Alle rechtspraak  

IEF 8338

De Gark, een multifunctionele hark

Rechtbank Arnhem, 28 oktober 2009, LJN: BK2776, eiseres tegen gedaagde (Gark).

Stukgelopen relatie en samenwerking. Bij wie rusten de IE-rechten op de Gark, een multifunctionele hark? (Gesteld) heen en weer schuiven van IE-rechten leidt tot onduidelijkheid, maar niet tot schade, aangezien het gebruiksrecht niet is beknot door de handelingen van gedaagde.

Conventie: 4.3.  (...) Eerst indien de rechtbank van oordeel is dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseres, is de vraag bij wie de IE-rechten thans berusten relevant.

4.4.  Tussen partijen staat vast dat het weliswaar in eerste instantie de bedoeling was om de IE-rechten van gedaagde over te dragen aan Pondac, maar dat bij nader inzien is besloten dat de IE-rechten zouden worden ingebracht in Pisarla. Pondac zou vervolgens de IE-rechten exploiteren op basis van een licentie. Dit laatste is uitgevoerd, het eerste niet. Zoals ook al is vastgesteld door de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam in haar eindbeschikking van 9 augustus 2007, zijn de IE-rechten niet formeel overgedragen aan Pisarla. Pondac heeft echter wel de Gark geëxploiteerd, al dan niet op basis van een licentie van gedaagde. Pondac had dus slechts een gebruiksrecht. De overdracht van eiseres namens Pisarla op 28 juni 2006 had derhalve geen rechtsgevolg, ook als zou eiseres bevoegd zijn geweest om Pisarla te vertegenwoordigen. Pisarla was immers geen eigenaar van de IE-rechten.

4.5.  Gesteld noch gebleken is dat het gebruiksrecht van Pondac is beknot door de handelingen van gedaagde op 11 september 2007, daags voor het door eiseres aangevraagde faillissement van Pondac. Dit betekent dat niet kan worden worden aangenomen dat eiseres in haar hoedanigheid van aandeelhouder en/of schuldeiser van Pondac schade heeft geleden door die handelingen van gedaagde.

4.6.  Omdat Pisarla geen rechthebbende was op de IE-rechten, kan eiseres ook geen schadevergoeding vorderen in haar hoedanigheid van aandeelhouder en/of schuldeiser van Pisarla. Aan Pisarla is geen eigendoms- of gebruiksrecht ontnomen. Wellicht heeft Pisarla inkomsten gederfd doordat het voornemen om de IE-rechten bij haar in te brengen niet is uitgevoerd. Dit geeft eiseres in haar hoedanigheid van aandeelhouder evenwel geen rechtstreekse aanspraak op schadevergoeding jegens gedaagde gelet op de ABP/Poot jurisprudentie van de Hoge Raad, nog daargelaten of kan worden aangenomen dat gedaagde jegens Pisarla in verzuim was. eiseres heeft ook geen aanspraak op schadevergoeding in haar hoedanigheid van schuldeiser van Pisarla aangezien gesteld noch gebleken is dat zij vorderingen heeft op Pisarla die door Pisarla niet voldaan kunnen worden.

 (…)

Reconventie: 4.14.  De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] niet bevoegd was Pisarla te vertegenwoordigen, althans daarvan is de rechtbank niet gebleken en [eiseres] heeft dat op zichzelf niet betwist. Nog afgezien van de vraag of deze overdracht als onrechtmatig kan worden beschouwd jegens [gedaagde], heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende geconcretiseerd waar zijn nadeel uit bestaat. [gedaagde] heeft de IE-rechten weer aan zichzelf
overgedragen. Hoewel die rechtshandeling door de curator is vernietigd, blijkt uit de in het geding gebrachte stukken en dan met name uit het faillissementsverslag van de (opvolgend) curator van 20 maart 2009 dat de curator aan die vernietiging geen vervolg geeft en de kwestie heeft ‘weggeschikt’.

