Alle rechtspraak  

IEF 8680

Hun herinneringen aan de bewuste fotoshoot

Rechtbank Rotterdam, 10 maart 2010, HA ZA 06-3273, eisers tegen RVP (met dank aan Kitty van Boven,I-EE)

Portretrecht. Eindvonnis na Rechtbank Rotterdam, 30 juli 2008, IEF 6578. Eisers zijn herkenbaar afgebeeld in een erotisch maandblad terwijl zij stellen met de fotograaf (mondeling)  hadden afgesprokendat zij onherkenbaar, verpixeld,  zouden worden afgebeeld. Ten aanzien van die afspraak kregen eisers een bewijsopdracht. De rechtbank oordeelt nu dat eisers geslaagd zijn in het leveren van bewijs. Vorderingen toegewezen.

2.11 Naar het oordeel van de rechtbank wordt iedere partijverklaring voor wat betreft het bestaan van een afspraak tussen de fotograaf en eisers om eisers onherkenbaar in beeld te brengen bekrachtigd door zowel de verklaringen van de andere drie eisers als de verklaringen van L. en H. Weliswaar wordt de tegenovergestelde verklaring van de fotograaf dat met eisers een dergelijke afspraak niet is gemaakt ondersteund door de in contra-enquête afgelegde verklaringen van V. , G. en B. , echter al deze verklaringen refereren aan een vaste werkwijze van de fotograaf waarvan niet is komen vast te staan dat deze bij de fotoshoot is gehanteerd. Gebleken is onder meer dat, met of zonder het model, geen groepsfoto is gemaakt waarop alle deelnemers staan (dus met daarop ook de later binnengekomen M' en MI ). Twijfel bestaat of de fotograaf (voorafgaand aan de fotoshoot) de vraag heeft gesteld of de deelnemers al dan niet herkenbaar in beeld wilden worden gebracht. De verklaringen van de fotograaf, V., G. en E spreken elkaar op dit essentiële punt van de gevolgde werkwijze tegen, als ook op de essentiële punten van het aantal deelnemers aan de fotoshoot, het doel van het nemen van een groepsfoto en door wie en op welk moment het onherkenbaar maken van de gezichten op de foto's gebruikelijkerwijs geschiedt.

Ook voor het overige heeft geen van hen in het kader van het al dan niet herkenbaar in beeld brengen van eisers in concreto overeenstemmende herinneringen aan de fotoshoot. Daarenboven is gebleken dat de fotograaf, V. ,G. en B. vóór en na het plaatsvinden van de fotoshoot - zulks in verschillende hoedanigheden - al aan meerdere erotische fotoreportages voor Rosie hebben meegewerkt en met elkaar hebben samengewerkt. Niet uit te sluiten valt dat dit hun herinneringen aan de bewuste fotoshoot met eisers heeft beïnvloed.

2.12 Onbetwist is namens eisers gesteld dat zij geen andere ervaring hebben met (deelname aan en de gang van zaken bij) een fotoreportage van een dergelijk expliciet karakter als de fotoshoot in de VIP-swingerclub; aangenomen mag dan ook worden dat de fotoshoot in de VIP-swingerclub hen mede daarom nog helder voor de geest staat. Om die reden acht de rechtbank de verklaringen afgelegd door een ieder van eisers geloofwaardig.

2.13 Gelet op de aan de zijde van eisers afgelegde getuigenverklaringen en overgelegde stukken die op essentiële punten in onderling verband en samenhang beschouwd overtuigend zijn te achten moet de conclusie zijn dat eisers in de bewijsopdracht zijn geslaagd en dat is komen vast te staan dat eisers met de fotograaf de afspraak hebben gemaakt dat zij op de in de juli 2005 uitgave van Rosie te publiceren foto's onherkenbaar zouden worden gemaakt. 

Lees het vonnis hier.

IEF 8670

Een krachtige prikkel tot nakoming is echter iets anders

Rechtbank Zutphen, 11 november 2009 en 3 maart 2010, HA ZA 07-1041, Fashion Box c.s./Vingino (met dank aan Frits Gerritzen, Brinkhof).

Auteursrecht. Onthoudingsverklaring. Na een eerste tussenvonnis, waarin geoordeeld werd dat het begrip “per product” in de onthoudingsverklaring “per inbreukmakend model” betekent en niet “per inbreukmakend exemplaar” zoals Fashion Box c.s. hadden gesteld, vorderen Fashion Box c.s. een boete “for any day on which an infringement continues”. Rechtbank stelt vast dat de verbeurde boetes een bedrag van € 1.690.000,- belopen, maar matigt tot een bedrag van € 140.756,98 (vermeerderd met wettelijke rente). “Een krachtige prikkel tot nakoming is echter iets anders dan een instrument om een wederpartij financieel ernstig te benadelen”. In citaten:

T.a.v. handelingen die als “infringement” kwalificeren (tussenvonnis van 11 november 2009): 2.4. Gelet op het bepaalde in artikel 1 van de Auteurswet geldt als inbreukmakende  handeling het zonder de toestemming van de maker verveelvoudigen en openbaar maken van het werk. Onder verveelvoudigen wordt begrepen iedere vastlegging van het werk, in de zin van het reproduceren of neerleggen van het werk in een stoffelijk voorwerp. Onder openbaar maken vallen, algemeen gezegd, handelingen waarmee het werk ter beschikking van een publiek wordt gesteld. Zoals door Vingino onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 1995 (NJ 1995,669, Bigott/Doucal) terecht is gesteld, valt importeren en exporteren in gesloten containers dan ook niet onder het begrip "openbaar maken". Nu gesteld noch gebleken is dat tijdens het importeren het T-shirt ter beschikking van een publiek is gesteld, kunnen de dagen waarop die import heeft plaatsgevonden in ieder geval niet worden aangemerkt als dagen waarop Vingino wegens inbreukmakende handelingen de boete heeft verbeurd zoals bedoeld in artikel 3 van de onthoudingsverklaring. Ten aanzien van het exporteren van het T-shirt geldt, gelet op hetgeen hierna, in rechtsoverweging 2.7, wordt overwogen, dat de vraag of dit een inbreukmakende handeling oplevert beoordeeld dient te worden naar Chinees recht.

