Alle rechtspraak  

IEF 8329

De auteursrechten van de liefdesgedichten

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 30 september 2009, HA ZA 07-315, Smits tegen Hooijer. (met dank aan Jan Willem van Dijk, Benvalor).

Auteursrecht. Bodemprocedure, zie ook: Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, 23 juni 2006, IEF 2250. Erfgenaam van de in 2005 overleden dichteres Nel Benschop maakt op grond van het aan hem toekomende auteursrecht bezwaar tegen uitgave door gedaagde Hooijer van liefdesgedichten van Nel Bensschop. De bewuste gedichten zijn door Nel Benschop aan Hooijer meegegeven met de schriftelijke de aantekening: “t.b.v. een te maken cd”. De rechtbank concludeert echter dat tussen Hooijer en Benschop geen licentieovereenkomst tot stand is gekomen:

1.1.1. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de aantekening van Benschop op de aan H. ter hand gestelde map met liefdesgedichten, ook indien de overige door H. gestelde gedragingen van Benschop (welke deels zijn betwist door S.) zouden komen vast te staan, niet de conclusie worden getrokken dat een licentieovereenkomst tot stand is gekomen met de door H. gestelde inhoud, namelijk dat Benschop aan H. toestemming heeft verleend om:

1. een CD te maken (produceren); én
2. deze vervaardigde CD vervolgens uit te geven, dat wil zeggen verveelvoudigen en openbaren.

Daarbij is het navolgende van belang.

1.1.2. S. heeft - onder overlegging van een groot aantal contracten waarbij Benschop de auteursrechten heeft overgedragen aan Uitgever Kok (productie 11 van S.) -  naar voren gebracht dat de gebruikelijke werkwijze tussen Benschop en Uitgever Kok inhield dat Benschop gedichten schreef en dat zij de op deze gedichten rustende auteursrechten integraal overdroeg aan Uitgever Kok tegen een bepaald (in voornoemde contracten vastgelegd) honorarium. Deze werkwijze is door H. niet weersproken. Evenmin is door H. weersproken dat hij - gelet op deze, bij Uitgever Kok rustende auteursrechten -, voorafgaand aan de productie van de eerdere CD’s aan Uitgever Kok altijd toestemming heeft gevraagd en ook moest vragen voor het gebruik van die gedichten.
Voor zover Benschop toestemming heeft verleend aan H. ten aanzien van de eerdere CD’s kan die toestemming dan ook niet hebben gezien op het verlenen van een licentie om gedichten van haar te openbaren en/of te verveelvoudigen; die licentie verkreeg hij immers niet van haar maar van Uitgever Kok. Uit de eerdere gebruikelijke werkwijze kan dan ook niet worden afgeleid dat Benschop ten aanzien van de liefdesgedichten heeft gewild dat H. (en niet een andere (rechts)persoon) de CD zou uitgeven, dat wil zeggen dus niet dat zij een licentie aan H. gaf om de CD te verveelvoudigen en te openbaren.

1.1.3. Evenmin kan uit de tekst van de aantekening, bezien in samenhang met de door H. gestelde gedragingen, worden afgeleid dat wilsovereenstemming is ontstaan tussen H. en Benschop ter zake een licentierecht voor H. om de CD met liefdesgedichten te verveelvoudigen en te openbaren.
Uit die aantekening, mede in samenhang met de door H. gestelde feitelijke gedragingen - indien deze zouden komen vast te staan en er (voorts) van zou moeten worden uitgegaan dat Benschop ten tijde van die aantekening en die gedragingen nog compos mentis was -, wil de rechtbank nog wel afleiden dat het de bedoeling c.q. wens van Benschop was om op enigerlei wijze in samenwerking met H. deze CD met liefdesgedichten op de markt te brengen en dat daar dus wilsovereenstemming over heeft bestaan. Maar die aantekening geeft - ook bezien in samenhang met genoemde feitelijke gedragingen - in het geheel geen aanwijzing over de wijze waarop zij dat in auteursrechtelijke zin gestalte heeft willen geven. Het heeft er alle schijn van dat zij zich in het geheel niet bewust is geweest van auteursrechtelijke vragen omtrent de uitgave van de CD, juist omdat bij de eerders CD’s die vragen zich in het geheel niet voordeden. Zij liet dat immers over aan Uitgever Kok, aan wie de auteursrechten waren overgedragen. H. heeft, ermee bekend zijnde dat de auteursrechten met betrekking tot de gedichten op de eerdere CD’s aan Uitgever Kok toebehoorden, uit de aantekening en / of de gestelde gedragingen dan ook niet redelijkerwijs kunnen of mogen afleiden dat Benschop de wil had om een licentierecht met de door H. gestelde inhoud aan H. te verschaffen. In dit verband is van belang dat (ook) de hoge leeftijd (Benschop was ten tijde van de aantekening en de beweerdelijke gedragingen reeds ouder dan 80 jaar) H. had moeten nopen tot extra behoedzaamheid.