4.15.  De vorderingen van [gedaagde] op dit punt zullen dan ook worden afgewezen, nu [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende belang heeft daarbij.

Lees het vonnis hier.

IEF 8334

In het kader van zakelijke informatieverschaffing

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 6 november 2009, LJN: BK2290, Eisers tegen gedaagde (Boek Herculesramp).

Auteursrecht. Toepassing Endstra-criterium op gesprekken: geen auteursrecht. Geen inbreuk persoonlijke levenssfeer.

GGD-verpleegkundige en GGD-chauffeur maken bezwaar tegen publicatie van boek van gedaagde over de Herculesramp. In het boek worden de namen van eisers en gedeelten van een door eisers met derden gevoerd gesprekken gepubliceerd. De vorderen van eisers worden afgewezen. Geen auteursrecht op de letterlijke weergave van hun verklaringen. “Die bewoordingen zijn niet het resultaat geweest van scheppende menselijke arbeid waarbij creatieve keuzes zijn gemaakt. Het gesprek betreft enkel hun antwoorden op de door Taal en Jonker gestelde vragen in het kader van zakelijke informatieverschaffing.”

Het noemen van de namen van eisers, alsmede hun verklaringen, geschiedt enkel in relatie tot hun functie als hulpverlener, een geringe inbreuk op hun privéleven en persoonlijke levensfeer die onvermijdelijk het gevolg is van het hebben vervuld van een dergelijke openbare functie. Geen 1019h proceskosten: Het auteursrechtelijk aspect is van te ondergeschikt belang.

Auteursrecht: 4.4. Subsidiair hebben [eisers] aangevoerd dat er een auteursrecht rust op de door hen tijdens het gesprek met Taal en Jonkers [onderzoekers Ministerie van Binnenlandse Zaken – IEF] afgelegde verklaringen. Ook op deze grondslag falen hun vorderingen.

4.4.1. Anders dan [eisers] stellen heeft de Hoge Raad in het zogenoemde Endstra-tapes arrest (NJ 2008, 556) niet uitgemaakt dat de op de achterbank van een taxi opgenomen gesprekken van Endstra auteursrecht rust, maar heeft de Hoge Raad slechts overwogen dat het Hof een verkeerde maatstaf heeft gehanteerd bij zijn oordeel dat zulks niet het geval was, namelijk door bij de beoordeling of sprake is van een “werk” in de zin van de Auteurswet de eis te stellen dat een maker bewust een werk heeft willen scheppen en bewust creatieve keuzes heeft gemaakt.

4.4.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan van het gesprek van [eisers] met Taal en Jonkers niet worden gezegd dat de woorden waarin zij de gebeurtenissen weergeven, een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en hun persoonlijk stempel dragen. Die bewoordingen zijn niet het resultaat geweest van scheppende menselijke arbeid waarbij creatieve keuzes zijn gemaakt. Het gesprek betreft enkel hun antwoorden op de door Taal en Jonker gestelde vragen in het kader van zakelijke informatieverschaffing. Die ant-woorden betreffen openbare feiten en hun beleving van die feiten. Vanzelfsprekend zullen [eisers] zich beijverd hebben om die feiten zo objectief mogelijk weer te geven en hun beleving daarvan te plaatsen in hun professionele context, maar de keuzes die zij daartoe in hun woordgebruik maakten, zijn geen creatieve keuzes. De vormgeving van hun uitingen, te weten: in een interview met rapporteurs, is gebruikelijk en hun woordgebruik is zakelijk en gewoon (om in deze gevoelig liggende zaak het door de Hoge Raad in de Endstra-zaak gebezigde en gemakkelijk verkeerd te begrijpen woord ”banaal” te vermijden). Niet valt in te zien welke de eigen, subjectieve keuzes van [eisers] bij hun streven naar objectieve beantwoording van de aan hen gestelde vragen zijn geweest: dat waren geobjectiveerde keuzes. Voorshands kan dan ook niet worden aangenomen dat [eisers] een auteursrecht kunnen doen gelden op de letterlijke weergave van hun verklaringen.

