s gemaakt op verzoek van McCann-Erickson. Dit laatste bedrijf coördineert de reclame en promotieactiviteiten van L’Oréal. De foto’s werden gemaakt voor de verpakking van de producten Feria en Récital Preference van L’Oréal voor de Amerikaanse markt. Joyce Guldenaar heeft van Karen Models voor deze foto’s eenmalig $ 4.000,- gekregen.

Gezien aan L’Oréal slechts toestemming was verleend voor het gebruik van de foto’s in de Verenigde Staten, heeft Joyce Guldenaar L’Oréal in 2001 L’Oréal gesommeerd ieder gebruik van haar portret buiten de VS te staken. In de sommatie werd gevorderd iedere verspreiding van de L‘Oréal producten en reclamemateriaal met haar portret in Nederland, of althans buiten de VS te staken dan wel de schade die zij door dat gebruik heeft geleden te vergoeden.

Beiden partijen hebben geen kopie van de overeenkomst kunnen overleggen. Bij de beoordeling van de inhoud van de overeenkomst, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat Guldenaar bezwaar zou hebben gehad tegen het gebruik van haar portret buiten de VS. Dit alles mits die exploitatie wel op een professioneel verantwoorde wijze gebeurt, dus dat Guldenaar voor dat gebruik zou worden betaald. Aangezien Guldenaar voor het wereldwijde gebruik van haar portret niet is betaald, oordeelt de rechtbank toestemming voor dat gebruik niet geacht moet worden te zijn gegeven.

L’Oréal voert het verweer te goeder trouw te hebben gehandeld. De rechtbank honoreert dit verweer voor de periode tot 2001, het moment waarop L’Oréal de sommatiebrief heeft ontvangen. Tot dat moment mocht L’Oréal ervan uitgaan dat Karen Models over toestemming van Guldenaar beschikte. Vanaf het moment dat L’Oréal op de hoogte was van het standpunt van Guldenaar, rustte op L’Oréal de zorgvuldigheidsverplichting om zich te vergewissen van de bevoegdheid van de contractpartners van de L’Oréal-groep wereldwijd. Zij had alles moeten doen wat in haar vermogen lag om te verhinderen dat andere groepen van L’Oréal het portret van Guldenaar wereldwijd zouden gebruiken.

Bij het bepalen van de schadevergoeding haakt de rechtbank aan bij de tarieven die door het reclamebureau McCann-Erickson aan L’Oréal worden gehanteerd. Voor het vaststellen van de precieze omvang van de schade beveelt de rechtbank L’Oréal om nog nadere inlichtingen te geven. Echter, de rechtbank oordeelt dat L’Oréal in ieder geval voor een bedrag van EUR 40.000,- aansprakelijk is. Voor het overige bedrag wordt de zaak naar de rol verwezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 2087

Des Aanschijns

Rechtbank Amsterdam, 18 mei 2006, 338809/KG 06-606 OdC, Chatib Sjarbaini tegen Uniconsult BV (met dank aan Lisette Varossieau, Van der Steenhoven Advocaten).

Voorschotschadevergoeding € 5.000,= vanwege inbreuk op het portretrecht van Sjarbaini.

Uniconsult heeft in een oplage van 2 miljoen de advertentiekrant Lekker Doen!! uitgegeven in haar supermarktketen Dirk van der Broek, Digros en Bas van der Heijden, haar slijterijketen Dirk III en haar reisketen D-reizen. In de uitgave van LEKKER DOEN!, geldig van 6 t/m 12 maart 2006 stond een advertentie van Rexona (deodorant) waarin de opschrift: “Mannen en Zweten…”, en verder met de tekst: “Vrouwen halen vaak flinke neus op als er zo’n zwetende man de kamer binnenkomt. Maar de heren kunnen het echt niet helpen…Het is aangeboren…” Boven deze tekst van de advertentie is een foto afgedrukt van Sjarbaini, zich in het zweet werkend in de sportschool.

Sjarbaini vordert, kort gezegd, een verbod, opgave en voorschot op schadevergoeding. De voorzieningenrechter veroordeelt Uniconsult om aan Sjarbaini € 5000 te voldoen. De overige vorderingen zijn wegens gebrek aan belang afgewezen.