1.1.4. Partijen hebben (voorts) nog uitgebreid gedebatteerd over de vraag of sprake was van een voor H. kenbaar wilsgebrek aan de zijde van Benschop. Gelet op hetgeen onder 4.3.3 en 4.3.4 is overwogen zal het antwoord op deze vraag evenwel worden daargelaten.

Lees het vonnis hier of hieronder:

 

 

IEF 8317

Antwoorden

Vzr Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 30 oktober 2009, Noordhoff Uitgevers B.V. tegen Van A. (met dank aan Adonna Alkema, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Antwoorden zijn werk in de zin van de auteurswet. Gerekwestreerde plaats zonder toestemming de antwoorden uit antwoordenboeken behorende bij lesmethodes van eiser Noordhoff op het internet en maakt daarmee inbreuk op het auteursrecht van Noordhoff.

2.2. Naar voorlopig oordeel komen de in het verzoekschrift omschreven (oefen) opgaven en antwoordboeken in aanmerking om als werk in de zin van de Auteurswet te worden beschouwd en is Noordhoff auteursrechthebbende met betrekking tot die werken. Gelet op de in het verzoekschrift geschetste voorgeschiedenis moet voorshands worden aangenomen dat Van A. niet alleen een website beheert met hyperlinks naar (op afzonderlijke servers opgeslagen) auteursrechtelijk beschermde werken, maar die werken tevens op de servers plaatst en beheert of doet plaatsen en beheren, zodat sprake is van inbreuk door Van Amerongen op het auteursrecht van Noordhoff. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift onder randnummers 37 tot en met 40 is aangevoerd, is voldoende aannemelijk dat het voortduren van de inbreuk onherstelbare en omvangrijke schade voor verzoekster zal veroorzaken.

2.3. Aangezien het verzoek reeds zal worden toegewezen op grond van zelfstandige openbaarmakingshandelingen van Van Amerongen, behoeft het (subsidiaire) gevoerde betoog dat als uitgangspunt neemt dat Van Amerongen is te beschouwen als een tussenpersoon tegen wie een verbod kan worden gevorderd geen afzonderlijke behandeling meer.

2.4. Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen toewijsbaar zijn op de wijze zoals hierna bepaald.

Lees de beschikking hier of hieronder:

 

IEF 8314

Vragen HvJ EG over abonnee-satelliet- TV

Dirk Visser, Universiteit Leiden, Klos Morel Vos  & Schaap: Hof van Beroep Brussel stelt vragen van uitleg aan Hof van Justitie der EG over auteursrechtelijke relevantie van bepaalde handelingen bij abonnee-satelliet- TV.

Hof van Beroep Brussel 27 oktober 2009, Aifield / Agicoa & Airfield /Sabam.

Het gaat om het satellietaanbod van TV Vlaanderen in België, een zustervennootschap van het Nederlandse Canal Digitaal. De vragen hebben betrekking op de volgende twee situaties die in casu aan de orde zijn en komen op het volgen neer:

Situatie I

1. Een omroep stuurt een gecodeerd signaal, of een signaal via een vaste verbinding, aan een onafhankelijke satelliet TV-aanbieder.

2. Deze aanbieder laat dit signaal (met toestemming van de omroep) elders in Europa (nogmaals/anders) coderen en opstralen naar een satelliet door een zuster-vernnootschap.

3. Het signaal wordt vervolgens (met toestemming van de omroep) als onderdeel van een pakket televisiezenders neer gestraald naar de abonnees van de satelliet TV-aanbieder die er naar kunnen kijken met behulp van een decodeerkaart.

Vraag:
• Maakt de satelliet TV-aanbieder openbaar (en moet hij dus aan Agicoa c.s. betalen) in het land waar hij de decodeerkaarten aanbiedt (en dus zijn abonnees/kijkers heeft)?
• Of maakt alleen de zuster-vernnootschap (en/of de omroep) openbaar in het land waar de zuster-vennootschap ‘up-linkt’ naar de satelliet?

Situatie II

1. Een omroep straalt, conform de instructies van een onafhankelijke satelliet TV-aanbieder, elders in Europa een gecodeerd signaal, op naar een satelliet.

2. Het signaal wordt vervolgens (met toestemming van de omroep) als onderdeel van een pakket televisiezenders neer gestraald naar de abonnees van de satelliet TV-aanbieder die er naar kunnen kijken met behulp van een decodeerkaart.

