Alle rechtspraak  

IEF 10488

Recht op privé-leven en vergelijkbaar met briefgeheim

Hof 's-Gravenhage 15 november 2011, LJN BU4306 (Nationale Stichting  tot Exploitatie van Casinospelen in Nederland tegen MR)

Met gelijktijdige dank aan Jurian van Groenendaal, Boekx advocaten.

In navolging van IEF 10401. Hoger beroep in kort geding. Rechtspraak.nl: Vordering Holland Casino jegens ex-werknemer tot verbod publicatie van een boek met informatie in strijd met geheimhoudingsbeding in vaststellingsovereenkomst; vordering Holland Casino op grond van artikel 843a Rv tot ter beschikking stellen van het manuscript van dat boek.

Persrecht. Ambtshalve aanvulling van de gronden: zolang het voltooide boek niet is gepubliceerd, valt het onder artikel 8 EVRM, bescherming van het recht op privé-leven, vergelijkbaar met briefgeheim.

5.4 Uit het hiervoor onder 4.10 overwogene blijkt dat, indien in hoge mate aannemelijk is dat [geïntimeerde] het geheimhoudingsbeding dreigt te overtreden, een beperking van diens vrijheid van meningsuiting in de vorm van een preventief publicatieverbod tot de mogelijkheden behoort, met name wanneer door overtreding van dat beding zwaarwegende belangen dreigen te worden aangetast. In hoger beroep is duidelijk geworden dat het geheimhoudingsbeding dient ter waarborg van belangen die in elk geval voor een deel als zwaarwegend moeten worden aangemerkt. Het is dus niet zo dat, zoals de voorzieningenrechter kennelijk tot uitgangspunt heeft genomen, in een geval als het onderhavige vrijwel geen ruimte zou bestaan voor een preventief publicatieverbod. Dat hangt er met name vanaf hoe aannemelijk de dreigende overtreding van het geheimhoudingsbeding is. De inzage-vordering strekt ertoe om gegevens te verkrijgen waarmee de aannemelijkheid daarvan kan worden gestaafd. Hiermee komt tevens de overweging van de voorzieningenrechter, dat inzage vooraf indirect tot een ontoelaatbare belemmering van de vrijheid van meningsuiting leidt, op losse schroeven te staan; uit de inzage kan namelijk blijken dat in hoge mate aannemelijk is dat het geheimhoudingsbeding dreigt te worden overtreden, in welk geval een belemmering van de vrijheid van meningsuiting in de vorm van een preventief publicatieverbod mogelijkerwijs toelaatbaar is. Nu de steekwoorden in het bericht van [geïntimeerde] op Facebook van 21 augustus 2011 te 11.03 uur althans enig aanknopingspunt bieden voor de inzage-vordering van Holland Casino kan deze bezwaarlijk worden afgedaan als een ‘fishing expedtion’. De overweging van de voorzieningenrechter in rov. 4.6.3 van het vonnis, dat bewijs is geleverd zodra het boek is gepubliceerd, kan niet bijdragen aan het oordeel dat Holland Casino geen rechtmatig belang heeft bij de inzage-vordering waarmee immers juist een maatregel vóór de publicatie is beoogd. In zoverre zijn de grieven 3 t/m 5 van Holland Casino dus terecht voorgesteld.

5.5 In hoger beroep is door Holland Casino echter – terecht – niet bestreden dat, zoals in rov. 4.6.4 van het vonnis is overwogen, de wetenschap dat een tekst van tevoren zal worden bekeken leidt tot ongewenste terughoudendheid bij de schrijver. Van toewijzing van een vordering op grond van artikel 843a Rv in dit soort gevallen gaat dus een ‘chilling effect’ uit waardoor het recht op vrije meninguiting de facto wordt beperkt. De bij de vraag of deze beperking geoorloofd is aan te leggen noodzakelijkheids-/evenredigheidstoets brengt met zich dat ten minste aannemelijk moet zijn dat sprake is van een (dreigende) aantasting van zwaarwegende belangen. Omdat het ‘chilling effect’ van een mogelijke artikel 843a Rv-vordering een minder vergaande beperking van de vrijheid van meningsuiting oplevert dan een preventief publicatieverbod, vergt het noodzakelijkheids-/evenredigheidscriterium niet dat in het kader van artikel 843a Rv dezelfde strenge eisen aan de aannemelijkheid van de (dreigende) belangenaantasting worden gesteld als bij een preventief publicatieverbod (zie rov. 4.10). Uit het onder 4.12 overwogene volgt evenwel dat ook niet in voldoende mate aannemelijk is geworden dat vertrouwelijke informatie dreigt te worden geopenbaard en/of de reputatie of rechten van anderen dreigen te worden geschonden om in dit geval op de voet van lid 2 van artikel 10 een inzage-bevel gerechtvaardigd te achten. Holland Casino heeft bij haar vordering A derhalve (wel belang maar) geen rechtmatig belang, althans er is sprake van een gewichtige reden in de zin van artikel 843a lid 4 Rv.

