Uitspraak ingezonden door Marcel de Zwaan, Corstiaan Kan en Midas Dujardin, Bremer & De Zwaan
Foodhall Mout wordt slechts gebruikt als handelsnaam en niet als onderscheidingsteken van haar diensten
Vzr. Rechtbank Midden-Nederland 27 november 2017, IEF 17305 (Proeflokaal Mout tegen Foodhall Mout). Proeflokaal Mout is een eenmans-horecazaak in Groningen. Tevens is de eigenaar houdster van het Benelux woordmerk 'MOUT'. Foodhall Mout is een in Hilversum gevestigde Foodhall met verschillende horeca-gelegenheden. Foodhall Mout geeft aan dat zij de naam 'MOUT' enkel gebruikt ter aanduiding van haar onderneming (dus als handelsnaam) en niet als onderscheidingsteken van haar diensten. Proeflokaal Mout heeft niets aangevoerd waaruit blijkt dat het publiek de handelsnaam Foodhall Mout in feite opvat als gebruik van een onderscheidingsteken. Ook geen onrechtvaardigd voordeel uit of afbraak aan onderscheidend vermogen of reputatie van het woordmerk, nu voldoende aannemelijk dat de handelsnaam is bedacht en gebruikt voor het merkdepot. Andere onderneming heeft handelsnaam bedacht en eerst gebruikt, maar sprake van een geldige overdracht van de handelsnaam aan Foodhall Mout. Beroep op voor-voorgebruik kan Proeflokaal Mout niet baten, nu een niet ingeschreven merk geen beschermingsrecht geeft. Matiging van advocaatkosten aan de zijde van Foodhall Mout.
Uitspraak ingezonden door Karin Ottelohe, ADVOCANT.
Woordelement complex merk Tegeloutlet behoort tot publiek domein en is louter beschrijvend
Vz. Rechtbank van Koophandel (afd.) Antwerpen 17 november 2017, IEF 17304; IEFbe 2411 (V. Hansen tegen Basic Import) Eiser is houder van 'complex' beeldmerk TEGELOUTLET en stelt dat het gebruik van het teken als domeinnaam een inbreuk maakt op haar merk, handelsnaam en op de eerlijke marktpraktijken. Het merk is een 'complex merk' met verschillende elementen waarvan sommige (het woord Tegeloutlet) tot het publiek domein behoren en andere niet (het tegelmannetje). De eerdere weigering van het BBIE tot registratie van het woordmerk Tegeloutlet bevestigt dat het teken louter beschrijvend is en onderscheidend vermogen mist. Ook beroep op handelsnaamrecht en oneerlijke marktpraktijken treft geen doel.
Gelet op de beperkte kennis van het Latijn in Nederland zal het de herkomst van 'DOMI' het publiek ontgaan
Rechtbank Midden-Nederland 15 november 2017, IEF 17303; ECLI:NL:RBMNE:2017:5651 (Domicilie Ede tegen Domica) Merkenrecht. Geen inbreuk DOMICA op DOMICILIE. Eiseres is een makelaarskantoor en heeft DOMCILIE als merk gedeponeerd. Gedaagde is een landelijke franchise voor o.a. verhuur van onroerende zaken. Rechtspraak.nl: Gelet op de beperkte kennis van het Latijn in Nederland zal de Latijnse herkomst van het onderdeel "domi" van beide merken (dat “thuis” betekent) het publiek ontgaan. Volgens gedaagde betekent “domica” huis of tempel, maar dat heeft de rechtbank na onderzoek niet kunnen vaststellen; het enige dat hierover gevonden kon worden is een verbuiging van het Latijnse woord “domicum” dat “koepelvormig” betekent of een mogelijke verbuiging van het Griekse woord “δομικός” dat “bouwkundig” betekent. Dat het relevante publiek deze betekenissen kent acht de rechtbank uitgesloten. Het woord “domica” zal dan ook als een fantasiewoord worden beschouwd. Dat brengt mee dat de woorden “domicilie” en “domica” door het relevante publiek anders zullen worden begrepen.
