DOSSIERS
Alle dossiers

Collectieve exploitatie  

IEF 12990

Werkwijze wordt effectief aan rechterlijk toezicht onttrokken

Rechtbank van Koophandel Antwerpen 19 juli 2013, A/13/5414 (SABAM tegen ID&T)
Uitspraak ingezonden door Christian Dekoninck, Crowell & Morning. Auteursrecht. Naburige rechten. Muziekrechten. ID&T organiseert verschillende muziekfestivals, waaronder het evenement Tomorrowland. De grondslag voor deze zaak betreft de tussen partijen bestaande discussie over de toepassing van de tarieven gehanteerd door SABAM, met als resultaat dat ID&T in het verleden te weinig, of geen auteursrechten betaalde. SABAM vordert dat ID&T geen muzieknummers uit haar repertoire mag mededelen aan het publiek, in het bijzonder tijdens het festival Tomorrowland.

Er is sprake van een auteursrechtinbreuk door ID&T, aldus de voorzitter van de rechtbank. Al zou er slechts één nummer uit het SABAM-repertoire worden afgespeeld. Gelet op de omvang en het genre van het repertoire, moet worden vastgesteld dat er nummers uit het repertoire van SABAM zullen worden afgespeeld. Het gevorderde verbod is er niet op gericht de mededeling aan het publiek van werken uit het repertoire van SABAM te verhinderen, maar is er op gericht dat ID&T voorafgaand aan het festival haar instemming met het tarief van SABAM zou getuigen.

Dat SABAM haar tarieven toegepast wil zien is volkomen logisch, echter mag haar machtspositie er niet toe leiden dat er geen onderzoek van de toepassing of vaststelling van deze tarieven meer mogelijk zou zijn door een onafhankelijke rechter. De rechtbank is van oordeel dat de weigering van SABAM en de vordering tot het verbod tot gevolg hebben dat haar werkwijze effectief aan een rechterlijk toezicht wordt onttrokken, waardoor zij misbruik maakt van haar machtspositie. Het verbod tot mededeling aan het publiek moet worden geweigerd.

9. We moeten realist zijn: wat wij hier ook beslissen, zullen twee dingen alleszins gebeuren: (1) Tomorrowland 2013 zal plaats grijpen (waarbij er zeker werk uit het repertoire van SABAM zal worden gebruikt), en (2) ID&T zal aan SABAM moeten betalen.

SABAM 'vraagt' immers 'enkel dat het gebruik van de muziek wordt vergoed' (conclusie, p. 51, nr 121). Dit principe wordt niet betwist door ID&T: deze wil enkel de mogelijkheid behouden tot discussie over de concrete berekening van deze vergoeding.

Het verbod dat SABAM hier echter (zo'n twee maanden vóór dit evenement) vroeg (in het kader van een discussie die jaren aansleept), is er niet op gericht de mededeling aan het publiek van werken uit haar repertoire te verhinderen. SABAM wenst enkel dat ID&T vooraf haar instemming zou betuigen met het 'tarief 211'.

In zoverre is het SABAM niet te doen om het verhinderen van het misdrijf van namaking, in de zin van artikel 80 van de Auteurswet, maar wenst zij een juridisch sterkere positie in de 'aflevering 2013' van het vervolgverhaal tussen haar en ID&T. Immers, indien ID&T thans zou aangeven dat zij het tarief 211 voorbehoudloos aanvaardt, zou dit impliceren dat de discussie omtrent de toepassing ervan die ID&T (terecht of ten onrechte) voert, zo goed als wordt uitgesloten. Deze laatste zou immers eerst, en bijkomend moeten bewijzen dat haar instemming aangetast is door een wilsgebrek, wat alleszins niet eenvoudig zou zijn (vgl. Dowaai 24 oktober 1979, R.I.D.A. 1980, vol. 103, p. 160).

Dat SABAM haar tarieven toegepast wil zien, is volkomen logisch. Haar machtspositie (die zijzelf erkent, zie conclusies p. 52, nr 123), mag er echter niet toe leiden dat er geen onderzoek van de toepassing of vaststelling van deze tarieven meer tarieven meer mogelijk zou zijn door een onafhankelijke rechter, die zal uitmaken of de bezwaren geformuleerd door ID&T al dan niet terecht zijn.

In zoverre de weigering van SABAM, en de vordering tot verbod die eraan gekoppeld is dan ook tot (onrechtstreeks) gevolg heeft dat haar werkwijze effectief aan een rechterlijk toezicht wordt onttrokken, maakt het misbruik uit van haar machtspositie.

IEF 12909

Voortgang EU-dossiers auteursrecht en IE

Voortgangsoverzicht EU dossiers Veiligheid en Justitie, Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 32 317, nr. 181.
Voornemens, dossier in behandeling en implementatie: billijke vergoeding, handhaving, e-justitie, licensing Europe, collectief beheer onlinegebruik, verweesde werken.

Voornemen - VenJ - Billijke compensatie voor reproductie van beschermde werken door natuurlijke personen voor privégebruik (thuiskopieheffing, auteursrecht) - verwacht in 2013 - Bepalen dat regelingen voor billijke compensatie in het kader van de richtlijn zodanig functioneren dat rechthebbenden de verschuldigde inkomsten ontvangen zonder dat het functioneren van de interne markt voor elektronische media en uitrusting daardoor wordt belemmerd.

Voornemen - TK, EK - Handhaving van intellectuele eigendomsrechten - verwacht in 2013 - De hoofddoelstelling zou zijn Richtlijn (2004/48/EG) aan te passen aan de uitdagingen van vandaag om ervoor te zorgen dat de intellectuele-eigendomsrechten in de EU daadwerkelijk en eenvormig kunnen worden beschermd, met name in een digitale omgeving. Betreft procesrecht.

Voornemen - e-Justitie, voorstel voor een richtlijn - Verwacht in 2013 - Dit initiatief zal e-Justitie-project versterken als instrument om groei en rechtszekerheid op de interne markt te bevorderen.

Behandeling - Mededeling inzake content in de digitale markt (Licensing Europe) - COM(2012) 789 BNC 1561 - Voorstel ingediend 18 december 2012 - De mededeling is gericht op het totstandbrengen van een digitale interne markt op het terrein van het auteursrecht door middel van het bevorderen van online licenties.