Verbod:  De verbods- en opgave vorderingen wijst de voorzieningenrechter af. De mededelingen van Uniconsult dat zij de foto niet wederom zal gebruiken en dat het fotobureau, waar de foto vandaan komt, de foto zou hebben verwijderd uit haar databestand en dat alle foto’s en ander materiaal zou zijn vernietigd is voor de Voorzieningenrechter aanleiding om geen grond te zien voor de vrees van Sjarbaini dat Uniconsult zijn foto wederom zal gebruiken.

Voorschot schadevergoeding: De voorzieningenrechter wijst wel een voorschot op schadevergoeding toe. Uniconsult heeft de aansprakelijkheid van de materiele en immateriële die Sjarbaini ten gevolge van het plaatsen van de foto heeft geleden erkend, maar zij betwist de hoogte ervan. De voorzieningenrechter komt een voorschot van € 5.000,= op de vergoeding van immateriële schade als redelijk voor, in aanmerking nemend dat LEKKER DOEN! een oplage heeft van 2 miljoen. Het is aannemelijk dat het gebruik van de foto in de advertentie van Rexona in combinatie met de hiervoor genoemde tekst over zweten Sjarbaini onaangenaam heeft getroffen. Een voorschot op vergoeding van materiele schade wordt afgewezen vanwege onvoldoende onderbouwing.

Lees het vonnis hier.

IEF 1849

Zich vrij en onbespied wanen

Rechtbank Amsterdam, 29 maart 2006, LJN: AV7581. Prins Willem-Alexander, Prinses Maxima en Prinses Catharina-Amalia tegen De Telegraaf Tijdschriften Groep B.V.

Nederlandse versie van de Prinses Caroline uitspraak van het EHRM. Inbreuk op privacy en portretrecht, verbod voor de toekomst.

Onder de titel 'Amalia's zwempret in Porto Ercole’ publiceert de Privé foto’s van Willem-Alexander, Maxima en Prinses Amalia.  De begeleidende tekst suggereert onder andere 'dat Hare Majesteit eisers min of meer met dwang kwam ophalen om op tijd terug te zijn voor Prinsjesdag.'De Rechtbank wijst de vorderingen grotendeels toe.

Nu vaststaat dat de gewraakte foto’s zijn gemaakt zonder een daartoe strekkende opdracht van eisers en zonder hun toestemming, is op grond van artikel 21 Auteurswet openbaarmaking daarvan niet geoorloofd voor zover een redelijk belang van eisers en Prinses Amalia zich tegen openbaarmaking verzet.

Onder het redelijk belang van artikel 21 Auteurswet valt de bescherming van de geportretteerde tegen inbreuken op zijn recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Indien een dergelijke inbreuk is gemaakt kan het antwoord op de vraag of die openbaarmaking jegens de geportretteerde ook onrechtmatig is, slechts worden gevonden door een afweging die, met inachtneming van alle bijzonderheden van het gegeven geval, ertoe strekt na te gaan welk recht zwaarder weegt: dat van de geportretteerde gevrijwaard te blijven van inbreuken op zijn persoonlijke levenssfeer of dat van degene die het portret gepubliceerd heeft op vrijheid van meningsuiting..

In het onderhavige geval zijn eisers en Prinses Amalia gefotografeerd terwijl zij zich hadden afgezonderd op een strand gelegen bij het vakantiehuis van de Koninklijke Familie. Zoals uit de foto’s blijkt waren zij daar op dat moment alleen. Daaruit moet worden afgeleid dat eisers de onmiskenbare bedoeling hadden zich op dat moment in de beslotenheid van het gezin af te zonderen. Onder die omstandigheden mochten eisers en Prinses Amalia zich vrij en onbespied wanen en hoefden zij er geen rekening mee te houden dat zij heimelijk met een telelens zouden worden gefotografeerd over een grote afstand (750 meter) en hoogte (50 meter).

Dat het geen privé-strand betreft doet hieraan niet af. Hierbij komt dat de gepubliceerde foto’s -zoals door gedaagden ook wordt erkend- geen bijdrage leveren aan het publiek debat. Volgens gedaagden hecht een groot deel van de Nederlandse bevolking er belang aan om geïnformeerd te worden over het wel en wee van de meest vooraanstaande burgers van ons land.