2.5. Fashion Box c.s. legt voorts aan haar vordering ten grondslag het door Vingino in voorraad houden van het T-shirt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het in voorraad houden valt onder het verveelvoudigen en/of openbaar maken van het werk en aldus een inbreuk op het auteursrecht van Fashion Box c.s. oplevert. Dit brengt mee dat de dagen waarop Vingino het T-shirt enkel op voorraad heeft gehouden niet zijn aan te merken als dagen waarop "an infringement continues" op grond waarvan Vingino een boete verbeurt.

2.6. Naar het oordeel van de rechtbank vallen de handelingen "verkoop" en "levering" onder het openbaar maken van het werk nu aangenomen moet worden dat het T-shirt daarmee ter beschikking van een publiek wordt gesteld. De term "ter verkoop aanbieding" is door Fashion Box c.s. niet nader toegelicht. Kennelijk is daarmee door Fashion Box c.s. bedoeld de presentatie van het T-shirt aan (potentiële) afnemers ten behoeve van de voorjaars- en zomercollectie. Naar het oordeel van de rechtbank is dat een vorm van openbaar maken nu daarmee immers het T-shirt aan een publiek, te weten: dat van de winkeliers c.q. inkopers, wordt getoond met de bedoeling dat het in de handel wordt gebracht. Dit brengt mee dat voor de bepaling van de door Vingino op grond van artikel 3 van de onthoudingsverklaring verbeurde boete, de dagen tellen waarop sprake is geweest van respectievelijk "verkoop", "levering" en "ter verkoop aanbieding" zoals in vooromschreven zin bedoeld.” 

T.a.v. bedrag aan verbeurde boetes (eindvonnis): 2.8. Uit dit alles wordt geconcludeerd dat door Vingino gedurende (iets meer dan) 169 dagen boetes zijn verbeurd, hetgeen aan boetes een bedrag van € 1.690.000,-- oplevert.”

Matiging verbeurde boetes t.a.v. levering en verkoop inbreukmakende producten (tussenvonnis van 11 november 2009): “2.1 1. Ten aanzien van het beroep van Vingino op matiging van de boete wordt overwogen dat bij een boetebepaling als de onderhavige van een redelijk handelend schuldeiser mag worden verlangd dat hij aan de vermeende inbreukmaker kenbaar maakt dat er naar zijn mening sprake is van overtreding van de verbodsbepaling. Dit sluit ook aan bij het bepaalde in artikel 6:93 BW. Vingino heeft in dat verband terecht gewezen op het karakter van een boetebepaling, te weten dat het een prikkel moet zijn tot naleving van hetgeen partijen met elkaar hebben afgesproken. Het gaat dan ook niet aan dat degene die meent dat de andere partij een verbodsbepaling overtreedt waarop een boete per dag is gesteld, er het zwijgen toe doet en de boete tot het maximum laat oplopen. Dat geldt in het onderhavige geval temeer nu mag worden aangenomen dat Fashion Box c.s., gelet op het door haar ingenomen standpunt dat Vingino een onverbeterlijke navolger is van de Replay producten van Fashion Box C.S., Vingino nauwgezet in de gaten zal hebben gehouden, zoals door Vingino onweersproken is gesteld. In het feit dat voorts gesteld noch gebleken is dat Fashion Box c.s. Vingino op enig moment heeft aangesproken op het verhandelen van het T-shirt Matthew, ziet de rechtbank voorshands reeds een grond voor matiging van de eventueel door Vingino verbeurde boete. Nu het verhandelen ziet op de inbreuk op het auteursrecht van Fashion Box c.s. die gelegen is in de verkoop en levering van het T-shirt, acht de rechtbank een redelijk aanknopingspunt voor matiging op dit punt de op die verkoop gerealiseerde winst, in het IFO rapport berekend op € 40.756.98.”

Verdere matiging verbeurde boetes t.a.v. "ter verkoop aanbieding" inbreukmakende producten (eindvonnis): 2.10. De rechtbank heeft nog te beslissen over de boetes die zijn verbeurd als gevolg van "ter verkoop aanbieding". (…)

2.13. Op grond van het bepaalde in artikel 6:94 lid 1 BW kan de rechter - op verlangen van de schuldenaar - een boete matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. De in deze bepaling opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (zie HR 27 april 2007, NJ 2007,262).

2.14. In dit geval springt in het oog dat Fashion Box c.s. niet heeft gesteld dat zij als gevolg van inbreuk op auteursrecht schade heeft geleden, terwijl tussen partijen vast staat dat het merk Replay uitsluitend kleding voor volwassenen omvat en Vingino alleen kleding voor baby's en kinderen op de markt brengt. Dat was de reden dat de rechtbank in onderdeel 4.30 van het tussenvonnis van 15 juli 2009 heeft overwogen dat de vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat zal worden afgewezen. Al om deze reden kan een boete van ongeveer € 1.690.000,-- buitensporig en daarom onaanvaardbaar worden genoemd. Daar komt het volgende bij.