Behandeling - VenJ, TK - Voorstel voor een richtlijn betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik op de interne markt - COM (2012) 372 BNC 1451 - BNC- fiche aan de Kamer aangeboden. Bespreking in de Raadswerkgroep, Coreper 19 juni 2013 - Algemene regels en transparantie die gelden voor alle auteursrechtenorganisaties en specifieke regels voor licentiëring van onlinemuziek, om de digitale markt te stimuleren en meer grensoverschrijdende diensten aan te bieden aan klanten in de hele EU.

Implementatie - Richtlijn 2012/28/EU inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken (auteursrecht) - PB L 299 d.d. 27.10.2012 - De richtlijn beoogt harmonisatie van de omgang met verweesde werken bij digitalisering en online beschikbaarstelling van auteursrechtelijk beschermde werken (tekst, beeld en audiovisueel) door bibliotheken, educatieve instellingen, archieven, musea en publieke omroepen. Verweesde werken zijn werken waarvan de rechthebbende niet bekend of niet te traceren is.

IEF 12861

Haagse rechtbank relatief bevoegd op grond van wetsgeschiedenis

Rechtbank Den Haag 12 juni 2013, HA ZA 12-1153 (Stichting De Thuiskopie tegen X in Duitsland)
Incident. EEX. Relatieve bevoegdheid rechter. Wetsgeschiedenis wijst Haagse rechtbank aan.

Via een webshop op www.bigdennis.com worden vanuit Duitsland al jarenlang en op grote schaal blanco informatiedragers aan Nederlandse afnemers verkocht, zonder dat daarvan opgave wordt gedaan en thuiskopievergoeding wordt afgedragen. Deze website is geheel gericht op Nederlandse afnemers. De handel vond plaats voor rekening van de Duitse onderneming Q-supply GmbH, die op grond van het arrest HvJ EU (Stichting de Thuiskopie tegen Opus Supplies, red. IEF 9791) is aan te merken als importeur in de zin van de Auteurswet. De schade die Stichting de Thuiskopie heeft geleden bedraagt afgerond € 16.000.000, voor welk bedrag Q-supply geen verhaal biedt en wordt X - als enig bestuurder - aansprakelijk gesteld. Op de datum van dagvaarding had [X] woonplaats in Duitsland.

Gezien artikel 2 EEX-Vo dient hij te worden opgeroepen voor de Duitse rechter. Er bestaat echter een bijzonder nauw verband tussen de vordering en de rechter die wordt geroepen daarvan kennis te nemen. Nederland wordt aangemerkt als plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan ex 5 lid 3 EEX-Vo.

Op grond van de wetsgeschiedenis is de Haagse rechtbank relatief bevoegd: "De procedures, die op grond van artikel 16g geëntameerd kunnen worden bij de Haagse rechtbank, kunnen zeer verschillend van aard zijn (...) Concentratie van álle procedures, die zich met betrekking tot de onderhavige vergoedingsregeling kunnen voordoen, is naar mijn mening aangewezen".

In citaten:

4.2. Anders dan in de door [X] aangehaalde arresten HvJEG 11 januari 1990, LJN AC1807 (Dumez – Hessische Landesbank), 19 september 1995, LJN AD2390 (Marinari – Lloyd’s Bank) en 10 juni 2004, LJN AY0167 (Kronhofer – Maier), bestaat in dit geval niet slechts een verband met de rechter van de woonplaats van de gelaedeerde omdat zich daar het door het gestelde onrechtmatig handelen getroffen vermogen van de gelaedeerde bevindt, maar is de gestelde schade bovendien ontstaan door een handeling – de import - in Nederland. Aldus bestaat, in de woorden van het arrest HvJEG 30 november 1976 een bijzonder nauw verband tussen de vordering en de rechter die wordt geroepen daarvan kennis te nemen. In het onderhavige geval moet Nederland daarom worden aangemerkt als plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, zodat de Nederlandse rechter in ieder geval rechtsmacht toekomt op grond van artikel 5 lid 3 EEX-Vo. Uit het arrest HvJEU 19 april 2012, LJN BW4330 (Wintersteiger)3 volgt voorts dat de Nederlandse rechter in een dergelijk geval bevoegd is om, zoals door Stichting de Thuiskopie gevorderd, de gesteld onrechtmatige handelingen die tot het ontstaan van schade in Nederland leiden te verbieden, ook al vindt dat handelen buiten Nederland plaats.

4.4 Voor wat betreft de relatieve bevoegdheid van deze rechtbank geldt het volgende. Uit de door Stichting de Thuiskopie aangehaalde wetsgeschiedenis van artikel 16g Aw is af te leiden dat deze bepaling de deskundigheid en ervaring van de rechter ten aanzien van de bijzondere materie en de eenheid van rechtspraak beoogt te bevorderen. Voorts volgt uit de formulering van de bepaling (geschillen met betrekking tot) en de wetsgeschiedenis dat de wetgever het artikel een ruim bereik heeft willen geven. In de memorie van toelichting4 wordt opgemerkt ‘De procedures, die op grond van artikel 16g geëntameerd kunnen worden bij de Haagse rechtbank, kunnen zeer verschillend van aard zijn (...) Concentratie van álle procedures, die zich met betrekking tot de onderhavige vergoedingsregeling kunnen voordoen, is naar mijn mening aangewezen.’ Nu in de onderhavige procedure naast de gestelde aansprakelijkheid van [X] als bestuurder van Q-supply moet worden vastgesteld of en zo ja hoeveel thuiskopievergoeding Q-supply verschuldigd is geworden, is gelet op deze ruime strekking en de ratio van de bepaling aan te nemen dat ook het onderhavige geschil door deze rechtbank dient te worden beslist.

IEF 12859

Sena wordt verboden percelen en panden te betreden

Rechtbank Noord-Holland 19 juni 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:5950 (KAV AUTOVERHUUR tegen SENA, Buma en SCAN)
Collectief beheer. Naburige rechten. 28 WNR. Anders dan Sena c.s. hebben aangevoerd zijn de recepties in de vestigingen van KAV geen openbare ruimtes die voor iedereen toegankelijk zijn. KAV stelt haar vestigingen (deels) open voor (potentiële) klanten. Dit betekent dat het in beginsel een ieder (impliciet) is toegestaan de vestigingen van KAV in de daarvoor bestemde ruimte(s) en binnen de daarvoor geldende openingstijden te betreden. Het betekent evenwel niet dat KAV zonder meer gehouden is om een ieder toegang te verschaffen tot haar vestigingen. Bij brief van 20 december 2010 heeft KAV Sena expliciet verboden de vestigingen van KAV te betreden. Als eigenaar casu quo gebruiker van de desbetreffende percelen en panden was zij daartoe bevoegd. Niet in geschil is immers dat Sena en/of haar medewerkers geen opsporingsambtenaar zijn als bedoeld in artikel 28 van de WNR. Dit betekent dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor Sena en/of haar medewerkers voor het tegen de wil van de eigenaar of gebruiker betreden van percelen en panden van KAV.