5.7   Naar aanleiding van deze stellingen van [geïntimeerde] wordt – ambtshalve de rechtsgronden daarvan aanvullend – overwogen dat het schrijven van een boek en de beslissing om het manuscript, of het reeds voltooide boek zolang het niet is gepubliceerd, al dan niet aan een ander ter beschikking te stellen privé-aangelegenheden zijn die onder de bescherming van het recht op privé-leven van artikel 8 EVRM vallen. Het betreft hier een recht dat vergelijkbaar is met het recht op briefgeheim/‘respect for correspondence’ waarover uitvoerige op artikel 8 EVRM gebaseerde rechtspraak van het EHRM bestaat. De inzage-vordering van Holland Casino strekt tot inmenging in [geïntimeerde]’s recht op privé-leven, waarbij nog wordt gewezen op het hiervoor onder 4.7 overwogene. Een dergelijke inmenging is ingevolge lid 2 van artikel 8 EVRM alleen geoorloofd wanneer dat noodzakelijk is in een democratische samenleving voor – voor zover hier relevant – de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Aangezien het recht om zelf te beslissen of een nog niet gepubliceerd boek aan een ander ter beschikking wordt gesteld, als een fundamenteel aspect van het recht op privé-leven moet worden beschouwd, moeten aan de noodzaak/proportionaliteit van de inmenging stringente eisen worden gesteld. Daaruit volgt dat, wil een inmenging geoorloofd zijn, met een grote mate van zekerheid moet kunnen worden aangenomen dat daadwerkelijk rechten of vrijheden van anderen (dreigen te) worden geschonden. Gezien het onder 4.12 overwogene is aan deze eis – waarover partijen hebben gedebatteerd (zie de rovv. 4.1 en 4.12) – niet voldaan. Dat betekent dat een maatregel die met zich brengt dat [geïntimeerde] gedwongen wordt het manuscript of de drukproef van zijn boek aan Holland Casino ter beschikking te stellen, de toets aan artikel 8 EVRM niet kan doorstaan. Ook om deze reden heeft Holland Casino geen rechtmatig belang bij haar daartoe strekkende vordering, althans is sprake van een gewichtige reden als bedoeld in artikel 843a lid 4 Rv.

Lees het arrest hier (LJN / pdf / grosse)

IEF 10486

Toetreding tot conventie van Raad van Europa

Brief regering; aanbieding geannoteerde agende en verslag Informele Ministersbijeenkomst over Cultuur en Audiovisuele Zaken Kamerstukken II, 2011-2012, 21 501-34, nr. 173

p. 12. Toetreding van de Europese Unie tot de conventie van de Raad van Europa over bescherming van audiovisuele diensten op basis van voorwaardelijke toegang – aannemen raadsbesluit

 De Raad zal een besluit nemen over toetreding van de Europese Unie tot de conventie van de Raad van Europa omtrent bescherming van audiovisuele diensten op basis van voorwaardelijke toegang. Het gaat om bescherming van betaalde audiovisuele diensten tegen inbreuken op het auteursrecht (piraterij), bijvoorbeeld door fraude met ‘smart cards’.

Tijdens de onderhandelingen is langdurig gediscussieerd over de juiste juridische basis voor toetreding en over de vraag of het hier om een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie betrof of (ook) om bevoegdheden op het niveau van de lidstaten. Uiteindelijk is gekozen voor een gemengd akkoord. Dit betekent dat zowel de Europese Unie (in persoon van de Europese Commissie) als de EU lidstaten de conventie zullen moeten ondertekenen, waarbij de ondertekening van de lidstaten zich beperkt tot enkele bepalingen die nog geen onderdeel zijn van EU wet- en regelgeving.

14 e.v. Verslag Informele EU-bijeenkomst Cultuur en Audiovisuele zaken 
Op 9 september 2011 werd in Wroclaw in Polen tijdens een Informele ministersbijeenkomst vergaderd over de uitdagingen van het toegankelijk maken van Europese digitale erfgoed. De bewindslieden kregen de volgende vragen voorgelegd. 
1. Hoe kan financiering voor digitalisering van erfgoed op nationaal en Europees niveau worden verzekerd? Welke voorwaarden zouden moeten gelden indien private partijen betrokken zijn bij digitaliseringsprojecten? Hoe kunnen Europese structuurfondsen worden ingezet? 
2. Dienen gedigitaliseerde werken en/of metadata op Europeana en nationale websites beschikbaar te zijn voor hergebruik door derden? 
3. Wat zijn auteursrechtelijke en andere knelpunten voor digitalisering en digitale distributie van audiovisuele werken in Europa? 
4. Welke wettelijke en andere maatregelen kunnen worden genomen om audiovisueel erfgoed digitaal toegankelijk te maken op nationaal en Europees niveau?

Discussievraag 1 en 2 
Eurocommissaris Vassiliou gaf aan dat de lidstaten zelf de kosten moeten dragen van grootschalige digitaliseringsprojecten. Bijdragen van de Commissie zijn slechts aanvullend. Vassiliou riep lidstaten wel op waar mogelijk gebruik te maken van structuurfondsen. Vassiliou onderstreepte verder dat culturele werken waarop geen auteursrecht meer berust, ook als gedigitaliseerd object in het publieke domein thuishoren. Metadata van objecten moeten eveneens vrij beschikbaar zijn. Bij publiek-private samenwerking moeten deze uitgangspunten overeind blijven.
Nederland sprak steun uit voor de voortzetting van Europeana. Europeana bevordert samenwerking van archieven, musea en bibliotheken rondom een gemeenschappelijke ICT infrastructuur. Samenwerking met bedrijven is volgens Nederland belangrijk. Bedrijven kunnen digitaal erfgoed onderdeel maken van aantrekkelijke diensten voor onderwijs, toerisme, media en videogames. Dit vereist aggregatie van grote hoeveelheden data, onder meer in Europeana. Hergebruik van erfgoeddata moet volgens Nederland niet per se gratis zijn; vergoedingen vormen een welkome bijdrage in de financiering van digitale ontsluiting van erfgoed.

Discussievraag 3 en 4 
Commissaris Vassiliou komt begin 2012 met een voorstel voor een herziene aanbeveling (van de Raad en het Parlement) over uitdagingen en kansen voor de Europese filmindustrie in het digitale tijdperk. Eurocommissaris Barnier (interne markt) noemde de diverse initiatieven van de Commissie op het gebied van auteursrecht.

  • Het voorstel voor een richtlijn over verweesde werken van 24 mei 2011.
  • Het groenboek over online distributie van audiovisuele werken, van 13 juli 2011.
  • Een voorstel over grensoverschrijdende aspecten van collectief rechtenbeheer, gepland voor begin 2012.