De bevrediging van de nieuwsgierigheid van de lezers van Privé kan echter niet als een rechtens te respecteren belang dienen die een rechtvaardiging kan opleveren voor een inbreuk als de onderhavige op de privacy van eisers en Prinses Amalia. Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige foto’s onrechtmatig zijn jegens eisers en Prinses Amalia. De omstandigheid dat de taferelen op de foto’s op zichzelf onschuldig te noemen zijn -zij tonen slechts eisers en Prinses Amalia in badkleding- doet de belangenafweging niet anders uitvallen.

Nu ook de begeleidende tekst bij de foto’s, met betrekking tot het onderbreken van de vakantie van eisers voor de bruiloft van Prins Pieter-Christiaan, onbetwist onjuist is, is ook die tekst jegens eisers en Prinses Amalia onrechtmatig. De hieruit voortvloeiende beperking van de vrijheid van meningsuiting acht de rechtbank in een democratische samenleving gerechtvaardigd en noodzakelijk.

Ten aanzien van die schade hebben eisers aangevoerd dat de rechtbank de schade zou kunnen begroten op de voet van artikel 6:104 van het Burgerlijk Wetboek, derhalve op de winst die gedaagden met de gewraakte editie van Privé hebben behaald. Hiervoor ziet de rechtbank geen aanleiding, nu niet aannemelijk is geworden dat de verkoop van de editie van de Privé is beïnvloed door de plaatsing van de gewraakte publicatie. Wel zal de rechtbank een bedrag aan immateriële schade toekennen wegens de onrechtmatige inbreuk op het privé-leven van eisers en Prinses Amalia, welk bedrag de rechtbank begroot op € 1.000,= per persoon, derhalve in totaal op € 3.000,=.

De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder in aanmerking genomen enerzijds dat het om een brutale inbreuk op de privacy gaat, maar anderzijds dat de foto’s onschuldige vakantietaferelen tonen en dat van een negatieve teneur of strekking geen sprake is.

Gelet op de veelvuldige inbreuken die gedaagden de afgelopen jaren hebben gemaakt op het privé-leven van eisers (zie de procedures genoemd in rechtsoverweging 3.4.), acht de rechtbank plaats voor een verbod voor de toekomst.

Het verbod zoals gevorderd is echter te ruim geformuleerd, zoals gedaagden terecht aanvoeren. De rechtbank verbiedt gedaagden voor een periode van twee jaren inbreuken te maken op het recht van eisers en Prinses Amalia op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer door het zonder toestemming openbaar maken en/of verveelvoudigen van hun portretten, indien en voorzover die openbaarmaking en/of verveelvoudiging niet voortspruit uit het publieke functioneren van eisers, waarbij het volgens de rechtspraak is toegestaan beeldopnamen te maken en die te publiceren, een en ander behoudens indien sprake is van een maatschappelijk relevante privé-aangelegenheid en de publicatie daarover op rechtmatige wijze een bijdrage levert aan een publiek debat over een kwestie van algemeen belang,

De enkele bevrediging van de nieuwsgierigheid van het publiek kan niet gelden als een legitieme reden voor een inbreuk op het privé-leven van eisers en Prinses Amalia. Ook de uit dit verbod voortvloeiende beperking van de vrijheid van meningsuiting acht de rechtbank in een democratische samenleving gerechtvaardigd en noodzakelijk. Gedaagden worden door dit verbod -anders dan zij menen- niet benadeeld ten opzichte van de overige media. Zij kunnen zich immers richten naar de Mediacode van het Koninklijk Huis, hetgeen -naar eisers onweersproken hebben gesteld- alle overige media ook doen.

Lees het vonnis hier.

IEF 1795

En voor in het weekend

Verse en minder verse rechtspraak (Met dank aan het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage):

1- Gerechtshof 's-Gravenhage, 10 oktober 2003, LJN: AS4824, BK-00/00153. Loonbelasting. Navordering. Vergoeding voor populariteits- en portretrechten van profvoetballers behoort tot het loon. Boete wegens opzet (hier).