2.15. Fashion Box c.s. heeft niet (voldoende gemotiveerd) weersproken dat zij van het T-shirt Matthew moet hebben geweten vanaf het moment dat het door Vingino in de handel is aangeboden en ermee heeft gewacht om verbeurde boetes te innen totdat alle exemplaren zijn uitverkocht. Zie ook hetgeen is overwogen in onderdeel 2.11 van het tussenvonnis van 11 november 2009. Nu het Fashion Box c.s. vrij stond om naast betaling van verbeurde boetes aanspraak te maken op schadevergoeding, heeft het hier bedoelde boetebeding de functie van een krachtige prikkel tot nakoming. Een krachtige prikkel tot nakoming is echter iets anders dan een instrument om een wederpartij financieel ernstig te benadelen door het moment af te wachten dat de verbeurde boetes tot een maximaal bedrag zijn opgelopen. De rechtbank ziet daarom ook in de strekking van het boetebeding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen reden de boete (fors) te matigen.

2.16. Onder de gegeven omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat onverkorte toepassing van het boetebeding (ook) wat betreft "ter verkoop aanbieding" en "productie" tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. De rechtbank zal de als gevolg van "ter verkoop aanbieding" en "productie" verbeurde boete matigen tot een bedrag van € 100.000,--.”

Lees het eindvonnis hier, eerste tussenvonnis hier (IEF 8075) en tweede tussenvonnis hier.

IEF 8667

Ongeoorloofd kopiëren niet aannemelijk

Rechtbank Zutphen, 9 maart 2010, KG ZA 10-19, LJN: BL6854. Autotelex B.V. tegen Autotaxatie.Net B.V.

Auteursrecht. Databankenrecht. Autotelex heeft een databank geproduceerd waarin alle in Nederland toegelaten motorvoertuigen zijn opgenomen en beschuldigt Autotaxatie van het kopiëren van (een groot deel van) haar databank. Onvoldoende aannemelijk geworden dat Autotaxatie gegevens over motorvoertuigen aan de databank van Autotelex heeft ontleend. Vorderingen afgewezen. Geen 1019h proceskosten,  nu het geschil primair voortvloeit uit de tussen partijen gesloten overeenkomst.

“Onvoldoende aannemelijk [is] geworden dat Autotaxatie (een groot deel van de) door Autotelex aan haar ten tijde van de overeenkomst ter beschikking gestelde data (optiebenamingen) heeft gekopieerd naar haar eigen databank. (…)  Vast staat dat Autotaxatie de cd-roms die Autotelex in het kader van de overeenkomst aan Autotaxatie had geleverd heeft teruggestuurd naar Autotelex. Dat zij een kopie van de databank van Autotelex heeft achtergehouden is gezien het voorgaande onvoldoende aannemelijk geworden.

4.2 (...) “Weliswaar heeft Autotaxatie ten aanzien van de optiebenamingen erkend dat zij soms aanduidingen gebruikt die door Autotelex eveneens worden gebruikt, maar gelet op het grote aantal optiebenamingen – gekoppeld aan 90.000 verschillende typen auto’s - dat zich in de databank van Autotelex bevindt kan het overnemen van enkele benamingen, waarvan Autotaxatie gemotiveerd heeft gesteld dat die door diverse aanbieders in de markt worden gebruikt, niet zonder meer tot de conclusie leiden dat Autotaxatie daarmee ten onrechte gebruik maakt van de optiebenamingen van Autotelex, te minder nu onweersproken is dat Autotaxatie ook afwijkende aanduidingen gebruikt in haar databank.
Daar komt bij dat Autotelex onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat Autotaxatie meerdere referentiebronnen heeft op basis waarvan zij haar databank heeft opgebouwd en ook uit de door Autotaxatie overgelegde, door haar voor akkoord getekende, offerte van RDC Datacentrum B.V. afgeleid kan worden dat Autotelex niet de enige bron is waarvan Autotaxatie haar informatie verkreeg, zodat voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat Autotaxatie haar gegevens enkel van Autotelex heeft betrokken.

4.3.   Dat in de databank van Autotaxatie optiebenamingen staan met fouten die identiek zijn aan die welke in de databank van Autotelex zijn opgenomen kan evenmin tot de conclusie leiden dat sprake is van het ongeoorloofd kopiëren van de optiebenamingen van Autotelex, nu uit de door Autotaxatie overgelegde producties blijkt dat met betrekking tot de Porsche cabriolet ook op de websites van Autowereld en Autoweek de – onjuiste – optiebenaming elektrisch bedienbaar dak is opgenomen. Derhalve valt niet uit te sluiten dat Autotaxatie de optiebenaming die voormelde fout bevat van andere bronnen dan Autotelex heeft verkregen. Verder kan uit de foutieve vermelding “inklapbaar” met betrekking tot de buitenspiegels van de Smart For Two coupé evenmin worden geconcludeerd dat Autotaxatie (een groot deel van) de optiebenamingen van de databank van Autotelex heeft gekopieerd, nu die enkele aanduiding gelet op het grote aantal optiebenamingen dat zich in de databank bevindt onvoldoende wordt geacht voor een dergelijke conclusie.

4.4.  Op grond van het vorenstaande is onvoldoende aannemelijk geworden dat Autotaxatie (een groot deel van de) door Autotelex aan haar ten tijde van de overeenkomst ter beschikking gestelde data (optiebenamingen) heeft gekopieerd naar haar eigen databank. Zonder nader bewijs – waarvoor in deze procedure geen plaats is – kan dan ook niet worden geconcludeerd dat Autotaxatie is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. Vast staat dat Autotaxatie de cd-roms die Autotelex in het kader van de overeenkomst aan Autotaxatie had geleverd heeft teruggestuurd naar Autotelex. Dat zij een kopie van de databank van Autotelex heeft achtergehouden is gezien het voorgaande onvoldoende aannemelijk geworden.

