Alle rechtspraak  

IEF 8607

Ter beantwoording van de vraag welk bedrag hoger is

Rechtbank Amsterdam, 7 mei 2008,  LJN: BL4414, G-Star International B.V. tegen Cool Cat Nederland B.V.

Auteursrecht. Winstafdracht/verlies na inbreuk. Vonnis uit mei 2008, vandaag gepubliceerd op rechtspraak.nl. ‘Keuze winstafdracht dan wel geleden verlies. Ter beantwoording van de vraag welk bedrag hoger is, de gederfde winst van G-Star dan wel de met de inbreuk door Cool Cat behaalde netto winst, dienen eerst allebei deze bedragen te worden vastgesteld. Er volgt een berekening van de met de inbreukmakende sweaters behaalde netto winst.

De door G-Star gederfde winst was bij eerder tussenvonnis reeds vastgesteld op € 14.662,91. Dat G-Star daarnaast nog andere schade heeft geleden is niet komen vast te staan. Aangezien het bedrag aan door G-Star gederfde winst het bedrag aan door Cool Cat met de inbreukmakende sweaters behaalde netto winst overschrijdt, wordt ervan uitgegaan dat G-Star aanspraak maakt op eerstgenoemd bedrag dat, onder aftrek van de reeds betaalde schadevergoeding, wordt toegewezen. 

Lees het vonnis hier.

IEF 8604

Fatboy (wel) The Original

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 16 februari 2010, (…) Fatboy-The-Original B.V. tegen Sitting Bull GmbH (met dank aan Jacqueline Schaap & Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap)

Auteursrecht. Fatboy-zaak. Nieuwe wending in de Fatboy beschermingssaga na de ongemeen spannende cliffhanger in eerste instantie. Hof Den Bosch vernietigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 17 juni 2008, IEF 6288). 

Aan de Fatboy zitzak komt volgens het hof wèl auteursrechtelijke bescherming toe (geen vergroot kussen, wel tamelijk beperkte beschermingsomvang). De Fatboy zitzak is evident niet ontleend aan de Airbag. Gedaagde Sitting Bull  heeft wèl inbreuk gemaakt op de rechten van Fatboy. Het optreden of het niet optreden van Fatboy tegen andere eventuele inbreukmakers brengt daarin geen verandering. 1019h proceskosten eerste aanleg: €53.981,37, hoger beroep:  €50.000. In citaten:

6.7. Vraag 6.5.a) [komt de Fatboy zitzak voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking]: Ja.

6.7.4. Fatboy noemt in het voetspoor van de geraadpleegde prof. Marinissen de bijna absurde vergroting van een bestaande vorm (bijvoorbeeld de troffel in het Kröller-Müller park) welke maakt dat de bestaande grondvorm er niet aan in de weg staat dat het om een nieuw werk gaat. Dàt argument gaat hier niet op, omdat het bij dat voorbeeld (en andere vergelijkbare voorbeelden) gaat om absurde vergrotingen welke een voorwerp opleveren dat niets meer van doen heeft met de functie van het oorspronkelijke voorwerp en dat met het oorspronkelijke voorwerp geen enkele andere relatie heeft dan die vorm. Die situatie doet zich hier niet voor. De functie is in het onderhavige geval immers minstens sterk verwant met die van de functie van een traditioneel kussen. Bovendien is de Fatboy zitzak een factor 2 tot 3 groter dan een traditioneel kussen, maar niet een factor 30 of meer zoals bij de door Marinissen bedoelde voorbeelden.

6.7.5. Desondanks wijken, ook al is een bestaande grondvorm gebruikt, de kenmerken van dit ontwerp - als omschreven in rov. 6.7.3 - op zoveel punten en op zodanige wijze af van de tot dan toe gangbare kussens, dat de totaalindruk is ontstaan van een nieuw werk met een eigen oorspronkelijk karakter, dat het stempel van de maker draagt, zodat daaraan auteursrechtelijke bescherming toekomt.

6.7.6. Overigens strekt de bescherming zich slechts uit tot de eigen karakteristieke trekken van de Fatboy zitzak in een ander werk. De verwantschap met traditionele kussens leidt ertoe dat de beschermingsomvang tamelijk beperkt is. In het voetspoor daarvan heeft Fatboy, naar zij bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep toelichtte, haar vordering dan ook aldus geformuleerd dat deze zich beperkt tot een vordering tegen inbreuk welke feitelijk neerkomt op (vrijwel) slaafse nabootsing.