Nederland sprak steun uit voor de voorgestelde richtlijn voor verweesde werken, maar signaleerde ook dat diligent search1 bij grootschalige digitalisering geen uikomst biedt. Erfgoedinstellingen moeten ruimte houden om voor online openbaarmaking van verweesde werken zogenoemde “verruimde collectieve licenties” te sluiten met organisaties van rechthebbenden.

IEF 10482

Architect is niet geconsulteerd

Rechtbank Rotterdam 3 november 2011, LJN BU4071 (eisers tegen College B&W Schiedam en vergunninghouder)

Bestuursrecht. Dakopbouwvergunning zonder consultatie architect. Het College van B&W van gemeente Schiedam verleent ontheffing voor het plaatsen van een dakopbouw op een bestaande garage. Eisers hebben bezwaar gemaakt, mede op auteursrechtelijke gronden (architect zou niet zijn geconsulteerd). Er is geen sprake van een evident privaatrechtelijke belemmering en de burgerlijke rechter is de eerst aangewezene om auteursrechtschending (lees: schending van persoonlijkheidsrechten) vast te stellen. Dit kan echter niet leiden dat B&W niet tot de verleende ontheffing had kunnen komen. Vordering wordt, evenals de kort geding rechter reeds had besloten, afgewezen.

r.o.2.3.4.1. (...) [Eisers] wijzen er verder op dat de auteursrechthebbende architect die de woningen heeft ontworpen, niet is geconsulteerd en dat deze architect evenzeer tegen de geplande opbouw bezwaren heeft.

2.3.4.2 (...) Het betoog vanar eisers dat de architect die de woningen heeft ontworpen, ten onrechte niet is geconsulteerd en dat deze architect evenzeer tegen de dakopbouw bezwaren heeft, kan niet leiden tot het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid de ontheffing heeft kunnen verlenen. Voor verweerder bestaat geen rechtsplicht bij de beoordeling van het verzoek om een ontheffing de oorspronkelijke architect van het in geding zijnde bouwwerk te raadplegen. Voor zover er al – vanwege schending van het auteursrecht van de architect – een privaatrechtelijke belemmering zou zijn, overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 april 2010, LJN BM2614) voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een ontheffing in de weg staat, slechts aanleiding is wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat van een evidente privaatrechtelijke belemmering sprake is. De burgerlijke rechter is de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of het auteursrecht van de architect geschonden zou zijn.

IEF 10459

WINAp-bestanden

Rechtbank 's-Gravenhage 9 november 2011, HA ZA 09-3039 (KNMP tegen ID/Farma B.V.)

Auteursrecht. Licentie. Onrechtmatig handelen. Zeer casuïstische zaak. Enkele citaten gevolgd door ingekort dictum, uitgebreide samenvatting volgt later:

Impliciete licentie WINAp-bestanden?
4.1. De kern van hetgeen partijen verdeeld houdt betreft de vraag of partijen met inachtneming van het Haviltexcriterium redelijkerwijs over en weer dienden te begrijpen dat sprake was van een stilzwijgende (duur)(licentie) overeenkomst voor het aanleveren van WINAp bestanden, zoals Id/farma aanvoert, maar KNMP gemotiveerd betwist. Dat wil zeggen:
een stilzwijgende overeenkomst die los stond van de met wederzijdse instemming op termijn van 2 jaar beëindigde KOMBI/rom IV overeenkomst. De rechtbank beantwoordt die vraag – evenals het hof voorshands deed in hoger beroep van het kort geding en anders dan de voorzieningenrechter van deze rechtbank op basis van de toen door partijen betrokken stellingen deed – ontkennend. Daarvoor is het navolgende redengevend.

Geldige beëindiging G-standaard licentie?
4.6. In het verlengde van de in 4.1 gestelde kernvraag ligt de volgende: Is de Gstandaard licentie geldig beëindigd door KNMP door opzegging op termijn van 3 maanden bij brief van 27 april 2007 tegen 1 augustus 2007? Die vraag beantwoordt de rechtbank – evenals het hof dat voorshands in hoger beroep van het kort geding deed – bevestigend,
waartoe als volgt wordt overwogen.

5.1. verklaart voor recht dat Id/farma onrechtmatig heeft gehandeld door het ten processe bedoelde in hoger beroep vernietigde vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 27 april 2007 te executeren en KNMP te dwingen zich naar het in kort geding gegeven bevel te gedragen;

5.2. verklaart voor recht dat Id/farma inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van KNMP door het openbaarmaken en verveelvoudigen van WINAp-bestanden a) op de website www.kombirom.nl na 1 januari 2007, b) via KOMBI/rom, KOMBI/card en andere ten processe bedoelde KOMBI/producten na 1 mei 2007;

5.3. veroordeelt Id/farma tot betaling van de kosten voor doorlevering van de WINApbestanden na 27 april 2007 tot aan 27 oktober 2007 ten bedrage van € 47.710,- binnen 15 werkdagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;

5.4. veroordeelt Id/farma tot a. vergoeding van de door KNMP geleden schade als gevolg van het ten processe bedoelde onrechtmatig handelen jegens KNMP in de vorm van het plegen van auteursrechtinbreuk met betrekking tot de WINApbestanden, voor zover dit publicatie van de KOMBI/rom cd-rom, KOMBI/ on-card, KOMBI/key, KOMBI/lan en KOMBI/tip betreft vanaf 27 april 2007 en voor zover dit de KOMBI/rom online betreft vanaf 1 januari 2007, welke schade dien te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet, alsmede b. afdracht van de met de KOMBI/rom, KOMBI/on-card, KOMBI/key, KOMBI/lan, KOMBI/tip en KOMBI/rom online behaalde winst voor zover die is toe te rekenen aan auteursrechtinbreuk op de WINAp-bestanden in de respectieve sub a genoemde periodes, althans, voorzover cumulatie van de sub a en b bedoelde bedragen volgens de stand van de rechtspraak niet is toegestaan, betaling van het hoogste van deze bedragen;

5.5. veroordeelt Id/farma om binnen één kalendermaand na betekening van dit vonnis aan de advocaat van KNMP te doen toekomen een schriftelijke, door een registeraccountant gecontroleerde en gewaarmerkte opgave van de volgende informatie;(...)