Vraag:
• Maakt de satelliet TV-aanbieder openbaar (en moet hij dus aan Agicoa c.s. betalen) in het land waar hij de decodeerkaarten aanbiedt (en dus zijn abonnees/kijkers heeft)?
• Of maakt alleen de omroep openbaar in het land waar zij ‘up-linkt’ naar de satelliet?


Relevante bepalingen:

Artikel 1 lid 2 a-c van de SatKab-rl.

(Richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel).

a) In deze richtlijn wordt verstaan onder "mededeling aan het publiek per satelliet": een handeling waarbij de programmadragende signalen voor ontvangst door het publiek onder controle en verantwoordelijkheid van de omroeporganisatie worden ingevoerd in een ononderbroken mededelingenketen die naar de satelliet en terug naar de aarde loopt.

b) De mededeling aan het publiek per satelliet, vindt slechts plaats in de Lid-Staat waar de programmadragende signalen onder controle en verantwoordelijkheid van de omroeporganisatie worden ingevoerd in een ononderbroken mededelingenketen die naar de satelliet en terug naar de aarde loopt.

c) Indien de programmadragende signalen in gecodeerde vorm worden uitgezonden, is er sprake van mededeling aan het publiek per satelliet wanneer de middelen voor het decoderen van de uitzending door of met toestemming van de omroeporganisatie ter beschikking van het publiek worden gesteld.


Overweging 14 bij de SatKab-rl.

(14) Overwegende dat het gebrek aan rechtszekerheid met betrekking tot de te verkrijgen rechten, waardoor de grensoverschrijdende uitzending van programma's per satelliet wordt belemmerd, moet worden weggenomen door het begrip mededeling aan het publiek per satelliet op communautair niveau te definiëren en in die definitie tegelijkertijd te specificeren waar de mededelingshandeling plaatsvindt; dat een dergelijke definitie noodzakelijk is om te voorkomen dat op één uitzendingshandeling op cumulatieve wijze het recht van verschillende landen wordt toegepast; dat de mededeling aan het publiek per satelliet uitsluitend plaatsvindt op het ogenblik waarop en in de Lid-Staat waar de programmadragende signalen onder controle en verantwoordelijkheid van de omroeporganisatie worden ingevoerd in een ononderbroken mededelingenketen die naar de satelliet en terug naar de aarde loopt; dat normale technische procedures met betrekking tot de programmadragende signalen niet als een onderbreking van de uitzendingsketen moeten worden beschouwd;

Commentaar Dirk Visser:

1. Artikel 1 lid 2 b van de SatKab-rl is m.i. duidelijk: er vindt in dit traject slechts één openbaarmaking plaats, en wel op de plaats en het moment van de ‘up-link’ naar de satelliet. Dat is de systematiek en de bedoeling van de SatKab-rl.

2. Het betreft hier noodzakelijkerwijs maximum harmonisatie: het staat de lidstaten niet vrij om ook de ‘downlink’ en/of het beschikbaar stellen van decodeer kaarten als auteursrechtelijke relevante openbaarmaking aan te merken. Daarmee zou immers de o.a. blijkens overweging 14 beoogde rechtszekerheid niet bereikt worden.

3. De satelliet TV-aanbieder maakt m.i. dus niet openbaar (en hoeft niet aan Agicoa c.s. te betalen) in het land waar hij de decodeerkaarten aanbiedt (en dus zijn abonnees/kijkers heeft) .

4. Alleen de zuster-vernnootschap of de omroep maakt openbaar in het land waar de zuster-vennootschap ‘up-linkt’ naar de satelliet en moet daar alle rechten regelen, ook voor de andere Europese landen waar met toestemming van de omroep decodeerkaarten aan het publiek ter beschikking worden gesteld.

5. Net als bij kabeldoorgifte lijkt twee maal betalen in de keten van producent naar consument ook bij abonnee-satelliet- TV niet (meer) aan de orde.

IEF 8312

De Uploader

Vzr. Rechtbank Amsterdam 29 oktober 2009, LJN BX5694, KG ZA 09-2102 AW/RV (123 Video B.V. tegen Ziggo B.V.)

Met dank aan Michiel Ellens, Teurlings & Ellens Advocaten.

Auteursrecht. Vrijwaring. “De uploader” plaatst een aantal erotische video’s op user genereated video website 123video.nl. Kim Holland Productions, de auteursrechthebbende m.b.t. de video’s dagvaardt Ziggo, betrekt de uploader in vrijwaring in de procedure en vordert i.c. afgifte van de NAW-gegevens van provider Ziggo.  De vordering wordt toegewezen. N.B. Dit vonnis is vernietigd bij arrest van 19 oktober 2010 van het gerechtshof Amsterdam, (LJN BP7309).