Conclusie AG: In het kader van het gezichtspunt van de uitvindingsgedachte mee laten wegen of er een intentie was om de beschermingsomvang te beperken
Conclusie AG HR 24 november 2017, IEF 17302; LS&R 1540; ECLI:NL:PHR:2017:1282 (Resolution tegen AstraZeneca-Shionogi) Octrooirecht. Beschermingsomvang. Het “eigen lexicon”-problematiek; rol uitvindingsgedachte als gezichtspunt. Afstandsleer. Toegevoegde materie. In deze octrooizaak over de beschermingsomvang van EP 471 (voor een nieuwe cholesterolremmer) is de vraag of sprake is van een beperkende definitie (“eigen lexicon”) in de beschrijving van het conclusiekenmerk “farmaceutisch aanvaardbaar zout”. Het hof oordeelt [IEF 15698], anders dan de rechtbank [IEF 15120], na een uitvoerige motivering dat de gemiddelde vakman de in paragraaf 7 van de beschrijving gegeven definitie niet limitatief zal opvatten. De cassatieklachten hierover, samengevat inhoudende dat deze uitleg onbegrijpelijk is en in strijd met art. 69 EOV, zie ik niet opgaan. Ik concludeer dan ook tot verwerping van het cassatieberoep.
Samenwerking Stichting Reclame Code en Commissariaat voor de Media
Op donderdag 23 november 2017 hebben de Stichting Reclame Code en het Commissariaat voor de Media een samenwerkingsprotocol ondertekend. Doel van deze overeenkomst is het bevorderen van efficiënte en doelgerichte vervulling van de taken van beide partijen. Zowel de SRC als het CvdM zijn betrokken bij het toezicht op reclame. Voornaamste verschil is dat de SRC zich hoofdzakelijk bezighoudt met de inhoud en verspreiding van reclame-uitingen op basis van de regels van de Nederlandse Reclame Code (NRC). In deze Reclamecode staat onder meer dat reclame als zodanig herkenbaar moet zijn. Alle media-instellingen die reclame maken dienen zich volgens de Mediawet aan te sluiten bij de Nederlandse Reclame Code en zijn onderworpen aan toezicht van de SRC. Het CvdM houdt toezicht op de Mediawet. Daarin staan onder meer regels over (de hoeveelheid en herkenbaarheid van) reclame in het media-aanbod van publieke- en commerciële media instellingen en regels over reclame voor alcoholhoudende dranken en medische behandelingen.
Omdat er soms toch sprake is van overlap, was er behoefte om hier duidelijke afspraken over te maken en de samenwerking die in de praktijk al plaatsvindt in een protocol vast te leggen. Het samenwerkingsprotocol is bedoeld om ervoor te zorgen dat de SRC en het Commissariaat hun taken ieder zo efficiënt en doelgericht mogelijk kunnen uitvoeren. Samengevat staan in het samenwerkingsprotocol uitgangspunten vastgelegd voor samenwerking, afspraken over het verstrekken van inlichtingen tussen de SRC en het CvdM en het doorverwijzen van indieners van klachten en signalen.
Over de Stichting Reclame Code
Om te bevorderen dat reclame maken op verantwoorde wijze gebeurt, is de SRC actief op twee gebieden:
* Pro-actieve dienstverlening: door training, copy advies, monitoring en overige diensten aan het adverterend bedrijfsleven aan te bieden, stimuleert de Stichting Reclame Code reclamemakers campagnes te ontwikkelen die voldoen aan de regels.
* Regelgeving en klachtenprocedure: de Reclame Code Commissie en het College van Beroep stellen vast – na ontvangst van klachten – of de aan hen voorgelegde reclame-uitingen voldoen aan de Nederlandse Reclame Code.