4.4.3. In dit verband wordt mede overwogen dat in ’s Hogen Raads genoemde arrest geen afbakening wordt gegeven tussen het auteursrecht en de informatievrijheid. Eisers tot cassatie (de erven Endstra) hebben daaromtrent in hun middelen tot cassatie begrijpelijkerwijs niets aangevoerd; niet blijkt of verweerders in cassatie daarvoor aandacht hebben gevraagd.
Naar het oordeel van de rechter zou in de onderhavige zaak een beroep van [eisers] op hun auteursrecht, zo zij dat met vrucht hadden kunnen doen, in strijd komen met het recht op informatievrijheid dat onlosmakelijk is verbonden met het recht van vrijheid van meningsuiting.

4.5. Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen. Zij zullen als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Het auteursrechtelijk aspect is daarbij zozeer van ondergeschikt belang dat voor een volledige kostenveroordeling (art. 1019h Rv.) geen grond is, nog daargelaten dat niet duidelijk is of [gedaagde] die bedoeld heeft te vorderen.
 
Lees het vonnis hier

IEF 8332

Het kwijtraken van uw lovehandles

Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 5 november 2009, KG ZA 09-1340, Tell Sell IE B.V. c.s. tegen Fitness-Import BV

Merkenrecht. Modellenrecht. Auteursrecht. Uitputting. Tell Sell c.s. zijn Beneluxdistributeur voor leverancier Fitness Brands Inc van de fitnessapparaten AB CIRCLE en AB CIRCLE PRO. Fitness Brands is houdster van Gemeenschapsmodel- en Gemeenschapsmerkrechten m.b.t. tot de apparaten. Tell Sell is houdster van de corresponderende Benelux-woordmerken.

Gedaagde Fitness-Import brengt zonder toestemming en zonder dat sprake is van uitputting hetzelfde toestel op de markt en heeft de tekst van haar advertenties ontleend aan die van Tell Sell c.s. Inbreuk aangenomen.

Uitputting: 4.3. Fitness-Import erkent dat het door haar aangeboden apparaat hetzelfde is als het door Tel Sell cs op de markt gebrachte apparaat. Het enige ter zake doende inhoudelijke verweer van Fitness-Import is dat sprake zou zijn van (merkenrechtelijke) uitputting, omdat de door haar aangeboden fitnessapparaten zouden zijn verkregen van handelaren in de EU. (…)

4.4. Dit verweer slaagt naar voorlopig oordeel niet. De bewijslast voor uitputting ligt bij een partij als Fitness-Import en wel ter zake van elk individueel exemplaar waarvoor beroep wordt gedaan op uitputting (1). Dat daar op grond van wat thans voorligt in de bodemprocedure aan zal kunnen worden voldaan door Fitness-Import, is voorshands niet aannemelijk geworden. De enige overgelegde factuur dateert van 24 september 2009, terwijl het apparaat al vanaf juli 2009 op de site van Fitness-Import wordt aangeboden, zodat zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – alleen al daarom niet aannemelijk voorkomt dat deze transactie de gehele verkoopvoorraad zou omvatten. Bovendien was na de eerste sommatie door Fitness-Import aangegeven dat haar leverancier DKN Lifestyle zou betreffen, maar die is ter zitting in dit verband geheel buiten beeld geraakt. Ten slotte wordt meegewogen dat door Tel Sell cs ter zitting onweersproken is gesteld dat zij ongeveer 60 apparaten per week afzet en Fitness-Import onder de prijs aanbiedt die in het "officiële" distributiekanaal doorgaans wordt aangetroffen en onweersproken is gesteld dat Fitness-Import "geen kleintje" is in de betreffende branch.