Als niet weersproken staat vast dat KAV aan haar medewerkers geen apparatuur beschikbaar heeft gesteld voor het luisteren naar muziek. Voorts staat vast dat KAV haar medewerkers bij e-mailbericht van 18 september 2009 heeft opgeroepen eventueel aanwezige radio’s uit te zetten. Onder die omstandigheden kan niet met recht worden gezegd dat KAV in haar vestigingen muziek ten gehore brengt of laat brengen. Het enkele feit dat in vijf van de 28 KAV-vestigingen kennelijk onvoldoende gehoor is gegeven aan de instructie van KAV is daarvoor onvoldoende. Evenmin kan KAV onder genoemde omstandigheden verantwoordelijk worden gehouden voor geconstateerd muziekgebruik in die vestigingen. Dit geldt te meer nu (veelal) sprake is van eenmansvestigingen en van KAV niet kan worden gevergd dat zij haar medewerkers in die vestigingen (stelselmatig) controleert op de naleving van de door haar uitgevaardigde instructie om de radio’s uit te zetten. Het betoog van Sena en Buma dat KAV effectieve maatregelen dient te nemen, zoals het verwijderen of verbieden van de radio’s, treft geen doel. Het enkele feit dat KAV de radio’s niet heeft verwijderd of verboden betekent immers nog niet dat zij in haar vestigingen muziek ten gehore brengt of laat brengen. Dat zou anders kunnen zijn als KAV, terwijl zij weet dat bepaalde medewerkers de gegeven instructie niet opvolgen, geen verdere actie onderneemt, maar dat is gesteld noch gebleken.

4.1. KAV heeft in de eerste plaats gevorderd Sena c.s. te verbieden KAV en haar personeel te (doen) benaderen via enig ander (post)adres dan via het hoofdkantoor. Deze vordering zal bij gebrek aan een deugdelijke grondslag worden afgewezen. Hoewel niet valt in te zien waarom Sena c.s. kennelijk niet wensen te voldoen aan het verzoek van KAV om alle correspondentie naar de postbus van haar hoofdvestiging te sturen, betekent dit niet dat Sena c.s. door dit verzoek te negeren onrechtmatig handelen. Sena c.s. hebben terecht aangevoerd dat KAV ingevolge artikel 1:14 BW ten aanzien van aangelegenheden die de vestigingen van KAV betreffen, mede woonplaats houdt op het adres van die vestigingen, waarvoor zij mogen afgaan op de gegevens in het register van de Kamer van Koophandel.

4.2. Het door KAV gevorderde verbod voor Sena om percelen en panden bij KAV in gebruik te betreden zal worden toegewezen. Daarvoor is het volgende redengevend. Anders dan Sena c.s. hebben aangevoerd zijn de recepties in de vestigingen van KAV geen openbare ruimtes die voor iedereen toegankelijk zijn. KAV stelt haar vestigingen (deels) open voor (potentiële) klanten. Dit betekent dat het in beginsel een ieder (impliciet) is toegestaan de vestigingen van KAV in de daarvoor bestemde ruimte(s) en binnen de daarvoor geldende openingstijden te betreden. Het betekent evenwel niet dat KAV zonder meer gehouden is om een ieder toegang te verschaffen tot haar vestigingen. Bij brief van 20 december 2010 (verzonden 21 december 2010) heeft KAV Sena expliciet verboden de vestigingen van KAV te betreden. Als eigenaar casu quo gebruiker van de desbetreffende percelen en panden was zij daartoe bevoegd. Niet in geschil is immers dat Sena en/of haar medewerkers geen opsporingsambtenaar zijn als bedoeld in artikel 28 van de WNR. Dit betekent dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor Sena en/of haar medewerkers voor het tegen de wil van de eigenaar of gebruiker betreden van percelen en panden van KAV.

Het feit dat Sena een rechtspersoon is als bedoeld in artikel 15 lid 1 van de WNR leidt niet tot een ander oordeel en evenmin het gegeven dat het anders voor haar niet mogelijk zou zijn de rechten van de rechthebbenden te handhaven.

Om executiegeschillen te vermijden zal in het dictum worden bepaald dat het verbod niet geldt als Sena de panden en percelen van KAV doet betreden door daartoe aangewezen opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 28 WNR. Hetzelfde geldt uiteraard voor deurwaarders bij de rechtmatige uitoefening van de aan hen wettelijk opgedragen taken. Aangezien Sena c.s. ook na het schriftelijk verbod vestigingen van KAV hebben (doen) betreden, zal de dwangsom worden toegewezen als gevorderd, zij het met matiging en maximering als in het dictum te vermelden en met verkorting van de termijn..7.

Als niet weersproken staat vast dat KAV aan haar medewerkers geen apparatuur beschikbaar heeft gesteld voor het luisteren naar muziek. Het moet er daarom voor worden gehouden dat in de gevallen waarin door de buitendienstmedewerkers van Sena muziekgebruik door een radio is geconstateerd, de desbetreffende radio door de medewerker naar de vestiging van KAV is meegebracht. Voorts staat vast dat KAV haar medewerkers bij e-mailbericht van 18 september 2009 heeft opgeroepen eventueel aanwezige radio’s uit te zetten. Onder die omstandigheden kan niet met recht worden gezegd dat KAV in haar vestigingen muziek ten gehore brengt of laat brengen. Het enkele feit dat in vijf van de 28 KAV-vestigingen uit het inventarisatieformulier voor de vestiging in Heerlen (productie G.9) blijkt dat deze vestiging in gebruik is bij een ander bedrijf kennelijk onvoldoende gehoor is gegeven aan de instructie van KAV is daarvoor onvoldoende. Evenmin kan KAV onder genoemde omstandigheden verantwoordelijk worden gehouden voor geconstateerd muziekgebruik in die vestigingen. Dit geldt te meer nu (veelal) sprake is van eenmansvestigingen en van KAV niet kan worden gevergd dat zij haar medewerkers in die vestigingen (stelselmatig) controleert op de naleving van de door haar uitgevaardigde instructie om de radio’s uit te zetten. Het betoog van Sena en Buma dat KAV effectieve maatregelen dient te nemen, zoals het verwijderen of verbieden van de radio’s, treft geen doel. Het enkele feit dat KAV de radio’s niet heeft verwijderd of verboden betekent immers nog niet dat zij in haar vestigingen muziek ten gehore brengt of laat brengen. Dat zou anders kunnen zijn als KAV, terwijl zij weet dat bepaalde medewerkers de gegeven instructie niet opvolgen, geen verdere actie onderneemt, maar dat is gesteld noch gebleken.

