DOSSIERS
Alle dossiers

Publicaties & Noten  

IEF 2115

Wat je ziet

Adformatie bericht dat “de stichting Reklame Rakkers is gesommeerd door een andere stichting die zich op jongeren richt, Weet Wat Je Ziet, om het boek ‘Reclame, weet wat je ziet’ per direct uit de handel te halen.” ‘Weet Wat Je Ziet’ is als (beeld)merk geregistreerd.

“Merkrecht-advocaat Ten Hove van de stichting Weet Wat Je Ziet heeft inmiddels contact gehad met de Reklame Rakkers. ‘Maar die organisatie geeft aan nooit eerder te hebben gehoord van de stichting', zo staat in een persbericht.”

Lees hier meer.

IEF 2073

Wie draagvlak zoekt, die regeldruk ontmoet!

Eerst even voor jezelf lezen: Een onderzoek naar de wijze waarop participatie van belanghebbenden in het wetgevingsproces leidt tot regeldruk.

Met o.a: De preserveringsexceptie in de auteurswet. 'Deze casus bestudeert de totstandkoming van de omzetting van een Europese richtlijn in Nederlandse wetgeving. Het gaat hier om een richtlijn welke toetreding door de Europese Gemeenschap en haar lidstaten toestaat tot WIPO-verdragen.'

4. De preserveringsexceptie in de auteurswet
4.1 Inleiding
4.2 Het proces
4.2.1 Richtlijn auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij
4.2.2 Consultatie van belanghebbenden
4.2.3 De gebruikers-organisatie
4.2.4 De rechthebbenden-organisatie
4.2.5 Advies Commissie auteursrecht
4.2.6 Voorontwerp wetsvoorstel Auteursrecht
4.2.7 Regeldruk en transparantie
4.2.8 De behandeling in de Tweede Kamer
4.3 Een terugblik
4.3.1 Algemeen
4.3.2 De articulatie van belangen
4.3.3 Relatie sectorbelang – publiek belang
4.3.4 Rol van de juridische functie ten aanzien van de belangenafweging in inbreng sectorbelang
4.3.5 Relatie regeldruk – belangenafweging – draagvlak

Lees hier alles.

IEF 1983

Filmpje

Nu in de boekwinkel, geheel conform het thema van Wereld IE Dag ‘It starts with an idea: De jongste pennevrucht van Rudi Holzhauer en S.L. Gellaerts, met Kurt Stöpetie prominent, en Joris van Manen iets minder prominent op het omslag: ‘Van idee naar IE’

“Dit boek is bedoeld als eerste kennismaking met het vakgebied van de intellectuele eigendom. Het richt zich zowel op studenten als op anderen die iets meer te weten willen komen over dit uitermate boeiende vakgebied. In dit boek wordt aandacht besteed aan vragen als, wat is IE, waarom is het er en wat kun je er mee? Aan het einde van ieder hoofdstuk zijn vragen opgenomen. In het laatste hoofdstuk zijn casus en webquests opgenomen.

Het boek wordt ondersteund met de website www.sandertoys.nl.  Speciale aanbeveling verdient dit filmpje. Erg leuk.

IEF 1973

Patentrecht verlamt

'Patentrecht verlamt medische zorg overal', kopt een artikel van Gilles de Wildt in De Volkskrant van 22 april 2006.
 
“Ziekten in arme landen krijgen al helemaal een stiefmoederlijke behandeling. Er is een gemeenschappelijke oorzaak aan te wijzen voor deze problemen: de recente, enorme uitbreiding van het patentrecht in de wereld.”

De Wildt (huisarts in Birmingham en onderzoeker sociale gezondheidszorg) hekelt de monopolie-positie die patenthouders innemen op het gebied van geneesmiddelen. Volgens hem is vooral de Derde Wereld daarvan de dupe. De problemen met het patentrecht zijn volgens De Wildt ontstaan door de verlenging van de duur van patenten op geneesmiddelen van 8/12 jaar tot 20 jaar en  omdat productieprocessen gemakkelijker kunnen worden gepatenteerd.

Het is voor farmaceutische bedrijven veel profijtelijker om nieuwe varianten te ontwikkelen op medicijnen die veelgevraagd zijn in het Westen - zoals hooikoortstabletten of Viagra - dan een nieuw geneesmiddel te ontwikkelen voor ziektes die veel (meer) voorkomen in arme landen, zoals tuberculose en malaria.
 
