DOSSIERS
Alle dossiers

Bevoegdheid  

IEF 12453

Ontwerp uitbreiding aantal Gerecht EU-rechters van 27 naar 39

Ontwerpverslag over het ontwerp van verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie met het oog op de uitbreiding van het aantal rechters bij het Gerecht (02074/2011 – C7-0126/2012 – 2011/0901B(COD))

European Court of Justice

Gewone wetgevingsprocedure (eerste lezing). Toenemende werkdruk door o.a. de grotere aantallen rechtszaken over inschrijving van gemeenschapsmerken. Het reglement voor de procesvoering is eerder gewijzigd in die zin, dat in intellectuele-eigendomszaken thans zonder mondelinge behandeling kan worden beslist; deze zaken daardoor sneller kunnen worden afgehandeld.

In artikel 48 wordt het getal „zevenentwintig" vervangen door het getal „negenendertig". Artikel 48 wordt vervangen door: „Het aantal rechters van het Gerecht bedraagt één rechtersfunctie per lidstaat plus twaalf extra rechtersfuncties. Alle rechters hebben dezelfde wettelijke status en dezelfde rechten en plichten. De gedeeltelijke vervanging van de rechters die om de drie jaar plaatsvindt, betreft bij een even aantal rechters steeds de helft van de rechters, en bij een oneven aantal rechters beurtelings een even aantal en het eerstvolgende kleinere, dus oneven, aantal rechters.”

Motivering:

Bij dit amendement wordt het aantal rechters met twaalf extra rechters verhoogd. Tevens worden twee categorieën van rechtersposten ingevoerd. Met het oog op nieuw toe te treden lidstaten (bv. Kroatië) moet artikel 48 bovendien open geformuleerd worden, en geen maximumaantal meer noemen,, om te vermijden dat het statuut onnodig nogmaals moet worden gewijzigd. Artikel 48 wordt hierbij analoog aan artikel 9 van het statuut van het Hof aangepast.

Het volgende artikel wordt ingevoegd: Artikel 48 ter

1. De extra rechtersposten worden ingevuld ongeacht de herkomst van een kandidaat uit deze of gene lidstaat.

2. In de procedure voor de bezetting van een of meer van de twaalf extra rechtersposten kunnen de regeringen van alle lidstaten kandidaten voordragen. Bovendien kunnen aftredende rechters bij het Gerecht zich persoonlijk, bij schrijven aan de voorzitter van het in artikel 255 VWEU bedoelde comité, kandidaat stellen.

3. In de procedure voor de bezetting van een of meer van de twaalf extra rechtersposten brengt het in artikel 255 VWEU bedoelde comité advies uit over de geschiktheid van de kandidaat voor de uitoefening van het ambt van rechter in het Gerecht. Het comité voegt bij dit advies over de geschiktheid van de kandidaten een lijst van de kandidaten die op grond van hun ervaring op hoog niveau het meest geschikt voorkomen. Deze lijst bevat ten minste tweemaal zoveel kandidaten als het aantal door de regeringen van de lidstaten in onderling overleg te benoemen rechters.

Motivering:
Dit amendement regelt de benoeming van rechters in de extra rechtersfuncties. De extra rechtersposten worden ingevuld ongeacht of een kandidaat uit een bepaalde lidstaat afkomstig is – doorslaggevend is alleen de professionele geschiktheid die door het het in artikel 255 VWEU bedoelde comité wordt beoordeeld. De formulering is min of meer ontleend aan artikel 3lid 4 van bijlage I van het Protocol over het statuut van het Hof van Justitie.

1. Opdeling van de wetgevinsprocedure in twee gedeelten
(...) In overeenstemming hiermee laten de door de rapporteur voorgestelde amendementen zich in twee groepen indelen: tot de eerste groep behoren de noodzakelijk geworden schrappingsamendementen waarbij de inmiddels als wetgeving aanvaarde artikelen in het oorspronkelijke voorstel worden geschrapt; de overige amendementen betreffen de kwestie van de extra rechters.

