DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 11402

Silhouet overgetrokken van een foto

Vzr. Rechtbank Amsterdam 5 juni 2012, KG ZA 12-446 HJ/MB (Wasi Malik tegen Monta Street GmbH c.s.)

Uitspraak ingezonden door Bjorn Schipper, Bousie Advocaten.
In navolging van IEF 9828 (Rb Haarlem) en gelijktijdig behandeld met  IEF 11403 (Han Lans tegen Monta)

Portretrecht. Herkenbaarheid van een silhouet overgetrokken van een foto en verwerkt tot logo.

Wasi is een straatvoetballer die zich beroepsmatig met deze sport bezighoudt. Hij figureert regelmatig als (foto)model. Monta heeft met een Wasi een promotieovereenkomst gesloten: Monta zal zich inspannen het imago van Wasi Malik te bevorderen en daartoe draagt Malik zijn imagorecht exclusief over aan Monta. Fotograaf Han Lans (zie de gelijktijdig behandelde zaak, IEF 11403) heeft een fotoshoot gedaan.

Na de beëeindiging van de samenwerking tussen Monta en Wasi is Wasi's silhouet gebruikt als label/artwork voor de kinderlijn.

Nu de gestalte van de silhouet als geheel en de lichaamshouding van de figuur op het logo niet zodanig specifiek voor Wasi zijn dat hij alleen daaraan herkenbaar zou zijn, wordt de vordering gebaseerd op het portretrecht afgewezen. Het zou anders kunnen zijn als de foto waarvan het silhouet is overgetrokken bij het publiek bekend was, dat is echter niet gesteld of gebleken. De resultaten van de in het geding gebrachte marktonderzoeken leiden niet tot een andere conclusie. De uitkomsten zijn dermate tegenstrijdig dat niet aan één van die onderzoeken in dit kort geding een doorslaggevende betekenis kan worden toegekend.

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (Beroep portretrechten straatvoetballer zonder succes)
Intellectueeleigendomsrecht.nl
(Verveelvoudiging door een nieuw oorspronkelijk werk)
MediaReport (Van foto naar logo: Hoe zit het met portret- en auteursrecht)

IEF 11357

Aantasting persoonlijke levenssfeer in de context

Vzr. Rechtbank Rotterdam 8 mei 2012, LJN BW6551 (eiser tegen gedaagden)

Op de website hebben gedaagden een artikel geplaatst 'Pas op voor Marc vd S!! [Noemt zich inmiddelx Marco vd S]' en deze voorzien van een foto van eiser.

Eiser heeft geen spoedeisend belang bij de verwijdering van het artikel, immers is het artikel uit 2008 (inmiddels vier jaar geleden). Het is niet aannemelijk dat het artikel thans als één van de eerste zoekresultaten wordt weergegeven als men via Google zoekt op de naam van eiser.

De bij het artikel geplaatste foto betreft een zonder opdracht vervaardigd portret in de zin van artikel 21 Auteurswet. Binnen dit kort geding is voldoende aannemelijk geworden dat een redelijk belang van [eiser] zich tegen de publicatie van de Foto bij het Artikel verzet, nu eiser zeer herkenbaar op de foto staat in de context van een artikel waarin zijn persoonlijke levenssfeer wordt aangetast; er worden immers gedetailleerde en niet vleiende mededelingen omtrent zijn wijze van zakendoen gedaan. Nu eiser een redelijk belang heeft bij verwijdering van de foto zal dit gedeelte van de vordering worden toegewezen.

Onder I gevorderde:
[eiser] heeft hiermee naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gesteld en aannemelijk gemaakt om een spoedeisend belang bij het onder I gevorderde, dat door [gedaagden]. wordt betwist, aan te kunnen nemen. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat het Artikel al bijna vier jaar geleden op het internet is geplaatst. Voorts betwisten [gedaagden]. en is ook niet aannemelijk dat dit Artikel thans als één van de eerste zoekresultaten wordt weergegeven als men - via Google - zoekt op de naam [eiser], dan wel [eiser]. Ook op de website van [W] springt het Artikel niet snel in het oog. Dat het Artikel te vinden is bij enig nader zoeken is wel aannemelijk, maar dat is, tegen de achtergrond van de omstandigheid dat dit al jaren het geval is, van onvoldoende gewicht, zelfs als in aanmerking wordt genomen dat de verwijzing naar "[eiser]" van december 2011 dateert.

(...)

Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat sprake is van een spoedeisend belang van [eiser] bij de in dit kort geding onder I gevorderde voorziening tot verwijdering van het Artikel van de website van [W]. Dit leidt tot de conclusie, dat het onder I gevorderde reeds bij gebrek aan spoedeisend belang dient te worden afgewezen.


Onder III gevorderde (portretrecht)

 Tussen partijen is niet in geschil dat de bij het Artikel geplaatste Foto een zonder opdracht vervaardigd portret in de zin van artikel 21 Auteurswet (Aw) betreft en dat [eiser] geen toestemming heeft verleend aan [gedaagden]. om de Foto bij het Artikel of elders op de website van [W] te plaatsen. [eiser] komt mitsdien in beginsel het recht toe om deze publicatie van deze Foto - op grond van het hem toekomend portretrecht in de zin van artikel 21 Aw - te (doen) verbieden, reeds op grond van het enkele feit dat de Foto zonder zijn toestemming bij het Artikel is geplaatst.