4.3. Een aanbieder van webdiensten kan onder omstandigheden gehouden zijn om de gevraagde gegevens van een gebruiker van die webdiensten te verstrekken aan rechthebbenden, Ten eerste moet daarvoor voldoende aannemelijk zijn dat sprake is van onrechtmatig handelen, of een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit een overeenkomst, van de desbetreffende gebruiker en ten tweede dient buiten redelijke twijfel te zijn dat degene van wie de gevraagde persoonlijke gegevens ter beschikking dienen te worden gesteld ook daadwerkelijk degene is die zich aan dit handelen schuldig zou hebben gemaakt. In dat geval kan het zo zijn dat de privacybelangen van de betrokkenen bij bet geheim houden van hun gegevens moeten wijken voor het belang van de rechthebbenden om tegen het onrechtmatig handelen op te treden

 (…)

4.7. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat, nu aan de onder 4.3 genoemde criteria is voldaan, de vordering van 123video zal worden toegewezen als na te melden.

Lees het vonnis hier of hieronder. Zie ook. Rechtbank Amsterdam, 5 augustus 2009, IEF 8100).

 

IEF 8308

Het cumulerende auteursrecht

Hoge Raad, 30 oktober 2009, LJN: BJ0655, Montis Design B.V. tegen Verweerster (met conclusie A-G Verkade)

Auteursrecht. Modellenrecht. Instandhoudingsverklaring. Gestelde inbreuk op stoelen Charly en Chaplin van Montis, waarbij modelhoudster Montis tevergeefs stelt dat het eigen depot eigenlijk nietig was, waardoor een instandhoudingverklaring eigenlijk niet nodig was geweest en het auteursrecht dus eigenlijk niet vervallen is.

De Hoge Raad verwerpt het beroep tegen Gerechtshof Amsterdam 29 november 2007, IEF 5590 en concludeert dat het auteursrecht wel is vervallen op grond van art. 21 lid 3 BTMW (oud). Formaliteitenverbod van art. 5 lid 2 Berner Conventie i.c. niet van toepassing omdat Nederland land van oorsprong is (art. 5 lid 3 BC). Art. 93 en 94 Grondwet hebben geen betrekking op de vraag of een eenieder verbindende verdragsbepaling in een gegeven geval van toepassing is.

3.3.1 In cassatie is nog slechts aan de orde het door [verweerster] in de feitelijke instanties gevoerde, maar door Montis bestreden, verweer dat het auteursrecht van Montis op de Charly en de Chaplin is vervallen doordat Montis niet tijdig voordat de geldigheidsduur van de inschrijving van het modeldepot was verstreken, een instandhoudingsverklaring in de zin van de (op 1 december 2003 vervallen) artikelen 21 lid 3 en 24 van de Eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen (verder aan te duiden als BTMW), heeft gedeponeerd.

3.3.2 Het hof heeft dit verweer aanvaard en daartoe het volgende overwogen:

"4.4. (…) Montis betoogt echter dat dit een en ander niet tot verlies van het auteursrecht ingevolge artikel 21 lid 3 BTMW (oud) heeft geleid nu zij nimmer een uitsluitend recht op het model in de zin van dat artikel heeft verkregen omdat de Charly en de Chaplin ten tijde van het depot niet voldeden aan de nieuwheidseis zoals die was neergelegd in artikel 4 lid 1 BTMW. Zij stelt dat in een dergelijk geval zo niet de (gehele) BTMW dan in ieder geval het bepaalde in artikel 21 lid 3 BTMW toepassing mist.

4.5. Anders dan de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat dit betoog moet worden verworpen. Ingevolge de BTMW komt aan de werking van een modeldepot een einde (onder meer) door nietigverklaring van het depot in verband met daaraan klevende gebreken (waaronder, blijkens het bepaalde in artikel 15 uitdrukkelijk ook het geval dat het uitsluitend recht niet wordt verkregen als gevolg van het niet voldoen aan de nieuwheidseis - vgl. de artikelen 4 en 15 BTMW zoals die tot 1 december 2003 luidden), voorts door vrijwillige doorhaling en door het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving van het depot (vgl. artikel 7 BTMW). In alle genoemde gevallen verbond artikel 21 lid 3 BTMW aan het eindigen van (de werking van) het depot de consequentie dat, tenzij een instandhoudingsverklaring was afgelegd, ook het aan de deposant toekomend auteursrecht op het desbetreffende model verviel.
Dat het bepaalde in artikel 21 lid 3 BTMW bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving toepassing zou missen in het geval dat het model weliswaar niet aan de nieuwheidseis voldeed doch geen nietigverklaring op die grond was gevorderd en in rechte was uitgesproken is onverenigbaar met de systematiek van de BTMW zoals die onder meer uit de hier besproken bepalingen voortvloeit.