2. Gestaag toenemende werkdruk bij het Gerecht van de Europese Unie (Gerecht van eerste aanleg)
(...) De huidige groei van de werkdruk is toe te schrijven aan a) uitbreiding van ontvankelijke beroepen; b) de toegenomen litigatie na de toetredingen van nieuwe lidstaten in 2004 en 2007; c) de rechtszaken die voortvloeien uit de voortschrijdende Europese integratie, waarmee immers een intensievere en bredere wet- en regelgeving door de organen, instellingen en instanties van de Unie is gemoeid, en d) de grotere aantallen rechtszaken over inschrijving van gemeenschapsmerken. Opmerking verdient dat veel van deze oorzaken niet waren voorzien.

5. Het aantal extra rechters
Het Hof stelt een uitbreiding van het aantal rechters voor met twaalf, tot een totaal van 39 rechters. De rapporteur acht het wel aangetoond dat het Gerecht extra rechters nodig heeft. Het precieze aantal is moeilijk te bepalen en te onderbouwen. Volgens de analyse van de Begrotingscommissie1 zou elke extra rechterspost, met inbegrip van de bijbehorende secretariaatskosten enz., ongeveer 1 miljoen euro per jaar kosten. Niettegenstaande de moeilijke begrotingssituatie van de EU resp. de lidstaten beschouwt de rapporteur een uitbreiding met 12 extra rechtersposten als adequate maatregel. De rechter moet zijn controlerende taak kunnen uitoefenen en wel binnen een redelijke termijn. Dat verwachten de burgers als behorend bij het rechtsstaatsbeginsel.

10. Slotopmerkingen van de rapporteur

De rapporteur acht de door het Gerecht aangevoerde argumenten overtuigend en de noodzaak van extra rechtersposten aangetoond. Het is alleszins van belang dat het Gerecht in staat is een zaak binnen een redelijke termijn af te doen.

Het grote probleem blijft echter de benoeming van de rechters; deze kwestie heeft bij de eerste aanzet al tot vertraging geleid. De rapporteur doet in dit ontwerpverslag een concreet voorstel waarin de nationaliteit van de extra rechters buiten beschouwing blijft. Nationaalpolitieke overwegingen bij de postenverdeling mogen niet ten koste gaan van de rechtsstatelijkheid van de EU.

Omwille van een snelle beslissing stelt de rapporteur overigens voor dat het Parlement zich open opstelt voor compromisvoorstellen van de Raad of van het Hof van Justitie, omdat de uitbreiding van het aantal rechtersposten spoedeisend is. Elke overeenstemming is beter dan verdere vertraging. De thans langdurige gerechtelijke procedures dreigen opnieuw in strijd te komen met het Europees Verdrag voor de mensenrechten.

De rapporteur vraagt de Raad dan ook om zo snel mogelijk op de voorstellen in dit ontwerpverslag te reageren, en de doelmatigheid van het rechtspraakstelsel van de Unie niet door verder talmen aan te tasten.

Commission proposal: COM(2011)0596

IEF 12442

Provisional Cross-Border Jurisdiction in Patent Cases according to the CJEU in Solvay

R.E. Ebbink, Provisional Cross-Border Jurisdiction in Patent Cases according to the CJEU in Solvay, IE-Forum.nl nr. IEF 12442.

Een bijdrage van Richard Ebbink, Brinkhof.

The Court of Justice of the European Union last year delivered a decision on the impact of the GAT/LuK decision on jurisdiction in preliminary infringement proceedings (Solvay/Honeywell red. IEF 11570).).

As the case below is continuing its way through the Dutch courts, the frequency of publications trying to make sense of the 2012 CJEU decision come down significantly. The majority of the commentators so far seem to conclude that the CJEU in Solvay gave the green light to cross-border jurisdiction in preliminary infringement proceedings.

This is a fresh attempt at establishing the impact of the Solvay decision on the interpretation of the relevant articles of the Brussels Regulation (EU Regulation 2001/44).

Leeswijzer:
Jurisdiction under the Brussels Regulation
GAT/LuK
Solvay/Honeywell
Article 31 rules
Article 22 has special scope
Reasonable possibility
Conclusion
Ratio
This is a European rule

IEF 12392

Inbreukvordering verkoop via internet (deels) beperkt tot Nederland

Vzr. Rechtbank Den Haag 1 maart 2013, zaaknr. C/09/433123 / KG ZA 12-1411 (G-Star Raw C.V. en Facton Ltd. tegen Race and Win SA)

Uitspraak mede ingezonden door Laura Fresco, Hoyng Monegier LLP.