Dit recht kan [eiser] alleen ontzegd worden indien geoordeeld moet worden dat hij geen redelijk belang heeft bij een verzet tegen openbaarmaking. Binnen dit kort geding is voldoende aannemelijk geworden dat een redelijk belang van [eiser] zich tegen de publicatie van de Foto bij het Artikel verzet, nu [eiser] zeer herkenbaar op de foto staat in de context van een artikel waarin zijn persoonlijke levenssfeer wordt aangetast; er worden immers gedetailleerde en niet vleiende mededelingen omtrent zijn wijze van zakendoen gedaan. Uit het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer vloeit voort dat indien de openbaarmaking van een portret inbreuk maakt op dit recht, in beginsel sprake is van een redelijk belang van de geportretteerde als bedoeld in artikel 21 van de Auteurswet dat zich tegen die openbaarmaking verzet (HR 1 juli 1988, NJ 1988, 1000). Dat de belangen van [gedaagden]. bij plaatsing en handhaving in deze zwaarder wegen dan het belang van [eiser] bij verwijdering van de Foto bij het Artikel is niet aannemelijk geworden. Weliswaar is sprake van een zeker belang van [gedaagden]. (zie hierna onder 5.9) bij het verstrekken van informatie, maar niet aannemelijk is geworden dat daartoe de Foto noodzakelijk zou zijn; daarbij is in aanmerking genomen dat de aard van de waarschuwing niet meebrengt dat voor het algemene publiek, dat [eiser] van de Foto zonder meer zal herkennen, zodanige herkenning zinvol, laat staan nodig is. [gedaagden]. hebben op dat punt ook niets concreets gesteld.

Dictum

 veroordeelt [gedaagden]. hoofdelijk om binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis, de het bij het Artikel (zie 2.5) geplaatste Foto van [eiser] van de website [W] te verwijderen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag voor elke dag dat daaraan niet is voldaan met een maximum van € 2.500,00 aan te verbeuren dwangsommen;

Op andere blogs:
SOLV (Geslaagd beroep op portretrecht, vier jaar na dato)

IEF 11332

Gebruik van beelden in de huidige maatschappij

Hof Amsterdam 22 mei 2012, LJN BW6242 (Peter R. de Vries tegen X en Y)

illustratie gelinkt peterrdevries.nl

Uitspraak ingezonden door Jacqueline Schaap, Klos Morel Vos & Schaap.

 In navolging van IEF 11195, waarin is bepaald dat er geen auteursrecht rust op heimelijke opnamen omdat het creatieve keuze ontbeert. Vzr. media-element: Voorzover het gaat om de verkoop van de door hen gemaakte opnamen aan SBS is dat een misstand die niet ernstig genoeg is om het uitzenden van de door SBS met verborgen camera gemaakte beelden te rechtvaardigen.

Het Hof Amsterdam kent ook geen auteursrecht toe aan de opnamen op de USB-stick. In de huidige maatschappij wordt een groot belang gehecht aan het gebruik van beelden naast of in plaats van het geschreven of gesproken woord. SBS mag daarom, onder zekere beperkingen, onrechtmatig verkregen opnamen uitzenden die een jongeman heimelijk heeft gemaakt van gesprekken met een opdrachtgever voor huurmoord en die zij zelf heimelijk heeft gemaakt van gesprekken met die jongeman.

Geen auteursrecht op de opnamen op de USB-stick
2.5.3 In dit geval is [ X ] op 24 januari 2012 voor een tweede gesprek naar [ Z ] gegaan. Hij had -zo heeft het hof begrepen- in een pen verborgen opnameapparatuur bij zich die hij tevoren had aangezet. Bij dat gesprek is [ X ] er grotendeels in geslaagd de in de pen verborgen camera op [ Z ] gericht te houden en daarmee vrij duidelijke beelden te maken, terwijl ook de geluidsopnamen van dat gesprek redelijk verstaanbaar zijn, zo heeft het hof na kennisneming van de opnamen kunnen constateren.

Dat alles is echter niet voldoende om de opnamen op de USB-stick aan te merken als een werk. [ X ] heeft weliswaar, in overleg met [ Y ], keuzen gemaakt zoals het al dan niet gebruiken van de pencamera, het aanzetten van de camera en het richten van de camera, maar dat is onvoldoende om te kunnen aanvaarden dat het hier gaat om een intellectuele schepping die de persoonlijkheid van [ X ] (en [ Y ]) weerspiegelt. Het gaat hier niet om keuzen in de vorenbedoelde zin waarmee een maker aan zijn werk een “persoonlijke noot” kan geven, doch om louter technisch noodzakelijke handelingen teneinde de door hen, om wat voor reden dan ook, verlangde beelden te kunnen verkrijgen. Ook in de stelling dat met betrekking tot de op de geluidsband van de USB-stick staande stem van [ X ] sprake is van “creatieve teksten van de maker” (zie memorie van antwoord sub 70) kan het hof [ X ] niet volgen.

Matter of public interest
2.7.2 (...) De Vries c.s. hebben kennis gekregen niet alleen van de zeldzaam laconieke wijze waarop een opdrachtgever spreekt over huurmoorden maar ook van het daarmee verbonden feit dat twee jonge mannen de daarvan niet zonder eigen risico gemaakte beelden tegen betaling wensen te slijten. Niet valt in te zien dat De Vries c.s. deze laatste informatie ook hadden kunnen verkrijgen zonder gebruik te maken van verborgen camera’s. De wijze waarop [ X ] en [ Y ] deze opnamen te gelde wilden maken betreft een ‘matter of public interest’. Het is de taak van de pers in een vrije en democratische samenleving om dit ter kennis van het publiek te brengen.