(…)

3.4 Onderdeel I van het middel strekt ertoe het door het hof in rov. 4.4 samengevatte en in rov. 4.5 verworpen standpunt van Montis alsnog in cassatie ingang te doen vinden. Het onderdeel faalt omdat het hof terecht en op juiste gronden dit standpunt heeft verworpen.

3.5.1 Onderdeel II bestrijdt de verwerping in rov. 4.7 van het betoog van Montis dat art. 21 lid 3 BTMW (oud) als strijdig met art. 5 lid 2 van de Berner Conventie (BC) buiten toepassing moet worden gelaten. Het onderdeel betoogt dat het hof ten onrechte van oordeel is dat, omdat het hier om een geschil tussen twee Nederlandse vennootschappen gaat, art. 5 lid 2 BC toepassing mist. Volgens het onderdeel kan deze bepaling naar haar inhoud een ieder verbinden en heeft zij dus op grond van art. 93 Gw. verbindende kracht en moet daarom art. 21 lid 3 BTMW (oud), dat onverenigbaar is met art. 5 lid 2 BC, ingevolge art. 94 Gw. buiten toepassing blijven.

3.5.2 Het onderdeel kan niet slagen. Uit de stukken van het geding blijkt dat partijen in hoger beroep, alsook in cassatie, ervan zijn uitgegaan dat Nederland het land van oorsprong van beide werken van Montis is. Dat betekent, gelet op art. 5 lid 3 BC, dat het oordeel van het hof dat art. 5 lid 2 BC toepassing mist, juist is, wat er ook zij van de daarvoor door het hof gebezigde grond (vgl. rov. 3.3.3 van HR 11 mei 2001, nr. C99/234, LJN AB1558, NJ 2002, 55 (Vredestein/Ring 65)).
Het beroep van Montis op art. 93 en 94 Gw. berust op een onjuiste rechtsopvatting. Deze bepalingen hebben immers geen betrekking op de - in het onderhavige geval voorliggende - vraag of een eenieder verbindende verdragsbepaling in een gegeven geval van toepassing is. Het antwoord op die vraag moet worden gevonden aan de hand van het desbetreffende verdrag of de inhoud van de verdragsbepaling zelf.

Lees het arrest hier. N.B: Herstelarrest m.b.t. de kosten, HR 4 december 2009,  hier.

IEF 8299

Zelfs als onherroepelijk vast zou staan

Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, 6 oktober  2009, LJN: BJ9771, ABK InnoVent B.V. tegen geïntimeerde.

Auteursrecht. Accountantsverklaring. Winstberekening. Rectificatie. Ten onrechte opgeheven dwangsommen. Hoger beroep executiegeschil in zaak over brochures en wijnrekken (zie Vzr. Rb. Zwolle,  5 maart 2009, IEF 7852  en Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, 20 mei 2009, IEF 7932). Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep.

9. (…) Van geïntimeerde behoefde  in redelijkheid niet meer te worden verwacht dan hetgeen zij heeft gedaan, te weten de door haar ingeschakelde registeraccountant te vragen controle conform bedoelde veroordeling te verrichten en dienaangaande te verklaren. Hieraan doet niet af dat de accountant aangeeft geen verklaring te kunnen doen omtrent de zich nog in het proces van bestemming of fabricage bevindende wijnrekken en brochures, omdat dit niet is vastgelegd, en evenmin behoefde te worden vastgelegd in de administratie van geïntimeerde, zulks gelet op de aard en omvang van de onderneming. (…)

10. Hetgeen hiervoor door het hof (grotendeels in het voetspoor van de voorzieningenrechter) is overwogen, leidt weliswaar tot het voorlopig oordeel dat door geïntimeerde (nog) geen dwangsommen zijn verbeurd, maar biedt geen grondslag voor het opheffen van de dwangsommen, zoals deze door de voorzieningenrechter in het vonnis van 5 maart 2009 zijn opgelegd. Gelet op het voorlopig karakter van een vonnis of arrest in kort geding, is een zo vergaande beslissing, ook op onderdelen van de veroordeling, niet op zijn plaats. Daarbij komt nog dat - zelfs als onherroepelijk vast zou staan dat geïntimeerde heeft voldaan aan bedoelde veroordeling onder 5.3 tot en met 5.6 - versterking met een dwangsom van de onder 5.1 en 5.2 gegeven veroordelingen vooralsnog alleszins gerechtvaardigd blijft.