2 - Gerechtshof  ‘s-Gravenhage, 23 februari 2006, Ipko-amcor tegen Marie-Claire Album S.A. Merkenrecht (hier).

3 - Gerechtshof  ’s-Gravenhage, 22 december 2005, Bond van medewerkers in het Notariaat tegen Monkey-IT V.O.F. Handelsnaamrecht, domeinnaam denotarisklerk.nl (hier).

4 - Gerechtshof  ’s-Gravenhage, 23 februari 2006, Bond van medewerkers in het Notariaat tegen Monkey-IT V.O.F. Handelsnaamrecht, domeinnaam denotarisklerk.nl (hier).

5 - Gerechtshof  ’s-Gravenhage, 17 november 2005, Suriname Alcoholic Beverages tegen Bharat B.P.L. & Son V.O.F. Merkenrecht(hier).

- Gerechtshof  ’s-Gravenhage, 26 januari 2006, Suriname Alcoholic Beverages tegen Bharat B.P.L. & Son V.O.F Merkenrecht(hier).

7 -Gerechtshof ’s-Gravenhage, 23 februari 2006, 04/1096. Glaxo Group Ltd c.s. tegen Asklepios V.O.F. c.s. Merkenrecht, parallelhandel geneesmiddelen. Lees het arrest hier.

8 -Rechtbank Rotterdam, 8 maart 2006, LJN: AV5289. Haw Par Corporation Limited c.s. Tegen Flying Peacock Baynath B.V. c.s.  Merkenrecht, Geen sprake van verwording tot soortnaam en/of verlies van onderscheidend vermogen. Lees het vonnis hier

IEF 1654

Een geur van kwakzalverij

Rechtbank Almelo,  8 februari 2006, LJN: AV1674. Eiser tegen Dagblad Tubantia. Rechtmatige publicatie over en geen portrechtrecht voor publiciteitzoekende wonderdokter. Hoog 'Radar' en 'Kassa' gehalte.

Eiser verwijt Tubantia en dat twee gepubliceerde artikelen met foto onnodig tendentieus en negatief zijn en feitelijk onjuist. Door beide partijen wordt gewezen op verschillende publicaties van en over Eiser waarin met veel nadruk door Eiser en zijn volgelingen wordt gesteld dat hij een wetenschappelijke doorbraak tot stand heeft gebracht, te weten de ontdekking dat het mogelijk is kanker met behulp van natuurgeneeswijzen die geen bijwerkingen hebben onder controle te krijgen.

Volgens de rechtbank schuwt Eiser grote woorden niet en roept verder het beeld op van een mondiale samenzwering van het farmaceutisch kartel en de medische wereld tegen de baanbrekende ontdekker van een therapie die de mensheid verlost van kwaadaardige ziekten. Eiser is kennelijk een gedreven man die zich door zijn nogal schelle publiciteit en de reacties daarop tot een publieke figuur heeft gemaakt. Zijn cellulaire geneeskunde plus de door hem beweerde wetenschappelijke doorbraak zijn echter sterk omstreden geven een geur van kwakzalverij af. Zijn stellingen zijn zo boud en worden met zoveel aplomb, zelfs agressiviteit, gebracht dat dat alleen al een kritische en relativerende benadering rechtvaardigt.

De rechtbank acht de verwijten van Eiser dan ook ongegrond. "De artikelen bevatten geen onvertogen woord en zijn ook niet feitelijk onjuist. De toonzetting is ingehouden kritisch, maar dat mag gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor over Eiser en zijn omstreden pretenties heeft vastgesteld. (...) Het is legitiem, immers in het algemeen belang, om zich kritisch over kwakzalverij uit te laten."

Portretrecht verweer faalt eveneens. "Eiser maakt ten onrechte bezwaar tegen het opnemen van zijn portret bij het artikel op de binnenpagina. De foto is een geposeerd portret en een vroegere opname, kennelijk met zijn toestemming door of voor Tubantia gemaakt. De rechtbank acht Eiser een publieke figuur. De plaatsing van een portret van een publieke figuur bij een artikel dat weliswaar kritisch is, maar niet in strijd met de normen die in het maatschappelijk verkeer gelden, acht de rechtbank niet onrechtmatig." Lees het vonnis hier. Lees 'Rath verliest rechtszaak tegen TC Tubantia' hier.