6.8. Vraag 6.5.b) [ontlening aan de Airbag]: Nee.

6.8.1. Vast staat dat in 1997 een ontwerp voor een zitzak geheten Airbag is gepubliceerd in een tijdschrift, naar het hof uit de stellingen van partijen begrijpt: een toonaangevend tijdschrift. Volgens Setälä dateert zijn eerste ontwerp uit 1998; dit is door hem verder ontwikkeld en resulteerde in de uiteindelijke vorm van de Fatboy zitzak. Het hof acht op zichzelf aannemelijk dat Setälä kennis heeft genomen van (de bewuste aflevering van) dat tijdschrift. Overigens stond de Airbag daarin afgebeeld met een klein fotootje van omstreeks 5 x 5 cm; het originele tijdschrift is bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep getoond.

6.8.2. Het gaat niet om de vraag of dat eerste ontwerp van Setälä oorspronkelijk is in de zin van de Auteurswet. Fatboy claimt immers niet ten aanzien van dat eerste ontwerp auteursrechtelijke bescherming, maar ten aanzien van de Fatboy zitzak in zijn uiteindelijke verschijningsvorm. Doorslaggevend is dus of de Fatboy zitzak in zijn definitieve verschijningsvorm geacht moet worden te zijn ontleend aan de Airbag, en dat is evident niet het geval. Meest in het oog springend is reeds, dat blijkens het fotootje uit het tijdschrift de Airbag door middel van een dwarse naad en banden langs de zijkanten de vorm van een stoeltje aanneemt, wat bij een Fatboy zitzak geenszins het geval is. Ter zitting is een Airbag getoond, en daaruit bleek dat deze bovendien aan de achterzijde is voorzien van kruislings, diagonaal in hoesjes geplaatste strips van glasvezel, welke als de banden aan de voorzijde gespannen worden een gebogen vorm aannemen. Aldus fungeren deze strips als een rudimentair frame. Ook de Airbag is vrij fors, ofschoon niet zo groot als de Fatboy zitzak. De randen zijn echter veel minder geprononceerd breed, in elk geval niet rondom zo breed als bij de Fatboy zitzak. De stof is ook minder glanzend.

6.8.3. Wat er verder van de exercities met het over elkaar plaatsen van vergrote of verkleinde kopieën van de schets van Setälä en van het fotootje van de Airbag ook zij: het enkele feit dat er enige gelijkenis lijkt te zijn aan te wijzen tussen de Airbag zoals die op dat fotootje staat en één van de schetsen uit de ontwerpstadia van Setälä mist relevantie nu - zoals gezegd - het te beoordelen werk de definitieve verschijningsvorm is en niet de bewuste schets van Setälä. Los daarvan acht het hof voornoemde gelijkenis tussen de schets van Setälä en de foto van de Airbag onvoldoende aanwijzing dat Setälä met die schets eenvoudig de foto van de Airbag zou hebben overgetrokken of nagetekend. Niet valt uit te sluiten dat Setälä bij zijn eerste ontwerp, en trouwens ook bij het definitieve resultaat, mede is geïnspireerd door die Airbag, zoals hij ook door andere ontwerpen geïnspireerd zal zijn, maar dat vormt onvoldoende aanwijzing voor auteursrechtelijk relevante ontlening.

6.8.4. Grieven 1 en 2 slagen mitsdien. Op de Fatboy zitzak rust een auteursrecht.

6.9. Vraag 6.5. c) [overeenstemming tussen de Fatboy zitzak en de Sitting Bull zitzak]: Ja.

6.9.1. Vast staat dat SB een zitzak op de markt brengt welke in een aantal opzichten, en in zijn totale indruk, sterk gelijkt op de Fatboy zitzak. Dit geldt met name voor (nagenoeg) alle kenmerken welke het hof hiervoor heeft aangeduid onder rov. 6.7.3. De geringe afwijkingen - het afwijkende en anders geplaatste label, het wat minder glanzende karakter van de stof - kunnen daar niet aan af doen. Dat de producten sterk met elkaar overeenstemmen is ook niet gemotiveerd betwist door SB. De Sitting Bull zitzak moet daarom worden beschouwd als een verveelvoudiging van de Fatboy zitzak.