Het gerechtshof vernietigt het vonnis waarvan beroep en veroordeelt ABK de tenuitvoerlegging van het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter te Zwolle van 5 maart 2009 te schorsen en geschorst te houden, totdat in een bodemprocedure ter zake nader is beslist.

De onderhavige procedure een procedure is als bedoeld in artikel 1019 Rv, zodat het proceskostenregiem, als neergelegd in artikel 1019 h van toepassing is.

Lees het vonnis hier.

IEF 8297

Het Arabische woord voor ‘onze melk’

Voorkant zak poedermelk Ecoval/BetinjanehGerechtshof Den Haag, 6 oktober 2009, zaaknrs. 105.003.741/01 en 105.003.742/01, Prodalimenta S.A.R.L. regen Khalaf Stores en Betinjaneh tegen Khalaf Stores & Hashemitisch Koninkrijk Jordanië (met dank aan Sjo Anne Hoogcarspel, Freshfields Bruckhaus Deringer).

Merkenrecht. Auteursrecht. Tussenarrest in gecombineerde en  gecompliceerde zaken over (export)merken voor en zakken met poedermelk).

Heel kort, voor zover mogelijk, de feiten: Jordanië voert melkpoeder in, dat op de markt wordt gebracht onder het merk Halibna, Khalaf heeft een niet exclusief contract tot levering, Prodalimenta deponeert het (woord)beeldmerk Halibna in de Benelux en Betinjaneh deponeert het teken Nohib Halibna als merk in Syrië en Libanon, Jordanië draagt haar rechten op het merk over aan Khalaf, Khalaf deponeert het in de Benelux, Prodalimenta draagt haar Beneluxmerk over aan Betinajeh, Khalaf vordert de vervallenverklaring van het door Prodalimenta gedeponeerde merk en  Betinjaneh vordert nietigverklaring van de merken van Khalaf.

Over Heilung, over rechtshandhavend gebruik door licentienemer, over de vraag vanaf wanneer de vijfjaarsperiode dient te worden berekend, over de vraag of merken die onder het Oud BMW reeds vervallen waren onder de nieuwe Heilungsregeling kunnen vallen, over de vraag of inschrijving licentie via 11C BMW relevant is voor de vraag of er rechtshandhavend gebruik door licentienemer heeft plaatsgevonden, over rechtshandhavend gebruik in een op onderdelen afwijkende vorm, over samenloop van auteursrecht en merkrecht en over bevoegdheid een grensoverschrijdend inbreukverbod voor alle landen van de Berner Conventie op te leggen.
 
Het hof laat beide partijen op verschillende punten toe nader bewijs bij te brengen, maar wijst onder andere wel alvast het door Rechtbank gestelde vereiste dat gebruik van de licentienemer kenbaar diende de te zijn van de hand en oordeelt dat aangezien strijd met het auteursrecht geen nietigheidsgrond oplevert, op die grond geen nietigverklaring of een tot hetzelfde resultaat leidende vordering worden ingesteld.

Lees het arrest hier, vonnis Rechtbank Den Haag hier, of beiden hieronder (Scribd):

 

IEF 8292

Spelers van Ajax in het shirt van Ajax

Rechtbank Amsterdam, 6 mei 2009,  LJN: BK0953, Supportersvereniging "Ajax" tegen A tevens h.o.d.n. A Photography. 
 
Auteursrecht. Vonnis uit mei, nu gepubliceerd op rechtspraak.nl:  “Foto’s van spelers in Ajaxshirt, dwaling. Fotograaf verkoopt al zijn dia's van spelers in Ajaxshirt aan de supportersvereniging van Ajax. Hij biedt enige tijd later foto's van spelers (in het shirt van Ajax) onder zijn naam aan op zijn internetsite. De supportersvereniging legt beslag op bij de fotograaf aangetroffen dia's.

De fotograaf wordt in de onderhavige procedure inbreuk op de auteursrechten van de supportersvereniging verweten. De fotograaf doet tevergeefs een beroep op dwaling. Partijen verschillen voorts van mening over het antwoord op de vraag welke dia's onder de overeenkomst vallen en of de fotograaf als de maker daarvan heeft te gelden.