IEF 1630

Poortretrecht

Rechtbank Zwolle, 9 november 2005,  LJN: AV1564. Diverse eisers en Stichting Exploitatie Sassenpoort tegen Gedaagde. Zaak doet een beetje denken aan de inmiddels veelbesproken portretrecht op panden-zaak (zie hier).

In het geding is aan de orde de vraag of gedaagde op enige grond kan worden geboden zich in zakelijke uitingen niet langer te bedienen van een afbeelding van de Sassenpoort of van het begrip "letselschade".

De Sassenpoort, gelegen aan de Sassenstraat 53 te Zwolle, is een markante middeleeuwse stadspoort, eigendom van de Dienst Domeinen. Gedaagde heeft tijdelijk samengewerkt met een van de eisers en heeft in het kader daarvan ook zijn intrek in de Sassenpoort genomen. Inmiddels is aan samenwerking en onderhuur een einde gekomen, maar gedaagde gebruikt wel een reklamebrochure met een (gestileerde) afbeelding van de Sassenpoort, die is geplaatst tussen de woorden Loonschade en advies. Onder de afbeelding van de Sassenpoort is vermeld "Zwolle" Daaronder is, in cursief, vermeld: "loonschade, letselschade, verzekeringen".

In dit geding is aan de orde de vraag of gedaagde op enige grond kan worden geboden zich in zakelijke uitingen niet langer te bedienen van een afbeelding van de Sassenpoort of van het begrip "letselschade".

Vooropgesteld dient te worden dat de afbeelding van de Sassenpoort niet als BMW-merkteken is gedeponeerd door een der eisers (zo dit al mogelijk zou zijn). Evenmin valt het gebruik van het begrip "letselschade" onder bescherming van de handelsregisterwet. Eisers hebben dan ook terecht geen beroep gedaan op bepalingen uit de Benelux Merkenwet of de handelsregisterwet. De vraag die derhalve voorligt is of gedaagde overigens onrechtmatig heeft gehandeld jegens eisers.. Bij een bevestigend antwoord op deze vraag, zouden de gevraagde vorderingen immers voor toewijzing gereed kunnen liggen.

Niet valt in te zien dat de stichting en eiser sub 3 rechtstreeks in hun eigen belangen zijn geschaad. Dat zij in hun onderscheidenlijke hoedanigheden van huurder en van bestuurder van die huurder (en dus geen van beide als eigenaar), in hun eigen belangen worden getroffen indien een onderhuurder mogelijk schade lijdt door een beweerde onrechtmatige daad, is niet aannemelijk geworden. Dat zij op andere gronden een rechtens te respecteren belang hebben bij staking van het gebruik van de afbeelding door gedaagde is evenmin gebleken. Reeds om die reden dienen de vorderingen, voor zover zij tegen hen zijn ingesteld, te worden afgewezen.

Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat evenmin ten aanzien van eiser sub 1 onrechtmatig is gehandeld. Daarbij geldt als uitgangspunt dat in het handelsverkeer concurrentie regel is en dat allen wanneer de grenzen van het betamelijke worden overschreden, sprake zou kunnen zijn van onrechtmatigheid. Partijen hebben een en ruime marge om elkaar concurrentie aan te doen.

In het onderhavige geval brengt het gebruik van en afbeelding van een zo algemeen beeld van de Sassenpoort, hoezeer ook kenmerkend voor de stad Zwolle, niet mede dat elke ander die van een afbeelding van dit monument gebruik maakt, grensoverschrijdend handelt. In casu handelt gedaagde dan ook niet onrechtmatig door gebruik te maken van de afbeelding van de Sassenpoort (teneinde, naar hij onweersproken heeft gesteld, zijn cliënten en relaties erop te wijzen dat hij een Zwols bedrijf is) wetende dat in de Sassenpoort een letselschadebureau is gevestigd, ook niet in combinatie met het gebruik van het begrip "letselschade".