Lees het arrest hier.

IEF 8597

Juridisch nieuwsbericht

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 10 februari 2010, HA ZA 09-507, De Nederlandse Dagbladpers & diverse uitgevers tegen Provincie Flevoland (met dank aan mr drs M.M.H. Brinke-Schulte, Provincie Flevoland).

Auteursrecht. (Papieren) knipselkranten. Auteursrechtvoorbehoud. Eiseressen, diverse dagbladuitgevers, maken bezwaar tegen papieren knipselkranten van de afdeling Communicatie & Bestuursondersteuning van de Provincie Flevoland. Vorderingen afgewezen. Het in de colofon van de dag- en weekbladen van eiser opgenomen auteursrechtvoorbehoud kan niet worden geëffectueerd ten aanzien van de berichten die zijn opgenomen in de papieren knipselkrant.

Een auteursrechtvoorbehoud kan niet worden gemaakt ten aanzien van ‘nieuws- en gemengde berichten’ (“Aangezien die berichten in het geheel geen voorwerp van auteursrechtelijke bescherming zijn”), ook niet als deze berichten wel een persoonlijk stempel van de maker bevatten. Geen strijd met artikel 5 Auteursrechtrichtlijn. “Artikel 5, eerste lid aanhef en sub c beperkt ingevolge sub o niet de vrijheid van de lidstaten om reeds bestaande beperkingen van het auteursrecht in de nationale wetgeving - zoals in Nederland ten aanzien van nieuws- en gemengde berichten in artikel 15 van de Auteurswet - te handhaven.” Drie-stappentoets is i.c. niet van toepassing. In citaten:

4.5. Het feit dat in het colofon van de dag- en weekbladen van eiseressen staat vermeld dat het auteursrecht uitdrukkelijk is voorbehouden, maakt dit niet anders, nu de onderhavige knipselkranten hoofdzakelijk berichten bevatten die zich volgens gebruik en verkeersopvattingen als 'nieuws- en gemengde berichten' aandienen, ten aanzien waarvan wettelijk is bepaald dat een auteursrecht voorbehoud niet kan worden gemaakt (artikel 15, tweede lid van de Auteurswet). Het was gedaagde dan ook toegestaan om de onderhavige berichten over te nemen in haar papieren knipselkranten, zonder dat een auteursrechtvoorbehoud daaraan in de weg kon staan en daarmee zonder een vergoeding aan eiseressen te betalen. Dat lijkt naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden te meer gerechtvaardigd in het voetspoor van het "do ut des" beginsel (Latijn voor: ik geef opdat gij geeft). De rechtbank merkt in dat verband op dat gedaagde inhoudelijk onweersproken heeft gesteld dat het merendeel van de artikelen uit de onderhavige knipselkranten betrekking heeft op nieuwsfeiten waarbij gedaagde is betrokken en die (deels) gebaseerd zijn op door gedaagde uitgegeven persberichten. Die artikelen zijn dus in de bron (mede) afkomstig van gedaagde zelf.

4.6. Er is voorts onvoldoende reden om met eiseressen te veronderstellen dat onder 'nieuws- en gemengde' berichten als bedoeld in artikel 15, tweede lid van de Auteurswet, uitsluitend berichten vallen 'zonder eigen oorspronkelijk karakter en persoonlijk stempel van de maker'. Aangezien die berichten in het geheel geen voorwerp van auteursrechtelijke bescherming zijn, zou artikel 15, tweede lid van de Auteurswet bij zo'n beperkte uitleg van het begrip 'nieuws- en gemengde berichten', volledig zinledig zijn. Het dient er bijgevolg mede in het licht van de genoemde ratio van artikel 15, eerste lid van de Auteurswet, voor te worden gehouden dat onder 'nieuws - en gemengde' berichten niet alleen wordt verstaan mededelingen van louter feitelijke aard over gebeurtenissen die onlangs hebben plaatsgevonden, of die zullen plaatsvinden, maar tevens de berichten uit de dag- en weekbladen over nieuwsfeiten die mede een persoonlijk stempel van de maker bevatten.