Beelden in de huidige maatschappij - beperking
2.8.3 (...) in de huidige maatschappij een groot belang wordt gehecht aan het gebruik van beelden naast of in plaats van het geschreven of gesproken woord. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding het gebruik van de beelden te verbieden. Wel dienen [ X ] en [ Y ] daarbij zo veel mogelijk tegen herkenning te worden beschermd. Het gaat de makers van het televisieprogramma niet om hen persoonlijk, maar om de algemene notie dat jonge mannen in staat zijn zich in te laten met riskante ondernemingen teneinde financieel voordeel te verkrijgen. Van De Vries c.s kan daarom worden verlangd dat zij de gezichten van [ X ] en [ Y ] onherkenbaar maken evenals de romp van [ X ] omdat hij op de beelden gekleed is in een opvallende [ kleur ] jas.

Op andere blogs:
Mediareport (Peter R de Vries mag beelden huurmoord toch uitzenden)
SOLV blog (Peter R. de Vries mag programma over huurmoord toch uitzenden)

IEF 11309

Zwaarlijvige getatoeëerde man in ‘volle glorie’ gefotografeerd

Hof Amsterdam 15 mei 2012, LJN BW5768 (Appellant tegen Uitgeverij Bas)

Portretrecht. In navolging van IEF 10568. In het boek ´Platter & Dikker´, een confronterend boek over onder meer exhibitionisme en obesitas in de huidige samenleving, wordt een zwaarlijvige getatoeëerde man gefotografeerd in ‘volle glorie’ op de openbare weg. De vraag of deze persoon een voldoende redelijk belang heeft om zich tegen de publicatie van deze foto te verzetten, wordt geplaatst tegenover het belang van de makers van het boek. 

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Het belang van de makers van het boek om, mede aan de hand van die foto, het tijdsbeeld te illustreren (artikel 10 EVRM) weegt in dit geval zwaarder dan het hier tegenover ingeroepen belang bij bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het portretrecht (21 Aw) en de bescherming van eer en goede naam (artikel 8 EVRM).

In citaten:

4.3. [ Appellant ] beroept zich op een redelijk belang als bedoeld in art. 21 Auteurswet (Aw) om zich tegen openbaarmaking van zijn portret te verzetten, te weten de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer c.q. zijn eer en goede naam. Hij wijst op de uitermate negatieve teneur van het boek dat blijkens de hierboven geciteerde tekst op de achterkant gaat “over heb- en vraatzucht, over hufterigheid, agressie, consumentisme en exhibitionisme”, wat volgens [ Appellant ] ook blijkt uit andere foto’s die in het boek zijn opgenomen. Hij wenst daarmee niet geassocieerd te worden. Naar zijn zeggen gaat [ Appellant ], die ooit de zwaarste man van Nederland is geweest, als geen ander gebukt onder zijn eigen zwaarlijvigheid en wordt hij met de publicatie in het boek publiekelijk te schande gezet en belachelijk gemaakt, waardoor hij geestelijke en lichamelijke schade alsook vermogensschade lijdt.

4.7. [ Appellant ] heeft zijn bezwaren echter ook en met name gericht tegen de context waarin zijn portret is gepubliceerd, te weten die van een confronterend boek over heb- en vraatzucht, hufterigheid, agressie, consumentisme en exhibitionisme. Het hof deelt het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat aan [ Appellant ] kan worden toegegeven dat de combinatie van het essay van Hofland, de tekst op de achterkant van het boek en een aantal van de foto’s in het boek enerzijds en de publicatie van zijn foto in het boek anderzijds niet positief voor hem is. Zijn verzet tegen de publicatie is dan ook met name gebaseerd op zijn belang bij bescherming van zijn persoonlijke integriteit en reputatie (eer en goede naam) die hij door de publicatie aangetast acht. Dit belang dient zoals gezegd (als onderdeel van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in art. 8 EVRM resp. als beperking van de uitingsvrijheid als bedoeld in art. 10 lid 2 EVRM) te worden afgewogen tegen het belang van vrije meningsuiting waarop [ Geïntimeerden ] zich heeft beroepen.

4.8. Bij deze afweging wordt acht geslagen op het volgende.

In het boek “Platter & dikker” wordt op confronterende wijze in woord en beeld een actueel tijdsbeeld geschetst. Om dit tijdsbeeld goed te kunnen schetsen is het publiceren van portretfoto’s bijna onvermijdelijk. Niet is weersproken dat Hofland is uitgeroepen tot journalist van de twintigste eeuw en in 2011 de P.C. Hooftprijs kreeg voor zijn complete oeuvre. In zijn essay schrijft hij als volgt over tatoeages (blz. 15): “Kijk op internet of ’s zomers in de stad naar de lopende schilderijen. Is het een nieuwe vorm van exhibitionisme? Nee, het is gewoon geworden, een sociaal aanvaarde norm van lichamelijk perfectionisme.” Voorts wordt door hem (op blz. 6 t/m 11) het fenomeen beschreven dat sinds tientallen jaren op het westelijk halfrond steeds meer dikke mensen rondlopen. Een citaat (blz. 7): “In 2008 leed meer dan de helft van de bevolking van de Europese Unie in meerdere of mindere mate aan obesitas, een verdubbeling sinds 1988. In Nederland is veertig procent te dik, tien procent uitgesproken lijder aan obesitas, en anderhalf procent aan morbide obesitas wat ik vertaal als wanstaltig vet.” De naam van [ Appellant ] wordt in het boek niet genoemd. De tekst van het essay is niet rechtstreeks naar hem te herleiden. Hij wordt op de in het geding zijnde foto getoond zoals hij zichzelf openlijk aan het publiek vertoont in de publieke ruimte. Ook hierbij wordt zijn naam niet genoemd.