Dit wordt niet anders door de wijze waarop eiser sub 1 zich in het zakelijk verkeer manifesteert. Een afbeelding van de Sassenpoort maakt geen onderdeel uit van de door hem gehanteerde huisstijl. Zo kent zijn briefpapier die afbeelding niet. De door hem in het geding gebrachte print van zijn website bevat weliswaar de afbeelding, maar het betreft hier in de eerste plaats een plaatsaanduiding of routebeschrijving, en niet een gebruik van de afbeelding met het doel zich van andere ondernemingen te onderscheiden. Verwarring is dan ook niet in een zodanige mate te duchten dat het gebruik van de afbeelding door gedaagde als onrechtmatig heeft te gelden.

Ook in de samenwerkingsovereenkomst kan geen grondslag voor de vorderingen worden gevonden. In de overeenkomst valt voor gedaagde geen verplichting te ontwaren die erop neerkomt dat hij zich na beëindiging van de overeenkomst niet langer van het begrip "letselschade" mag bedienen. De litigieuze bepaling heeft veeleer de strekking dat gedaagde (gedurende de samenwerking) op het briefpapier eveneens het begrip "letselschade" zou vermelden teneinde mogelijke letselschadegevallen door te spelen aan eiser sub 1. Een verbod om ná beëindiging van de samenwerking zich te bedienen van het begrip "letselschade", kan daarin niet worden gelezen.

Uit de samenwerkingsovereenkomst valt voor gedaagde al helemaal niet een verplichting af te leiden dat hij zich van gebruik van de afbeelding van de Sassenpoort (na beëindiging van) de overeenkomst dient te onthouden. Lees het vonnis hier.

IEF 1489

Diffamerende effect

Rechtbank Amsterdam, 13 december 2005, LJN: AU9606. Eiser tegen de TROS / Opgelicht. Acteur wil liever niet in beeld.

Eiser vordert, kort gezegd, de Tros te veroordelen om in het programma Opgelicht het portret van eiser niet te tonen dan wel op zodanige wijze dat de onherkenbaarheid is gegarandeerd en de naam eiser in het programma niet te noemen behoudens indien dat geschiedt met de initialen S.B., alles op straffe van een dwangsom. Eiser stelt hiertoe dat hij een redelijk belang als bedoeld in artikel 21 van de Auteurswet heeft om zich tegen openbaarmaking van zijn portret te verzetten, omdat hij als acteur niet herkenbaar in beeld wenst te komen betreffende zaken die in het verleden in de publiciteit hebben gespeeld.

De Tros heeft verklaard dat zij in het programma Opgelicht van 13 december 2005 bepaalde feiten over het betalingsgedrag van eiser aan de orde wil stellen en dat zij daaruit de conclusie wil trekken dat er een patroon van oplichting in zit. Voorts wil zij mensen tegen eiser waarschuwen. Eiser ontkent niet dat hij schulden heeft gemaakt, zowel in het verleden als ook nog in dit jaar, maar ontkent wel dat er sprake is van een bepaald patroon en dat hij de opzet heeft mensen op te lichten.

De vrijheid van meningsuiting van de Tros brengt mee dat zij op basis van bepaalde feiten conclusies mag trekken, mits zij hierbij de nodige zorgvuldigheid betracht. De door haar in het onderhavige geval te trekken conclusies zijn niet van elke grondslag ontbloot. Voorstelbaar is dat de Tros een bepaald patroon in de handelingen van eiser ziet. Eiser ontkent de door de Tros gestelde feiten niet, wel de door haar daaraan verbonden conclusies. Nu de Tros ter zitting wederom de mogelijkheid aan eiser heeft gegeven om een weerwoord in het programma naar voren te brengen, kan voorshands niet gezegd worden dat zij niet de nodige zorgvuldigheid heeft betracht en het programma, zoals ter zitting door de Tros is toegelicht, onrechtmatig is jegens eiser.

Verder heeft eiser een beroep gedaan op zijn portretrecht. In beginsel mag de Tros het portret van eiser tonen, tenzij een redelijk belang van eiser zich tegen de openbaarmaking verzet. eiser heeft een dergelijk belang, gezien het diffamerende effect dat van het tonen van zijn foto in het programma Opgelicht uitgaat. Het tonen van de foto is derhalve in beginsel in strijd met artikel 21 van de Auteurswet, tenzij het belang van de Tros zwaarder weegt.