Merkenrecht. Verstekvonnis. Inbreuk op internationale, Benelux en Gemeenschapsmerken RAW. Vorderingen Facton toewijsbaar voor Nederland. Vorderingen G-Star toewijsbaar voor EU. Onvoldoende aannemelijk dat gedaagde via aan haar gelieerde rechtspersonen inbreuk maakt.

Gedaagde is behoorlijk opgeroepen ter terechtzitting, maar hij is daar niet verschenen. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat het gevraagde verstek zal worden verleend.

Omdat de gestelde inbreuken mede bestaan uit het te koop aanbieden van waren voorzien van de merken van eiseressen via internet, zodat de gestelde inbreuken mede in Nederland plaatsvinden. Gelet op de omvang van de bevoegdheid van deze rechtbank met betrekking tot de gestelde inbreuken op de gemeenschapsmerkrechten van Facton Ltd., zoals bepaald in artikel 98 lid 2 GMVo, zijn de vorderingen van Facton Ltd. voor zover gegrond op haar Gemeenschapsmerkrechten slechts toewijsbaar voor Nederland.

De vordering komt de voorzieningenrechter voor het overige noch onrechtmatig noch ongegrond voor en wordt daarom – op de wijze zoals hierna vermeld – toegewezen, met dien verstande dat het verbod wordt beperkt tot gedaagde, omdat voorshands onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat gedaagde via aan haar gelieerde (rechts)personen inbreuk heeft gemaakt of zal gaan maken.

IEF 12389

Tijdstip van de douanebestemming van goederen in tijdelijk opslag

Conclusie A-G HvJ EU 28 februari 2013, zaak C-542/11 (Staatssecretaris van Financiën tegen Codirex Expeditie BV) - dossier

Douane - Zoll - CustomsPrejudiciële vraag gesteld door de Hoge Raad der Nederlanden.

Als randvermelding. Vraag: Wat is het tijdstip waarop niet-communautaire goederen een douanebestemming verkrijgen in de zin van artikel 50 van het [douanewetboek], in een geval waarin goederen met de status 'in tijdelijke opslag' zijn aangegeven voor plaatsing onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer?

Conclusie A-G:

„Niet-communautaire goederen met de status 'in tijdelijke opslag’ die zijn aangegeven voor plaatsing onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer, verkrijgen een douanebestemming in de zin van artikel 50 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006, wanneer de aangifte is aanvaard en de goederen zijn vrijgegeven.”

IEF 12380

In vrijwaring opgeroepene moet meeliften op bevoegdheidskeuzes

Rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle 21 november 2012, LJN BZ1553 (Wavin Overseas B.V. tegen Picenum Plast Spa)

Procesrecht. Uitleg artikel 6 lid 2 EEX-Vo. In vrijwaring opgeroepene moet meeliften op bevoegdheidskeuzes die partijen in hoofdzaak hebben gemaakt.

2.4. Kernvraag van het incident is of Wavin de bevoegdheid van de Nederlandse rechter kan gronden op artikel 6, sub 2, EEX-Vo. Dat artikel bepaalt, voor zover van belang, dat bij een vordering tot vrijwaring de verweerder kan worden opgeroepen voor het gerecht waar de hoofdzaak aanhangig is, "tenzij de vordering slechts is ingesteld om de opgeroepene af te trekken van de rechter die deze verordening hem toekent". De rechtbank beantwoordt de vraag bevestigend.
Dat Dywidag om haar moverende redenen kiest voor de Nederlandse rechter is, anders dan Picenum ingang wil doen vinden, niet relevant voor de vraag of Wavin haar vordering slechts heeft ingesteld om Picenum van haar eigen rechter af te trekken. Andere, rechtens relevante, feiten of omstandigheden waaruit een terecht beroep op de "tenzij-formule" kan worden afgeleid, zijn gesteld noch gebleken. Dat Wavin deze keuze van Dywidag respecteert, is evenmin een relevante omstandigheid. Zij is immers niet verplicht om - zo daar al gronden toe zijn - de keuze van Dywidag in rechte te bestrijden.
2.5.  De incidentele vordering van Picenum tot onbevoegdverklaring van deze rechtbank om kennis te nemen van het geschil tussen partijen dient te worden afgewezen.
IEF 12379

Beslissing van voor 1 januari na de herziening gerechtelijke kaart

Rechtbank Rotterdam 11 februari 2012, LJN BZ2310 (Overgangsrecht herziening gerechtelijke kaart)

Herziening gerechtelijke kaart. Procesrecht. Voorzieningenrechter in persoon niet als enige rechter bevoegd te oordelen in dit geschil.