5.6. veroordeelt Id/farma tot betaling van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag of deel daarvan dat Id/farma niet voldoet aan het in 5.5 bepaalde, met een maximum van € 75.000,-;

5.7. veroordeelt Id/farma in de kosten van deze procedure in conventie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van KNMP begroot op € 1.287,25 aan verschotten en € 4.127,20 aan salaris advocaat;

IEF 10458

Maatwerkvloeren voor minibussen

Rechtbank 's-Gravenhage 9 november 2011, HA ZA 09-2675 (beheers- en beleggingsmij Verachtert b.v. en Flex-i-trans b.v. tegen Tribus B.V.)

In't kort: Verachtert c.s. en Tribus zijn beiden actief op de markt van – kort gezegd – maatwerkvloeren voor minibussen voor personenvervoer die uitgerust worden met een systeem voor het fixeren van (rol)stoelen. Zij zijn elkaars directe concurrenten. Verachtert is houdster van EP1 701 860 B1  betreffende een bodemplaat van transportvoertuigen aangebrachte verbeterde vloer voor het bevestigen van stoelen/zetels en rolstoelen.

Geen octrooiinbreuk rolstoelsysteem. Wel auteursrechtinbreuk voor de betaaltafels nu Tribus de inbreukvordering niet inhoudelijk heeft bewist [afbeeldingen in de uitspraak].

Opgave door registeraccountant, vernietiging betaaltafels onder last van dwangsommen €5.000 met maximum van €500.000. Tribus veroordeelt tot €7.500 en Verachtert c.s. tot €35.602,67. In reconventie: verachterd c.s. tot €35.000

 

Slotsom octrooiinbreuk
4.16. Het vorenstaande leidt ertoe dat Tribus met haar inrichting geen inbreuk maakt op EP 860. Voor zover de vorderingen van Verachtert c.s. op EP 860 zijn gebaseerd, worden zij afgewezen. Verachtert c.s. wordt als de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de proceskosten. Voor het octrooirechtelijke deel van de procedure zijn partijen voor de conventie en reconventie gezamenlijk overeengekomen over en weer aanspraak te maken op € 70.000,00 ex art. 1019h Rv. Nu partijen geen nadere verdeling hebben aangegeven, gaat de rechtbank ervan uit dat de helft van het aldus overeengekomen bedrag kan worden toegerekend aan de conventie, zodat terzake een bedrag van € 35.000,00 zal worden toegewezen.

Auteursrecht
4.20. Nu Tribus de inbreuk inhoudelijk niet heeft betwist, zal het sub 2 van het petitum gevorderde auteursrechtinbreukverbod worden toegewezen. Tribus zal daarnaast geboden worden opgave te doen en eventuele nog in voorraad zijnde inbreukmakende betaaltafels te vernietigen. Nu aannemelijk is dat Flex-i-Trans ten minste enige schade als gevolg van de auteursrechtinbreuk heeft geleden, is verwijzing naar de schadestaat als gevorderd eveneens toewijsbaar. Nu volgens vaste rechtspraak cumulatie van schadevergoeding en winstafdracht niet onbeperkt. mogelijk is, wordt de betreffende verwijzing naar de schadestaatprocedure in het dictum verwoord in ‘en/of’-vorm.

IEF 10455

Hans Klok - Lijdend voorwerp draagt een kostuum

Rechtbank 's-Gravenhage 9 november 2011 KG ZA 11-1144 (Act One BVBA tegen Invisible B.V.)

Met dank aan Martin Hemmer en Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht, AKD advocaten 

Auteursrecht op illusies. Samenwerking. Magic consultant Rafael van Herck is werkzaam als illusionist en als ‘magic consultant’. Onder de werkzaamheden als consultant valt onder meer het opzetten van routines en choreografieën met betrekking tot reeds bestaande illusies. Illusionist Hans Klok heeft een aantal routines in zijn show opgenomen die voorwerp zijn van dit geschil. Hiermee treedt hij op over de gehele wereld en heeft grote bekendheid verworven. Voor zijn theatershow “The Beauty of Magic” in Las Vegas maakt gebruik van de diensten van eiser. De routine van de ‘head drop’ en de combinatie met hand through body zijn originele creaties zijn en mitsdien auteursrechtelijk beschermd in de zin van artikel 10 lid 1 onder 2 en onder 4 Aw.

Auteursrecht op routine 'hand through body' wordt afgewezen vanwege eerdere opvoering Duitse illusionisten, de routine 'head-drop' komt auteursrechtelijk bescherming toe evenals de combinatie van voorgaande. Wereldwijd verbod voor vertonen van ´head drop´. De handhaving wordt versterkt met een dwangsom van €5.000 per keer met een maximum van €50.000.

Auteursrecht op kostuum de getekende onthoudingsverklaring in deze ziet op de uiterlijke vormgevingsaspecten, maar het spoedeisend belang is niet aannemelijk gemaakt. Know how bescherming voor de binnenkant van het kostuum (uitbreiding van grondslag) wordt eerst pas ter zitting aangevoerd en wordt aldus afgewezen. Beroep op slaafse nabootsing van kostuums afgewezen. Proceskostenveroordeling ad €12.205,17 met uitgebreide berekening.

