DOSSIERS
Alle dossiers

Vormgeving  

IEF 8759

Het ringvormige gedeelte van de ring

Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 april 2010, HA ZA 09-2833, Present Sieraden B.V. tegen (X) (met gelijktijdige dank aan Wim Maas, Banning).

Auteursrecht. Merkenrecht. Eiser Present stelt dat gedaagde middels het aanbieden van ringen met een kliksysteem  met de tekst ‘Switch & Click’ inbreuk maakt op haar auteursrecht m.b.t. tot de ring en haar merkrecht m.b.t. haar Gemeenschapswoord/beeldmerk ‘switchClick’. 

Combinatie switchclick is ‘net voldoende’ om het merk onderscheidend vermogen te geven, maar inbreuk wordt niet aangenomen. Auteursrecht eveneens aangenomen, inbreuk door foto op website. Wel verklaring voor recht dat inbreuk is gemaakt door aanbieden, maar geen verklaring voor recht dat inbreuk is gemaakt door leveren (niet aangetoond). Gedeeltelijke 1019h proceskosten, omdat de gemaakte proceskosten gedeeltelijk zijn “te beschouwen als nodeloos veroorzaakt.” In citaten:

Onderscheidend vermogen: 4.2. De beeldbestanddelen van het merk worden gevormd door een onopvallend schreefloos lettertype, het gebruik van kleine letters voor het woord ‘switch’ en hoofdletters voor het woord ‘click’, alsmede een enigszins schuine positionering. Deze bestanddelen zijn tezamen en in combinatie met het bestanddeel ‘switchclick’ bezien, net voldoende om te bewerkstelligen dat er geen sprake is van een merk dat ieder onderscheidend vermogen mist, dat uitsluitend bestaat uit tekens of aanduidingen die kenmerken van de waren beschrijven of dat uitsluitend bestaat uit tekens die in het normale taalgebruik of het bona fide handelsverkeer gebruikelijk zijn geworden. Naar het oordeel van de rechtbank is het merk van Present om die reden geldig.

Merkinbreuk: 4.4. (…) In het licht van deze afwijkingen van de onderscheidende visuele elementen van het merk en het geringe onderscheidend vermogen van het merk in zijn geheel, is de totaalindruk van de door Désir gebruikte tekens afwijkend van die van het merk. Désir gebruikt de tekens weliswaar voor ringen, waren die identiek zijn aan de waren waarvoor het merk is ingeschreven, maar door de zeer geringe mate van overeenstemming van het merk en de door Désir gebruikte tekens is er geen gevaar voor (directe of indircte) verwarring bij het in aanmerking komende publiek te duchten. Het gevorderde merkenrechtelijke inbreukverbod is derhalve niet toewijsbaar.

Auteursrecht: 4.6. (…) Daarbij zijn (in ieder geval) tevens keuzes gemaakt ten aanzien van materiaalgebruik, maatvoering en ornamentering van het ringgedeelte en het kliksysteem. Dit wordt geïllustreerd door de in deze procedure overgelegde afbeeldingen van ringen van Désir met een kliksysteem die een andere totaalindruk geven en tussen partijen ook niet in geschil zijn. De keuzes die de maker bij het ontwerp van de Present ring heeft gemaakt, met name het ronde schijfje met groef dwars op de aanzet van het kliksysteem en het overigens gladde oppervlak zonder ornamentering, zijn binnen de mogelijkheden voor het vormgeven van een ring met bedelkliksysteem voldoende talrijk om te voldoen aan het vereiste van een persoonlijk stempel van de maker.
 
Inbreuk: 4.9. Tussen partijen is in confesso dat Present auteursrechthebbende is op de in 2.4. weergegeven foto van een Present ring, alsmede dat Désir die foto op haar website openbaar heeft gemaakt. Hiermee is de inbreuk op de auteursrechten van Present op deze foto gegeven. Het verweer van Désir dat zij niet wist dat er auteursrecht op de foto rustte en wie de auteursrechthebbende was, doet daar niet aan af omdat die wetenschap geen voorwaarde voor inbreuk is.

4.11. De door Present gevorderde verklaring voor recht is derhalve toewijsbaar, voor zover deze betrekking heeft op het aanbieden van Pandora-style ringen. Daarnaast is het gevorderde verbod om inbreuk te maken op de auteursrechten van Present deels toewijsbaar, in dier voege dat het Désir verboden zal worden inbreuk te maken op de auteursrechten van Present op de Present ring en de in 2.4. beschreven foto. Voor een ruimer verbod ziet de rechtbank geen grondslag. De rechtbank zal aan dit verbod een dwangsom verbinden op de wijze als in het dictum vermeld.