4.7. Het standpunt van eiseressen dat het overnemen van de laatstgenoemde berichten uit haar dag- en weekbladen in de papieren knipselkranten van gedaagde strijd oplevert met artikel 5, eerste lid aanhef en sub c en/of artikel 5, derde lid van de Auteursrechtrichtlijn, kan haar evenmin baten. Artikel 5, eerste lid aanhef en sub c beperkt ingevolge sub o niet de vrijheid van de lidstaten om reeds bestaande beperkingen van het auteursrecht in de nationale wetgeving - zoals in Nederland ten aanzien van nieuws- en gemengde berichten in artikel 15 van de Auteurswet - te handhaven. En ten aanzien van de vraag of de onderhavige knipselkranten strijd opleveren met artikel 5, derde lid van de richtlijn, geldt dat cruciaal is of de knipselkranten 'afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van werken of ander materiaal en de wettige belangen van de uitgevers van de voornoemde dag- en weekbladen al dan niet onredelijk wordt geschaad'.

4.8. Eiseressen stellen dat zij schade hebben geleden door het feit dat gedaagde een papieren knipselkrant vervaardigde, maar een genoegzame onderbouwing op dit punt ontbreekt. Concreet blijkt dan ook uit niets dat zich hier een situatie heeft voorgedaan die in strijd zou zijn met artikel 5, derde lid van de Auteursrechtrichtlijn. De rechtbank merkt daarbij overigens op dat uit het door partijen genoemde vonnis van 2 maart 2005 van de rechtbank Den Haag blijkt dat eiseressen in die procedure de analoge knipselkrantenpraktijk van de betrokken overheidsinstanties niet langer hebben bestreden (LJN: AS8778).

4.9 De vorderingen van eiseressen worden, gelet op het vorenstaande, afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 8590

De lesmethode

Rechtbank Groningen, 10 februari 2010, Wolters Noordhoff B.V. tegen B. (met dank aan Adonna Alkema & Marloes Bakker, Klos Morel Vos & Schaap)

Auteursrecht. Auteurscontract. Stukgelopen samenwerking na gesteld onvoldoende functioneren. Hoofdredacteur lesmethode stelt onvoldoende financieel gehonoreerd te zijn en beroept zich i.c. o.a. op het auteursrecht op de lesmethode. Rechtbank oordeelt dat auteursrecht middels de overeenkomst is overgedragen aan Wolters Noordhoff. Ook geen ‘blokkeringsrecht’ i.v.m. onvoldoende betaling. Partijen verschillen van mening over hoogte afkoopsom (een ‘verdere vruchtbare samenwerking’ is onmogelijk): gevorderd bedrag van €470.763,- wordt gematigd tot 53.007,92, na aftrek voorschot.

5.4. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het in artikel 6.1 van de overeenkomsten bepaalde het auteursrecht dat rust op hetgeen B. in opdracht van Wolters Noordhoff in het kader van het […]-project voor de jaargangen 5 en 7 heeft ontwikkeld, ontworpen of geschreven, met de ondertekening van de overeenkomsten door B. op Wolters Noordhoff is overgegaan.

5.5. Nu het auteursrecht op de werken van B. op Wolters Noordhoff is overgegaan, maakt Wolters Noordhoff bij de gebruikmaking van de werken geen inbreuk op een auteursrecht van B. zodat de vordering onder I zal worden afgewezen.

5.6. Met hetgeen B. onder II heeft gevorderd, te weten dat het gebruik door Wolters Noordhoff van de door hem geleverde werken moet worden verboden tot het moment dat Wolters Noordhoff de aan hem toekomende vergoeding volledig heeft betaald, heeft B. miskend dat een 'blokkeringsrecht’ hem niet toekomt. In artikel 6.1 van de overeenkomsten is immers ongeclausuleerd bepaald dat de volledige auteursrechten en eventuele andere rechten op alle onderdelen van het werk op het moment van ondertekening bij voorbaat aan Wolters Noordhoff worden overdragen. (…).