Innovatie wordt in de weg gestaan door het feit dat steeds meer bedrijven en instellingen een patent hebben op moleculen in levende organismen, of op het onderzoek daarop. Voor een andere onderzoeker is het kostbaar om hiervan gebruik te mogen maken, als ze uiteindelijk na lange onderhandelingen zover zijn gekomen.

De Wildt beschrijft een mogelijke oplossing: patent pooling. Dat is een systeem waarbij alle relevante gegevens en patenten worden samengebracht. Onderzoekers zouden dan direct, wel tegen betaling maar zonder ingewikkelde onderhandelingen, gebruik kunnen maken van de informatie. De farmaceutische industrie heeft hier echter niet veel oren naar.
 
De situatie zou ook verbeterd kunnen worden als nationale of internationale overheden het recht zouden hebben om patentrechten op te mogen kopen. Die zouden ze op hun beurt tegen een geringe vergoeding beschikbaar kunnen stellen, of zelfs helemaal vrij kunnen geven. Het geneesmiddel komt zo weer op de vrije markt, waardoor bedrijven gestimuleerd worden te investeren in nieuwe ontwikkelingen. Het opkopen van deze patentrechten zou kunnen worden gefinancierd uit de collectieve besparingen op de kosten van geneesmiddelen die het vrijgeven zou opleveren.
 
Als laatste wordt overheden aangeraden alleen sociaal nuttige geneesmiddelen te kopen, en bijvoorbeeld varianten van Viagra over te laten aan het huidige patentsysteem. De Wildt: “Dit alternatief is geenszins gericht tegen de industrie. Integendeel, het is gericht op een bloeiende innovatie door het bedrijfsleven, aangepast aan landelijke en wereldwijde behoeften”.

IEF 1962

Kronieken (2)

Deze maand in de IER: de jaarlijkse  kroniek "van de brug af gezien". Een overzicht van de belangrijkste IE-wetgeving, -jurisprudentie en -literatuur van 2005. Lees kroniek hier (alleen voor abonnees). (Eerder kroniekbericht hier).

IEF 1940

Artikelen

Nieuw op de website van het IVIR:

A. van Rooijen:  Liever misbruikt dan misplaatst auteursrecht: Het doelcriterium ingezet tegen oneigenlijk auteursrechtgebruik, gepubliceerd in AMI, 2006-2, p. 45-51.

De wetgever heeft voorzien dat subjectieve rechten niet altijd worden gebruikt waarvoor ze zijn geschreven. De hier besproken zaken illustreren dat dat voor het auteursrecht niet anders is. Het misbruikleerstuk biedt daarom uitkomst: misplaatst auteursrecht is – onder omstandigheden – misbruikt auteursrecht.” Lees het artikel hier.

S. van Gompel: De vaststelling van de thuiskopievergoeding, gepubliceerd in AMI, 2006-2, p. 52-62.

Op dit moment lijkt het echter verstandig om te wachten  op een Europees initiatief alvorens maatregelen te nemen  op nationaal niveau. De Europese Commissie heeft namelijk  aangegeven dat zij bezorgd is over de toenemende uitbreiding  van de privé-kopieheffingen op digitale apparatuur in  de verschillende lidstaten, met name omdat daardoor geen  rekening gehouden wordt met de opkomst van DRM-systemen. (…) Als het eenmaal zover  is, zou het niet misstaan als de wetgever – in lijn met een  dergelijke Europese maatregel – nadere regels zou stellen  om de vaststelling van de thuiskopievergoeding in overeenstemming  te brengen met de voorwaarden uit de wet en de  Auteursrechtrichtlijn.” Lees het artikel hier.

IEF 1740

Kronieken

Het kroniekenseizoen is weer begonnen. Hierbij de eerste: Prof. mr. D.J.G. Visser, Kroniek van de intellectuele eigendom, NJB nr 9, 3 maart 2006.

Eén jaar in twaalf pagina's. Aanvullende vraag: Is het 'Hoogleraar Intellectueel Eigendomsrecht' of Hoogleraar Intellectuele Eigendomsrecht'? En waarom? Lees de gehele kroniek hier.

IEF 1667

Parallelle publicaties

- Tanguy de Haan (Advocaat NautaDutilh Brussel):  ‘Welk publiek percipieert nu een merk voor pralines?’ (RABG, 2005 issue, p. 1864.)