Uitleg van de overeenkomst leidt ertoe dat alleen dia’s van spelers van Ajax in het shirt van Ajax onder de overeenkomst vallen. Dit betekent dat daaronder niet vallen dia’s van trainers, van een masseur of van spelers die niet in het Ajax-shirt (maar bijvoorbeeld in een trainingspak of met ontbloot bovenlijf) gehuld zijn. Omdat de foto's onder vermelding van de naam van de fotograaf zijn geopenbaard, heeft hij ingevolge artikel 4 van de Auteurswet als de maker te gelden. De fotograaf is er niet in geslaagd dit vermoeden te weerleggen, maar wordt toegelaten tegenbewijs te leveren.”

Lees het vonnis hier. Zie ook: Vzr. Rechtbank Amsterdam, 17 juni 2008, IEF 6497.

IEF 8288

De wettelijke voorschriften daarover in de Seychellen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 22 oktober 2009, LJN BK1067, KG ZA 09-1809, Stichting BREIN tegen Reservella (met dank aan Ernst-Jan Louwers,  Louwers IP|Technology Advocaten).

Auteursrecht. Pirate Bay-zaak. Voor de liefhebber van procesrecht en verre eilanden.

24. Onvoldoende is gebleken dat de betekende dagvaarding gedaagde ook daadwerkelijk heeft bereikt, laat staan dat is gebleken dat dit zo tijdig is gebeurd dat gedaagde in de gelegenheid is geweest om behoorlijk verweer te voeren. De e-mail van 6 oktober 2009 is daartoe onvoldoende omdat niet kon worden geverifieerd dat die e-mail is verstuurd namens gedaagde. Evenmin is gebleken dat eiseres bij de betekening m de dagvaarding aan gedaagde heeft voldaan aan de wettelijke voorschriften daarover in de Seychellen. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Betekeningsverdrag kan daarom thans nog geen verstek worden verleend tegen de niet verschenen gedaagde, tenzij aan het bepaalde in lid 3 toepassing kan worden gegeven. Ingevolge het derde lid van dat artikel belet het bepaalde in dat artikel immers niet dat door de rechter in spoedeisende gevallen voorlopige of conservatoire maatregelen worden genomen. Op grond van artikel 15 lid 3 kan de voorzieningenrechter dan ook in een kort geding verstek tegen een in het buitenland woonachtige gedaagde verlenen zonder dat "in spoedeisende gevallen" behoeft te blijken dat aan de voorwaarden van artikel 15 is voldaan.

2.5. Eiseres heeft gesteld dat met de website The Pirate Bay  veelvuldig en voortdurend op grote schaal inbreuk wordt gemaakt op de auteursrechten van de bij haar aangesloten rechthebbenden. Daaruit volgt dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen jegens de eigenaar van The Pirate Bay, dan wel jegens hem of hen die feitelijk leiding geeft of geven aan het technische beheer van die website. Eiseres heeft echter op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat op de niet verschenen gedaagde één van die hoedanigheden rust of dat die gedaagde als dusdanig kan worden gezien. Daardoor is evenmin aannemelijk dat het nemen van de door eiseres gevraagde  maatregelen jegens de niet verschenen gedaagde tot gevolg zal hebben dat de door eiseres gestelde inbreuk op  auteursrechten en naburige rechten door de website Thee Pirate Bay zal eindigen. In dat geval is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 15 lid 3 van het Haags Betekeningsverdrag, zodat in dit kort geding geen verstek zal worden verleend tegen de niet verschenen gedaagde. Dit betekent dat de gevraagde voorzieningen worden geweigerd.

Lees het vonnis hier of hieronder:

 

IEF 8287

Ter downloaden aangeboden torrents

Vzr. Rechtbank Amsterdam, 22 oktober 2009, KG ZA 09-1809, Neij c.s. tegen Stichting BREIN (met gelijktijdige dank aan Douwe Groenevelt en Joris van Manen , De Brauw Blackstone Westbroek, Ernst-Jan Louwers,  Louwers IP|Technology Advocaten & Stichting BREIN).

Auteursrecht. Vonnis in verzet. Rechtbank Amsterdam vernietigt eerder verstekvonnis (Rechtbank Amsterdam 30 juli 2009, IEF 8097).  Beroep van eiseres op de nietigheid van de dagvaarding wordt verworpen, Neij c.s. zijn niet in hun belangen geschaad. “Voorshands [is] aannemelijk dat de bodemrechter (…) zal concluderen dat The Pirate Bay, evenals de rechtbank Utrecht dat heeft gedaan ten aanzien van Mininova, gelegenheid geeft tot het structureel verwijzen naar auteursrechtelijk bescherm materiaal, inbreuken op auteursrechten bevordert en van die inbreuken profiteert.” Geen 1019h proceskosten, nu de vorderingen niet 'op grond van intellectuele eigendomsrechten worden toegewezen'. Een samenvatting in citaten:

5.8. Al met al kan, gelet op de verweren van Neij, Kolmisoppi en Warg in deze verzetprocedure, niet zonder meer worden geconcludeerd dat The Pirate Bay na het downloaden van de torrent een rol speelt in de uitwisseling van de in die torrent omschreven bestanden. Niet duidelijk is geworden welke (verdere) rol The Pirate Bay in de uitwisseling van bestanden speelt. Daarvoor is nader onderzoek vereist naar de technische feiten van de zaak, bijvoorbeeld om de vragen te beantwoorden waar in het BitTorrent Systeem sprake is van uploaden van bestanden met auteursrechtelijk beschermd materiaal en in hoeverre The Pirate Bay daarin een rol speelt. Wet kort geding leent zich niet voor een dergelijk feitenonderzoek. De conclusie is dat thans niet kan worden vastgesteld dat The Pirate Bay de auteursrechten (en de naburige rechten) van de bij Stichting Brein aangesloten rechthebbenden schendt. Voorshands is daarom onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter de vordering van Stichting Brein op deze grondslag zal toewijzen.

(…) 5.10. Uit het voorgaande volgt dat voorshands aannemelijk is dat de bodemrechter de subsidiaire stelling van Stichting Brein volgt en zal concluderen dat The Pirate Bay, evenals de rechtbank Utrecht dat heeft gedaan ten aanzien van Mininova, gelegenheid geeft tot het structureel verwijzen naar auteursrechtelijk bescherm materiaal, inbreuken op auteursrechten bevordert en van die inbreuken profiteert.

5.1 1.2. The Pirate Bay stelt haar gebruikers stelselmatig in staat om inbreuk te maken op auteursrechten. ThePirate Bay stelt daartoe torrents  ter download beschikbaar, helpt gebruikers bij het vinden van de gewenste torrent, moedigt gebruikers aan  meer torrents te uploaden en zorgt ervoor dat de torrents bruikbaar zijn voor haar gebruikers. Door deze handelswijze worden de gebruikers beter in staat gesteld om bestanden met auteursrechtelijk beschermd materiaal met elkaar te delen. Daardoor wordt het belang van de auteursrechthebbenden om zelf te bepalen op welke wijze en onder welke voorwaarden hun werken de gebruiker bereiken, geschaad.

5.12. Dat de bij Stichting Brein aangesloten rechthebbenden schade lijden door de handelwijze van The Pirate Bay is zeer aannemelijk. De voorlopige conclusie is dan ook dat The Pirate Bay onrechtmatig handelt jegens Stichting Brein.

5.19. Gelet op hetgeen onder 5.14 tot en met 5.18 is overwogen is voorshands voldoende aannemelijk dat de bodemrechter tot de slotsom komt dat Neij, Kolmisoppi en Warg verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het onrechtmatig handelen van The Pirate Bay jegens Stichting Brein.

5.21. De vrijheid van meningsuiting kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving (…) Bij toewijzing van de vorderingen worden de auteursrechten van de bij Stichting Brein aangesloten rechthebbenden beschermd. Bij een afwijzind kan The Pirate Bay doorgaan met het structureel en voortdurend mogelijk maken van grootschalige inbreuk op die auteursrechten. Een verbod daarop, ook al zou dat inhouden een beperking van de vrijheid van meningsuiting van The Pirate Bay, Dan wel Neij, Kolmisoppi en Warg, is dus proportioneel.

(…)

7.2. Gebiedt Neij, Kolmisoppi en Warg ieder afzonderlijk en gezamenlijk, om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis alle op de websites van The Pirate Bay ter downloaden aangeboden torrents, waarmee bestanden met werken waarop de bij Stichting Brein aangesloten rechthebbenden auteursrechten hebben, kunnen worden uitgewisseld te verwijderen en verwijderen te houden op straffe van een dwangsom voor iedere keer dat zij hiermee in strijd handelen van  €5.000,- met een maximum van € 3.000.000,-

7.3. Gebiedt Neij, Kolnisoppi en Warg, ieder afzonderlijk en gezamenlijk, uitvoering te geven aan het gebod onder 7.2 door de op de websites thepiratebay.org, piratebay.org, piratebay.net, piratebay.se, thepiratebay.com, thepiratebay.net rhepiratebay.nu en thepiratebay.se, of andere variaties daarop, de onder 7.2 bedoelde torrents  ontoegankelijk te maken voor internetgebruikers in Nederland, op straffe van een dwangsom voor iedere dag dat zij hiermee in strijd handelen v an  €5.000,- met een maximum van € 3.000.000,- 

Lees het vonnis hier of hieronder.