5.10. Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding is van belang hetgeen partijen daaromtrent onderling hebben afgesproken. In dit kader is het bepaalde in artikel 11.2 van de overeenkomsten van belang. In dit artikel is bepaald dat wanneer een auteur zijn medewerking aan het project tussentijds beëindigt Wolters Noordhoff in overleg met het auteursteam vaststelt welk deel van het honorarium het uitgetreden lid ontvangt. Als richtlijn is daarbij opgenomen dat het uitgetreden lid in principe een honorariumaandeel ontvangt naar rato van de bijdrage aan de uiteindelijke editie, tenzij de omstandigheden van de beëindiging aanleiding geven voor een andere verdeling.

5.16. In algemene zin overweegt de rechtbank vooraf het volgende aangaande dit onderdeel van het geschil. In een geval waarin een team van personen aan één product werkt, laat zich bezwaarlijk vaststellen wat exact ieders aandeel is geweest. Dat geldt in het bijzonder ia het geval dat de één voortbouwt op de inbreng van de ander, zoals het geval is in de onderhavige samenwerking tussen auteur en hoofdauteur. Hier heeft zich in dit verband ook de relevante omstandigheid voorgedaan dat B. voortijdig zijn, , werkzaamheden heeft beëindigd, waarbij zijn inbreng is 'verwaterd in het vervolgens door anderen opgestelde eindproduct. (…)

5.18. Naar het oordeel van de rechtbank kan worden aangenomen dat B. als hoofdauteur niet op de door Wolters Noordhoff gewenste wijze heeft gefunctioneerd en hij in de jaren 2003, 2004 en 2005 vanwege ziekte meerdere malen en gedurende langere tijd zijn werkzaamheden niet heeft kunnen uitoefenen.

5 .22. Uit het voorgaande volgt dat B. ais conceptontwikkelaar en hoofdauteur een bijdrage aan […]  heeft geleverd, maar niet in de mate die hij heeft gesteld.

Lees het vonnis hier.

IEF 8588

Filteren

Hof van Beroep te Brussel, 28 januari 2010, Scarlet Extended tegen SABAM (met dank aan Kristof Neefs, Altius). 

Auteursrecht. Prejudiciële vragen  aan het HvJ inzake ISP content filtering (voor eerste aanleg, zie IEF 4301)/ Engelse vertaling van een gedeelte van het Franstalige arrest: 

1. Do Directives 2001/29 and 2004/48, read in conjunction with Directives 95/46, 2000/31 and 2002/58 and interpreted with regard to Articles 8 and 10 of the European Convention on Human Rights, allow Member States to authorize a national court, seized in a procedure on the merits and on solely on the basis of the legal provision which holds that “They [the national court] can equally impose a prohibitory injunction on intermediaries whose services are relied upon by a third party to infringe copyright or a neighbouring right”, to order an ISP to put into place, vis-a-vis all of its customers, in abstracto and as a preventive measure, at the expense of the ISP and without limitation in time, a system filtering all electronic communications, both incoming and outcoming, passing through its service, in particular by means of peer to peer software, with the aim to identify the circulation on its network of electronic files containing a musical, cinematographic or audiovisual work to which the claimant alleges to enjoy rights and to then block the transfer thereof, either at the request or at the time it is sent?
 
2. In case question 1 is answered in the positive, do these directives require that the national court, seized to rule over a request for injunctive relief against an intermediary on whose services a third party relies to infringe a copyright, applies the principle of proportionality when it is asked to rule over the efficacy and the dissuasive effect of the requested measure?

Lees het arrest hier.

IEF 8585

Zogenaamde 'sleepers'

Rechtbank Groningen, 16 december 2009, LJN: BL3206, Ad Hoc Data B.V. tegen [gedaagde], h.o.d.n. Digicom Media,

Auteursrecht. Databankenrecht. Bedrijfsgeheimen. ‘Eiseres stelt dat gedaagde inbreuk maakt op haar auteursrecht door data te publiceren op de eigen website. Eiseres stelt bewijs hiervan te kunnen leveren door opzettelijk onjuiste data (zgn. sleepers) aan te wijzen op de site van gedaagde, maar zij wil dat slechts vertrouwelijk ten overstaan van de rechter doen, buiten aanwezigheid van de wederpartij (alleen diens advocaat mag erbij zijn). De rechtbank oordeelt dat art. 27 en art. 29 Rv. een dergelijke gang van zaken niet toestaan. Ook art. 6 Evrm verzet zich hier tegen.