De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht is bevoegd aangaande een vóór 1 januari 2013 gewezen vonnis door de rechtbank Dordrecht aangaande een vordering die ziet op artikel 611d Rv. Het overgangsrecht zoals vervat in artikel CIV van de Wet herziening gerechtelijke kaart bepaalt onder lid 1 dat voor toepassing van bepalingen inzake de behandeling van geschillen terzake van beslissingen van de rechtbank Dordrecht die vóór 1 januari 2013 zijn genomen, deze beslissingen na 1 januari 2013 worden aangemerkt als beslissingen van de rechtbank Rotterdam.

Voorzover gedaagde heeft betoogd dat mr. E.D. Rentema in persoon als enige (voorzieningen)rechter bevoegd is om over dit gedeelte van het geschil te oordelen, strandt dit betoog omdat de wetgever met de aanduiding rechter in artikel 611d Rv uitsluitend oog heeft gehad op de functie van voorzieningenrechter en niet op de persoon die deze bekleedt.

4.2.  Voorzover [gedaagde] heeft willen betogen dat mr. E.D. Rentema in persoon als enige (voorzieningen)rechter bevoegd is om over dit gedeelte van het geschil te oordelen, strandt dit betoog reeds op grond van het feit dat de wetgever met de aanduiding rechter in artikel 611d Rv uitsluitend het oog heeft gehad op de functie van (voorzieningen) rechter en niet op de persoon die deze bekleedt zelf.

Overigens is voor de vraag of de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam bevoegd is om van het gedeelte van de vordering dat ziet op opheffing, dan wel schorsing, van de bij het kort geding vonnis opgelegde dwangsommen kennis te nemen het volgende van belang.

Op 1 januari 2013 is de Wet herziening gerechtelijk kaart (Staatsblad 2012, 303, Kamer-stukken 32 891) in werking getreden. Deze herziening heeft (ondermeer) tot gevolg gehad dat de gerechtelijke kaart in Nederland per 1 januari 2013 bestaat uit 10 arrondissementen met elk één rechtbank. Anders dan voor het in werking treden van de Wet herziening gerechtelijke kaart is niet langer sprake van hoofdplaats, vestigingsplaats en nevenvestigingsplaats, maar wordt er per 1 januari 2013 uitsluitend nog een onderscheid gemaakt tussen zittingsplaats en overige zittingsplaats (zie artikel 21b lid 1 en 2 Wet RO). Bij algemene maatregel van bestuur is voor de rechtbank Rotterdam als zittingsplaats aangewezen Rotterdam en Dordrecht. Het overgangsrecht zoals vervat in artikel CIV van de Wet herziening gerechtelijke kaart bepaalt onder lid 1 dat voor de toepassing van bepalingen inzake de behandeling van geschillen terzake van beslissingen van de rechtbank Dordrecht die vóór 1 januari 2013 zijn genomen, deze beslissingen na 1 januari 2013 worden aangemerkt als beslissingen van de rechtbank Rotterdam.

Nu de dwangsom voor 1 januari 2013 is opgelegd door de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht, is - gelet op het voorgaande - per 1 januari 2013 de voorzieningen-rechter van de rechtbank Rotterdam bevoegd om van het gedeelte van de vordering dat ziet op artikel 611d Rv kennis te nemen.

4.3.  Het spoedeisend belang, dat overigens door [gedaagde] niet wordt betwist, vloeit voort uit de aard van de vorderingen.

IEF 12365

Merkhouder die niet deelneemt aan het geding

Rechtbank Amsterdam 20 februari 2013, zaaknr. C/13/514352 / HA ZA 12-437 (Stichting Paperclip tegen NCRV)

Uitspraak ingezonden door Marc de Kemp, Houthoff Buruma.

 

Na Voorzieningenrechter [IEF 10845] en Hof Den Haag [IEF 11795], een geslaagd niet-ontvankelijkheidsverweer bij de Rechtbank Amsterdam.