De jurisprudentie waar Sena en Buma in dit verband naar hebben verwezen heeft betrekking op wezenlijk andere feitelijke situaties.

De beslissing
De rechtbank in conventie
5.1. verbiedt Sena vanaf twee dagen na betekening van het vonnis, voor de duur van vijf (5) jaren, percelen en panden bij KAV in gebruik, te (doen) betreden, behoudens door een deurwaarder of daartoe aangewezen opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 28 WNR, op straffe van een dwangsom ad EUR 500,00 per overtreding met een maximum van EUR 5.000,00;

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Buma, Stemra en SENA buiten de deur houden op grond van eigendomsrecht?)

IEF 12851

Arrest Amazon: richtlijn verzet zich niet tegen terugbetaling van thuiskopievergoeding

HvJ EU 11 juli 2013, zaak C-521/11 (Amazon.com) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door het Oberste Gerichtshof, Oostenrijk.
Uit perscommuniqué nr. 89/13
: De heffing zonder onderscheid van een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik bij de eerste verkoop van dragers kan onder bepaalde omstandigheden in overeenstemming zijn met het recht van de Unie. Bovendien kan onder bepaalde omstandigheden een weerlegbaar vermoeden worden gehanteerd dat aan particulieren verkochte dragers voor privégebruik zijn bestemd.

Auteursrecht. Billijke compensatie. Oplegging zonder onderscheid, maar met eventueel recht op terugbetaling van vergoeding voor kopiëren voor privégebruik bestemd voor financiering van compensatie. Uitkering opbrengst deels aan rechthebbenden en deels aan sociale of culturele instellingen. Dubbele betaling van vergoeding voor kopiëren voor privégebruik bij grensoverschrijdende transactie. Uitlegging van de artikelen 2 en 5 van richtlijn 2001/29/EG (InfoSoc). Reproductierecht. Wettelijke regeling van een lidstaat die voorziet in, enerzijds, de toepassing zonder onderscheid van de vergoeding voor het kopiëren voor privé-gebruik ten aanzien van alle informatiedragers en, anderzijds, de terugbetaling van die vergoeding bij uitvoer van de informatiedrager vóór de verkoop ervan aan een eindgebruiker of bij reproductie met toestemming van de rechthebbende.

Het Hof verklaart voor recht:

1) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 (...) moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan zonder onderscheid een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik wordt opgelegd wanneer voor het eerst bedrijfsmatig en onder bezwarende titel dragers die geschikt zijn voor reproductie op zijn grondgebied in het verkeer worden gebracht, doch deze regeling eveneens voorziet in een recht op terugbetaling van de betaalde vergoeding ingeval deze dragers uiteindelijk worden gebruikt op een manier die niet onder de in deze bepaling bedoelde situatie valt, indien praktische moeilijkheden een dergelijk stelsel van financiering van de billijke compensatie rechtvaardigen en het recht op terugbetaling doeltreffend is en de teruggave van de betaalde vergoeding niet uiterst moeilijk maakt, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan in het licht van de omstandigheden van het nationale stelsel en de grenzen die door deze richtlijn zijn gesteld.

2) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling zich niet verzet tegen de invoering door een lidstaat van een weerlegbaar vermoeden van privégebruik van dragers die geschikt zijn voor reproductie wanneer deze dragers door levering aan natuurlijke personen in het verkeer worden gebracht, in het kader van een stelsel voor de financiering van de in die bepaling bedoelde billijke compensatie door middel van een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik ten laste van personen die deze dragers voor het eerst bedrijfsmatig en onder bezwarende titel op het grondgebied van de betrokken lidstaat in het verkeer brengen, indien praktische moeilijkheden bij de vaststelling of de betrokken dragers voor privédoeleinden worden gebruikt, een dergelijk vermoeden rechtvaardigen en voor zover dat vermoeden er niet toe leidt dat de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik wordt opgelegd in situaties waarin het uiteindelijke gebruik van de dragers kennelijk niet onder de in deze bepaling bedoelde situatie valt.

3) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het in die bepalingen bedoelde recht op een billijke compensatie, of de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik die bestemd is voor de financiering van die compensatie, niet kan worden uitgesloten op grond van het feit dat de helft van de opbrengst uit hoofde van die compensatie of vergoeding niet rechtstreeks aan de rechthebbenden van die compensatie wordt uitgekeerd, maar aan sociale en culturele instellingen ten behoeve van deze rechthebbenden, voor zover deze sociale en culturele instellingen zich daadwerkelijk inzetten voor deze rechthebbenden en de werkwijze van deze instellingen niet discriminerend is. Het staat aan de nationale rechter een en ander na te gaan.

4) Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat de verplichting die een lidstaat oplegt om een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik te betalen die bestemd is voor de financiering van de in die bepaling bedoelde billijke compensatie wanneer bedrijfsmatig en onder bezwarende titel dragers in het verkeer worden gebracht die geschikt zijn voor reproductie, niet kan worden uitgesloten omdat in een andere lidstaat al een analoge vergoeding is betaald.

Gestelde vragen:

1) Is er sprake van een ‚billijke compensatie’ in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29, wanneer
a) de rechthebbenden als bedoeld in artikel 2 van richtlijn 2001/29 een uitsluitend door een auteursrechtenorganisatie uit te oefenen recht hebben op een billijke vergoeding jegens degene die dragers die geschikt zijn voor de reproductie van hun werken, als eerste bedrijfsmatig onder bezwarende titel in het binnenland in het verkeer brengt,
b) dit recht niet ervan afhankelijk is of de dragers in het verkeer worden gebracht door levering aan tussenhandelaren, aan natuurlijke of rechtspersonen voor niet-privégebruik, dan wel aan natuurlijke personen voor privégebruik,
c) doch degene die de dragers met toestemming van de rechthebbende gebruikt voor reproductie, of wederuitvoert alvorens deze aan eindverbruikers te verkopen, recht op terugbetaling van de vergoeding heeft tegenover de auteursrechtenorganisatie?

2) Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord:
a) Is er dan sprake van een ‚billijke compensatie’ in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 wanneer het in vraag 1, sub a, beschreven recht enkel bestaat bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen die de dragers gebruiken voor het reproduceren voor privédoeleinden?
b) Indien vraag 2a bevestigend wordt beantwoord:
Moet dan bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen, tot het tegendeel wordt bewezen, worden aangenomen dat de dragers worden gebruikt voor het reproduceren voor privédoeleinden?

3) Indien vraag 1 of vraag 2a bevestigend wordt beantwoord:
Volgt dan uit artikel 5 van richtlijn 2001/29 of een andere bepaling van Unierecht dat het door een auteursrechtenorganisatie uit te oefenen recht op een billijke compensatie niet bestaat wanneer de auteursrechtenorganisatie wettelijk verplicht is om de helft van de opbrengst niet aan de rechthebbenden uit te keren, maar aan sociale en culturele instellingen?

4) Indien vraag 1 of vraag 2a bevestigend wordt beantwoord:
Staat dan artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 of een andere bepaling van Unierecht in de weg aan een door een auteursrechtenorganisatie uit te oefenen recht op een billijke compensatie, wanneer in een andere lidstaat – zij het wellicht op een met het Unierecht strijdige grondslag – reeds een passende vergoeding voor het in het verkeer brengen van de dragers is betaald?”

IEF 12839

Belang van Stemra om vrijelijk over haar gelden te beschikken

Vzr. Rechtbank Amsterdam 16 juni 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:3908 (verzoeker tegen Stichting Stemra)
Beslagrecht. Collectief beheer. Belangenafweging. Verzoeker, componist, stelt dat een muziekwerk van hem op grote schaal is verveelvoudigd op dvd's uitgegeven door Warner Brothers en dat Stemra zich onvoldoende heeft ingespannen om vergoeding daarvoor, geschat op ruim €1,8 miljoen, te incasseren. Verzoeker wil conservatoir beslag leggen ten laste van Stemra. Het is niet eenvoudig om te beoordelen wie van partijen gelijk heeft en of de vordering summierlijk deugdelijk is. In de belangenafweging weegt Stemra's belang, zodat zij vrijelijk over haar gelden kan beschikken waardoor een ongestoorde voortgang van de organisatie gewaarborgd blijft, zwaarder. Het verlof wordt geweigerd.

3.4.
In het kader van een belangenafweging overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het belang van Stemra is dat zij vrijelijk over haar gelden kan beschikken teneinde aan haar verplichtingen te kunnen voldoen. Stemra is een non-profitorganisatie met ongeveer 21.000 leden. De geïncasseerde gelden dient zij aan te wenden voor uitkering aan die leden, voor de exploitatie en handhaving van de auteursrechten van die leden en voor de dekking van haar eigen kosten. Het belang van [verzoeker] is dat hij zekerheid wil voor zijn vordering. Hij vreest namelijk dat er onvoldoende verhaal is wanneer hij (te zijner tijd) over een executoriale titel beschikt. Stemra heeft dat laatste bestreden en aangevoerd dat zij te zijner tijd aan een veroordelend vonnis kan voldoen. [verzoeker] heeft hierop zijn vrees, dat er onvoldoende verhaal is wanneer hij over een executoriale titel beschikt, niet - op welke wijze dan ook - aannemelijk gemaakt. Integendeel, volgens [verzoeker] gaan er grote geldstromen van wel honderden miljoenen om bij Stemra.

3.5.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen weegt het belang van Stemra om vrijelijk over haar gelden te kunnen beschikken waardoor een ongestoorde voortgang van de werkzaamheden binnen haar organisatie blijft gewaarborgd zwaarder dan het belang van [verzoeker] bij verkrijging van zekerheid voor zijn vordering. Niet valt in te zien dat [verzoeker] thans enig risico loopt bij het instellen van zijn vordering zonder zekerheidsstelling in de vorm van een conservatoir beslag.

Lees de uitspraak hier ECLI:NL:RBAMS:2013:3908, (pdf)

IEF 12826

Commentaar VOI©E toelichting kostennormering, CBO's nemen verantwoordelijkheid

Commentaar VOI©E, gebaseerd op 'Kostennormering en beeldvorming' en 'CBO's nemen hun verantwoordelijkheid in geschillenbeslechting'.

Kostennormering en beeldvorming
Meest opvallende punt van het uitvoeringsbesluit van 25 juni is de toelichting (red. IEF 12822) op de kostennormering, deze lijkt vooral door beeldvorming te zijn bepaald. Meer uitleg kan helpen. (...)

Suggestieve toelichting
Het is jammer dat de toelichting op de kostennormering op voorhand suggereert dat de kosten (te) hoog en onnodig zijn. “Het is niet uitgesloten dat het percentage in de toekomst wordt verlaagd” en met de kostennormering ‘in de keten’ (incasserende cbo laat verdeling over aan een verdelende cbo) “wordt beoogd onnodige kosten in de vorm van tussenliggende (verdeel)organisaties terug te dringen”. Misschien moet het percentage wel worden verhoogd en is het efficiënter om met gespecialiseerde verdeelorganisaties te werken, die er bovendien voor zorgen dat de desbetreffende groepen rechthebbenden één loket voor diverse inkomstenbronnen hebben.

Beeldvorming
Dat cbo’s niet efficiënt zouden functioneren is natuurlijk beeldvorming en wat dat betreft kan meer transparantie en uitleg de cbo’s helpen die beeldvorming te veranderen. Maar dan moeten we wel af van één 15%-norm als gegeven. Een cbo beheert geen gelden, maar beheert rechten. Deze rechten worden collectief geëxploiteerd en leveren – bij 15% kosten – voor de rechthebbenden 85% rendement op. Voor de rechthebbenden zijn dit immers netto-ontvangsten, waarvoor zij zelf geen kosten meer hoeven te maken. Er zijn niet zo heel veel bedrijven die 85% rendement maken: zo kan ook naar de kosten van een cbo worden gekeken. Bovendien leert een kijkje over de grenzen dat de meeste cbo’s een kostenniveau hebben dat onder of op het Europees gemiddelde ligt.

CBO's nemen hun verantwoordelijkheid in geschillenbeslechting

De basis voor de wettelijke geschillenregeling is gelegd met zelfregulering. Ondanks dat de wetgever de kosten toch niet evenredig over partijen verdeelt, heeft VOI©E meegewerkt aan de uitvoering van de wettelijke regeling.