Proceskosten conventie: 4.15. (…) In beginsel ligt een veroordeling van Désir in de proceskosten van Present dan ook in de rede. Echter, Désir heeft ter zitting verklaard dat zij zich in het kader van schikkingsonderhandelingen reeds voorafgaand aan deze procedure bereid heeft verklaard een onthoudingsverklaring te ondertekenen, doch dat dit aanbod niet tot een daadwerkelijke verklaring heeft geleid omdat Present wenste dat zij in een eveneens door haar aangeboden rectificatie in strijd met (aldus nog steeds Désir) de waarheid zou verklaren dat zij de gewraakte ringen had verkocht. In het licht van het feit dat de rechtbank in deze procedure de daadwerkelijke verkoop van de Pandora-style ringen niet heeft kunnen vaststellen en de afwijzing van de vordering tot rectificatie, ziet de rechtbank in het voorgaande reden om de door Present gemaakte proceskosten te beschouwen als nodeloos veroorzaakt en de proceskosten van partijen in conventie te compenseren.

Lees het vonnis hier.

IEF 8742

Het begrippenpaar ‘duidelijk verschil’

SensoGerechtshof ’s-Hertogenbosch, 6 april 2010, zaaknr. HD 200.025.612, Van Loon-Sealskin B.V. tegen Riho International B.V. (met gelijktijdige dank aan Wim Maas, Banning & Adonna Alkema, Klos Morel Vos & Schaap).

Bodem in badenzaak (zie voor eerste instantie: Rechtbank Breda, 16 juli 2008, IEF 6496). Contractueel IE-recht. Auteursrecht, modellenrecht en/of slaafse nabootsing komen niet (meer) direct ter sprake. Geschil draait om de woorden ‘duidelijk verschil’ in de onthoudingsverklaring. Mooi samengevat door het hof zelf :  “In dit geval gaat het om het begrippenpaar "duidelijk verschil". Anders dan het woord "duidelijk" suggereert, is daarmee niet aanstonds duidelijk wat met "duidelijk verschil" wordt bedoeld.” 

De rechtbank oordeelde in haar vonnis dat voor alle drie de baden gold dat er
een voldoende "duidelijk verschil" was zodat Riho niet in strijd had gehandeld met de onthoudingsverklaring. Het hof wijkt gedeeltelijk af van dit oordeel. In citaten:

4.3.6. In dit geval gaat het om het begrippenpaar "duidelijk verschil". Anders dan het woord "duidelijk" suggereert, is daarmee niet aanstonds duidelijk wat met "duidelijk verschil" wordt bedoeld.

4.3.7. Naar 's hofs oordeel kan daarbij niet worden geabstraheerd van de markt waarom het gaat. Het aantal basisvormen voor ligbaden is beperkt. Binnen die grondvormen is het aantal variaties, gelet op de functionele en technische vereisten, uiteindelijk eveneens beperkt. De door de partijen overgelegde brochures (ook van andere merken) wijzen daar ook op. Naarmate de variatiemogelijkheden geringer zijn, zal ook eerder een bepaald verschil als een "duidelijk verschil" worden aangemerkt.

(…)

4.5.2. Bedoeld begrippenkader ("onvolkomen herinneringsbeeld") is ontleend aan de IE-praktijk. Dat is echter niet direct van toepassing, omdat de onthoudingsverklaring weliswaar haar oorsprong vond in een auteursrechtelijk dispuut, doch de thans aan de orde zijnde vraag- namelijk of is gehandeld in strijd met de onthoudingsverklaring- op zijn eigen merites moet worden beoordeeld. Het gaat om het begrip "duidelijk verschil". Dat heeft het hof te toetsen, en dat kan het hof toetsen door de baden naast elkaar te bekijken. Of afnemers door een onvolledig herinneringsbeeld in verwarring zouden kunnen komen is voor de vraag of er voldoende duidelijk verschil was in de zin van de onthoudingsverklaring niet van doorslaggevende betekenis.

(…)

4.15. Het hof geeft hierna een omschrijving van de verschillen tussen de diverse baden. Daarbij zal het hof, voor zoveel mogelijk, alle verschillen benadrukken, ook de verschillen die enkel goed waarneembaar zijn indien de baden naast elkaar staan op diverse wijze worden belicht, of de verschillen die niet zichtbaar, maar wel voelbaar zijn.


(…)

4.15.6. Het hof komt tot hetzelfde oordeel als de rechtbank en als het Gerechtshof Amsterdam in het kort geding. Alle elementen, overeenkomsten en verschillen, in aanmerking genomen, en gelet op de beperkte reikwijdte van de onthoudingsverklaring, zijn de verschillen van dien aard dat sprake is van een "duidelijk verschil" als bedoeld in die verklaring. De afwijking van de Lima ten opzichte van de Arizona is ook groot genoeg om te kunnen oordelen dat zich niet de situatie voordoet als beschreven in rov. 4.9.1, voorlaatste volzin. Mitsdien handelt Riho met de Lima niet in strijd met de onthoudingsverklaring. 

(…)

4.16.2. In de voorgaande rechtsoverweging ligt besloten dat de thans aanwezige verschillen te gering zijn om gekwalificeerd te worden als een "duidelijk verschil". Mitsdien handelt Riho met de Bogota in strijd met de onthoudingsverklaring.