Over het Commissariaat voor de Media
Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht op de naleving van de mediawet. Daarmee bewaakt het de toegankelijkheid, pluriformiteit en onafhankelijkheid van de media. Het maken van reclame is gebonden aan een aantal regels die zijn vastgelegd in de Mediawet en het Mediabesluit. Het uitgangspunt daarbij is dat programma-inhoud en commercie duidelijk van elkaar zijn gescheiden. In de regelgeving is onder meer vastgelegd hoeveel reclame mag worden uitgezonden, dat het als zodanig herkenbaar moet zijn en dat een omroep moet beschikken over een redactiestatuur, zodat de onafhankelijkheid van de omroep wordt gewaarborgd. Ook bevat de Mediawet regels over reclame voor alcoholhoudende reclame en medische behandelen.
Bijdrage ingezonden door Nini Blom en Willeke Kemkers, Greenberg Traurig.
Russische Federatie en FKP Sojuzplodoimport houden informatie achter: buitenlandse rechters schorsen zaken met betrekking tot wodkamerken
Federal Court of Australia 20 november 2017, IEF 17298; NSD 1816 of 2014 (FKP tegen Spirits) Afgelopen weken zijn er in Australië, de Verenigde Staten en Brazilië belangwekkende uitspraken gewezen in de procedures tussen Spirits International B.V. en FKP Sojuzplodoimport met betrekking tot de wodkamerken “Stolichnaya” en “Moskovskaya”.
Australië Op 20 november 2017 heeft de Federal Court of Australia een belangrijk vonnis gewezen in een procedure aangespannen door de Russische staatsonderneming FKP Sojuzplodoimport (“FKP”) in verband met het eigendom van de Stolichnaya merken in Australië. FKP spande een procedure aan tegen Spirits International B.V. (“Spirits”), de huidige houder van de Stolichnaya merken.
In het vonnis velt de Federal Court een oordeel over het bevel dat in 2013 werd gegeven aan het adres van FKP met betrekking tot de ‘discovery’ procedure in Australië. In het kader van deze procedure moet FKP alle relevante documenten aan de rechtbank en de wederpartij overleggen. De Federal Court is van oordeel dat de Russische Federatie (de daadwerkelijke eisende partij ‘achter’ FKP) geen redelijke poging heeft gedaan om aan het bevel te voldoen. Zo blijkt de Russische Federatie in het bezit te zijn van een geheim archief, waarin zich documenten bevinden die van belang zijn voor deze zaak die niet in het geding worden gebracht. Daarnaast worden rapportages aan President Poetin, waarvan het bestaan is aangetoond, niet in het geding gebracht.
Exhibitievordering niet voldoende concreet bepaald, nu tijdsbestek meer dan drie jaar beslaat
Rechtbank Overijssel 10 oktober 2017, IEF 17297; ECLI:NL:RBOVE:2017:4205 (Bewoners tegen Gemeente Losser). Exhibitie. 843a Rv. Gemeente vraagt inzage in een grote hoeveelheid stukken, waarvan zij de inhoud niet kent. Het tijdsbestek van de documenten die zij vordert beslaat meer dan drie jaar. De Gemeente wil de gevraagde stukken aanwenden ter onderbouwing van haar verweren in de hoofdzaak. Voor nu kan de Gemeente echter volstaan met het gemotiveerd betwisten van de door de bewoners ingenomen standpunten. Kennis van de gevraagde bescheiden is daarvoor niet noodzakelijk.
Vertaling van deze uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch en Carlos van Staveren, De Brauw Blackstone Westbroek.
Supreme Court of the Netherlands MSD/Teva Pharma (english translation)
Supreme Court of the Netherlands 3 November 2017, IEF 17300; LS&R 1539 (Merck Sharp & Dohme v. Teva Pharma and Pharmachemie; English translation of IEF 17241) Patent. Swiss-type claim. Classic second medical indication.