Auteursrecht ‘hand through body’ routine 
4.4. De routine van de ‘hand through body’, zoals (onbestreden) bedacht door [X] vormt voorshands oordelend geen auteursrechtelijk beschermd werk. De voorzieningenrechter stelt vast dat Siegfried en Roy, Meister der Illusion (productie 1 van [Y] c.s.) reeds in 1988 uitvoering gaven aan de ‘hand through body’ illusie in een meesterbediende formatie. Daarbij maakten Siegfried en Roy gebruik van een kostuum [vertrouwelijk], alsmede een dienblad met daarop een glas water, waarnaar de meester door het lichaam van de bediende reikt. [X] heeft niet betwist dat de routine van Siegfried en Roy eerder bestond (en hij deze kende), doch heeft zich op het standpunt gesteld dat hij creatieve elementen heeft toegevoegd waardoor zijn routine is aan te merken als een auteursrechtelijk beschermd werk. De voorzieningenrechter is voorshands echter van oordeel dat in feite het enige element dat [X] heeft toegevoegd aan deze reeds bestaande routine is dat de bediende wegdraait op het moment dat de meester het glas water tracht te pakken. Hiervan heeft [Y] c.s. terecht gesteld dat die enkele beweging te triviaal is om aan het geheel een eigen, oorspronkelijk karakter en een persoonlijk stempel van de maker te geven. Op de routine van de ‘hand through body’, zoals bewerkt door [X], rust derhalve naar voorlopig oordeel geen auteursrechtelijke bescherming toebehorend aan [X].  

Auteursrecht ‘head drop’ routine 4.6. Dat de routine van de ‘head drop’ enkel zou bestaan uit banale of triviale onderdelen, zoals [Y] c.s. heeft aangevoerd, is voorshands niet aannemelijk geworden. Getuige de door [Y] c.s. overgelegde fragmenten van uitvoeringen van de ‘head drop’ bestaan er vele manieren om de ‘head drop’ uit te voeren. [X] heeft specifiek gekozen voor het gegeven dat de illusie door twee personen gezamenlijk wordt uitgevoerd, een meester en een bediende. In de als productie 2 overgelegde routines wordt de ‘head drop’ telkens uitgevoerd door één illusionist. Daarnaast heeft [X] de keuze gemaakt voor een schouderklop van de meester die het vallen van het hoofd lijkt te veroorzaken. Ook heeft [X] gekozen voor het effect dat het hoofd met de kin op het dienblad lijkt te vallen in plaats van in het luchtledige, de schrikreactie van de meester gevolgd door het al dan niet uitspuwen van de slok water en het specifieke samenspel van de meester en de bediende. Hoewel deze elementen wellicht ieder voor zich al bekend waren respectievelijk enigszins triviaal overkomen, is voorshands voldoende aannemelijk dat het totaalbeeld van de routine wordt bepaald door een eigen verhaal van de maker en daarmee van creatieve keuzes die leiden tot het persoonlijk stempel van die maker. De routine van de ‘head drop’ komt derhalve voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking.

4.7. Voorshands oordelend maakt [Y] c.s. inbreuk op het auteursrecht van [X] door de routine op exact dezelfde wijze uit te voeren. [Y] c.s. maakt in zijn shows eveneens gebruik van een meester-bediende formatie, een dienblad en een glas water, een schouderklop die het vallen van het hoofd veroorzaakt en een schrikreactie van de meester. Door niet altijd de slok water uit te spuwen, zoals tijdens de show in Roermond in augustus 2011 en in het Japanse televisiefragment uit september 2011, wordt naar voorlopig oordeel onvoldoende afstand gecreëerd ten opzichte van de routine van [X]. De act in zijn geheel is nagenoeg identiek. Met name het feit dat het samenspel tussen de meester en de bediende, welke kenmerkend is voor de routine van [X], op dezelfde wijze is vormgegeven, maakt dat de totaalindruk van de routines dezelfde is, hetgeen overigens door [Y] c.s. niet is betwist. De vordering met betrekking tot het auteursrecht op de ‘head drop’ routine zal derhalve worden toegewezen zoals in het dictum verwoord.

Auteursrecht gecombineerde routine 4.8. Gelet op de auteursrechtelijke bescherming van de routine van de ‘head drop’, wordt de gecombineerde routine, waarbij deze volgend op de ‘hand through body’ in één verhaal wordt gepresenteerd weergegeven in 2.6, voorshands eveneens aangemerkt als een auteursrechtelijk beschermd werk.

Auteursrecht kostuum 4.9. [X] heeft aangevoerd dat [Y] c.s. door het kopiëren van de uitwendige vormgeving van het kostuum inbreuk maakt op het auteursrecht van [X] alsmede onrechtmatig heeft gehandeld door het kostuum slaafs na te bootsen. De voorzieningenrechter stelt vast dat [Y] c.s. inmiddels een onthoudingsverklaring heeft getekend die ziet op de uiterlijke vormgevingsaspecten van het kostuum, waarvan [X] niet heeft gesteld dat de inhoud daarvan onvoldoende zou zijn. In het licht van deze onthoudingsverklaring heeft [X] geen (spoedeisend) belang aannemelijk gemaakt bij een inbreukverbod of een veroordeling op grond van slaafse nabootsing, noch is een dergelijk belang anderszins gebleken. Deze vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.

Knowhow kostuum 4.10. [Y] c.s. heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen uitbreiding (van de grondslag van de vordering) met knowhow bescherming voor de binnenkant van het kostuum. Met [Y] c.s. heeft de voorzieningenrechter uit de dagvaarding noch de daarbij behorende producties af kunnen leiden dat de vordering van [X] ten aanzien van het kostuum tevens ziet op de specifieke techniek van het geraamte, de knowhow van (de binnenkant van) het kostuum. [X] heeft in de dagvaarding de nadruk gelegd op het uiterlijk van het kostuum. Eerst bij pleidooi heeft [X] een ontwikkeld standpunt ingenomen ten aanzien van de specifieke knowhow en bijbehorende voordelen van de binnenkant van het door hem ontworpen kostuum. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op de uitdrukkelijke bezwaren daartegen van [Y] c.s., behandeling van deze eerst ter zitting aangevoerde gronden in strijd komt met de eisen van een goede procesorde, zodat het betoog ten aanzien van de knowhow moet worden gepasseerd. De vordering op grond van artikel 6:162 BW jo. artikel 39 TRIPs Verdrag zal om die reden eveneens worden afgewezen.