De Tros heeft aangevoerd dat zij in het programma, dat misstanden zoals oplichting aan de kaak stelt, een waarschuwing jegens eiser wil doen uitgaan. Nu, zoals hiervoor overwogen, de waarschuwing niet van elke grondslag is ontbloot, heeft de Tros belang bij het op de een of andere manier bekend maken van de identiteit van eiser. Door dat te doen met een portret en de aanduiding eiser dient de Tros dit belang op een niet onredelijke wijze. De belangenafweging valt daarom uit in het voordeel van de Tros.

Onder de gegeven omstandigheden kan niet gesproken worden van een dusdanige inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van eiser, dat dit een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting van de Tros rechtvaardigt.  De vorderingen worden dan ook afgewezen. Lees het vonnis hier.

IEF 1480

Mooi plaatje

Rechtbank 's-Hertogenbosch, 11 januari 2006, LJN:AU9504. Peter van Rijswijk tegen Galeries.nl. Zaak over rechten op een portret zonder dat het verder over het portretrecht gaat.

Gedaagde, die één of meer websites exploiteert, heeft een door een aan haar door een gallerie toegezonden (publiciteits)foto van eiser, die beroepsfotograaf is, ingescand en zonder toestemming op internet gezet. Tevens ontbrak een vermelding van eisers fotopersbureau Pevry Press. [Eiser] heeft [gedaagde] drie facturen toegestuurd, waarop hij naast copyright voor het gebruik van de foto ook schadevergoeding wegens nalaten van een naamsvermelding in rekening heeft gebracht. [gedaagde] heeft de facturen niet voldaan. Zij heeft de foto wel onmiddellijk na ontvangst van de facturen van haar site(s) verwijderd. Eiser vordert een schadevergoeding, aangezien hij schade heeft geleden doorat gedaagde de foto zonder zijn toestemming heeft openbaargemaakt.

Het verweer richt zich op het feit dat er geen sprake is van inbreuk op het auteursrecht,  gedaagde niet aansprakelijk is omdat zij kan worden vergeleken met een internet service provider, die volgens inmiddels gecodificeerde rechtspraak geen onderzoeksplicht heeft. (Gedaagde beroept zich op artikel 6:196c lid 4 van het Burgerlijk Wetboek, dat de aansprakelijkheid van hosting providers onder omstandigheden beperkt).

Tot slot is gedaagde niet aansprakelijk voor eventuele schade, omdat de openbaarmaking haar niet kan worden verweten met een beroep op artikel 45 lid 1 van het TRIPs-verdrag.

"De rechtbank stelt voorop dat [eiser] als maker van de foto het uitsluitend recht heeft die foto openbaar te maken (artikel 1 Auteurswet). Daarnaast heeft hij als maker van de foto recht op vermelding van zijn naam bij openbaarmaking van de foto (artikel 25 Auteurswet). Als regel mogen derden de foto dus niet zonder zijn toestemming en zonder vermelding van zijn naam openbaarmaken. [...] [gedaagde] voert ook aan dat het gaat om een publiciteitsfoto, die volgens haar zonder gevaar van auteursrechtschending kan worden verspreid. Uit het enkele feit dat het gaat om een portretfoto die werd gebruikt op een uitnodiging voor een expositie, kan niet worden afgeleid dat de foto niet auteursrechtelijk wordt beschermd."

Het beroep op artikel 6:196c lid 4 BW treft evenmin doel. "De rol van [gedaagde] is niet beperkt tot het louter opslaan van van derden afkomstige informatie. Blijkens de verklaring van de directeur van [gedaagde] ter zitting scant haar medewerkster de door de galerieën toegezonden foto's meestal in en zet zij de gegevens in de toepasselijke, in het contentmangementsysteem van [gedaagde] voorkomende vakjes. Daarbij gaat [gedaagde] volgens haar directeur zeer zorgvuldig te werk en worden bijvoorbeeld typefouten uit de tekst gehaald, teksten weleens ingekort en nagezonden informatie toegevoegd. Ook in dit concrete geval is de foto door de medewerkster van [gedaagde] ingescand en vervolgens door haar op internet gezet. Gelet op deze actieve rol van [gedaagde] en de beperkingen die blijkens de voorgaande overweging gelden voor de bescherming krachtens artikel 6:196c lid 4 BW, kan [gedaagde] zich naar het oordeel van de rechtbank niet met succes op die bepaling beroepen."