De rechtbank acht het in een civiele procedure de gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokkenen - partijen en rechter - dat het geding voortvarend en efficiënt verloopt. Wanneer aan de rechter wordt gevraagd een beslissing te nemen, past het de eisende partij niet om de totstandkoming van die beslissing te bemoeilijken door hem de vereiste gegevens te onthouden, zoals AHD doet. Hoezeer de rechtbank in dit geval ook twijfel heeft bij de wijze waarop gedaagde gebruik heeft gemaakt van de databestanden van AHD, het door AHD beoogde doel van het opleggen van sancties aan gedaagde bereikt zij door haar wijze van procederen thans niet.

Lees het vonnis hier. Zie ook: Ex Parte Beschikking vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 20 december 2007, IEF 5432.

IEF 8581

Het Electrolux-opdrachtgeversauteursrecht

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 22 december 2009, LJN: BL2812, [Appellant] tegen KSI Gastronomiezubehor-Handels und Produktions Gesellschaft.

Auteursrecht. Modellenrecht.  Vormgeving lampen. Voormalig importeur/distributeur KSI op sfeerlampen, betrekt nu sfeerlampen en vullingen van [KS], een bedrijf dat in het verleden heeft samengewerkt met KSI. KSI stelt dat appellant hierdoor inbreuk maakt op het aan KSI toekomend auteursrecht op de lampen. Lampen zijn (binnen de stijl) wel aan te merken als werken. Hof houdt zaak aan om partijen de gelegheid te geven zich uit et laten over de mogelijkheid van het Electrolux-opdrachtgeversauteursrecht (art. 3.29 jo 3.8 lid 2 BVIE).

13. Indien de situatie echter is geweest, zoals door [appellant] bij verweer is geschetst (CvA onder 3 en bijlage proces-verbaal pleidooi d.d. 29 oktober 2009), dat [KS] degene is geweest die voor KSI een lampenlijn heeft ontwikkeld en vervaardigd, moet de vraag wie als maker en auteursrechthebbende kan worden aangemerkt naar het voorlopig oordeel van het hof niet worden beantwoord aan de hand van de auteurswet, maar aan de hand van de destijds geldende Benelux-Modellenwet (hierna: BTMW), sinds 1 september 2006 vervangen door het Beneluxverdrag inzake de intellectuele eigendom (hierna: BVIE), omdat de sfeerlampen gekwalificeerd kunnen worden als modellen in de zin van art. 1 BTMW (art. 3.1 BVIE). Op grond van de artikelen 23 juncto 6 lid 2 BTMW (thans art. 3.29 juncto 3.8 lid 2 BVIE) geldt dat wanneer een (al dan niet gedeponeerd) model op bestelling is ontworpen en deze bestelling is gedaan met het oog op het gebruik daarvan in de handel, degene die de bestelling heeft gedaan als ontwerper wordt beschouwd en aldus auteursrechthebbende is, behoudens andersluidend beding (BenGH 22 juni 2007, Electrolux, NJ 2007/500). De stelplicht en bewijslast van zo'n andersluidend beding rust op [appellant]. Dit betekent dat ook indien de situatie zo zou zijn geweest als door [appellant] is gesteld, KSI in beginsel - alsdan behoudens bewijs van andersluidend beding - als maker/auteursrechthebbende moet worden beschouwd.

14. Partijen hebben zich in de discussie over en weer geen rekenschap gegeven van de mogelijke toepasselijkheid van de BTMW/BVIE noch van de toepasselijkheid van artikel 8 Aw. Het hof zal partijen daarom in de gelegenheid stellen zich daarover alsnog bij akte uit te laten, voor het eerst aan de zijde van [appellant].

Lees het arrest hier

IEF 8573

Inbreukmakende prospectus

Vermelding eerder, ongepubliceerd auteursrechtvonnis in strafvonnis Rechtbank Amsterdam, 11 januari 2010, LJN: BL0547 (beleggingsfraude). Wie het vonnis heeft mag het vanzelfsprekend mailen.