3.5 Against the background of all of the foregoing factors, cassation grounds 1.1, 1.2 and 1.3 correctly complain that the distinction drawn by the Appellate Court in the scope of protection of patents for the 'classic second medical indication' and the 'sub-group indication', mentioned at 4.2 of the contested judgment, is an incorrect distinction. As follows from the deliberations at 3.4.4 above, it is necessary in all cases of Swiss-type claims for (direct) infringement, and also sufficient, that the average person skilled in the art will consider that the substance is (also) intended for or suited to the treatment covered by the second medical indication patent, that the manufacturer or seller foresees or ought to foresee that the generic drug he manufactures or offers will intentionally be used for that treatment and that he does not take the steps specified above in 3.4.4. There is no place in the system of the EPC for a categorical distinction between the two types of second medical indications, introduced in abstracto, as done by the Appellate Court at the end of 4.4 – in relation to the specifically indicated use. The remaining complaints in cassation ground 1 require no discussion. The same applies to cassation ground 2.
De juistheid van een uitlating kan ook blijken uit onderbouwing van ná de uitlating
Rechtbank Rotterdam 15 november 2017, IEF 17295; IT&R 2415; ECLI:NL:RBROT:2017:8878 (Uitlatingen over vermeend afperser). Laster. Media. Eiser stelt dat gedaagde diffamerende en onware uitlatingen heeft gedaan via het VPRO radioprogramma Argos en via de websites van BN de Stem, Breda Vandaag en Omroep Brabant. Gedaagde heeft de naam van eiser niet genoemd, of de beschuldigingen aan eiser geadresseerd, maar de beschuldigingen zijn wel, zonder de naam van eiser te noemen, door journalisten gepubliceerd. Gedaagde voert aan dat de beschuldigingen dat eiser gefraudeerd en afgeperst heeft gegrond zijn. Eiser onderbouwt zijn stelling dat er sprake is van onware uitlatingen niet met stukken of concrete feiten. Het feit dat de uitlatingen mede gebaseerd zijn op verklaringen van recenter datum dan de uitlatingen zelf ontneemt niet de kracht van die onderbouwingen. De juistheid van een uitlating kan ook blijken uit onderbouwing van ná de uitlating. Gedaagde heeft de grenzen van de vrijheid van meningsuiting niet overschreden.
Uitspraak ingezonden door Bas Le Poole, Le Poole Bekema
Door zichzelf op te geven voor TV-programma is inbreuk op privacy niet onevenredig
Hof Amsterdam 21 november 2017, IEF 17296; IT&R 2416; ECLI:NL:GHAMS:2017:4850 (Appellant tegen SBS c.s.) Privacy. Mediarecht. Appellant heeft een langlopend conflict met zijn buren, welk conflict is behandeld in het SBS-programma "Mr. Visser doet uitspraak". In eerste aanleg werd een uitzendverbod afgewezen [ECLI:NL:RBAMS:2016:7288]. In hoger beroep heeft appellant nog steeds belang bij het uitzendverbod, omdat er een heruitzending van de aflevering kan plaatsvinden. Dat SBS c.s. na het vonnis in eerste aanleg de datum van uitzending heeft vervroegd maakt niet dat zij onjuist gehandeld heeft. Appellant heeft zelf contact gezocht met de makers van het programma. Uit niets blijkt dat hij een cognitieve beperking heeft, ook al stelt hij zelf dat door het jarenlange conflict met de buren hij psychisch en fysiek 'geknakt' is. Aan SBS c.s. komt het recht op vrijheid van meningsuiting toe. Het privacyrecht van appellant wordt medebepaald door het Reglement Bindend Advies, waaraan partijen zich hebben onderworpen, waarin onder meer is opgenomen dat partijen toestemming geven voor de uitzending van de opnames. Voorts heeft appellant zichzelf aangemeld voor het programma en was hij bekend met het programma, dus wist hij zijn toestemming betekende. Er zijn aldus geen omstandigheden die inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting rechtvaardigen.