4.9. Onder deze omstandigheden is geen sprake van onrechtmatige aantasting van de eer en goede naam van [ Appellant ]. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat in het boek ook foto’s en beschrijvingen voorkomen van personen en situaties waarmee [ Appellant ] niet geassocieerd wil worden. De vrijheid van meningsuiting van [ Geïntimeerden ] weegt hier zwaarder dan het door [ Appellant ] ingeroepen belang bij verzet tegen deze publicatie van zijn portret. Het hof merkt in dit verband op dat het - bij het voorkomen van de publicatie van een foto betrokken - belang van degene die zich op een voor het publiek vrij toegankelijke plaats op een opvallende wijze manifesteert (en er kennelijk geen bezwaar tegen heeft om op die wijze gezien en gefotografeerd te worden) over het algemeen niet zal opwegen tegen het belang van diegene die de foto wil gebruiken ter illustratie van een aan die wijze van manifestatie gewijde beschouwing, ook indien deze beschouwing kritisch van aard is. De voorzieningenrechter heeft een juiste afweging van de in het geding zijnde belangen gemaakt en grief 1 komt hier tevergeefs tegen op.

4.12. Grief 3 bestrijdt tevergeefs de overweging van de voorzieningenrechter dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [ Appellant ] schadelijke gevolgen ondervindt door reacties vanuit zijn omgeving. Nu de openbaarmaking van het onderhavige portret niet onrechtmatig is geoordeeld en aan [ Appellant ] geen beroep toekomt op een redelijk belang om zich tegen de publicatie te verzetten, is de beweerde gevolgschade en aansprakelijkheid van [ Geïntimeerden ] te dier zake niet meer aan de orde, nog daargelaten dat de schade en de causaliteit door [ Geïntimeerden ] gemotiveerd zijn weersproken en door [ Appellant ] onvoldoende zijn onderbouwd.

Op andere blogs:
SOLV
(Portretrecht 'zwaar' de pineut)

IEF 11272

Waardoor in verband gebracht met misdrijven

Hof Amsterdam 1 mei 2012, LJN BW4795 (Appellant tegen Gourmet B.V.)

Portretrechtelijke vordering, waarbij appellant in verband kan worden gebracht met een strafrechtelijk onderzoek rondom douanefraude. Afgewezen.

Gourmet, internationale groothandel in land- en tuinbouwproducten, had appellant in dienst. Een gangbare praktijk is dat er meer dozen knoflook uit China werden afgeleverd dan de vrachtdocumenten aangaven. De FIO/ECD heeft hiernaar een strafrechtelijk onderzoek gedaan en deze met een transactie afgedaan. Gourmet heeft in geval van twee andere werknemers de transactie en advocaatkosten betaald. In kort geding wordt een schadebedrag gevorderd voor inbreuk op het portretrecht van appellant als gevolg van publicatie van zijn portret op internet en in ander promotiemateriaal van Gourmet, waardoor hij in verband kan worden gebracht met de douanefraude waarvan een ander en Gourmet worden verdacht.

De kantonrechter overweegt dat het om een marginale overtreding gaat, ervan uitgaand dat de foto inmiddels is verwijderd. Het hof stelt vast dat het gaat om een kleine foto, dat deze is geplaatst toen appellant nog in dienst was en deze foto direct is verwijderd toen daarom werd verzocht. Deze omstandigheden zowel afzonderlijk als in onderling verband levert geen tot schadevergoeding verplichtende onrechtmatige daad op. Dat appellant door de publicatie vragen van mensen uit zijn omgeving had gekregen is niet gesteld en evenmin is gebleken dat hij door deze publicatie nadeel heeft ondervonden.

Gevorderd: c. een veroordeling van Gourmet tot betaling van een bedrag van € 12.500,- ter zake van inbreuk op zijn portretrecht respectievelijk € 4.500,- (althans een zodanig bedrag als het hof juist acht) ter zake van schade aan zijn goede naam en reputatie als gevolg van publicatie van zijn portret op internet en in andere promotiemateriaal van Gourmet, waardoor hij in verband kan worden gebracht met de douanefraude waarvan [geïntimeerde sub 1]en Gourmet worden verdacht, te vermeerderen met wettelijke rente;

Beoordeling 3.9 Het betoog dat [appellant] met zijn zesde grief ontwikkelt is gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat voor zover sprake zou kunnen zijn van schending van het portretrecht van [appellant] en hij door de publicatie ervan in verband zou kunnen worden gebracht met de negatieve publici¬teit rond Gourmet, hier – ervan uitgaand dat de foto waarop [appellant] is te zien inmiddels is verwijderd – sprake is van een zodanig marginale overtreding dat deze een schadever¬goe¬ding niet rechtvaardigt. Het hof stelt voorop dat [geïntimeerden] hebben gesteld en [appellant] niet heeft weersproken dat het om een kleine foto gaat, dat die foto al op de website van Gourmet is geplaatst toen [appellant] nog in dienst was van Gourmet en dat, toen [appellant] Gourmet ten tijde van de procedure in eerste aanleg (voor het eerst) heeft verzocht de desbetreffende foto van de website te verwijderen, Gourmet – die zich niet (meer) ervan bewust was dat er nog een foto waarop onder meer [appellant] was afgebeeld op haar website stond - vervolgens onmiddellijk aan het verzoek van [appellant] gevolg heeft gegeven. Deze omstandigheden leveren zowel afzonderlijk als in onderling verband beschouwd geen tot schadevergoeding verplichtende onrechtmatige daad van Gourmet jegens [appellant] op. Voor zover [appellant] heeft gesteld dat Gourmet sinds 2007 publiekelijk in verband is gebracht met douanefraude en [appellant] door publicatie van zijn portret op de website van Gourmet heel eenvoudig publiekelijk in verband kan worden gebracht met de misdrijven waarvan [geïntimeerden] worden verdacht (conclusie van repliek onder 10.2), en hij, voorts, daaraan heeft toegevoegd dat hij "is geconfronteerd met vragen van mensen uit zijn omgeving of hij betrokken was bij het strafrechtelijk onderzoek gezien zijn werkzaamheden voor Gourmet" (memorie van grieven onder 3.6.4), gaat het hof aan deze stelling voorbij, reeds omdat [appellant] aldus niet heeft gesteld en evenmin is gebleken dát hij door publicatie van de desbetreffende foto op de website van Gourmet nadeel heeft ondervonden. Ook het hof komt derhalve tot de conclusie dat geen grond bestaat voor toekenning van enigerlei schadevergoeding wegens vermeende schending van het portretrecht van [appellant], zodat grief VI in het principaal appel eveneens faalt.