“17. Op 1 juni 2007 is H&V in kort geding gedagvaard door TRE Investments II BV (hierna: TRE). TRE had in 2005 een project ontwikkeld voor de financiering van de bouw van onroerend goed in Turkije door middel van uitgifte van obligaties en zij had daarvoor een prospectus uitgebracht. TRE stelde in kort geding dat het door H&V uitgegeven prospectus nagenoeg gelijk was aan het hare en dat H&V daarmee inbreuk maakte op haar auteursrecht. De voorzieningenrechter heeft op 28 juni 2007 geoordeeld dat het prospectus van H&V een bijna woordelijke kopie is van dat van TRE en zij heeft H&V verboden het prospectus te gebruiken.”

 

IEF 8567

Groeten of andere boodschappen

Vzr Rechtbank Amsterdam, 28 januari 2010. KG ZA 09-2630 SR/MB, Stichting Pictoright tegen Art & Allposters International B.V. (met dank aan Lisette Varossieau,Pictoright)

Auteursrecht. Pictoright-zaak. Digitale ansichtkaarten. Het met toestemming verhandelen van posters impliceert niet de toestemming voor het aanbieden van e-cards. E-cards zijn geen passende wijze van reclame maken voor posters (Dior-Evora), maar een nieuw product, een nieuwe verschijningsvorm van het werk. Geen uitputting.

4.3. in dit specifieke geval zal er voorts van worden uitgegaan dat Allposters de op haar website te bestellen posters van werken van de Kunstenaars verhandelt met toestemming van de rechthebbenden. Pictorìght heeft haar aanvankelijke betwisting daarvan - doch uitdrukkelijk slechts voor zover het deze procedure betreft - niet langer gehandhaafd, Het gaat haar in dit geding enkel en alleen om de e-cards die van de desbetreffende werken worden aangeboden via de websites van Allposters. De vraag die voorligt, en die partijen verdeeld houdt, is dan ook of het met toestemming verhandelen van de desbetreffende posters de toestemming voor het aanbieden van e-cards impliceert.

4.6. Allposters heeft betwist dat het aanbieden van de e-card een vorm van openbaar maken e/of verveelvoudigen van de werken is, omdat de ontvanger enkel een hyperlink krijgt doorgestuurd, waarmee hij naar de website van Allposters wordt geleid, zodat geen sprake is van het verzenden van een afbeelding. Dit neemt echter niet weg dat de e-card op de voor het pubIiek toegankelijke website van Allpostas op verschillende manieren te zien is, uiteindelijk in de vorm van een digitale ansichtkaart. Ook zonder dat de afbeelding zelf rechtstreeks verzonden wordt, is dat al een vorm van het openbaar maken en verveelvoudigen van het werk.

4.7. Allposters heeft verder betoogd dat het aanbieden van de e-cards niets anders is, dan op in de branche gebruikelijke wijze reclame maken voor de posters. Volgens haar staat het op deze wijze digitaal tonen van de door haar op rechtmatige wijze te verhandelen posters binnen haar eigen website enkel in het teken van de wederverkoop en is geen sprake van een zelfstandig product. Zoals uitgemaakt in het Dior-Evora arrest is het de wederverkoper van met toestemming van de rechthebbende op de markt gebrachte producten in beginsel ook toegestaan om voor die producten op passende wijze reclame te maken. Ook met dit uitgangspunt voor ogen, deelt de voorzieningenrechter de zienswijze van Allposters echter niet.