Procesrecht. Merkenrecht. Paperclip vordert de vernietiging en doorhaling van het Benelux merk PAPERCLIP voor de klasse 38, omdat het NCRV-merk na haar Eerste Merk kwam.

De NCVR voert aan dat niet Paperclip, maar haar bestuurder - die niet deelneemt aan dit geding - de merkhouder is. Er is geen sprake van een volmacht noch van middellijke vertegenwoordiging. Paperclip verricht rechtshandelingen uit eigen naam en niet voor rekening van de bestuurder. Het verweer slaagt.

Artikel 2.28 lid 3 BVIE bepaalt dat wanneer de houder van de eerdere inschrijving - of de in artikel 2.4 BVIE sub d, e en f bedoelde derde - aan het geding deelneemt, iedere belanghebbende de nietigheid kan inroepen. De ratio van de bepaling in artikel 2.28 lid 3 BVIE is te voorkomen dat aan de merkhouder die niet deelneemt aan het geding rechten zouden worden ontnomen door middel van een procedure waarin hij niet zijn standpunt kenbaar heeft kunnen maken, wat in strijd met artikel 6 EVRM kan zijn.

4.2. Dit verweer treft doel. Vast staat dat niet Paperclip doch Lepelaars houder is van het Eerste Merk. Artikel 2.28 lid 3 BVIE bepaalt dat wanneer de houder van de eerdere inschrijving - of de in artikel 2.4 BVIE sub d, e en f bedoelde derde - aan het geding deelneerat, iedere belanghebbende de nietigheid kan inroepen. Niet wordt betwist dat Paperclip als belanghebbende kan worden beschouwd. Lepelaars is echter geen procespartij, hij neemt niet deel aan het geding. Van een volmacht, als bedoeld in artikel 3:60 Burgerlijk Wetboek, is geen sprake, nu uit de tekst van de Volmacht blijkt dat Paperclip niet namens Lepelaars optreedt. Lepelaars is ook niet ter zitting verschenen. Dit betekent dat in onderhavig geval de nietigheid van een merk wordt ingeroepen door een belanghebbende, terwijl de houder van de eerdere merkinschrijving niet aan het geding deelneemt.

 

4.3. De ratio van de bepaling in artikel 2.28 lid 3 BVIE is te voorkomen dat aan de merkhouder die niet deelneemt aan het geding rechten zouden worden ontnomen door middel van een procedure waarin hij niet zijn standpunt kenbaar heeft kunnen maken, wat in strijd met artikel 6 EVRM kan zijn. Bovendien is het in het belang van de jongere merkhouder om duidelijkheid te verkrijgen over de positie die de oudere merkhouder ter zake van zijn recht inneemt. NCRV heeft in dat verband naar voren gebracht dat zij zich moet kunnen verweren tegen degene die uiteindelijk het merk uitoefent.

IEF 12339

Benelux Gerechtshof krijgt twee rechtsprekende kamers

Protocol tot wijziging van het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof; Luxemburg, 15 oktober 2012, Kamerstukken I, 2012/13, 33 543, nr. 1.

Benelux-Gerechtshof. Wijziging van het Statuut. De Minister van Buitenlandse Zaken overlegt ter stilzwijgende goedkeuring het protocol tot wijziging van het Benelux-verdrag en de instelling van het Benelux-gerechtshof.

Op een belangrijk terrein van gemeenschappelijk recht in de Benelux Unie, namelijk het merkenrecht, bleek zich uiteenlopende nationale rechtspraak te ontwikkelen. Op Aanbeveling van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad was besloten het Benelux-Gerechtshof de bevoegdheid tot rechtspraak te geven. Het tot stand gekomen Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom zal te zijner tijd worden gewijzigd. De prejudiciële procedure en de nauwelijks gebruikte bevoegdheid tot advisering zijn niet van dien aard dat ze de gewenste harmonisatie of rechtseenheid teweegbrengen. Van geval tot geval kan de rechtsprekende bevoegdheid aan het Hof worden verstrekt.

Een belangrijke factor van de nieuwe rechtsprekende bevoegdheid is, dat deze zal worden uitgeoefend in twee instanties (zie de nieuwe artikelen 9bis en 9ter van het Verdrag). Voor de structuur, waarbij twee instanties figureren binnen hetzelfde Hof, staat het Europese Hof van Justitie model.