IEF 11249

Aan te merken als een zogenaamd 'publiek figuur'

Rechtbank Amsterdam 21 maart 2012, LJN BW4338 (B c.s. tegen Het Parool B.V.)

Eerder bij de Raad voor de Journalistiek. Als randvermelding. "publiek figuur". Onrechtmatige perspublicatie? In het Parool is een artikel gepubliceerd over de slechte betalingsmoraal van een projectontwikkelaarster. Afweging van de in aanmerking komende belangen. De beschuldigingen vinden in voldoende mate steun in het beschikbare feitenmateriaal. De projectontwikkelaarster is aan te merken als een zogenaamd ‘publiek figuur’. Het Parool heeft de projectontwikkelaarster in voldoende mate in staat gesteld om te reageren op het voornemen tot publicatie van het artikel. De rechtbank oordeelt, al deze omstandigheden in aanmerking genomen, dat de publicatie niet onrechtmatig is jegens de projectontwikkelaarster.

 

3.2.   [B] c.s. legt - samengevat - het volgende aan haar vordering ten grondslag. Het artikel is grievend van aard, met als boodschap het diskwalificeren van [B] c.s., zodat haar potentiële zakenpartners gewaarschuwd zijn. De rode draad van het artikel is dat [B] een malafide onderneemster is die haar contractspartijen stelselmatig dupeert doordat zij haar rekeningen niet betaalt. Daarmee is de goede naam, eer en reputatie van [B] c.s. aangetast. Het Parool c.s. heeft met het publiceren van het artikel onzorgvuldig jegens [B] c.s. gehandeld aangezien de geuite beschuldigingen geen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal en zij niet op deugdelijke wijze hoor en wederhoor heeft toegepast. Verder is van belang dat [B], anders dan Het Parool c.s. stelt, niet is aan te merken als een publiek figuur. Het Parool c.s. heeft dan ook onrechtmatig jegens [B] c.s. gehandeld en is aansprakelijk voor de als gevolg van dit handelen door haar geleden schade.

Publiek figuur
4.16.  Bij dit alles moet in aanmerking worden genomen dat [B] als bekende projectontwikkelaarster is aan te merken als een zogenaamd ‘publiek figuur’. Zij is verbonden aan een aantal grotere, althans bekende, vastgoedprojecten in en rond Amsterdam en was daarmee in het verleden al in de publiciteit gekomen. Vaststaat verder dat zij met de projecten Marina Kaap Hoorn en Marcanti ook zelf de publiciteit heeft gezocht. Het Parool heeft op 14 maart 2009, na de overname van Marcanti, een interview met [B] gepubliceerd, waarin zij zichzelf als doortastende en succesvolle onderneemster neerzette. Gelet op het voorgaande voert Het Parool c.s. terecht aan dat [B] moet dulden dat zij door de media kritisch wordt gevolgd. Het Parool c.s. heeft dan ook onder het licht mogen brengen dat eerdere - positieve - geluiden over [B] nuancering behoefden.

Hoor en wederhoor
4.19.  De rechtbank is van oordeel dat Het Parool c.s. [B] in voldoende mate in staat heeft gesteld te reageren op het voornemen tot publicatie van het artikel. [C] heeft voorafgaand aan de publicatie telefonisch en schriftelijk contact met [B] en mr. [D] gehad en de reactie van [B] ook - zij het in een apart kader - in het artikel verwerkt. Haar standpunt over de verschillende onderwerpen die in het artikel aan de orde komen was bekend bij [C], maar behoefde, gelet op het hiervoor overwogene, voor Het Parool c.s. geen aanleiding te vormen om het artikel te herzien. Dat [B] van mening is dat het artikel haar schaadt en dat daar onjuistheden in staan, neemt niet weg dat zij wel de kans heeft gekregen haar reactie te geven. Het andersluidende oordeel van de Raad voor de Journalistiek doet aan het voorgaande niet af. Nog daargelaten dat de Raad niet hetzelfde toetsingskader hanteert als de rechtbank, geldt dat de Raad aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd dat de gepleegde wederhoor slechts is gebaseerd op een kort telefoongesprek met [B] op 4 november 2010, terwijl in deze procedure is komen vast te staan dat de contacten tussen [B] en [C] veel uitgebreider zijn geweest dan dat (zie hiervoor onder 2.3).