Naadloze omzetting van zelfreguleringinitiatief
VOI©E is van meet af aan betrokken geweest bij het overleg met VNO-NCW / MKB-Nederland, de Stichting Geschillencommissie voor Beroep en Bedrijf (SGB) en het ministerie van V&J om goede uitvoering te geven aan de in de wet toezicht voorziene onafhankelijke geschillenbeslechting. Toen de behandeling van het wetsvoorstel langer duurde dan voorzien, is VOI©E in 2011 begonnen via zelfregulering door te starten met de Geschillencommissie Auteursrechten voor geschillen over de toepassing van tarieven. Dat is overigens de werkingssfeer van alle geschillencommissies die door de SGB worden bediend, immers de hoogte van het tarief wordt aan de markt overgelaten.
De inrichting en reglementering van deze geschillencommissie werden zo ingericht, dat deze bijna naadloos kon worden omgezet in de bij wet aangewezen geschillencommissie.

VOI©E-leden nemen hun verantwoordelijkheid
Enige, maar belangrijke, discussiepunt vormde de financiering van de zogenaamde zaakgerelateerde kosten van geschillen die over de billijkheid van het tarief gaan. Naast de rechter en – nu – de ACM, komt er een adviesmogelijkheid bij deze geschillencommissie, een advies over de billijkheid van het tarief, dat de status van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen krijgt als daartegen niet binnen drie maanden beroep wordt aangetekend bij de rechter. Samen met VNO/NCW en
MKB-Nederland vindt VOI©E dat de overheid deze kosten op zich zou moeten nemen. De staatssecretaris heeft aan Tweede en Eerste Kamer aangegeven dit standpunt niet te volgen: de kosten moesten op evenredige wijze tussen partijen worden verdeeld. Met het lage klachtengeld komen de kosten echter voor meer dan 95% voor rekening van de cbo’s en dat is toch niet evenredig te noemen.
De VOI©E-leden hebben echter hun verantwoordelijkheid genomen, nu de totale kosten begrensd zijn (220.000 euro) en eventueel benodigd duur deskundigenonderzoek wel in beginsel op 50/50-basis wordt verdeeld.
Ook dan zijn cbo’s nog bereid kleine ongeorganiseerde ondernemers te steunen, in de hoop dat de bij VNO-NCW en MKB-Nederland aangesloten branches ook hun verantwoordelijkheid nemen. Een advies over de billijkheid van een tarief gaat immers zelden over een individueel geval omdat er geen individuele tarieven zijn en een cbo gelijke gevallen gelijk behandelt. Jaarlijks zal een evaluatie plaatsvinden.

Collectieve afspraken blijven leidend
Uitgangspunt is dat de geschillencommissie een betalingsplichtige niet ontvankelijk verklaart wanneer hij niet eerst de klachtenprocedure van de collectieve beheersorganisatie heeft doorlopen. Met het doorlopen van de klachtenprocedure is bedoeld dat de procedure van het CBO-Keurmerk van VOI©E is toegepast.
De geschillencommissie is bevoegd om te oordelen over tarieven die in rekening zijn gebracht. Lopende onderhandelingen waarin nog geen tarieven zijn overeengekomen en in rekening zijn gebracht, vallen buiten de bevoegdheid van de geschillencommissie. Er kan dus geen sprake zijn van verplaatsing van geschillen van de onderhandelingstafel naar de geschillencommissie.
Is er in de branche met een representatieve organisatie een collectieve afspraak over een tarief gemaakt, dan ligt het volgens de bedoeling van de wetgever in de rede dat de geschillencommissie de hoogte van dat tarief in beginsel als billijk zal aanmerken tenzij de specifieke omstandigheden van het geval aanleiding geven tot een afwijkend oordeel.

IEF 12824

Europese Commissie antwoordt Eerste Kamer over collectief beheer en online muzieklicenties

Brief EC over Richtlijn voor collectief rechtenbeheer en multi-territoriale muzieklicentieverlening voor online toepassingen in de interne markt COM(2012)372, Kamerstukken I 2012/13, 33 444, nr. C.
Europees recht. Subsidiariteit en evenredigheid. Minimale harmonisatie. Collectief beheer. Multiterritoriale online muzieklicenties COM(2012)372. Volledige standaardisering efficiëntie en transparantie door aanpassing van regelgeving in alle lidstaten niet noodzakelijk.

Aangezien het voorgestelde rechtsinstrument een richtlijn is, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze beginselen in nationale wetgeving worden omgezet en erop toezien dat de beginselen door rechtenbeheerders juist worden toegepast. Zoals de Eerste Kamer opmerkt, heeft de Commissie een minimale harmonisatie voorgesteld en kunnen de lidstaten ervoor kiezen, als zij dat nodig achten, om strengere voorschriften voor rechtenbeheerders te hanteren of stimulerende maatregelen te treffen.

De brief:
De Commissie dankt de Eerste Kamer der Staten-Generaal voor haar advies over het voorstel voor een richtlijn betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik op de interne markt {COM(2012) 372 final} en verontschuldigt zich voor het late antwoord.

In haar advies stelt de Eerste Kamer verschillende vragen in het kader van het overleg over de richtlijn, waarop de Commissie graag wil reageren.

In haar eerste vraag wijst de Eerste Kamer erop dat de richtlijn gebaseerd is op een minimum aan harmonisatie en vraagt zij welke maatregelen de Commissie wil treffen om een zo efficiënt mogelijke uitwisseling van gedetailleerde geld- en informatiestromen te stimuleren. Bovendien vraagt de Eerste Kamer wat er kan worden gedaan om de toepassing van een vorm van standaardisering te bevorderen.

De Commissie is gebonden aan het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel. Zij mag daarom alleen regels voorstellen voor wat beter op EU-niveau kan gebeuren en mag niet verder gaan dan wat nodig is om deze doelstellingen te bereiken. De efficiëntste manier om met eerbiediging van de genoemde beginselen gelijke voorwaarden scheppen voor rechtenbeheerders in de hele EU, is de vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor goed bestuur en transparantie, dat in het bijzonder gebaseerd is op de belangrijke rol van rechthebbenden die over de middelen beschikken om toezicht te houden op het beheer van hun royalty’s.