Proceskosten 4.15. [Y] c.s. (met uitzondering van gedaagde sub 2) zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Gedaagde sub 2 daarentegen wordt in het gelijk gesteld zodat zij haar kosten vergoed dient te krijgen. Voor [X] komt dit op het volgende neer. Zijn kostenopgave, waarin 50% van de kosten, een bedrag van EUR 15.214,75, is toegerekend aan het geschil dat betrekking heeft op intellectuele eigendomsrechten, komt overeen met de indicatietarieven in IE-zaken voor de categorie ‘overige kort gedingen’ en is inhoudelijk niet betwist, zodat deze voor toewijzing in aanmerking komt, vermeerderd met 50% van het liquidatietarief, zijnde EUR 408,-. Voorts worden daarbij opgeteld de kosten van de dagvaarding en de griffierechten (EUR 90,81 incl. BTW respectievelijk EUR 560,-). [X] krijgt van dit totaal dan ¾ vergoed, zijnde EUR 12.205,17. De aan gedaagde sub 2 toe te kennen kosten zijn eveneens uitgaande van 50% IE-gerelateerd en uitgaande van ¼ van de kosten voor de vier gedaagden: ¼ x 50% x EUR 18.507,15 (IE-gerelateerd) = EUR 2.313,39 + ¼ x 50% x EUR 816,- (liquidatietarief) = EUR 102,- + ¼ x EUR 560,- (griffierecht) = EUR 140,- = totaal EUR 2.555,39.

Lees het vonnis (update 11:30: gelinkt onder citeerwijze, direct onder titel), update 12:09 LJN, zie de routines hier YouTube

IEF 10449

Voorwaarde van voortzetting van analoge doorgifte

Vzr. Rechtbank Almelo 2 november 2011, LJN BU3513 (Discovery Communications Europe Ltd. tegen Cogas Kabel N.V.)

Auteursrecht. Doorgifte. Uitleg overeenkomst.

Discovery c.s. zijn auteursrechthebbenden van de inhoud van de zender Animal Planet. Cogas Kabel N.V. beheert een kabeltelevisienetwerk in Twente. Zij hebben een overeenkomst voor de analoge doorgifte van de zender. Medio 2007 is er ook mondelinge aanvulling om de zender ook digitaal door te geven. Gezien de stand van de ontwikkeling van digitale televisie heeft Discovery haar toestemming gegeven. In de overeenkomst staat dat de zender te allen tijde in het analoge basispakket dient te worden opgenomen, voor de digitale doorgifte was geen vergoeding verschuldigd, aldus  zeer onwaarschijnlijk dat Discovery dit voor beperkt aantal kijkers heeft willen afspreken.

Op grond hiervan oordeelt de voorzieningenrechter dat het aannemelijk is dat Discovery de toestemming voor digitale doorgifte slechts heeft gegeven onder voorwaarde van analoge doorgifte. De overeenkomst is beëindigd per 1 september en dus niet meer gerechtigd tot doorgifte en Cogas dient digitale doorgifte gestaakt te houden. Geen afdracht genoten winst.

Matiging van dwangsommen ad €5.000 per dag met maximum van €100.000. Proceskostenveroordeling ogv 1019h Rv conform liquidatietarief eenvoudig kort geding ad €6.000.

3.3  Dat Discovery de digitale doorgifte afhankelijk heeft willen stellen van de voortzetting van analoge doorgifte volgt tevens uit het beleid van Discovery. Discovery is deels afhankelijk van advertentie-inkomsten. Daarnaast wil Discovery een zo groot mogelijke kijkerdichtheid garanderen aan haar adverteerders. Alleen door de combinatie van zowel analoge als digitale doorgifte kan Discovery een 100 procent dekking garanderen aan haar adverteerders. Teneinde één lijn te trekken en duidelijkheid te bieden aan adverteerders heeft Discovery als landelijk beleid dat Animal Planet door providers/distributeurs alleen doorgegeven mag worden als het kanaal zowel analoog, als digitaal wordt doorgegeven. Ook in het licht van deze commerciële belangafweging is zeer onwaarschijnlijk dat Discovery in 2007 een zelfstandige overeenkomst voor digitale doorgifte aan een beperkt aantal kijkers heeft willen afsluiten zonder deze afhankelijk te stellen van de overeenkomst met betrekking tot analoge doorgifte.

3.4  Op grond hiervan acht de voorzieningenrechter het voorshands aannemelijk dat Discovery de toestemming voor digitale doorgifte heeft gegeven onder de voorwaarde van voortzetting van analoge doorgifte van Animal Planet en dat de continuering van de analoge doorgifte een essentieel element vormde van haar overeenkomst met Cogas.

3.5  Er is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van twee separate overeenkomsten maar van een aanvulling van de bestaande overeenkomst. Dat ook Cogas uitgaat van een gecombineerde overeenkomst blijkt uit de brief van Cogas van 20 september 2011 waarin staat dat de overeenkomst partieel voor wat betreft de analoge doorgifte is opgezegd door Cogas, en dat de overeenkomst voor wat betreft het digitale gedeelte nog steeds van kracht is.

3.8  Ten aanzien van de tweede vordering van Discovery strekkende tot afdracht van de genoten winst, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Discovery beschikt reeds over het aantal digitale abonnees van Cogas. Voorts heeft Discovery gevorderd dat Cogas opgave doet van de winst die zij met de digitale doorgifte van Animal Panet heeft genoten. Cogas heeft zich daartegen verweerd door te stellen dat zij niet in staat is om deze winst te bepalen. Discovery heeft daarop geen nadere onderbouwing gegeven van de gegevens die Discovery denkt nodig te hebben voor de berekening van de genoten winst door Cogas. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het beperkte kader van dit kort geding geen plaats is voor een bewijsopdracht of voor ingewikkelde berekeningen van de genoten winst. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.