(…)

4.17.2. Zoals hiervoor reeds overwogen gaat het in beginsel om vergelijking tussen de nieuwe Riho-modellen en de Senso baden, niet om de oude modellen, maar komt tegen de achtergrond van een redelijke uitleg van de onthoudingsverklaring ook enige betekenis toe aan de mate van gelijkenis tussen de oude modellen van Rilio en de Senso baden en de mate van gelijkenis tussen de oude en nieuwe Riho baden. Bij de Lima beschikt het hof over een Arizona-bad, zodat die in de beschouwingen kan worden betrokken. Bij de Bogota heeft het hof geen overeenkomende eerdere versie nodig om te komen tot het hiervoor omschreven oordeel. Doch bij de Panama heeft het hof er behoefte aan om (indien dit nog ergens beschikbaar is) de eerdere versie (de Houston) zelf te bekijken.

4.17.3. Mitsdien zal het hof de zaak naar de rol venvijzen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de beschikbaarheid van een "oud" onregelmatig zeshoekig bad (Houston). Indien dit het geval is, kunnen bij gelegenheid van een nader te bepalen zitting alsnog een Senso 145, een Bogota, en een Houston naast elkaar worden getoond.

Lees het arrest hier.

IEF 8739

De vormgeving van een chatsite

Rechtbank Amsterdam, 31 maart 2010, HA ZA 09-473, Gay Group B.V. tegen [V] (met dank aan Koen Konings, Dorhout Advocaten).

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Chat-webite voor homoseksuelen, gaychat.nl, stelt dat andere chat-website voor homoseksuelen, bullchat.nl, inbreuk maakt op het auteursrecht m.b.t. tot de vormgeving van de website. Vorderingen afgewezen. Geen auteursrecht, oorspronkelijkheid onvoldoende aangetoond, geen slaafse nabootsing en geen aansprakelijkheid voor bepaalde verwijzende berichten op de website van eiser (“Well, on bullchat.nl it is free”) . Onbetwiste 1019h proceskosten. 

Auteursrecht: 4.5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Gay Group, in het licht van de gemotiveerde betwisting door V., onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat gaychat.nl een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt en dat de vormgeving van gaychat.nl destijds dus niet is ontleend aan andere, reeds bestaande chat-websites zoals chatboy.nl. Daar dit wel op haar weg had gelegen, concludeert de rechtbank dat niet is vast komen te staan dat gaychat.nl een werk is dat voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt, zodat niet kan worden geoordeeld dat sprake is van auteursrechtinbreuk door V.

Slaafse nabootsing: 4.9. De rechtbank overweegt dat van het door Gay Group gestelde onrechtmatig handelen door V. in de vorm van slaafse nabootsing alleen sprake kan zijn, indien het gaat om nabootsing van een product met voldoende onderscheidend vermogen, en hij die nabootsing zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid, evengoed een andere weg had kunnen worden ingeslagen terwijl door dit na te laten verwarring wordt gesticht. Voor onderscheidend vermogen is vereist dat het product zich uiterlijk van de andere in de handel zijnde producten onderscheidt, zodat het product een eigen plaats in de markt inneemt. Gelet op de grote mate van overeenstemming tussen gaychat.nl en de hiervoor genoemde andere chat-websites voldoet gaychat.nl hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan. Niet gebleken is dat gaychat.nl voldoende onderscheidend vermogen heeft en een eigen plaats in de markt inneemt zodat het beroep van Gay Group op slaafse nabootsing reeds om die reden wordt verworpen.

Aansprakelijkheid berichten: 4.13. De rechtbank is van oordeel dat Gay Group, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door V., onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat V. aansprakelijk is voor het (gestelde) onrechtmatig handelen van K.. Blijkens het door Gay Group overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel van bullchat.nl is bullchat eenmanszaak die wordt gedreven voor rekeing van V. Dat K. in het verleden bij bullchat.nl betrokken is geweest en V. bij zijn werkzaamheden heeft geholpen (bijvoorbeeld met het regelen van een advertentie), maakt niet dat geconcludeerd kan worden dat sprake is van een vennootschap waarin zowel V. als K. deelnemen. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet kaan worden aangenomen dat V. invloed heeft op de berichten die K. (en anderen) op gaychat.nl plaatsen. De vordering van Gay Group om een verklaring voor recht dat V. aansprakelijk is voor het (gestelde) onrechtmatig handelen van K. zal dan ook worden afgewezen. De vordering om V. te veroordelen om geen spamberichten te (doen) sturen naar (gebruikers van) gaychat.nl is gelet op het voorgaande evenmin toewijsbaar.

Lees het vonnis hier.

IEF 8738

De goede naam en reputatie van My Little Pony

Vzr. Rechtbank Rotterdam, 30 maart 2010, KG ZA 10-125, Hasbro inc. c.s. tegen Simba Toys GmbH c.s. (met dank aan Alexandra van Beelen, Trip Advocaten & Notarissen).