4.20.  Alle hiervoor weergegeven omstandigheden in aanmerking genomen wordt, na afweging van de wederzijdse betrokken belangen, geconcludeerd dat Het Parool c.s. niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [B] c.s. door het artikel te plaatsen. Dit betekent dat de vorderingen van [B] c.s. zullen worden afgewezen. De overige stellingen van partijen behoeven daarmee geen verdere bespreking.

IEF 11150

Kan als weinig anders worden gezien

Vzr. Rechtbank Amsterdam 24 maart 2012, LJN B0619 (eiser tegen PowNed)

Portretrecht. Rechtspraak.nl: De rechter heeft in kort geding de uitzending van het programma PowLitie verboden, voor zover eiser daarin herkenbaar is. Verder heeft de voorzieningenrechter Powned geboden om een promotiefilmpje, dat in ieder geval te zien was via de website van Powned en via You Tube, van die sites te verwijderen voor zover het gelaat van eiser herkenbaar was.

In de kern komt de beoordeling erop neer dat aan de doelstelling van het programma – in de eigen woorden van Powned: “Powlitie laat zien hoe met het gebruik van moderne technologie iedereen boeven kan vangen. En boeven vangen, dat deden we." – ook kan worden voldaan zonder dat eiser herkenbaar in beeld wordt gebracht. Het tonen van het portret van eiser kan als weinig anders worden gezien dan als het te schande zetten van hem. In een rechtsstaat ligt de bevoegdheid tot straffen bij de strafrechter. Door onzorgvuldig gebruik van moderne verspreidingsmiddelen dreigt, buiten de rechter om, een (digitale) schandpaal in het leven te worden geroepen, terwijl we daar nu juist al lang geleden vanaf zijn gestapt.

4.8 (...) Het tonen van het portret van [eiser] kan dan ook als weinig anders worden gezien dan als het te schande zetten van [eiser], nog voordat de rechter gelegenheid heeft gehad over de feiten te oordelen.

 

 

4.9. De samenleving heeft een lange weg afgelegd naar wat thans wordt gezien als de rechtsstaat. Een zorgvuldige afweging van waarden en normen en middelen ter handhaving daarvan ligt daaraan ten grondslag. Eén van de kenmerken van de rechtstaat is dat de bevoegdheid tot straffen in handen is gelegd van de strafrechter, die bij de bewezenverklaring en eventuele strafoplegging alle omstandigheden van het geval in overweging neemt en de aard en omvang van de sanctie daaraan verbindt. Die keuze is gemaakt om eigenrichting en willekeur in straf(maat) te voorkomen en de zwakkeren tegen de sterkeren te beschermen. Een onvoorzichtig en weinig terughoudend gebruik van de moderne verspreidingsmiddelen, dreigt afbreuk te doen aan dit met zorg opgebouwde stelsel. Daar waar het gebruik van schavot en schandpaal in de loop der jaren in onbruik is geraakt, omdat deze straffen wreed en niet passend in een moderne samenleving zijn bevonden, dreigt nu, buiten de rechtspraak om, opnieuw een (digitale) schandpaal in het leven te worden geroepen, die bovendien in de tijd geen begrenzing meer kent door de mogelijkheid van ontelbare herhaling. In lijn met het voorgaande heeft het gerechtshof Amsterdam onlangs nog bevestigd dat bij de publicatie van portretten van verdachten van strafbare feiten in beginsel terughoudendheid op zijn plaats is (LJN: BV9304).

4.10. Dat de promo al online is en het publiek langs die weg kennis heeft kunnen nemen van de beelden, ontneemt [eiser] niet het belang om op te komen tegen uitzending van zijn herkenbare portret op de televisie. Televisie is een indringend medium met een zeer groot bereik. Een deel van het publiek dat het programma zal bekijken, zal de promo niet hebben gezien. Bovendien zal de uitzending – zo kan uit de stellingen van Powned worden opgemaakt – meer beelden van [eiser] bevatten dan in de promo zijn getoond.

4.11. Op grond van het voorgaande valt de weging van de wederzijdse belangen in het voordeel van [eiser] uit. Daaruit volgt dat het uitzenden van beelden van [eiser] in het kader van het programma Powlitie, waarop hij herkenbaar is, een schending van zijn portretrecht oplevert.

IEF 11072

Niet een publiek figuur geworden door YouTube rapclip

Hof Amsterdam 20 maart 2012, LJN BV9304 (appellant tegen Het Parool B.V.)

In navolging van IEF 9345. Portretrecht. Botsing van grondrechten artt. 8 en 10 EVRM. Het hof oordeelt dat de publicatie van het portret van de verdachte van een misdrijf middels een foto in de krant en op de website van 19 september tot 30 december 2009 onrechtmatig was. De foto betreft een still uit een aan eiser gewijde aflevering uit NPS-serie "Vrije Radicalen".

Door zijn medewerking aan die documentaire (en aan de op YouTube gepubliceerde rapclip) is appellant niet een zodanig publiek figuur geworden dat hij daardoor moet dulden dat zijn herkenbare portret werd gepubliceerd bij het artikel in het landelijk dagblad Het Parool en op de website www.hetparool.nl, te minder omdat hij daardoor herkenbaar in verband werd gebracht met een (zeer ernstig) strafbaar feit. Het hof overweegt dat een minder herkenbaar portret de aantasting van zijn persoonlijke levenssfeer had kunnen beperken, zonder wezenlijk afbreuk te doen aan de zeggingskracht van het artikel.

Het Parool c.s. dienen voor de immateriële schadevergoeding een bedrag van €1.500 te betalen.