4.5.  Nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat Autotaxatie de optiebenamingen van de databank van Autotelex (grotendeels) heeft gekopieerd, is de door Autotelex gestelde inbreuk op haar databankrecht en auteursrecht evenmin aannemelijk geworden. Dat Autotaxatie een substantieel van de databank van Autotelex gebruikt en ter beschikking stelt aan derden is onvoldoende gebleken. Nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van ongeoorloofd kopiëren van de data van Autotelex kan evenmin geconcludeerd worden dat Autotaxatie inbreuk maakt op een aan Autotelex toebehorend auteursrecht op haar databank – nog los van de vraag of de databank van Autotelex auteursrechtelijke bescherming geniet.”

(…) 4.7.  Autotelex zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voor de door Autotaxatie gevraagde vergoeding van de volledige proceskosten op grond van artikel 1019 h Wetboek van Rechtsvordering is geen plaats, nu het geschil primair voortvloeit uit de tussen partijen gesloten overeenkomst. Derhalve worden de gebruikelijke liquidatietarieven gehanteerd.

Lees het vonnis hier.

IEF 8666

Slechts voor zover het werk in het model is belichaamd

Gerechtshof Amsterdam, 23 februari 2010, LJN: BL4968, Markant International B.V. tegen Vlaar Ergonomie B.V.

Auteursrecht. Modellenrecht. Samenloop. Licenties. Ergonomische monitorophangsystemen. Rechtsvermoeden van overdracht auteursrecht, art. 3.28 BVIE. Hof bekrachtigt vonnis waarvan beroep (Rechtbank Utrecht, 5 november 2008, IEF 7290).

“Artikel 3.28 lid 1 wil bevorderen dat, indien tegelijkertijd een uitsluitend recht op een model en een auteursrecht op een in dat model belichaamd kunstwerk bestaan, deze in dezelfde hand zijn. Daartoe is echter niet vereist dat het auteursrecht reeds terstond bij het verlenen van de in artikel 3.28 lid 1 bedoelde toestemming [voor het verrichten van een depot] overgaat aangezien niet reeds bij het verlenen van die toestemming, maar pas bij het gebruik maken daarvan het uitsluitend recht op het model ontstaat.

[En] Weliswaar wordt daar bepaald dat reeds de toestemming tot depot een overdracht van auteursrecht inhoudt, maar dat is slechts een gedeeltelijke overdracht, immers slechts voor zover het werk in het model is belichaamd. (…) Omdat de verkrijger, zolang de toestemming voortduurt, niet in zijn recht tot deponeren beperkt is en hij velerlei modellen deponeren kan, kan pas als hij metterdaad tot depot overgaat, worden bepaald tot welk deel van het auteursrecht de overdracht zich uitstrekt.

Ondanks mogelijke bedoeling van partijen is i.c. slecht sprake van een licentie, nu “voor overdracht van auteursrecht is onder de Auteurswet 1912 wilsovereenstemming niet voldoende maar is vereist dat zij in een akte is neergelegd.”

Eén hand: 4.3  Artikel 3.28 lid 1 BVIE geeft het rechtsvermoeden dat de ontwerper van een krachtens de auteurswet beschermd werk die een ander toestemming verleent een tekening of model waarin dat werk is belichaamd, te deponeren, zijn auteursrecht deels overdraagt. Dat vermoeden is niet voor weerlegging vatbaar en geldt ook als die ontwerper zich er in het geheel niet van bewust is en zelfs als vaststaat dat hij, ware hij zich er wel van bewust geweest, de toestemming niet verleend zou hebben. Daarmee is deze bepaling een uitzondering op het beginsel dat een overdracht een rechtshandeling is en een op het rechtsgevolg gerichte wil vereist. Uitzonderingsbepalingen dienen beperkt te worden uitgelegd en moeten bij voorkeur niet worden uitgebreid tot categorieën van gevallen waarin het maken van de uitzondering niet dienstig kan zijn aan het doel waarmee de wetgever de uitzondering gemaakt heeft.

4.4  Artikel 3.28 BVIE maakt deel uit van titel III, hoofdstuk 6 BVIE “Samenloop met het auteursrecht”. Bedoeling daarvan, evenals van het evenzo getitelde hoofdstuk II BTMW, is om de gevallen waarin de registers van gedeponeerde tekeningen en modellen geen volledige gegevens bevatten inzake hetgeen ook auteursrechtelijk beschermd is, tot een minimum te beperken. Artikel 3.28 lid 1 wil daartoe bevorderen dat, indien tegelijkertijd een uitsluitend recht op een model en een auteursrecht op een in dat model belichaamd kunstwerk bestaan, deze in dezelfde hand zijn. Daartoe is echter niet vereist dat het auteursrecht reeds terstond bij het verlenen van de in artikel 3.28 lid 1 bedoelde toestemming overgaat aangezien niet reeds bij het verlenen van die toestemming, maar pas bij het gebruik maken daarvan het uitsluitend recht op het model ontstaat. Ook de tekst van deze bepaling dwingt er niet toe aan te nemen dat het auteursrecht terstond bij het verlenen van de toestemming tot depot overgaat. Weliswaar bepaalt de wet dat reeds de toestemming overdracht inhoudt, maar dat sluit niet uit dat die overdracht eerst effect heeft op het ogenblik dat van de toestemming gebruik gemaakt wordt. Het hof verenigt zich daarom met het onder ?4.2 weergegeven oordeel van de eerste rechter.