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. My Little Pony. Voorshands geen Nederlands auteursrecht op My Little Pony op op grond van artikel 2 lid 7 Berner Conventie. “Dat in aan deze procedure voorafgaande vergelijkbare procedures wel van auteursrechtelijke bescherming aan de zijde van Hasbro c.s. is uitgegaan, doet aan het voorgaande niet af. ”Slaafse nabootsing wordt wèl toegewezen. Geen grond voor toewijzing van de 1019h proceskosten, nu er geen sprake is van (inbreuk op) een intellectueel eigendomsrecht. 
 
Auteursrecht: 4.5.2 Uit de reciprociteitsregel van artikel 2 lid 7 van de Bmer Conventie volgt dat werken die in het land van oorsprong alleen als model zijn beschermd en dus geen auteursrechtelijke bescherming in het land van oorsprong genieten, ook in Nederland geen (verdergaande) auteursrechtelijke bescherming genieten; dat geldt ook als het, zoals in dit geval, een werk betreft dat op zichzelf naar Nederlands recht wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Hasbro C.S. heeft niet aannemelijk k gemaakt waarom zij desondanks, in weerwil van artikel 2 lid 7 Berner Conventie, toch auteursrechtelijke bescherming in Nederland zou genieten. Daarbij is in aanmerking genomen dat, als de modelrechtelijke bescherming inmiddels in de Verenigde Staten is uitgewerkt, met het systeem van de reciprociteit van artikel 2 lid 7 en het beginsel van artikel 18 van de Berner Conventie, niet goed te verenigen lijkt dat dan wel auteursrechtelijke bescherming geldt. In deze procedure wordt voorshands dan ook aangenomen dat de auteursrechtelijke bescherming waarop Hasbro c.s. haar vordering (primair) heeft gebaseerd, ontbreekt. Dat in aan deze procedure voorafgaande vergelijkbare procedures wel van auteursrechtelijke bescherming aan de zijde van Hasbro c.s. is uitgegaan, doet aan het voorgaande niet af, nu het verweer ter zake van het ontbreken van auteursrechtelijke bescherming op grond van de Berner Conventie in die procedures niet is gevoerd, zodat op dat punt niet eerder is beslist. Dat Hasbro c.s. bescherming toekomt op basis van de Nederlandse wetgeving aangaande modelbescherming heeft Hasbro c.s. niet gesteld, is ook niet gebleken en vormt ook niet de basis van haar vordering, zodat die mogelijkheid (nog daargelaten de bevoegdheid van deze voorzieningenrechter) wordt daargelaten.

4.6 Het voorgaande betekent dat, ook al kan naar Nederlands (auteurs)recht ten aanzien van My Little Pony op zichzelf worden aangenomen dat de My Little Pony's een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen, het beroep van Hasbro C.S. op auteursrechtelijke bescherming toch niet kan slagen. Het onder 1. gevorderde zal derhalve om die reden worden afgewezen.  

Slaafse nabootsing: 4.9 Voldoende gebleken is dat de My Little Pony-producten door hun kambare haren, specifieke pastelkleuren, gezichtsuitdrukking, niet natuurgetrouwe proporties, specifieke houding en bijbehorende accessoires, onderscheidend vermogen hebben. Hetgeen in het kader van het auteursrecht in het vonnis van 2007 omtrent de My Little Pony's is overwogen, geldt mutatis mutandis in dit verband nog steeds en evenzeer. De gerestylde Simba Pony's zijn voor wat betreft de algemene indruk zeer sterk gelijkend aan de My Littie Pony-pony's. Gebleken is dat beide pony-producten qua vorm, afmeting, constructie, kleur en toepassing vrijwel geheel overeenstemmen. De (geringe) verschillen zijn zichtbaar bij de ogen, oogopslag en bij Simba Pony's ingekleurde, naar achteren geplaatste oren. Deze verschillen zijn echter van ondergeschikt belang en kunnen er niet aan af doen dat de totaalindruk van beide pony's dezelfde is. Deze totaalindruk is niet anders doordat de pony van Simba in combinatie met onder meer een poppetje in één doos wordt verkocht, nu de pony niet ondergeschikt is aan het poppetje en de pony een zelfstandig speelgoedartikel vormt dat, nadat het na aankoop uit de verpak- is gehaald, ook los van het poppetje geschikt is om mee te spelen. Gelet op de grote gelijkenis tussen de pony's en de onderlinge uitwisselbaarheid van de pony's bij het gemiddelde publiek, waarvan te verwachten is dat zij de producten slechts oppervlakkig waarneemt, is verwarring tussen de pony's en de herkomst van de pony's te duchten. Dat geldt te meer nu gebleken is dat Simba haar gerestylde pony verkoopt, althans in het zeer recente verleden heeft verkocht, in een verpakking die is voorzien van een afbeelding van de door de voorzieningenrechter reeds op 30 juli 2007 wegens de grote gelijkenis met My Little Pony verboden "Little Fairy Pony”-variant. Dat deze omstandigheid het gevolg zou zijn van een fout die inmiddels al zou zijn hersteld, is onvoldoende duidelijk geworden en maakt het oordeel overigens niet anders.