3.6 Zoals de rechtbank heeft overwogen is niet in geschil dat [ Appellant ] op de foto herkenbaar in beeld is en dat het hierbij gaat om een niet in opdracht van [ Appellant ] vervaardigd portret dat openbaar is gemaakt in Het Parool en op de website www.hetparool.nl. Op grond van artikel 21 Auteurswet is openbaarmaking van een zonder opdracht van de geportretteerde gemaakt portret niet geoorloofd, voor zover een redelijk belang van de geportretteerde zich tegen openbaarmaking verzet. Onder een redelijk belang als bedoeld in dit artikel valt de bescherming van de geportretteerde, in dit geval [ Appellant ], tegen inbreuken op zijn recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer wordt naar zijn inhoud mede bepaald door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit fundamentele recht van [ Appellant ] kan botsen met het fundamentele recht van Het Parool c.s., uitgeefster en hoofdredacteur van dagblad Het Parool, op vrijheid van meningsuiting. De rechtbank heeft dit ook tot uitdrukking gebracht in rechtsoverweging 4.2 van het bestreden vonnis en heeft terecht overwogen dat de openbaarmaking van de gewraakte foto in Het Parool en via de website www.hetparool.nl is aan te merken als een meningsuiting in de zin van artikel 10 EVRM.

3.10 Ofschoon aan Het Parool c.s. kan worden toegegeven dat de foto geen details of his private life bevat, de zeggingskracht van het artikel versterkt en op zichzelf relevant is, is het hof van oordeel dat met de publicatie van de beeltenis van zijn gezicht bij het artikel inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [ Appellant ]. Hierbij moet worden bedacht dat [ Appellant ] blijkens het artikel wordt verdacht van een (zeer ernstig) strafbaar feit. De volgende vraag die beantwoord dient te worden is of deze inbreuk, gelet op de vrijheid van meningsuiting van Het Parool c.s. onrechtmatig is jegens [ Appellant ].

3.11 Het hof is van oordeel dat zulks het geval is. [ Appellant ] hoeft naar het oordeel van het hof de publicatie van het herkenbare portret bij het artikel niet te dulden. Zonder wezenlijk afbreuk te doen aan de zeggingskracht van het artikel, hadden het Parool c.s. immers een minder herkenbaar portret van [ Appellant ] kunnen publiceren, bijvoorbeeld door het plaatsen van een balkje over de ogen. Het Parool c.s hebben in dit verband aangevoerd dat hierover in andere zaken ook wel is geoordeeld dat deze maatregel extra criminaliserend werkt, maar dat gaat in deze zaak niet op, omdat het artikel in het teken stond van de verdenking van een geweldsmisdrijf en de op handen zijnde behandeling daarvan door de strafrechter. Het hof is van oordeel dat bij de publicatie van portretten van verdachten van strafbare feiten in beginsel terughoudendheid op zijn plaats is.

3.12 De omstandigheid dat [ Appellant ] in 2007 actief heeft meegewerkt aan de documentaire, die in november 2007 en juni 2008 op televisie is uitgezonden en tot eind 2009 op internet viel te bekijken, rechtvaardigt niet het plaatsen van een herkenbaar portret bij het artikel over die documentaire en de aanstaande strafzaak. Door zijn medewerking aan die documentaire (en aan de op YouTube gepubliceerde rapclip) is [ Appellant ] niet een zodanig publiek figuur geworden dat hij daardoor moet dulden dat zijn herkenbare portret werd gepubliceerd bij het artikel in het landelijk dagblad Het Parool en op de website www.hetparool.nl, te minder omdat hij daardoor herkenbaar in verband werd gebracht met een (zeer ernstig) strafbaar feit. Zoals hiervoor is overwogen had een minder herkenbaar portret de aantasting van zijn persoonlijke levenssfeer kunnen beperken, zonder wezenlijk afbreuk te doen aan de zeggingskracht van het artikel. Dat thans nog portretten van [ Appellant ] op internet kunnen worden gevonden (afkomstig uit de documentaire en de rapclip), kan niet tot een ander oordeel leiden. Van belang is immers dat Het Parool c.s. destijds een foto hebben gepubliceerd in de krant, die – anders dan bij het gebruikmaken van internet - in één oogopslag en zonder verdere handelingen waargenomen kon worden. De vrijheid die Het Parool c.s. in beginsel hebben om naar eigen inzicht te bepalen op welke wijze zij een nieuwswaardig feit onder de aandacht van het publiek willen brengen, gaat niet zover dat het hun in de concrete omstandigheden van deze zaak vrijstond een herkenbaar portret van [ Appellant ] bij het artikel te plaatsen.

3.13 Alle omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is het hof dan ook van oordeel dat het recht van [ Appellant ] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen dan het recht van Het Parool c.s. op vrijheid van meningsuiting. Daarmee is het onrechtmatig handelen van Het Parool c.s. jegens [ Appellant ] gegeven.

Lees het arrest hier (LJN, schone pdf)

Op anders blogs:
Mediareport (Hof vernietigt vonnis rechtbank: Het Parool mocht herkenbare foto verdachte toch niet plaatsen)

IEF 10955

Who's in, who's out

Vzr. Rechtbank Amsterdam 23 februari 2012, LJN BV7207 (eiser tegen K beheer B.V. tegen NewBetv)

Uitspraak ingezonden door Marc de Boer, Boekx.

Als randvermelding mediarecht. Contracten en (spel)voorwaarden. Over het willen verzilveren van een prijs. Eiser vordert een rol in de tv-serie "Who's in, who's out" omdat hij via internet een rol in een pilot heeft gewonnen. In de algemene (spel)voorwaarden staat dat de winnaar van  de Pilot ook gegarandeerd een van de hoofdrollen heeft in de serie als deze op tv wordt uitgezonden. Het gewonnen hebben van de rol in de pilot levert, na opnieuw ontwikkelen van de serie, geen rol op. K Beheer heeft geen invloed op de keuze van de acteurs en kan de overeenkomst niet nakomen.