Meer bepaald wat betreft de geld- en informatiestroom waarnaar de Eerste Kamer in haar vraag verwijst, stelt de Commissie in hoofdstuk 2 van de voorgestelde richtlijn regels voor inzake de inning en het gebruik van rechteninkomsten en inhoudingen en de verdeling van de aan rechthebbenden verschuldigde bedragen. Voorts garanderen de regels inzake transparantie en verslaglegging in hoofdstuk 5 van de ontwerprichtlijn een hoge mate van openbaarmaking door de rechtenbeheerders, in het bijzonder aan de rechthebbenden.

Op het gebied van multiterritoriale licentieverlening van onlinerechten inzake muziekwerken door auteursrechtenbeheerders, zouden de lidstaten volgens titel III van de voorgestelde richtlijn verplicht worden erop toe te zien dat rechtenbeheerders die op dit gebied actief zijn, beschikken over voldoende capaciteit om multiterritoriale licenties te verwerken (artikel 22). Titel III van de voorgestelde richtlijn zou ook voorzien in juiste en tijdige verslaglegging en facturering (artikel 25) en betaling aan rechthebbenden (artikel 26). Bovendien zouden volgens het voorstel rechtenbeheerders die actief zijn op het gebied van multiterritoriale licentieverlening van onlinerechten, vrijwillige industriële normen op internationaal of EU-niveau moeten toepassen om: muziekwerken en rechthebbenden te identificeren (artikel 22, lid 2, onder c)), de werken te registreren (artikel 24, lid 2), gebruik door commerciële gebruikers te melden (artikel 25, lid 2) en te factureren (artikel 25, lid 3).

De Commissie meent dat overeenkomstig deze bepalingen regels moeten worden ingevoerd om te garanderen dat financiële efficiëntie en transparantie worden bereikt. Na een uitvoerige effectbeoordeling achtte de Commissie een volledige standaardisering en aanpassing van de regelgeving in alle lidstaten niet noodzakelijk om de doelstellingen van de voorgestelde richtlijn te bereiken.

Aangezien het voorgestelde rechtsinstrument een richtlijn is, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze beginselen in nationale wetgeving worden omgezet en erop toezien dat de beginselen door rechtenbeheerders juist worden toegepast. Zoals de Eerste Kamer opmerkt, heeft de Commissie een minimale harmonisatie voorgesteld en kunnen de lidstaten ervoor kiezen, als zij dat nodig achten, om strengere voorschriften voor rechtenbeheerders te hanteren of stimulerende maatregelen te treffen.

Voorts brengt de Eerste Kamer de kwestie naar voren dat de richtlijn met betrekking tot de bestuursstructuur van rechtenbeheerders gebaseerd lijkt op een monistisch model, terwijl de meeste rechtspersonen in Nederland een dualistisch model hebben. In die zin vraagt de Eerste Kamer ook of de Commissie meer duidelijkheid kan verschaffen over de voorgestelde invulling van de nieuwe toezichtfunctie.

De Commissie wil er in de eerste plaats op wijzen dat zij regels wilde voorstellen die verenigbaar zijn met alle mogelijke rechtsvormen en interne structuren van rechtenbeheerders, zonder een bepaalde vorm of structuur op te leggen, met als doel een beter bestuur en meer transparantie bij rechtenbeheerders. De Commissie is ervan overtuigd dat de voorgestelde regels goed aan dualistische modellen zijn aangepast en dat deze organisatievorm bij rechtenbeheerders geenszins in vraag wordt gesteld. Behalve Nederland zijn er nog lidstaten (bijv. Duitsland of Oostenrijk) waar auteursrechtenbeheerders doorgaans volgens een dualistisch stelsel werken. Wat de toezichtfunctie betreft, kan deze gemakkelijk worden uitgevoerd door de reeds bestaande raad van toezicht in een dualistisch systeem, zodat dit in principe niet in strijd is met de bestuursstructuur van rechtenbeheerders in Nederland.

Daarnaast stelt de Eerste Kamer de kwestie van objectieve criteria voor het lidmaatschap aan de orde, zoals uiteengezet in artikel 6 van de voorgestelde richtlijn.

Het doel van deze bepaling is onder meer om alleen nog over lidmaatschapscriteria te beschikken die geen onderscheid maken tussen rechthebbenden. Criteria zoals nationaliteit of woonplaats van de rechthebbende bijvoorbeeld, zouden als niet-objectief worden beschouwd. Anderzijds zou een rechtenbeheerder alleen rechthebbenden mogen vertegenwoordigen die houder zijn van rechten in zijn eigen domein, zodat een rechtenbeheerder die auteurs vertegenwoordigt niet kan worden gedwongen om uitvoerders als leden te aanvaarden.

Het laatste punt van de Eerste Kamer heeft betrekking op de uitsluiting van interne toezichthouders van een rechtenbeheerder van artikel 9, lid 2, betreffende de verklaring inzake belangenconflicten.

De reden waarom de verklaring inzake belangenconflicten wordt beperkt tot personen die daadwerkelijk leiding geven aan de activiteiten van een rechtenbeheerder, is dat zij verantwoordelijk zijn voor het dagelijks beheer, waarbij het van het grootste belang is dat belangenconflicten worden vermeden. De Commissie acht het niet noodzakelijk om voor directeuren met een toezichthoudende functie, die niet betrokken zijn bij het dagelijks beheer maar veeleer een controlerende functie hebben, een verplichte procedure voor belangenconflicten in te stellen.

De Commissie hoopt met deze verduidelijkingen een antwoord te hebben gegeven op de vragen van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en ziet ernaar uit om de beleidsdialoog in de toekomst voort te zetten.

Maroš Šefčovič

Vicevoorzitter

IEF 12822

Uitvoeringsbesluiten toezicht die per vandaag in werking zijn

Uit de VOI©Email: De “Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten”, zoals deze nu officieel heet, treedt op 1 juli 2013 in werking. Met de publicatie van het uitvoeringsbesluit in het Staatsblad en de regeling tot aanwijzing van de geschillencommissie in de Staatscourant is het wetgevingstraject afgerond.

Het uitvoeringsbesluit van 25 juni 2013
Het uitvoeringsbesluit van 25 juni 2013 voorziet in enige uitvoeringsbepalingen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de wet. Het gaat ten eerste om het bepalen van een drempelpercentage voor de transparantienorm van de beheerskosten van collectieve beheersorganisaties: boven 15% van de incasso uitleg in jaarverslag vereist. Ten tweede wordt op basis van de afgeleide consumentenprijsindex een indexering voor tariefstijgingen vastgesteld waarbinnen geen voorafgaande toestemming van het College van Toezicht is vereist. Ten slotte is de lijst met onder toezicht gestelde organisaties geactualiseerd aan de hand van de omzetdrempel van 1 miljoen incasso over twee jaar.