4.9.2 Bij voormeld oordeel is meegewogen dat Simba andere keuzes had kunnen maken zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid van haar pony's. Ter zitting zijn verscheidene speelpony's/paarden getoond waarbij geen gevaar voor verwarring te duchten valt, zonder dat naar het zich liet aanzien aan de deugdelijkheid, en bruikbaarheid van het product als speelgoed voor (voorname1ijk) kleine meisjes, afbreuk is gedaan. Voorshands wordt dan ook aangenomen dat Sirnba de mogelijkheid heeft om een andere dan de onderhavige Little Fairy Pony te produceren zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van haar product. Nu Simba zulks heeft nagelaten, is voldoende aannemelijk dat er sprake is van ongeoorloofd slaafse nabootsing vanwege het stichten van nodeloze verwarring tussen de My Little Pony-pony’ s en de Simba Pony's; Simba maakt &dij op ongeoorloofde wijze mede gebruik van de goede naam en reputatie van My Little Pony en daarmee indirect van de marketinginspanningen m Hasbro C.S. Zodoende wordt dan ook aangenomen dat Simba en Toy Team door het faciliteren van de import en daarmee het verhandelen van de Simba Pony's onrechtmatig jegens My Little Pony heeft/hebben gehandeld. Dat dit schade oplevert als door Hasbro c.s. gesteld, is voorshands aanmerkelijk. Overigens speelt in het vorenstaande geen rol de suggestie van Hasbro C.S., die zij in het geheel niet heeft onderbouwd, dat de Little Fairy Pony's niet veilig zouden zijn.

Lees het vonnis hier.

IEF 8732

Mede ter voorkoming van verrassingsbeslissingen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 maart 2010, HA ZA 08-1897, Firma Hauck GmbH & Co. KG tegen Stokke A.S. c.s.

Auteursrecht Tripp Trapp zaak. Tussenvonnis. Geschil over de nieuwe Alpha kinderstoel van Hauck (zie Gerechtshof ’s-Gravenhage, 17 november 2009, IEF 8503, voor de oude Alpha stoel). Aanhouding.

3.1. Na de in deze zaak gehouden comparitie van partijen maar vóór vonniswijzing heeft de rechtbank kennis genomen van het arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage in de zaak tussen Stokke c.s. enerzijds en Fikszo en H3 Products anderzijds (30 juni 2009, zaaknummer 105.006.685/01, IEF 8029; Iept20090630). Die zaak ziet op een andere gestelde inbreuk (de Bambino-kinderstoel) dan in casu (de New Alpha-kinderstoel). In het arrest komen evenwel rechtsvragen en feitelijke vragen aan de orde welke in hoge mate overeenkomen met de vragen die in onderhavige procedure van belang zijn, waaronder die naar de beschermingsomvang van de Tripp Trapp en de vraag welke de beschermde trekken daarvan zijn.

3.2. De rechtbank is van oordeel dat, indien het arrest ten tijde van de comparitie van partijen beschikbaar zou zijn geweest, partijen het arrest zonder meer in het debat zouden hebben betrokken. Mede ter voorkoming van verrassingsbeslissingen is dit aanleiding voor de navolgende tussenbeslissingen.

4.1. De rechtbank ziet aanleiding partijen in de gelegenheid te stellen zich in verband met de onderhavige zaak over het arrest bij akte uit te laten. Eerst zal Hauck daartoe in de gelegenheid worden gesteld, waarna Stokke bij antwoord-akte mag reageren.

4.2. De rechtbank acht in dit verband met name van belang dat partijen hun visie geven over r.o. 9. van het arrest waar het gerechtshof in het bijzonder als oorspronkelijk aan de Tripp Trapp beschouwt de schuine staanders waarin alle elementen van de kinderstoel – de rugleuning, de zitting en de voetenplank – zijn verwerkt, alsmede over r.o. 13. en r.o. 15. t/m 17.

Lees het vonnis hier

IEF 8726

De koraalvaas

Vzr Rechtbank Leeuwarden, 29 maart 2010, KG ZA 10-76, X Decor B.V. tegen Norman Trapman (met dank aan Frank van ’t Geloof, Adriaanse De Meijer Advocaten).