Hof van beroep te Gent vs. Cour d’appel de Paris. Arresten inzake merken voor pralines hebben niet altijd dezelfde smaak … In het hierboven gepubliceerde arrest van het Hof van beroep te Gent, heeft de houder van het merk LEONIDAS zich niet kunnen verzetten tegen het gebruik van het merk BELIDAS voor identieke producten, met name pralines. Tussen dezelfde partijen oordeelde het Hof van beroep te Parijs1 amper twee maanden later in de tegenovergestelde zin : in Frankrijk sticht het gebruik van het merk BELIDAS blijkbaar wél verwarringsgevaar in hoofde van de consument met het ouder bekende merk LEONIDAS. Lees hier meer.

- Prof. mr. D.J.G. Visser: ’Picaro geen inbreuk op merk Picasso voor auto’s.’ (BIE 2006, p. 71).

 (…) Mijn inschatting is dat de betrokken rechters in casu niet snel tot inbreuk op de ‘sub c’ grond tot merkinbreuk zouden concluderen. Zij zullen vermoedelijk van oordeel zijn dat het merk Picasso zelf (helemaal) niet bekend is, maar dat slechts de beroemde schilder van die naam bekend is. Zij lijken ook van mening dat als ergens afbreuk aan gedaan wordt of ongerechtvaardigd voordeel uit wordt getrokken, het de reputatie en de nagedachtenis is van een beroemde schilder en dat het primair de erven van Picasso zelf zijn die zich daaraan schuldig maken.” Lees hier meer.

- Prof. mr. D.J.G. Visser: ‘Wetsvoorstel implementatie handhavingsrichtlijn.’ (AMI 2006/1, p. 17).

Eind november 2005 is het wetsvoorstel tot implementatie van de Europese richtlijn m.b.t. de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten  naar de Tweede Kamer gestuurd.  Naast een aantal wijzigingen in een groot aantal IE-wetten wordt er in het derde boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering een nieuwe titel  ingevoerd. Daarmee komt er een apart intellectuele eigendomsprocesrecht.  Het meest fascinerend (met name voor advocaten) is het voorgestelde art. 1019h Rv dat ruimere proceskostenveroordelingen in IE-zaken mogelijk maakt.  Dit kan heel interessant worden, maar is volledig afhankelijk van hoe de rechterlijke macht dit gaat invullen. Lees hier meer.

IEF 1619

Parallelle Publicatie

Noot Prof. mr. D.J.G. Visser bij Rechtbank Amsterdam 6 juli 2005 (Littlestar/Wigt). Eveneens gepubliceerd in AMI 2006,1, pagina 36 e.v. Kleinrecht kan grootrecht worden. Titel ‘Mama mia’ geen merk voor musical.  Gebruik verwarringwekende titel wel onrechtmatig aanhaken. (Art. 30a Aw. Art 1 BMW. Art. 6:162 BW).

In dit vonnis wordt, kort samengevat, bepaald dat ‘kleinrecht grootrecht kan worden’. Het onderscheid kleinrecht / grootrecht is gebaseerd op art. 30a Aw. Uit art. 30a lid 3 Aw blijkt dat “de uitvoering […] van dramatisch-muzikale werken […], indien deze ten gehoore worden gebracht zonder te worden vertoond” onder het Buma-monopolie valt. Het recht met betrekking tot dergelijke uitvoeringen van dramatisch-muzikale werken (met name opera’s en musicals) waarbij géén vertoning (opvoering van een verhaal op een toneel) plaatsvindt wordt van oudsher ‘kleinrecht’ genoemd. Uitvoeringen van dramatisch-muzikale werken waarbij wél sprake is van vertoning vallen onder het zogenaamde ‘grootrecht’ en níet onder het Buma-monopolie. Ten aanzien van de uitvoering van een musical mét vertoning kan de auteursrechthebbende dus zelf de rechten uitoefenen. De gedachte achter dit onderscheid is vermoedelijk dat bemiddeling door een collectieve belangenorganisatie bij musical en opera uitvoeringen met vertoning door de rechthebbenden zelf mogelijk  is en dat verplichte tussenkomst van de Buma niet nodig en daarom niet wenselijk is. (Zie hierover uitgebreid het rapport van de Studiecommissie Grootrecht / kleinrecht van de Vereniging voor Auteursrecht uit mei 1993, waar ook in het vonnis naar wordt verwezen).

In de onderhavige zaak is de vraag aan de orde of het gebruik van losse liedjes die zijn bewerkt en ‘aan elkaar geregen’ tot een nieuw dramatisch-muzikaal werk dat vervolgens mét vertoning op de bühne wordt uitgevoerd, moet worden aangemerkt als ‘grootrecht’, waardoor de individuele rechthebbenden op die liedjes (en dus niet Buma) daarvoor toestemming moet geven.