4.5  Het hof ziet overigens nog een tweede reden om artikel 3.28 lid 1 BVIE aldus te begrijpen. Weliswaar wordt daar bepaald dat reeds de toestemming tot depot een overdracht van auteursrecht inhoudt, maar dat is slechts een gedeeltelijke overdracht, immers slechts voor zover het werk in het model is belichaamd. Omdat de verkrijger, zolang de toestemming voortduurt, niet in zijn recht tot deponeren beperkt is en hij velerlei modellen deponeren kan, kan pas als hij metterdaad tot depot overgaat, worden bepaald tot welk deel van het auteursrecht de overdracht zich uitstrekt.

Licentie: 7.1  Na te hebben beslist dat door Prodesign geen auteursrecht aan 3D Tradelink oud was overgedragen op de voet van artikel 3.28 lid 1 BVIE, heeft de eerste rechter zich de vraag gesteld of er auteursrecht op een aan de Auteurswet 1912 beantwoordende wijze was overgedragen. Zij heeft die vraag ontkennend beantwoord en heeft in dat kader overwogen dat in de royalty-overeenkomst geen bepaling te vinden is waaruit blijkt van een bedoeling auteursrecht over te dragen en dat de inhoud van de overeenkomst er juist op wijst dat de auteursrechten bij Prodesign bleven en 3D Tradelink oud slechts een recht tot gebruik van die rechten (licentie) kreeg. Tegen het eerste deel van die overweging richt zich grief 5, tegen het tweede deel grief 6.

7.2  In de toelichting op grief 5 wijst Markant (door verwijzing naar haar conclusie van antwoord in eerste aanleg) erop dat 3D Tradelink oud volgens de royalty-overeenkomst haar rechten uit die overeenkomst niet zonder toestemming van Prodesign zou mogen “overdragen”, terwijl, als zij geen auteursrecht doch slechts een licentie verkreeg het woord “sub-licentiëren” gebruikt zou zijn. Dat overtuigt het hof niet. De overeenkomst houdt in artikel 3 in dat Prodesign ervoor instaat dat zij rechthebbende is met betrekking tot de auteursrechten, dat het gebruik van die rechten berust (dat wil zeggen: zal berusten) bij 3D Tradelink oud en dat deze dat gebruik niet zonder toestemming van Prodesign aan een derde zal overdragen. Daarin kan het hof niet anders lezen dan een licentieverlening en daaraan doet niet af dat die geschiedde zonder (en inderdaad ook had kunnen geschieden met) gebruikmaking van het woord “licentie” of een afleiding daarvan.

7.3  Voorts wijst Markant erop dat het de ook uit de tekst van de overeenkomst blijkende bedoeling was dat 3D Tradelink oud zich op de verdere ontwikkeling van het MOS zou toeleggen. Dat wil het hof aannemen maar het is een omstandigheid die even goed past bij de situatie dat Prodesign het auteursrecht op het auteursrecht behield en 3D Tradelink oud slechts een licentie kreeg als bij de situatie dat het auteursrecht werd overgedragen.

7.4  Ten slotte voert Markant met een beroep op informatie van de heer [A] die destijds bij de totstandkoming van de royalty-overeenkomst voor 3D Tradelink oud optrad, aan dat de werkelijke bedoeling van partijen bij de overeenkomst wel degelijk was dat de auteursrechten werden overgedragen. Dat kan echter de doorslag niet geven. Voor overdracht van auteursrecht is onder de Auteurswet 1912 wilsovereenstemming niet voldoende maar is vereist dat zij in een akte is neergelegd. Daarbij laat het hof nog in het midden dat tegenover de informatie van de heer [A] informatie in tegengestelde zin staat van de heren [B] van Prodesign, de feitelijke ontwerper van het MOS, en [C], destijds controller van 3D Tradelink oud.

Lees het arrest hier.

IEF 8661

Veroordeeld tot afgifte van twee vleugels

Rechtbank Amsterdam, 2 december 2009, LJN: BL6788, Rhea Botenbouw B.V.  [A] Watersport B.V.

Auteursrecht motorsloep. Faillissement. Onrechtmatig in beslag genomen mallen, onrechtmatige publicatie op website. Onrechtmatig AdWord. Zeer toepasselijke advocatennamen: mrs. Van de Kant en Van Rhijn.

Ruime samenvatting op rechtspraak.nl: "Productiemallen van een motorsloep zijn door gedaagde in conventie onrechtmatig in beslag genomen. De mallen zijn eigendom van eiseres in conventie. Het verweer van gedaagde in conventie dat zij als auteursrechthebbende op de motorsloep rechtmatig beslag heeft gelegd op de mallen kan niet slagen. Voor zover er al een auteursrecht op de motorsloep zou bestaan, kan, op grond van de stellingen van gedaagde in conventie, niet worden geoordeeld dat de onderhavige vier in beslag genomen mallen de door gedaagde in conventie genoemde auteursrechtelijk beschermde trekken van de motorsloep vertonen.

De vordering tot vergoeding van de door eiseres in conventie geleden schade, als gevolg van het feit dat gedaagde in conventie de producten die zich in de mallen bevonden eruit heeft gehaald en onrechtmatig ten eigen nutte heeft aangewend, is toewijsbaar. Gedaagde in reconventie wordt verder veroordeeld tot afgifte van twee vleugels en een rode bootkar aan eiseres in reconventie nu deze goederen eigendom zijn van eiseres in reconventie. De rechtshandeling tot verkoop van bootmallen door de oorspronkelijk eigenaar aan gedaagde in reconventie is door de faillisementscurator van de oorspronkelijk eigenaar vernietigd.