Auteursrecht. Interpretatie en omvang van een ex parte-bevel. Executiegeschil. Na eerdere ex parte procedure in december 2009, waarin de voorzieningenrechter oordeelde dat de Madridvazen van X Decor inbreuk maakten op de auteursrechten van Trapman m.b.t. de Koraalvaas, constateert Trapman dat X Decor op een beurs weliswaar niet de Madridvazen, maar wel drie andere overeenstemmende vazen aanbiedt. Trapman vordert dwangsommen en legt daartoe uiteindelijk executoriaal beslag, dat uitgewonnen wordt. X Decor betwist de rechtmatigheid van de invordering van de dwangsommen (de inhoud van het ex parte-bevel wordt niet betwist). De voorzieningenrechter oordeelt dat het ex parte-bevel is overtreden, nu de  aangeboden vazen ook inbreuk maken op hetzelfde auteursrecht van Trapman. Geen matiging van dwangsommen omdat het bevel voldoende duidelijk was en al bekend bij X Decor.

4.4. Het voorgaande neemt niet weg dat om te kunnen beoordelen of X Decor met het tonen van de muurvazen op de beurs in Gorinchem het ex part bevel van 16 december 2009 heeft overtreden, de voorzieningenrechter deze handelswijze van XDecor moet toetsen aan de inhoud van het gegeven ex part bevel, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij deze uitleg neemt de voorzieningenrechter het doel en de strekking van het ex part bevel tot richtsnoer terwijl het bevel daarnaast wordt geacht niet verder te strekken dan tot het daarmee gestelde doel. Nu het ex partebevel ziet op een verbod van algemene strekking, wordt slechts overtreding van dat verbod aangenomen wanneer in ernst niet kan worden betwijfeld dat de desbetreffende handelingen inbreuken als door de rechter verboden opleveren.

4.9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de muurvaas van X Decor in zodanige mate de hiervoor omschreven auteursrechtelijke beschermde trekken van de koraalvaas vertoont, dat de totaalindruk die de muurvaas maakt zodanig overeenkomt met die van de koraalvaas dat de totaalindrukken die de beide werken maken te weinig verschillen voor het oordeel dat de muurvaas als een zelfstandig (nieuw) werk kan worden aangemerkt. Dat desondanks sprake zou kunnen zijn van een zelfstandige schepping is gesteld noch gebleken. Dit brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat niet alleen sprake is van het herkenbaar overnemen van auteursrechtelijke beschermde trekken, maar eveneens van ontlening. X Decor heeft derhalve met het tonen van de drie muurvazen op de beurs te Gorinchem aan potentiële afnemers het haar opgelegde ex partebevel overtreden waarmee X Decor dwangsommen heeft verbeurd.

4.13. Nog daargelaten dat het hier niet om een overeengekomen boetebeding gaat, maar om een door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsom, is de voorzieningenrechter van oordeel dat op basis van de ten tijde van dit kort geding voorhanden zijnde informatie niet aannemelijk is dat in een bodemprocedure tegen X Decor deze dwangsom zal worden gematigd. De voorzieningenrechter oordeelt daartoe doorslaggevend dat het ex partebevel aan X Decor al was betekend toen zij op de beurs in Gorinchem de muurvazen verhandelde. X Decor was derhalve toen al bekend met de ruime inhoud van het ex partebevel en daarmee bekend met zowel de auteursrechten van Trapman op de koraalvaas als met de aan het bevel verbonden dwangsommen. De vordering tot matiging van de dwangsommen zal dan ook worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8723

De tot uitdrukking gebrachte wil van partijen

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 maart 2010, KG ZA 10-88, Stichting Depositofonds CUVO & Coöperatieve Uitvaartvereniging “De Volharding” tegen Cuvo B.V. c.s. (met dank aan Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Logo. Uiteengelopen samenwerking in de uitvaartbranche. Eiser de Volharding  (Depositofonds & De Vereniging) en gedaagde Cuvo en betwisten het auteursrecht op een 32 jaar oud logo. Auteursrecht berust volgens de voorzieningenrechter bij eiser De Vereniging en niet bij eiser het Depositofonds (zoals eisers gezamenlijk uitdrukkelijk stellen) en de inbreukvordering van eiser kan derhalve daarom al niet worden toegewezen. Uit de ten overvloede blijkt echter dat het auteursrecht sowieso is overgedragen aan gedaagde Cuvo. Niet betwiste 1019h proceskosten: €20.050,50.

4.3. Op grond van deze producties is niet aannemelijk dat het Depositofonds rechthebbende op het auteursrecht is. Vooralsnog is er integendeel vanuit te gaan dat de Vereniging auteursrechthebbende is geweest tot in ieder geval de oprichting van Cuvo. De stelling van de Volharding dat de kosten van het ontwerp van het logo door het Depositofonds zijn gedragen en dat om die reden het Depositofonds als auteursrechthebbende moet worden aangemerkt, doet daar niet aan af. Ook al zou het Depositofonds de kosten hebben betaald, daarmee is zij nog geen auteursrechthebbende geworden.

4.4. Nu de Volharding zich uitdrukkelijk heeft beperkt tot de stelling dat het auteursrecht bij het Depositofonds ligt - naar mag worden aangenomen omdat Cuvo zich op het standpunt heeft gesteld dat bij de oprichting alle activa waaronder het auteursrecht zijn ingebracht - leidt reeds het voorgaande tot afwijzing van de vorderingen.