Bij Besluit van 15 mei 2013 was al geformaliseerd dat de Wet van 7 maart 2013 tot wijziging van de Wet van 6 maart 2003, in werking treedt met ingang van 1 juli 2013 (met uitzondering van de aangehouden artikelen 2, vierde lid, en 21).

Regeling aanwijzing geschillencommissie van 20 juni 2013
In de Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 20 juni 2013 wordt de Geschillencommissie Auteursrechten, die in stand wordt gehouden door de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en Bedrijf (SGB), aangewezen als geschillencommissie. Tevens worden enige regels gesteld voor de procedures en werkwijze, het toezicht op het procesreglement en de financiering van de zaaksgerelateerde kosten.

Wat gaat er veranderen?
Bijna alle wettelijke voorwaarden zijn via zelfregulering reeds geregeld, waardoor er voor de huidige praktijk van cbo’s per 1 juli niet veel verandert. De invloed van het ex ante toezicht door het College van Toezicht en van de Geschillencommissie is ongewis. Lees het overzicht dat eerder in VOI©Email verscheen.

[toevoeging redactie]
Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 20 juni 2013, nr. 398467, houdende aanwijzing van de geschillencommissie zoals bedoeld in artikel 22 van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten, Stcrt 2013-17554.

Besluit van 25 juni 2013, houdende uitvoering van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten, Stb. 2013-260.

 

IEF 12809

Reproductievergoeding kan worden geheven over verhandeling van een printer of een computer

HvJ EU 27 juni 2013, gevoegde zaken C-457/11; C-458/11; C-459/11; C-460/11 (Verwertungsgesellschaft Wort; VG Wort tegen elektronicafabrikanten) - dossier - persbericht
Collectief beheer. Reproductierecht. Thuiskopie en billijke vergoeding. Tijdvak van omzetting Richtlijn 2001/29/EG. De vergoeding voor de reproductie van beschermde werken kan worden geheven over de verhandeling van een printer of een computer. De lidstaten beschikken over een ruime beoordelingsmarge om te bepalen wie de schuldenaar is van deze vergoeding die tot doel heeft de auteurs schadeloos te stellen voor de zonder hun toestemming gemaakte reproductie van hun werk.

Het Hof verklaart voor recht:

4) Het begrip „reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het reproducties omvat die worden vervaardigd met behulp van een printer en een pc, in het geval waarin deze apparaten met elkaar zijn verbonden. In dat geval staat het de lidstaten vrij een systeem in te stellen waarin de billijke compensatie wordt voldaan door degenen die beschikken over een apparaat dat op niet-autonome wijze bijdraagt tot de één geheel vormende werkwijze voor de reproductie van het werk of ander beschermd materiaal op de gegeven drager, voor zover die personen de mogelijkheid hebben de kosten van de heffing af te wentelen op hun klanten, met dien verstande dat het totale bedrag van de billijke compensatie die verschuldigd is als vergoeding van de door de auteur ten gevolge van die één geheel vormende werkwijze geleden schade, niet wezenlijk mag verschillen van het bedrag dat is vastgesteld voor de reproductie die middels één enkel apparaat wordt verkregen.

1) Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij raakt de gebruikmaking van werken en ander beschermd materiaal niet in het tijdvak tussen 22 juni 2001, datum van inwerkingtreding van deze richtlijn, en 22 december 2002, datum waarop de termijn voor omzetting daarvan verstreek.

2) In het kader van een uitzondering of beperking als bedoeld in artikel 5, leden 2 of 3, van richtlijn 2001/29 heeft een eventuele handeling waarbij een rechthebbende de reproductie van zijn werk of ander beschermd materiaal heeft toegestaan, geen invloed op de billijke compensatie, ongeacht of deze krachtens de toepasselijke bepaling van die richtlijn verplicht dan wel facultatief is voorzien.

3) De omstandigheid dat gebruik kan worden gemaakt van technische voorzieningen als bedoeld in artikel 6 van richtlijn 2001/29, kan de in artikel 5, lid 2, sub b, van deze richtlijn gestelde voorwaarde van een billijke compensatie niet doen vervallen.

4) (zie hierboven)

Vragen:

1. Moet de richtlijn bij de uitlegging van het nationale recht reeds worden toegepast op gebeurtenissen die ná het tijdstip van de inwerkingtreding van de richtlijn op 22 juni 2001, maar vóór het tijdstip van de toepasselijkheid van deze richtlijn, op 22 december 2002, hebben plaatsgevonden?
2. Gaat het bij de reproductie met een printer om een reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van de richtlijn?
3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de voorwaarden waarin de richtlijn met betrekking tot een billijke compensatie voor de beperkingen en de restricties op het reproductierecht krachtens artikel 5, leden 2 en 3 van richtlijn voorziet, tegen de achtergrond van het fundamentele recht op gelijke behandeling volgens artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ook dan vervuld zijn, indien niet de fabrikanten, importeurs en distributeurs van de printer, maar de fabrikanten, importeurs en distributeurs van een ander toestel of van een reeks andere toestellen als schuldenaars van een passende bezoldiging worden aangemerkt, op grond dat zij voor het maken van reproducties geschikte apparatuur vervaardigen?
4. Doet de omstandigheid dat overeenkomstig artikel 6 van de richtlijn gebruik van technische voorzieningen kan worden gemaakt, de bij artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn betreffende het recht op een billijke compensatie gestelde voorwaarde op zich reeds vervallen?
5. Vervallen de voorwaarde inzake een billijke compensatie (artikel 5, lid 2, sub a en b, van de richtlijn) alsook de mogelijkheid daartoe (zie punt 36 van de considerans van de richtlijn), wanneer de rechthebbenden uitdrukkelijk of impliciet met de reproductie van hun werken hebben ingestemd?

Op andere blogs:
IPKat (Copyright levies, computers and printers: court gives the final Wort)
IPWatch (Copyright Levies Can Be Imposed On Sale Of Printers, Computers, EU High Court Rules)
KluwerCopyrightBlog (On copyright levies, printers, plotters and personal computers (VG Wort v Kyocera and others))
Nederlands Juridisch Dagblad (Hof geeft EU-lidstaten ruimte vergoeding reproductie auteurswerken bij verkoop printer of pc)
SCL The IT Law Community (ECJ Supports Copyright Levy on Printers and Computers)