Het Benelux-Unie-hof krijgt een Eerste Kamer die de bestaande prejudiciële en adviserende bevoegdheid blijft uitoefenen en die in tweede instantie oordeelt over uitspraken van een Tweede Kamer (cassatieberoep). De Tweede Kamer is uitsluitend bevoegd tot uitoefening van de rechtsprekende bevoegdheid in eerste instantie.

2. De prejudiciële procedure en de – nauwelijks gebruikte – bevoegdheid tot advisering zijn echter niet van dien aard dat ze in alle omstandigheden de gewenste harmonisatie of rechtseenheid teweegbrengen. Dit is onder meer het geval wanneer feitelijke overwegingen een grote rol spelen in de beoordeling van de zaak. Het gebrek aan harmonisatie is bijzonder storend in domeinen die volledig eengemaakt zijn, zoals in het merken- en modellenrecht, en leidt tot forum shopping. De huidige toestand zorgt in die rechtsgebieden voor vertraging en uiteenlopende rechtspraak. De dringende behoefte aan een rechtsprekende bevoegdheid voor het Benelux-Gerechtshof inzake het merken- en modellenrecht werd aan de orde gesteld in de aanbeveling van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad dd. 18 juni 2005 (stuk 733/2, punt 4), die werd onderschreven door het Comité van Ministers in hun antwoord d.d. 20 november 2008.

3. Tijdens de onderhandelingen over de verdragswijziging die nodig is om de bedoelde rechtsprekende bevoegdheid aan het Hof toe te kennen, werd voorts besloten om de mogelijkheid tot het scheppen van deze bevoegdheid niet te beperken tot het terrein van het merken- en modellenrecht, maar om het Verdrag zodanig te wijzigen dat deze bevoegdheid van geval tot geval kan worden verstrekt in verdragen. Dit betekent dat op terreinen die zich daarvoor in de toekomst lenen, zonder wijziging van het Verdrag, rechtsprekende bevoegdheid aan het Hof kan worden toegekend. Het eerste verdrag waarin deze toekenning zal plaatsvinden, zal het te wijzigen Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) van 25 februari 2005 zijn.

5. In het aangepaste artikel 1 van het Verdrag worden de drie bevoegdheden opgesomd waarover het Hof in het gewijzigde Verdrag beschikt, namelijk:
- de prejudiciële bevoegdheid;
- de rechtsprekende bevoegdheid, die zowel de reeds bestaande bevoegdheid als administratieve rechter betreft als de nieuwe bevoegdheid ten aanzien van per verdrag aan te duiden terreinen;
- de adviserende bevoegdheid.

6. Een belangrijke factor van de nieuwe rechtsprekende bevoegdheid is, dat deze zal worden uitgeoefend in twee instanties (zie de nieuwe artikelen 9bis en 9ter van het Verdrag). Voor de structuur, waarbij twee instanties figureren
binnen hetzelfde Hof, staat het Europese Hof van Justitie model.

7. Een Eerste Kamer die de bestaande prejudiciële en adviserende bevoegdheid blijft uitoefenen en die in tweede instantie oordeelt over uitspraken van een Tweede Kamer die uitsluitend bevoegd is tot uitoefening van de rechtsprekende bevoegdheid in eerste instantie. De bestaande bevoegdheid van het Hof om kennis te nemen van administratiefrechtelijke beroepen inzake de rechtsbescherming van personen in dienst van de Benelux Unie, de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom of een Benelux Gemeenschappelijke Dienst wordt toebedeeld aan een Derde Kamer.

Onder B. Commentaar op de artikelen van de voorgestelde tekst, Artikel IX:
Een artikel 4quinquies wordt toegevoegd, waarin de onderverdeling in Kamers van het Hof wordt neergelegd.

De Eerste Kamer spreekt recht in prejudiciële zaken en adviseert desgevraagd de regeringen. Dit is een voortzetting van de al bestaande bevoegdheden van het Hof. Deze Kamer is voorts op grond van artikel 9ter bevoegd ter zake van de voorziening die kan worden ingesteld tegen uitspraken van de Tweede Kamer ingevolge artikel 9bis (cassatieberoep).

De Tweede Kamer oefent de nieuwe rechtsprekende bevoegdheid van het Hof uit in eerste instantie. De Tweede Kamer kan eventueel bestaan uit afdelingen, al naar gelang het rechtsdomein ten aanzien waarvan de bevoegdheid aan het Hof wordt toegewezen.