Anders dan Allposters meent, kunnen e-cards immers wel degelijk als een nieuw product, als een nieuwe verschijningsvorm van het werk worden beschouwd. De e-card heeft een zelfstandige functie, dezelfde als die van een traditionele ansichtkaart, te weten het (doen) overbrengen van groeten of andere boodschappen, wat in de regel bij de ontvanger bepaalde emoties teweeg brengt, met als illustratie een door de verzender gekozen afbeelding. Dit karakter van de e-card wordt nog eens onderstreept doordat Allposters op de e-cards (fictieve, digitale) postzegels heeft aangebracht, Dat de ontvanger van een e-card tevens (in dit geval) terecht kan komen op de website van Allposters en mogelijk verleid wordt tot het aankopen van daar te bestellen posters, kan een bijeffect zijn, maar is niet de voornaamste functie van een e-card, Daar komt bij dat het product e-card wezenlijk verschilt van een pure reclameuiting, aangezien het initiatief tot de verzending ervan niet ligt bij het reclamemakende bedrijf, maar bij degene die de groet/boodschap wil overbrengen Verder kunnen met de e-mailbestanden van de verzenders en ontvangers van de e-cards, los van de verkoop van de desbetreffende posters, commerciële activiteiten worden verricht en/of inkomsten worden gegeneerd via telefonie bedrijven en/of internet providers, zoals Pictoright terecht heeft gesteld, Dat de e-cards gratis zijn en dat Allposters heeft verklaard de e-mailbestanden van de ontvangers in elk geval niet verder te (doen) gebruiken, doet daar niet aan af, Het zelfstandig karakter van de e-card komt ook tot uitdrukking in de door Pictoright in het geding gebrachte e-mails van de buitenlandse zustrorganisaties van Pictoright (aangehaald onder 2.10 tot en met 2.12), waaruit onder meer valt af te leiden dat voor e-cards aparte licenties worden warden verstrekt.

Lees het vonnis hier.

IEF 8564

Verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard

Hoge Raad, 29 januari 2010,LJN: BK1599, GAVITA AS tegen PUUTARHALIIKE HELLE OY c.s.  (met uitgebreide conclusie A-G Verkade)

Auteursrecht. Assimilatieverlichting / armaturen. Werkbegrip. Uiterlijk voortbrengsel resultaat van keuze die door technische uitgangspunten is beperkt. Geen rechtsvragen. 81 RO.

Het gaat in deze zaak om de vraag of een product van Gavita - een verlichtingsarmatuur voor de glastuinbouw - kan worden aangemerkt als een auteursrechtelijk beschermd werk in de zin van art. 10, lid 1, onder 11o Auteurswet (Aw) en, zo ja, of Gavita aldus de door haar gestelde inbreuk op haar auteursrechten kan doen verbieden. De rechtbank was van oordeel dat de armatuur van Gavita auteursrechtelijke bescherming toekomt, doch oordeelde dat de vereiste mate van overeenstemming tussen de armatuur van Gavita en die van Helle c.s. ontbreekt. Het hof oordeelde dat het uiterlijk van de verlichtingsarmatuur zo zeer door technisch/functionele eisen is bepaald dat de armatuur niet als auteursrechtelijk beschermd werk kan worden aangemerkt. De Hoge Raad verwerpt het beroep nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.3.1 Onderdeel I, waarin niet wordt bestreden dat de volgens het hof bepalende aspecten van het uiterlijk van de assimilatielamp alle verband houden met technische en functionele eisen en evenmin dat die aspecten voor dat uiterlijk bepalend zijn, keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen het in rov. 3.5 en 3.6, slotzin [“Dit brengt mee dat de keuzemogelijkheden te beperkt waren voor een auteursrechtelijk relevante creatieve inbreng." – IEF], neergelegde oordeel.

3.3.2 Deze klachten worden, voor zover zij al feitelijke grondslag hebben, alle tevergeefs voorgesteld omdat het hof bij zijn bestreden oordeel is uitgegaan van de juiste rechtsopvatting, dit oordeel voor het overige - verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard - in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht en ten slotte ook toereikend is gemotiveerd.

3.4.1 De klachten van onderdeel II richten zich tegen
a. rov. 3.7, waarin het hof oordeelt dat het betoog van Gavita en de beide hiervoor bedoelde deskundigen dat voor mogelijk moet worden gehouden dat eenzelfde (optimale) functionaliteit zou zijn bereikt indien met betrekking tot een of meer van de in rov. 3.6 genoemde aspecten andere keuzes waren gemaakt, niet voldoende feitelijk is toegelicht, onderscheidenlijk
b. rov. 3.8, waarin het hof aan voormeld oordeel de gevolgtrekking verbindt dat voor een bewijsopdracht aan Gavita met betrekking tot de door haar gestelde creatieve ruimte bij de vormgeving van assimilatieverlichting als de onderhavige geen plaats is en bovendien oordeelt dat het desbetreffende bewijsaanbod van Gavita onvoldoende gespecificeerd is.

3.4.2 De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Lees het arrest hier.