Ook het beroep op  de zaak Scientology/XS4ALL treft geen doel, aangezien naar het oordeel van de rechtbank gedaagde niet met een service provider op één lijn kan worden gesteld. Gedaagde geeft geen gelegenheid tot openbaarmaking, maar maakt zelf openbaar.

Ten aanzien van het beroep op art. 45 TRIPs-verdrag overweegt de rechtbank als volgt: "Voor zover artikel 45 van het TRIPs-verdrag directe werking heeft in de Nederlandse rechtsorde, doet dat niet af aan uitgebreidere bescherming van het intellectueel eigendomsrecht krachtens het nationale recht. Blijkens artikel 2 van de Handhavingsrichtlijn laat ook die richtlijn ruimte voor een uitgebreidere bescherming krachtens het nationale recht, zodat richtlijnconforme interpretatie niet tot een ander resultaat leidt dan in het navolgende wordt weergegeven."

Voor het begroten van de schade wegens het zonder toestemming openbaarmaken van de foto knoopt de rechtbank aan bij de vergoeding, die [eiser] bedongen zou kunnen hebben, indien hem toestemming voor het plaatsen van de foto op internet zou zijn gevraagd (de gederfde licentievergoeding).

Lees hier het vonnis. Lees hier de brief aan de Fotografenfederatie en eerder bericht hier. Persbericht van een tevreden St. Brein hier.

IEF 1465

Hooggeleerde noot

Noot prof. mr D.J.G. Visser bij Rechtbank Rotterdam, 3 januari 2006, LJN: AU9212. Eisers tegen Fortis Bank N.V. (lees het vonnis hier).

Dit vonnis lijkt mij onjuist. Er bestaat geen 'portretrecht' op huizen en/of natuurschoon en dat moesten we maar zo houden. Het zou ook nogal vreemd zijn dat wanneer, - sinds de recente wijziging van art. 18 Aw - , een architect zich níet kan verzetten tegen dit soort gebruik (vgl de zaak van de Leguaan-woningen), de eigenaar van een bouwwerk dat wel zou kunnen.

IEF 1132

De nieuwe kleren van de leraar

Een geanominiseerd portretrecht-vonnis van de Rechtbank Den Haag van 26 oktober 2005. Leraar A poseerde voor een amateurschildersgroep welke onder leiding stond van B. B vroeg na afloop van de posseersessie of hij foto's van A mocht maken. De verklaring van B aan A voor het maken van de foto's was dat het lesmateriaal betrof om de betreffende naaktstudies van A op een andere avond af te kunnen maken. A heeft hiervoor toestemming verleend. De foto van A is vervolgens door B op zijn website te koop aangeboden. De naakt foto van A is vervolgens op de school waar hij lesgeeft gaan circuleren.

A heeft B aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van de materiele schadevergoeding af. A heeft geen sluitende afspraken gemaakt omtrent eventuele openbaarmaking of verveelvoudiging van de naaktfoto's door de cursisten. A heeft volgens de rechtbank bewust een risico genomen dat zijn naakt foto's in de openbaarheid terecht zouden kunnen komen. De rechtbank verwerpt het door A gestelde psychisch letsel. A heeft zich niet onder behandeling behoeven te stellen. Bovendien verwerpt de rechtbank de stelling van A dat het voor hem onmogelijk zou zijn om voor de door hem opgenomen Bapu-uren vervangende uren te verwerven, vanwege gemis aan causaliteit.

De immateriele schadevergoeding (E 4.500) wordt wel toegewezen, omdat meer dan voldoende is komen vast te staan dat A ten gevolge van het onrechtmatig handelen van B in zijn eer en goede naam is aangetast en/of vanwege de inbreuk op zijn portretrecht op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank houdt daarbij rekening met het beroep van B op matiging ex art. 6:109, met name vanwege zijn niet rooskleurige financiele situatie. Naaktfoto's verkopen loont kennelijk niet altijd.  Lees hier de uitspraak.