4.5. Echter, ook indien moet worden aangenomen dat de Vereniging auteursrechthebbende is, kunnen de vorderingen niet worden toegewezen. Voor zover daarover enige twijfel zou bestaan, blijkt uit de hiervoor onder 2.1.2 weergegeven passages uit de akte van inbreng voldoende dat deze inbreng ook betrekking had op rechten als het onderhavige auteursrecht. Vooralsnog wordt geoordeeld dat met deze akte het auteursrecht is overgedragen aan Cuvo, ook al ontbreekt, wals de Volharding heeft aangevoerd, de in de akte bedoelde beschrijving van activa en passiva. Deze beschrijving lijkt te zijn opgenomen in verband met de waardering van de inbreng. In ieder geval doet het niet af aan de in de akte tot uitdrukking gebrachte wil van partijen om alle activa van de uitvaartonderneming in te brengen. Daartoe behoort voorshands oordelend uiteraard ook het auteursrecht op het gebruikte logo.

Lees het vonnis hier. Zie ook: Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 12 november 2009, IEF 8346 (CUVO /UBN).

IEF 8722

Tunieken

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 26 maart 2010, KG RK 10-815, Vlisco B.V. tegen V&D B.V. (met dank aan Catrien Noorda, Howrey)

Auteursrecht. Ex parte beschikking m.b.t. tot dessins voor stoffen. Eiseres Vlisco is producent van exclusieve geverfde en bedrukte exotische stoffen en stelt dat V&D een door Vlisco ontworpen dessin gebruikt op tunieken, die door V&D in een advertentie voor een ‘aanstaande stuntverkoop’ worden aangeboden. Verzoek toegewezen.

2.2. Naar voorlopig oordeel komen het dessin van Vlisco op de in het verzoekschrift aangegeven gronden in aanmerking om als werk in de zin van de Auteurswet te worden beschouwd. Gelet op de mate van overeenstemming die blijkt bij een vergelijking van het ontwerp van Vlisco en de in het huis-aan-huisblad van V&D afgebeelde tuniek, moeten de door V&D aangeboden tunieken voorshands worden aangemerkt als een verveelvoudiging van het dessin van Vlisco, zodat sprake is van inbreuk op het auteursrecht van Vlisco. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift onder randnummer 9 en 10 is aangevoerd, is voldoende aannemelijk dat uitstel onherstelbare schade voor verzoekster zal veroorzaken.

Lees de beschikking hier.

IEF 8702

Inbreukmakende radio’s

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, Ex parte beschikkingen van 18 februari, 24 februari en  12 maart 2010, KG RK 10-429/483/650, Tangent A/S tegen CS.

Merkenrecht. Auteursrecht. Drietal ex parte beschikkingen m.b.t. namaakradio’s. Tangent stelt dat gedaagde inbreuk heeft gemaakt op haar merkrechten auteursrechten m.b.t. de vormgeving van radio’s. 18 februari: Ex parte beslag tot afgifte toegewezen (‘bij oproeping om gehoord te worden, zal hij (zoals overigens iedere beslagdebiteur) zeker ervoor zorgen dat de in beslag te nemen goederen onvindbaar zijn, aldus het verzoekschrift). Vzr. verbindt aan het beslagverlof de voorwaarde dat de eis in de hoofdzaak in de zin van artikel 700 lid 3 Rv wel wordt ingesteld na betekening van het beslag. 24 februari: Inbreukverbod Gemeenschapsmerken. 12 maart: Verzoek tot ex parte bevel tot noemen leverancier afgewezen:

2 .2. Het verzoek zal worden afgewezen omdat nog afgezien van de vraag of een bevel op grond van artikel 1019e Rv meer zou kunnen inhouden dan een verbod op inbreuk, het in ieder geval geen basis biedt voor een bevel aan X. X is ten aanzien van de gevreesde voortgezette inbreuk niet als inbreukmaker aan te merken.(..) 

2.3. Mr Den Hertog heeft slechts kenbaar gemaakt dat Tangent belang heeft bij een spoedige opgave door X van de naam en het adres van de Duitse leverancier en dat Tangent niet tot 15 april 2010, de datum waarop het kort geding tussen Tangent en X zal plaatsvinden, zal kunnen wachten.  

2.4. Het geplande kort geding dient echter om een voorlopige voorziening te treffen anticiperend op de bodemprocedure, indien voorlopig voldoende vast komt te staan dat X inbreuk heeft gepleegd. In een dergelijke procedure kunnen de nevenvorderingen eventueel aan bod komen. Een ex parte is daar naar haar aard niet voor bedoeld.

Lees de beschikkingen hier, hier en hier.