Aangezien afgifte van een mallenset en originele plug die na overdacht door de curator aan eiseres in reconventie de eigendom zijn van eiseres in reconventie niet meer mogelijk is, wordt gedaagde in reconventie dienaangaande veroordeeld tot betaling van vervangende schadevergoeding.

Gedaagde in reconventie heeft onrechtmatig gehandeld jegens eiseres in reconventie door, door middel van de publicatie op haar website, inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van eiseres in reconventie en haar directeur/grootaandeelhouder en daarmee op hun eer en goede naam.

Het feit dat gedaagde in reconventie een zoekwoord als adword aan haar advertentie heeft gelinkt met het doel om het relevante publiek te wijzen op deze onrechtmatige publicatie wordt ook onrechtmatig geacht. De vordering van eiseres in reconventie tot vergoeding van de schade die zij geleden heeft als gevolg van de onrechtmatige publicatie, op te maken bij staat, is toewijsbaar. 
 
Lees het vonnis hier

IEF 8659

Leren jassen

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 5 maart 2010, KG ZA 10-144 NB/MB, H. tegen Y. c.s. (met dank aan Maartje Hülsenbeck, Blenheim Advocaten en Mr. Kitty van Boven, I-EE).

Auteursrecht. Ongeschreven Modellenrecht. Groothandel in leren jassen stelt dat gedaagde winkeliers met de verkoop van gesteld overeenstemmende leren jassen inbreuk maken op de auteurs- en modelrechten van de groothandel. Vorderingen afgewezen. De door eiser geclaimde modellen zijn voorshands niet als nieuw aan te merken. Enige onduidelijkheid over de overgelegde documenten (“Het is immers niet logisch dat een ontwerper zich in de maand september in het jaartal vergist.”)

4.2. Met betrekking tot alle rechtsgronden die H. aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd - (inbreuk op) auteursrecht, modelrecht en/of (het plegen van een) onrechtmatige daad (slaafse nabootsing) - geldt dat van cruciaal belang is of de door haar geclaimde modellen nieuw zijn. Als dat niet bet geval is kunnen de vorderingen alleen al daarom niet worden toegewezen H. dient dan ook, nu dat door de gedaagden gemotiveerd betwist wordt, in de eerste plaats voldoende aannemelijk te maken dat de ontwerpen van haar jassen origineel zijn en dat soortgelijke jassen niet op de markt waren vóór de datum van de ontwerpen van H..

4.5. Kortom, H. heeft haar stellingen met betreking tot de 'nieuwheid' van de modellen, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door Y. c.s., op voorhand niet aannemelijk gemaakt. Alleen al op grond daarvan zijn de vorderingen jegens Y c.s. niet toewijsbaar.

Lees het vonnis hier.

IEF 8658

Abusievelijk

Vzr. Rechtbank Breda, 8 maart 2010, KG ZA 10-88, Happy-Point tegen Heijzoo (met dank aan Rutger van Rompaey, QuestIE advocatuur)

Auteursrecht. Opblaasbare Abraham-pop (zie ook Rechtbank Breda, 6 januari 2010, IEF 8498). Standaard vonnis, inbreuk aangenomen.

3.4. Heijzoo heeft als verweer aangevoerd dat zij abusievelijk de foto met daarop afgebeeld de Abraham-pop van Happy-Point op haar website heeft geplaatst, dat het niet de bedoeling is geweest deze Abraham-pop te verkopen en dat zij de Abraham-pop ook niet verkoopt.

3.5. Dit verweer wordt verworpen als zijnde irrelevant en ongeloofwaardig. Reeds het gebruik van (een abeelding van) de Abraham-pop van Happy-Point door Heijzoo op haar website, betreft een inbreukmakende handeling. Voorts is voldoende aannemelijk dat het de bedoeling van Heijzoo is (geweest) deze Abraham-pop te verkopen. Ter onderbouwing van haar stelling heeft Happy-Point als productie 13 een mailwisseling (…)  overgelegd. Op 1 februari 2010 heeft Y. de Ruijter aan Heijzoo gevraagd of de Abraham-pop ook nog in andere modellen leverbaar is, waarop Heijzoo op 3 februari 2010 heeft geantwoord: "Deze heb ik op dit moment voor dit seizoen nog maar in een model. namelijk de modellen die u ziet op onze site." Niet door Heijzoo is betwist dat op 3 februari 2010 er maar 1 foto van een Abraham-model op de website stond, te weten de Abraham-pop van Happy-Point. Heijzoo heeft nog gesteld dat zij zelf een ontwerp voor de productie van een Abraham-pop heeft gemaakt dat zij aan de producent wilde verstrekken. Ter onderbouwing heeft Heijzoo op de mondelinge behandeling een afbeelding van de door haar ontworpen Abraham-pop overgelegd. Aan deze stelling gaat de voorzieningenrechter voorbij. Immers, indien Heijzoo daadwerkelijk een andere Abraham-pop had willen laten produceren en verkopen, had het voor de hand gelegen dat een afbeelding van deze Abraham-pop op de website van Heijzoo zou zijn geplaatst.

Lees het vonnis hier.

IEF 8654

Het uitblijven van de vervolgopdracht

Gerechtshof Amsterdam, 2 maart 2010, zaaknr. 200.015.797/01, Proctor Media Projects B.V.  tegen Dullaert & Dumas Film & TV Producties B.V. (met dank aan Marcel de Zwaan, Bremer & De Zwaan).

Mediarecht. Scenario-opdracht. Hof stelt Proctor alsnog in het gelijk in geschil over schade na uitblijven vervolgopdracht.