3.9  De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de gevorderde dwangsom te matigen tot een bedrag van € 5.000,00 voor iedere dag, vanaf twee weken na betekening van dit vonnis, dat Cogas niet of niet volledig voldoet aan hetgeen onder sub I van dit dictum is bevolen, met een maximum van € 100.000,00.

IEF 10436

Enkel ingezoomd op de foto's

Kantonrechter Rechtbank Arnhem 31 oktober 2011, CV EXPL 11-4290 (De Jong tegen St. Omroep Gelderland)

Met dank aan Kitty van Boven, I-ee advocaten.

Auteursrecht. Persoonlijkheidsrechten. Onbewuste inbreuk te herleiden tot miscommunicatie, plaatsing ook op internet en YouTube en van verminking is sprake, ook al is er enkel ingezoomd op de foto's.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de richtprijzen en de algemene voorwaarden een objectieve basis vormen om de schade vanwege inbreuk op auteursrechten te begroten. De gevorderde schadevergoeding is volledig toegewezen ad €5.228,00, ook de gevorderde volledige proceskosten ex 1019h Rv ad €1.812,01 waaronder €1.991,85 salaris gemachtigde zijn toegewezen.

2.2. De Stichting heeft de vorderingen van De Jong betwist. Niet, althans onvoldoende is betwist dat er sprake is geweest van en inbreuk op de auteursrechten van De Jong, zij het dat de Stichting aanvoert dat een en ander niet bewust is gedaan. De bezwaren van de Stichting richten zich met name tegen de hoogte van de door De Jong gevorderde schadevergoeding en, in het verlengde daarvan, tegen de wijze van berekening. Ook wordt betwist dat er sprake is geweest van verminking van foto's van De Jong. (...)
Het enkele feit dat de inbreuk 'onbewust' zou zijn gepleegd en te herleiden is tot een miscommunicatie met De Jong, staat dit oordeel niet in de weg.

2.4. Van Verminking van de foto's van De Jong is in deze zaak sprake, ook al is er enkel, zoals door de stichting aangevoerd, 'ingezoomd' op de foto's.

2.6. De kantonrechter s met de gemachtigde van De Jong van oordeel dat bij de berekening van de schade als gevolg van de inbreuk op de auteursrechten van De Jong aansluiting moet worden gezocht bij de genoemde richtprijzen, daar op deze wijze op objectieve basis de schade die De Jong heeft geleden kan worden berekend. De enkele omstandigheid dat genoemde Algemene Voorwaarden niet van toepassing zouden zijn op de relatie tussen partijen staat dit oordeel niet in de weg. De aan het betoog van De Jong ten grondslag liggende redenering is naar het oordeel van de kantonrechter juist. (...) Voorkomen moet worden dat een 'inbreukmaker' een financiële afweging zou kunnen maken wanneer men zich voor de keuze gesteld ziet: openbaarmaking met en zonder betaling van een licentievergoeding aan de rechthebbende.

IEF 10433

Geen transmissie door of met de link

Rechtbank 's-Gravenhage 2 november 2011, LJN BU3223 (Real Networks Inc. tegen X)

In navolging van IEF 10109.Uitgebreid vonnis Auteursrecht. Geen openbaarmaking middels een link. Geen beroep op 26d Aw, omdat X niet als tussenpersoon kan worden beschouwd. Geen onrechtmatige daad, omdat er geen sprake is van structureel en doelbewust downloaden wordt gefaciliteerd. Geen merkinbreuk, onvoldoende gesubstantieerd noch onderbouwd. Proceskosten ex 1019h Rv en de afspraak is gemaakt deze vast te stellen op ¤48.000 dit omvat eveneens de proceskosten onrechtmatige daad volgens het liquidatietarief.

Feitenschets: Na een ex parte beschikking (15 februari 2010) waarin de voorzieningenrechter oordeelt dat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat [X] Real Alternative aanbiedt en dat Real Alternative verveelvoudigingen bevat van software waarop auteursrechten van Real Networks rusten en dat [X] door het aanbieden van Real Alternative inbreuk maakt op de auteursrechten van Real Networks. Voorts heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de gestelde merkinbreuk niet voldoet aan de hoge eisen die ten aanzien van een ex parte bevel moeten worden gesteld aan de aannemelijkheid van de inbreuk. De voorzieningenrecher heeft [X] bevolen de openbaarmaking van Real Alternative te staken onder verbeurte van een dwangsom en heeft Real Networks verlof verleend om conservatoir beslag te leggen onder [X] op alle gegevensdragers waarop Real Alternative zich bevindt en om conservatoir bewijsbeslag tot afgifte te leggen op alle schriftelijke en elektronische documenten waaruit de omvang van de inbreuk blijkt. Voorts heeft de voorzieningenrechter [Z] aangewezen als gerechtelijk bewaarder van de in beslag te nemen gegevensdragers en documenten.

4.11. Aldus dient de rechtbank te beoordelen of [X] met het aanbieden op zijn website https://codecpack.nl van een link naar Real Alternative op de server van Freenet, het bestand Real Alternative heeft openbaar gemaakt dan wel heeft verveelvoudigd.

Primair 45i Aw: 4.29. Naar het oordeel van de rechtbank is van verveelvoudigen door [X] van Real Alternative als bedoeld in artikel 45i Aw geen sprake. Anders dan Real Networks stelt, vond de transmissie van Real Alternative niet plaats door of met de link van [X]. De link van [X] wees de gebruiker de weg naar de server van Freenet waarop Real Alternative stond. De transmissie van Real Alternative vond plaats van de server van Freenet naar de computer van de gebruiker. In die omstandigheden verrichtte [X] geen verveelvoudigingshandelingen.