IEF 8693

Een eigen intellectuele schepping

Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, 22 maart 2010, zaak-/rolnummer: 167427 / KG ZA 10-55, Bi-Wear Clothing Company B.V. tegen V. en De Culinaire Makelaar B.V. (met dank aan Remco van Leeuwen, Van Doorne)

Auteursrecht. Wanprestatie. Koksbuizen. Kort geding met conclusie van antwoord. De Bi-Wear collectie is een auteursrechtelijk beschermd werk en de ‘Chefs-Fashion’ collectie van De Culinaire Makelaar maakt daarop inbreuk. Verstrekken van een verklaring m.b.t. de NAW-gegevens van de producent van de Chefs-Fashion collectie toegewezen. Geen substantiëringsplicht in kort geding na conclusie van antwoord. Gedeeltelijke compensatie proceskosten wegens afwijzen nevenvorderingen.

(Inbreuk) auteursrecht:  4.6. Gelet op de betwisting van V. c.s., dient eerst beoordeeld te worden of de Bi-Wear-collectie een werk is dat auteursrechtelijke bescherming geniet. Hiervoor is vereist dat het werk 'een eigen, oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt'. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de ontwerpen en patronen van de Bi-Wear-collectie oorspronkelijk, in die zin dat zij een eigen intellectuele schepping zijn van Bi-Wear en de patroontekenaarster. Voorts draagt de collectie het persoonlijk stempel van de maker, nu de vorm van het ontwerp en de patronen van de kledingstukken het resultaat is van menselijke arbeid en voldoende creatieve keuzes kent. Deze creatieve keuzes betreffen niet uitsluitend het ontwerp, maar ook het toegepaste materiaal: de fournituren (zoals banden, linten, elastiek, knopen en sluitingen, ritsen, garen en applicaties) en de stoffen/dessins. V. c.s. stelt weliswaar terecht dat een aantal elementen in de kokskleding uit de Bi-Wear-collectie functioneel noodzakelijk is (zoals het gebruik van drukknopen) en/of een standaardmodel betreft (bijvoorbeeld een 'double breasted' koksbuis of een koksbuis met een blinde sluiting), maar ook voor deze elementen geldt dat bij de Bi-Wear-collectie vervolgens creatieve keuzes zijn gemaakt bij de uitvoering daarvan. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat de Bi-Wear-collectie een auteursrechtelijk beschermd werk is.

4.8 Uit het voorgaande volgt dat De Culinaire makelaar met het verhandelen van de Chefs-Fashion collectie inbreuk maakt op de auteursrechten van Bi-Wear. De vraag of sprake is van slaafse nabootsing en/of wanprestatie kan derhalve onbeantwoord blijven.

Substantiëringsplicht: 4.4 Bi-Wear heeft gesteld dat V. c.s. nu hij ervoor gekozen heeft om voorafgaande aan de zitting een conclusie van antwoord over te leggen op grond van artikel 128 lid 3 Rv dient te voldoen aan zijn substantiëringsplicht. Omdat hij dit nagelaten heeft, vervalt zijn recht om op de zitting nog materiële verweren op te werpen. V. c.s. heeft gesteld dat het nemen van een conclusie van antwoord in een kort geding procedure niet verplicht is. De daarvoor geldende beperkingen zijn dus niet aan de orde. Bovendien heeft V. c.s. in de conclusie van antwoord aangekondigd dat hij de materiële verweren op de zitting zou voeren, zodat Bi-Wear daarvan op de hoogte was.

4.5. De voorzieningenrechter volgt Bi-Wear niet in haar standpunt, nu dit niet verenigbaar is met de aard van de procedure in kort geding. De gedaagde in deze procedure kan immers pas bij het uitroepen van de zaak ter terechtzitting in het geding verschijnen, zodat hij niet eerder verweer kan voeren (en/of een conclusie van antwoord kan nemen). Dat V. c.s. voorafgaand aan de voorzieningenrechter en de wederpartij een conclusie van antwoord heeft toegezonden waarin hij een deel van zijn verweer heeft weergegeven, maakt dit niet anders.

1019h Proceskosten V.: 4.16. Bi-Wear zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van V. zullen worden begroot op nihil, nu zijn raadsman ook verweer heeft gevoerd namens De Culinaire Makelaar en niet aannemelijk is dat V. extra kosten heeft gemaakt, omdat Bi-Wear haar vorderingen ook jegens hem heeft ingesteld.

Proceskosten De Culinaire Makelaar: 4.17. Bi-Wear heeft gesteld dat de door haar advocaat gemaakte kosten tot en met 24 februari 2010 EUR 24.578,62 bedragen. De hoogte van deze kosten wordt door V. c.s. betwist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient "De Richtlijn Indicatietarieven in IE zaken" als uitgangspunt te worden genomen bij de bepaling van de proceskosten. Het bij deze kortgedingprocedure behorende indicatietarief is EUR 15.000,00 (overige korte gedingen). Nu vrijwel alle nevenvorderingen van Bi-Wear zullen worden afgewezen, zullen de proceskosten voorts worden gecompenseerd in die zin dat De Culinaire Makelaar de helft van de kosten van Bi-Wear dient te vergoeden."

Lees het vonnis hier.