Proctor ontwikkelt in opdracht een scenario voor de kindertelevisieserie Spetter, geproduceerd door D&D voor het Dolfinarium Harderwijk. D&D deed een aan Proctor verleend right of first refusal (de mogelijkheid om af te zien van het schrijven van scenario’s voor vervolgseries) niet gestand, omdat het Dolfinarium niet tevreden zou zijn geweest met de kwaliteit van de scripts. De Rechtbank Amsterdam (7 mei 2008, niet gepubliceerd) wees de vorderingen van Proctor aanvankelijk af, bij gebreke van een causaal verband tussen de schade en de  niet gestand gedane optie.

Het Hof vat de verplichtingen van de producent jegens de scenarioschrijver ruimer op. Proctor had redelijkerwijs kunnen begrijpen dat het in beginsel de vervolgopdracht zou worden verstrekt en de producent had de scenarioschrijver over de bezwaren, het Dolfinarium was aanvankelijk wel tevreden,  moeten informeren en de scenarist in de gelegenheid stellen die bezwaren weg te nemen en producent had met de opdrachtgever de bezwaren nader moeten onderzoeken. Causaal verband tussen de toerekenbare niet nakoming van deze verplichtingen en de door Proctor geleden schade wordt wel aanwezig geacht.

Lees het arrest hier.

IEF 8647

Zich onderscheidt door de gekozen herkenbare elementen

Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, 2 maart 2010, LJN: BL6499(Gevoegde zaken / Slaafse nabootsing voetsteunen).

Auteursrecht  Slaafse Nabootsing. Stukgelopen samenwerking. Hof bekrachtigt vonnissen waarvan beroep (Rb Zwolle, LJN: BD5628). Producent van in hoogte verstelbare voetsteunen (Basic 952) stelt dat voormalige distributeur inbreuk maakt op auteursrecht, dan wel zich schuldig maakt aan slaafse nabootsing. Geen auteursrecht (technisch bepaald). Wel slaafse nabootsing. Licentienemer kan optreden tegen slaafse nabootsing. Proceskosten gemengde zaak. In citaten:

6. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [x] niet heeft aangetoond dat zij auteursrechthebbende op de Basic 952 is. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [x] op grond van slaafse nabootsing (deels) toegewezen. Volgens de voorzieningenrechter heeft [x] voldoende aannemelijk gemaakt dat een voetensteun niet (noodzakelijker)wijs de uiterlijke vormgeving hoeft te hebben van de Basic 952 en dat een andere weg had kunnen - en dus moeten - worden ingeslagen zonder dat aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid afbreuk zou worden gedaan.

Met betrekking tot de grieven in de zaak 200.015.434/01:

Auteursrecht: 11. Naar het voorlopig oordeel van het hof is de vorm van de Basic 952, zoals deze blijkt uit de door [appellante] overgelegde producties, in overwegende mate ingegeven door het technisch effect ervan en niet door de persoonlijke invulling van de maker. Bij een verstelbare voetensteun als de onderhavige gaat het er om dat deze met de voet eenvoudig bedienbaar is met goed bereikbare pedalen en dat de voeten (zonder inspanning) op de voetenplank kunnen rusten zonder weg te glijden. Om dat te bereiken is de plank van de voetensteun van de Basic 952 aan de zijkanten afgerond en aan de bovenzijde voorzien van horizontale profielen die aan de buitenzijde scheef omhooglopen.

12. Aan [appellante] kan worden toegegeven dat bij die verschillende onderdelen persoonlijke keuzes van de ontwerper mogelijk zijn, waaronder het doorlopen van de verticale profielen in de zijkant van de voetensteun, maar deze betreffen naar het voorlopig oordeel van het hof binnen het gehele ontwerp zodanig geringe aspecten dat niet gesproken kan worden van een eigen oorspronkelijk karakter met het persoonlijk stempel van de maker.

(…)

1019h Proceskosten: 16. (…) De beslissingen van de voorzieningenrechter ten aanzien van de auteursrechtelijke grondslagen worden door het hof bekrachtigd. Dit betekent dat de voorzieningenrechter terecht een volledige proceskostenveroordeling heeft afgewezen. Grieven 4 en 5 delen het lot van de voorgaande grieven.

(…)

25. Ten aanzien van de kostenveroordelingen overweegt het hof als volgt. Het onderhavige hoger beroep heeft tot inzet de handhaving van auteursrechten. Het hof is derhalve van oordeel dat dit hoger beroep een intellectuele eigendomszaak is waarop artikel 1019h Rv. van toepassing is. Op verzoek van [geïntimeerden] zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij in zaak 200.015.434/01 veroordeeld worden in de daadwerkelijk door [geïntimeerden] gemaakte kosten.

26. [geïntimeerden] hebben niet gespecificeerd welk deel van de door haar in totaal opgevoerde kosten, te weten EUR 24.801,33 inclusief BTW betrekking heeft op haar verweer tegen de handhaving van de auteursrechten in de onderhavige zaak en welk deel op het door Roessink c.s ingestelde beroep tegen toewijzing van de vorderingen op grond van slaafse nabootsing in de zaak 200.013.238. Het hof schat, mede aan de hand van het door [geïntimeerden] bij productie 4 van de memorie van antwoord overgelegde overzicht, dat de verdeling 50% - 50% bedraagt en veroordeelt [appellante] tot betaling van in totaal EUR 12.400, 66 inclusief BTW.

Met betrekking tot de grieven in de zaak 200.013.238/01:

Slaafse nabootsing: 30. Deze grief berust op een onjuiste lezing van het bestreden vonnis. De voorzieningenrechter heeft bij de beoordeling van de vordering uit slaafse nabootsing niet aangenomen dat [geïntimeerde] als licentienemer beschouwd moet worden.