4.6. Uit de wederzijds standpunten blijkt dat partijen de algemene voorwaarden op dit punt elk in verschillende zin uitleggen. (...) Uit de tekst valt naar voorlopig oordeel niet op te maken dat 'deze' uitsluitend verwijst naar 'de pilot' en niet naar 'de serie'. Evenmin wordt dit voorshands aannemelijk uit de tekst van de website, nu het onzijdige gebruikte woord 'het' in de zinsnede 'of en wanneer op welke zender het uitgezonden gaat worden' niet uitsluitend naar 'de pilot' hoeft te verwijzen. Dat betekent datt op dit moment noch de bewoording van de artikelen 9 en 13 van de algemene voorwaarden, noch die in combinatie met de tekst op de website, voldoende aannemelijk maakt dat het recht op een rol in de serie bij BNN slechts ontstaat, indien - behalve de serie - ook de pilot op televisie wordt uitgezonden. Zelfs als dit uit de algemene voorwaarden in combinatie met de tekst op de website moet worden gelezen - zoals K beheer heeeft betoogd - was een duidelijk omschreven voorbehoud hiertoe op de website op zijn plaats geweest. Dit betekent dat naar voorlopig oordeel (sic) mocht en kon begrijpen dat krachtens de algemene voorwaarden hem een rol werd gegarandeerd  in de serie, indien de serie op televisie zou worden uitgezonden. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de serie op televisie wordt uitgezonden, bestaat naar voorlopig oordeel tussen K beheer dan ook  op grond van de algemene voorwaarden een overeenkomst tot het geven van een rol aan (sic) in de serie.


Nakoming: voldoende aannemelijk dat K beheer geen invloed op de keuze van de acteurs en BNN staat dat haar niet toe 4.9. (...) Naar voorlopig oordeel kan K Beheer daardoor de overeenkomst niet nakomen, zodat (sic) geen belang heeft bij toewijzing van de primair gevorderde voorziening. Deze wordt dan ook geweigerd.

Lees het vonnis hier (grosse KG ZA 12-75, LJN BV7207 en schone pdf).
Op andere blogs:
SOLV ('Who´s in, Who´s out': sorry, but you are out...)

IEF 10926

Moeilijk te rijmen dat niet akkoord is gegaan

Hof Amsterdam 3 februari 2012, zaaknr. 200/101.312/01 SKG (Stichting NTR tegen T.B./N.B.)

Uitspraak ingezonden door Charissa Koster en Freek Stoove, ABC Legal.

Turbo spoed appel. Portretrecht artikel 21 Aw. Afwegen van grondrechten, waardoor casuïstiek niet onbelangrijk is. In navolging van IEF 10863 (vzr. Amsterdam) waarin werd afgewogen dat het onduidelijk is onder welke voorwaarden er aanvankelijk medewerking is toegezegd en dus de uitzending werd verboden.

Het Hof neemt als uitgangspunt dat een persoon die erin heeft toegestemd dat van hem filmopnamen worden gemaakt ten behoeven van een tv-programma in beginsel de uitzending niet kan verhinderen. Een beroep op het portretrecht is door het verlenen van toestemming in de regel afgesneden. Aan de opnamen heeft T.B. steeds vrijwillig zijn medewerking verleend onder meer door het dragen van een opgespelde microfoon. Des te meer valt het moeilijk te rijmen niet akkoord is gegaan, omdat de gemonteerde documentaire is bekeken.

Dat de documentaire afwijkt van normen van zorgvuldige en maatschappelijk aanvaardbare journalistiek is niet aannemelijk. Er is een indringend maar respectvol beeld gemaakt met de bij het leven horende ups en downs en de documentaire eindigt positief.

Van een situatie waarin het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op bescherming van het privé leven (op relevante wijze) is geschonden en/of zou moeten prevaleren boven de in artikel 10 EVRM gewaarborgde uitingsvrijheid is naar het oordeel van het hof ook gelet op dit een en ander geen sprake." (r.o. 4.5).

4.6. Met betrekking tot het door B. gestelde 'vetorecht', ten aanzien van de uitzending van de documentaire is het hof, anders dan de voorzieningenrechter, van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat B. een dergelijk recht is verleend en/of dat hem daarop thans nog een beroep toekomt. Het hof wijst er in dit verband op dat NTR, met een beroep op verklaringen van o.a. T.V., die als producent en eindredacteur van de serie optrad, en van programmamaker P.T., gemotiveerd betwist dat aan B. en/of T. een 'vetorecht' zou zijn toegezegd. Anders dan B. in de Memorie van Antwoord betoogt, vindt die toezegging geen steun in de door NTR als productie in hoger beroep overlegde verklaring van B.B., onderdirecteur bij JJC. Uit het feit dat aan B. en T. van de zijde van NTR zou zijn medegedeeld dat de documentaire aan hen zou worden vertoond en dat "zij dan eventuele bezwaren kenbaar zouden kunnen maken" valt een dergelijke toezegging immers niet op te maken. Wel kan daaruit worden afgeleid dat B. en T. in de gelegenheid zouden worden gesteld om eventuele onjuistheden te signaleren en bezwaren met betrekking tot de beeldvorming te uiten en dat NTR gehouden zou zijn daaraan binnen redelijke grenzen tegemoet te komen, zoals in het onderhavige geval ook is geschied.