In overweging 6.5 beantwoordt de rechtbank deze vraag bevestigend en hakt daarmee een knoop door die doorgehakt moest worden. De rechtbank verwerpt (terecht) het verweer dat de rechthebbende hiermee méér rechten zou krijgen dan hem toekomt. Het gaat immers alleen om de vraag bij wie de rechten berusten, bij Buma (krachtens overdracht en art. 30a Aw) of bij de individuele rechthebbenden. Dat de individuele rechthebbenden nu de facto de uitvoering van het gehele nieuwe dramatisch muzikale werk waar hun liedjes onderdeel van uitmaken kan verbieden is misschien een feit, maar geen ‘overbedeling’ aan rechten.
 
In ov. 6.6 onderzoekt de rechtbank of liedjes van eisers wel een integrerend onderdeel van het gele (dramatisch-muzikale) werk, oftewel van het verhaal, uitmaken. Alleen dan is er immers sprake van een uitvoering met vertoning van een dramatisch-muzikaal werk en dus van groot recht dat aan de individuele rechthebbenden toekomt. Met uitzondering van twee liedjes (Super Trouper en Voulez Vous) oordeelt de rechtbank dat dit het geval is en daarmee is het lot van (de rest van de liedjes in) de musical bezegeld.

Titelbescherming

Vervolgens gaat de rechtbank ook nog (uitgebreid) in op de vorderingen gebaseerd op het pretense merkrecht van eiseres op de titel “Mama Mia!” De rechtbank is blijkens ov. 6.17 van oordeel dat de titel “Mama Mia!” door het publiek ten aanzien van de musical niet als herkomstaanduiding zal worden opgevat en derhalve geen geldig merk is voor musicals.

In ov. 6.18 blijkt evenwel dat de aanduiding “Mama Mia!” volgens de rechtbank door eiseres ook is gebruikt voor merchandisingsactiviteiten en -artikelen en ten aanzien van die waren en diensten wél als geldig merk is aan te merken. De rechtbank constateert evenwel dat gedaagde de aanduiding Mama Mia –Come Together uitsluitend gebruikt ter aanduiding van haar musical (en dus ook weer niet als herkomstaanduiding). Daarom kan en moet de merkinbreukvraag uitsluitend worden beantwoord aan de hand van art. 13A lid 1 sub d BMW en dan alleen nog ten aanzien van merchandisingsartikelen en -activiteiten en niet t.a.v. de musical zelf.  De rechtbank meent dat van dergelijke merkinbreuk geen sprake is (zie het slot van ov. 6.18). Ook is de rechtbank (blijkens ov. 6.20) van mening dat het gebruik van een sterk gelijkende titel in casu op zichzelf niet onrechtmatig is.

Ten slotte blijkt echter dat het aanhaken bij de naam en de bekendheid van de musical vanwege de bijkomende omstandigheden van het geval (omschreven in ov. 6.22) toch wel onrechtmatig is. Er is onder andere sprake van gevaar voor verwarring. Dat is onrechtmatig en die onrechtmatigheid wordt nog vergroot door de seksueel getinte verwijzingen in de musical van gedaagde.’

De Amsterdamse rechtbank komt in casu (wederom) tot het oordeel dat de titels van individuele werken als zodanig geen merken zijn (vgl. Rb. Amsterdam 28 juli 2004, AMI 2005, p. 59 (Standaard/Gele Teken)). En dat is goed verdedigbaar (vgl. mijn noot onder voornoemd vonnis). Tegelijkertijd kan worden vastgesteld dat via de onrechtmatige daad exact hetzelfde resultaat lijkt te worden behaald als op grond van het merkenrecht mogelijk zou zijn.

Gedaagde Wigt mag niet verder met zijn musical, zoals ook eerder in kort geding tussen dezelfde partijen in twee instanties was bepaald. (Zie Vzr. Rb. Arnhem 18 december 2002, LJN AF3265 en Hof Arnhem 24 december 2002, LJN AF3864).  Eerder was Wigt betrokken bij een ander geschil over groot- en kleinrecht. Zie Pres. Rb. ’s-Gravenhage 18 november 1998, IER 1999, nr 12, p. 81 m.nt. FWG (Lloyd Webber/Wigt).  DJGV.

Lees het vonnis hier.