31. Daarenboven gaat de stelling van [appellanten] uit van een onjuiste rechtsopvatting. Het gaat hier om de bescherming die [geïntimeerde] meent te mogen ontlenen aan het gemene recht, zoals neergelegd in artikel 6:162 BW en de daarop ontwikkelde rechtspraak. De vraag of [geïntimeerde] op grond van artikel 6:162 BW zelfstandig kan optreden tegen de slaafse nabootsing van haar voetensteunen, is in beginsel uitsluitend afhankelijk van de vraag of zij een bedrijfsdebiet voor dit product in Nederland heeft opgebouwd.

(…)

36. Op grond van de door beide partijen in geding gebrachte producties (…) en uit eigen waarneming bij gelegenheid van de gehouden pleidooien, stelt het hof vast dat er meerdere, op in het oog springende wijze onderling van elkaar verschillende voetensteunen bestaan die blijkbaar alle een markt hebben. Geen van deze voetensteunen bevat de kenmerkende elementen die de Basic 952 onderscheidend vermogen geven, waaronder de achthoekige vorm van de voetenplank, de ronde verschroomde pedaalvormen en de in de zijkant van de voetenplank doorlopende ribbels.

37. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] genoegzaam aangetoond dat de Basic 952 door de gekozen herkenbare elementen zich onderscheidt van de rest van de markt en al gedurende een reeks van jaren met een marktaandeel van 50 procent een eigen plaats op de markt van voetensteunen inneemt.

(…)

40. (…) De mogelijkheid om via technische alternatieven hetzelfde resultaat te bereiken speelt bij deze beoordeling geen rol. Onderzocht moet worden of [appellanten], zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van de Basic 952 afbreuk te doen, variaties had kunnen (en dus moeten) aanbrengen teneinde verwarring omtrent de herkomst van de product zoveel mogelijk te voorkomen.

(…)
42. Met de voorzieningenrechter is het hof voorshands van oordeel dat [geïntimeerde] genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat [appellanten] op eenvoudige wijze variaties op de hiervoor in overweging 36 beschreven herkenbare elementen van de Basic 952 kunnen aanbrengen zonder dat aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van de VS 80 en VS 81 afbreuk wordt gedaan.

(…)

48. Naar het voorlopig oordeel van het hof neemt het enkele aanbrengen van de naamsvermelding [appellannte] de verwarring niet weg. Dit geldt temeer nu bij de inschatting van dit verwarringsgevaar in aanmerking moet worden genomen dat de Basic 952 voorheen door [appellanten] verkocht werden, waardoor het in de rede ligt dat er eerder onduidelijkheid ontstaat met betrekking tot de herkomt van de VS 80 en VS 81.

1019h Proceskosten: 56. In geval van een gemengde zaak wordt een schatting gemaakt van de proceskosten die aan de op de intellectuele eigendomsgrondslag gebaseerde deel van de procedure moet worden toegerekend. De opvatting van [appellanten] dat dit tot gevolg heeft dat een verliezende partij aanspraak heeft op een (volledige) proceskostenvergoeding indien de vordering op de andere grondslag wordt toegewezen, berust op een verkeerde lezing van artikel 1019h en de regeling Indicatietarieven in IE-zaken. De voorzieningenrechter heeft [appellanten] terecht als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld met toepassing van het algemene liquidatietarief.

Lees het arrest hier.

IEF 8646

De ultieme voeding

Vzr. Rechtbank Alkmaar, 4 maart 2010, KG ZA 10-25, Ultimate Nutrition Inc. tegen D&S Food-Trading B.V. c.s. (met dank aan Michiel Rijsdijk en Marlies Wiegerinck, Arnold+Siedsma

Merkenrecht. Auteursrecht. Domeinnamen. Parallelimport. Eiser maakt op grond van woordmerken Ultimate Nutrition (sportvoeding) bezwaar tegen o.a. de domeinnaam www.ultimate-nutrition.nl en stelt daarnaast dat gedaagde inbreuk maakt op de auteursrechten van eiser op verpakkingen en logo’s. Vorderingen afgewezen. Bestuurdersaansprakelijkheid niet aangetoond. Niet ontvankelijkheid. Geen spoedeisend belang.

4.10 (…) Zoals hiervoor reeds werd overwogen, bedient D&S zich niet meer van die websites. Voor zover al aangenomen zou mogen worden dat D&S inderdaad inbreuk maakt op voormelde rechten van Ultimate, heeft te gelden dat van enig inbreuk rnakend handelen thans geen sprake is nu D&S de websites uit de lucht heeft gehaald. Onder deze omstandigheden heeft Ultirnate geen belang bij een voorziening in kort geding. De vorderingen die gestoeld zijn op vermeende inbreuken op merk-, handelsnaam- en auteursrechten dienen daarom eveneens te worden afgewezen. De afwijzing van voormelde vorderingen brengt met zich dat een oordeel over voormelde rechten en het eventueel. inbreukmakend handelen van D&S in dit kort geding achterwege kan blijven.

4.1 I Ten aanzien van (…) parallelimport (…) D&S heeft dit betwist en heeft aangevoerd dat zij de producten enkel via Nutrition Tech, de Oostenrijkse verdeler van de producten van Ultimate, en dus legaal heeft ingekocht. Gelet op dit gemotiveerde verweer van D&S ligt het op de weg van Ultimate om de juistheid van haar standpunt aannemelijk re maken. Nu zij enkel een verklaring van haar directeur heeft overgelegd die bovendien wordt betwist, is zij daar niet in geslaagd. Daarom wordt ook deze vordering afgewezen.

Lees het vonnis hier.