IEF 12337

Proceskosten 1019h tellen niet mee voor de appelgrens

Hof Amsterdam 5 februari 2013, zaaknr. 200.098.630/01 (EISER tegen GILLISSEN)

A-Z Criminal Register Indexes - Bristol 1817 - 1828 - HUitspraak ingezonden door Katelijn van Voorst, Van Voorst Advocaten.

Hoger beroep na IEF 12334. Gillissen concludeert dat het hoger beroep van EISER niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De door EISER gevorderde proceskostenvergoeding ex artikel 1019h Rv omvat de buitengerechtelijke kosten ex 6:96 lid 2 BW.

Bij de bepaling van de appellabiliteit blijven de proceskosten ex artikel 237 e.v. Rv buiten beschouwing. Aan de hand van de overlegde urenstaat stelt het hof vast dat EISER onvoldoende heeft gespecificeerd welk deel van de gevorderde proceskostenvergoeding ziet op andere kosten dan de kosten ter voorbereiding en instructie van de zaak als bedoeld in 237 Rv. Deze kosten dienen bij de berekening van de bepaling van de appellabiliteit buiten beschouwing te blijven.

EISER is niet-ontvankelijk in het hoger beroep en wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

2.5 De proceskostenvergoeding als bedoeld in artikel 1019h Rb. omvat niet alleen de kosten ter instructie van de zaak en ter voorbereiding van de gedingstukken, maar ook kosten die (vóór de implementatie van Richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004) krachtens artikel 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking komen.

2.6. Met Gilissen is het hof van oordeel dat, in de door EISER bij akte overlegde urenspecificatie, ook werkzaamheden ter voorbereiding en instructie van de zaak, waarvoor artikel 237 Rv. een vergoeding pleegt in te houden.

2.7 Aan de hand van de bij akte overleg urenstaat stelt het hof vast dat EISER onvoldoende gespecificeerd heeft aangegeven welk deel van de gevorderde proceskostenvergoeding (...) ziet op andere kosten dan de kosten ter voor bereiding en instructie van de zaak als bedoeld in artikel 237 Rv.,zodat Gilissen daarop niet heeft kunnen reageren. Daarom dienen deze kosten bij de berekening van het beloop van de vordering ter bepaling van de appellabiliteit buiten beschouwing te blijven.

IEF 12320

Prejudiciële vragen: Opwerping van de exceptie van litispendentie

Prejudiciële vragen aan HvJ EU, 2 januari 2013, zaak C-1/13 (Cartier parfums Lunettes en Axa tegen Ziegler c.s.)

Prejudiciële vragen gesteld door Cour de Cassation, Frankijk.

Procesrecht. Litispendentie. Onbevoegdheid en uitputting. EEX-Verordening. Verzoeksters hebben 24 september 2008 de vennootschappen gedaagd wegens openstaande schulden. Ziegler France werpt echter de exceptie van litispendentie op omdat zij de zaak 16 september 2008 al voor de High Court in Londen hadden gebracht. Het Hof van beroep te Douai neemt dit over en verklaart zich onbevoegd. Verzoeksters zijn het daar echter niet mee eens: zij zijn van mening dat het hof van beroep, door te oordelen dat de bevoegdheid van de High Court te Londen „vaststond” in de zin van artikel 27 van EEX-Vo. 44/2001 omdat deze bevoegdheid niet was betwist, de betekenis en de draagwijdte van deze tekst onjuist heeft uitgelegd.

Uit artikel 27 van EEX-Vo. 44/2001 volgt dat in een situatie als onderhavige een rechter zich niet eerder onbevoegd mag verklaren dan nadat de bevoegdheid van het eerst aangezochte gerecht vaststaat. De verwijzende Franse cassatierechter stelt daarom het HvJ EU de volgende vraag:

Moet artikel 27, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, aldus worden uitgelegd dat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat wanneer geen enkele partij zich op de onbevoegdheid van dit gerecht heeft beroepen dan wel dit gerecht zich bevoegd heeft verklaard bij een beslissing die onherroepelijk is om welke reden dan ook, met name omdat de mogelijkheden om beroep in rechte in te stellen zijn uitgeput?