Subsidiair 26d Aw: 4.34. Naar het oordeel van de rechtbank faalt het beroep op artikel 26d Aw alleen al omdat [X] niet kan worden beschouwd als een tussenpersoon wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op het auteursrecht te maken. [X] bood op zijn website https://codecpack.nl een link aan naar Real Alternative op de server van Freenet. Voor zover het uploaden van Real Alternative op de server van Freenet en het vervolgens downloaden van Real Alternative door derden van de server van Freenet kwalificeert als inbreuk op de auteursrechten van Real Networks, gebeurde dit zonder tussenkomst van de link van [X]. Dat gebruikers het bestand Real Alternative via de link konden vinden, betekent nog niet dat (het aanbieden van) de link in de hiervoor bedoelde zin wordt gebruikt om Real Alternative van de server van Freenet te downloaden. Hoe het verstrekken van informatie over codecs er toe kan leiden dat [X] dient te worden beschouwd als een tussenpersoon in de zin van artikel 26d Aw vermag de rechtbank niet in te zien.

Subsidiair: onrechtmatige daad 
4.41. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [X] niet structureel doelbewust het downloaden van het inbreukmakende Real Alternative heeft gefaciliteerd en dat [X] niet onrechtmatig jegens Real Networks heeft gehandeld.

Merkinbreuk 
4.44. De merkenrechtelijke grondslag van de vorderingen is door Real Networks onvoldoende gesubstantieerd. Real Networks heeft gesteld noch onderbouwd dat sprake is van gebruik door [X] van de tekens REAL, REALPLAYER, REALAUDIO en REALMEDIA in het economisch verkeer hetgeen ingevolge artikel 9 lid 1 GMVo wel is vereist. De vorderingen stranden reeds om die reden.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

IEF 10429

Zo snel zijn definitief ontwerp klaar

Rechtbank Dordrecht 26 oktober 2011, LJN BU2960 (Finnhouse Houtbouw B.V. tegen gedaagde)

Met gelijktijdige dank aan Ruud Degenaar, DHC advocaten.

In navolging van LJN BU2164 (verkapt) Auteursrecht. Contractrecht. Bewijs. Boetebeding. Na tussenvonnis waarin gedaagde is toegelaten tegenbewijs te leveren dat de (bouw)tekeningen van Finnhouse zijn gebruikt bij de realisatie van de woning van gedaagde en dus geen inbreuk is gemaakt op het auteursrecht conform de Algemene Voorwaarden.

Diverse getuigen zijn gehoord, echter uit deze verklaringen, "bezien in onderling verband, volgt dat de tekening van Finnhouse gebruikt moet zijn omdat anders niet verklaard kan worden hoe [getuige 1] zo snel zijn definitief ontwerp klaar kon hebben."

Aldus slaagt het tegenbewijs niet. Gedaagde heeft in strijd met de contractuele verplichtingen zonder toestemming eiseres tekeningen gebruikt. Boetebeding is van toepassing is verschuldigd, haviltex-formule, boete is juist berekend. Geen matiging. Proceskosten €5.048,25.

3.3.  [gedaagde] is niet geslaagd in het leveren van tegenbewijs.
[gedaagde] en [getuige 2] (directeur van Finnhouse) verklaren beiden dat de relatie tussen partijen op 14 augustus 2008 is geëindigd. [getuige 1] (die na beëindiging van de relatie met Finnhouse tekeningen voor de woning heeft gemaakt) en [gedaagde] verklaren dat hun eerste contact dateerde van september 2008. [gedaagde] verklaart dat hij de tekeningen van Finnhouse mogelijk aan [getuige 1] heeft laten zien, [getuige 1] verklaart dat hij een tekening van Finnhouse heeft gezien en de echtgenote van [gedaagde] verklaart eveneens dat zij de tekeningen van Finnhouse aan [getuige 1] hebben laten zien. Uit de verklaringen van [getuige 3] (adviseur constructies bij de firma Goudstikker) en [getuige 2] blijkt dat er begin september 2008 een bestektekening is ingeleverd bij Goudstikker. Getuige [getuige 1] verklaart dat hij direct een definitief ontwerp maakt en dat zoiets enkele maanden na het eerste contact klaar is. Uit deze verklaring, bezien in onderling verband, volgt dat de tekening van Finnhouse gebruikt moet zijn omdat anders niet verklaard kan worden hoe [getuige 1] zo snel zijn definitief ontwerp klaar kon hebben. Voorts zijn de overeenkomsten in de vorm van de woning in beide ontwerpen zo groot dat ook daaruit valt af te leiden dat de tekeningen van Finnhouse moeten zijn gebruikt. Dat bij de uiteindelijk gebouwde woning ander bouwmateriaal is gebruikt dan in het ontwerp van Finnhouse is van ondergeschikt belang.

 

3.4.  Nu [gedaagde] niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs, komt vast te staan dat de tekeningen van Finnhouse zijn gebruikt bij de realisatie van de woning, dan wel dat de tekeningen van Finnhouse ten grondslag hebben gelegen aan de door [X] opgestelde tekeningen. Daarmee is [gedaagde] in beginsel de boete, zoals vermeld in
artikel 11 sub b van de algemene voorwaarden van Finnhouse, verschuldigd.

3.6.  [gedaagde] stelt dat toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden leidt tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat, omdat
a. een boete van 10% te hoog is voor een consument,
b. hij de tekenkosten al heeft betaald,
c. voor deze tekenkosten een afzonderlijke vergoeding is opgenomen in de kosten van het houtpakket en
d. Finnhouse een ongekend hoge winstmarge rekent.

3.8. (...) [gedaagde] voert nog aan dat, indien al van de totale bouwkosten moet worden uitgegaan, de door hem werkelijk gemaakte bouwkosten uitgangspunt dienen te zijn. Dit standpunt kan niet worden aanvaard. De strekking van het boetebeding is dat Finnhouse niet wil dat de wederpartij haar tekeningen kosteloos aan een ander ter beschikking stelt, zodat een ander minder kosten hoeft te maken en Finnhouse haar kosten er niet uit haalt. [gedaagde] had moeten begrijpen dat juist daarom de door Finnhouse begrote bouwsom uitgangspunt dient te zijn.
De gevorderde boete is juist berekend op € 31.382,70.

Eerdere Finnhouse uitspraak IEF 10103