4.5. Daarbij heeft bovendien nog het volgende te gelden. Fitness-Import doet in feite beroep op impliciete afstand van recht van de kant van Tel Sell IE en Fitness Brands om op grond van hen toekomende merkrechten op te treden tegen verdere verhandeling van de gewraakte fitnessapparaten door Fitness-Import. Daarvoor geldt als criterium naar vaste rechtspraak dat moet worden vastgesteld dat de merkhouder "met zekerheid" afstand moet hebben gedaan(2). Daarvan is nog geen begin van aanwijzing bijgebracht zijdens Fitness- Import tegenover de stellige betwisting daarvan door Tel Sell cs.

Derden-aanbieders: 4.6. Dat sprake is van derden-aanbieders op marktplaats.nl, E-Bay, speurders.nl en andere sites, zoals Fitness-Import aangeeft, maakt het vorenoverwogene niet anders. Voor zover Fitness-Import wil betogen dat Tel Sell cs niet afdoende zou optreden tegen inbreuk op haar gestelde rechten door derden, heeft voorshands te gelden dat Fitness-Import die stelling onvoldoende steekhoudend heeft gesubstantieerd. Nog daargelaten de relevantie van dit mogelijke verweer heeft Fitness-Import bovendien niet weersproken dat Tel Sell cs ook derden waar nodig sommeert – het afgelopen jaar 10 partijen.

Inbreuk: 4.7. Nu Fitness-Import (onbestreden) dezelfde waar (een bepaald type fitnessapparaten) onder de als merken ingeschreven tekens (althans onder het teken Ab Circle Pro) aanbiedt, is sprake van handelen in strijd met art. 9(1)(a) GMVo respectievelijk art. 2.20(1)(a) BVIE, hetgeen merkinbreuk oplevert. Evenmin is bestreden dat zodoende inbreuk wordt gemaakt op de ingeroepen Gemeenschapsmodelrechten, nu dit bij de geïnformeerde gebruiker geen andere totaalindruk wekt dan een apparaat volgens het geregistreerde Gemeenschapsmodel dat Tel Sell cs kunnen inroepen, zodat ook sprake is van modelrechtinbreuk in de zin van art. 19(1) GModVo. Dit brengt mee dat een inbreukverbod op die rechten toewijsbaar is, zoals in het dictum verwoord. (…)

Auteursrecht: 4.8. Ook is een inbreukverbod als in het dictum verwoord toewijsbaar op grond van auteursrechtinbreuk op de advertentietekst die Fitness-Import hanteert en naar voorlopig oordeel duidelijk is ontleend aan de tekst die Tel Sell cs hanteert en ten aanzien waarvan hen auteursrecht toekomt, omdat dat laatste niet is bestreden door Fitness-Import.

Proceskosten: 4.11. Als hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij wordt Fitness-Import veroordeeld in de proceskosten. Fitness-Import heeft bestreden dat de van de kant van Tel Sell cs verantwoorde kosten (neerkomend op een bedrag aan salaris advocaat van € 8.888,18 excl. BTW) aan de dubbele redelijkheidstoets uit art. 1019h Rv voldoen. Deze zaak moet worden gekenschetst als een eenvoudig kort geding. Dat veelvuldig in der minne is getracht tot een vergelijk buiten rechte te komen, zoals Tel Sell cs stellen, maakt dit op zichzelf niet zozeer anders, dat het toe te passen Indicatietarief zou verspringen naar de hogere categorie, zodat een kostenveroordeling van € 6.000,- (exclusief BTW) voor salaris advocaat in dit geval passend wordt geoordeeld, te vermeerderen met vastrecht en deurwaarderskosten.

1 HvJ EG zaak C-173/98 (Sebago/GB Unic)
2 HvJEG zaak C-414/99 t/m C-416/99 (Davidoff & Levi Strauss), NJ 2002/183, HvJEG zaak C-59/08 (Copad/Dior)
en HvJEG zaak C-324/08 (Makro/Diesel)

Lees het vonnis hier of hieronder:

 

IEF 8329

De auteursrechten van de liefdesgedichten

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 30 september 2009, HA ZA 07-315, Smits tegen Hooijer. (met dank aan Jan Willem van Dijk, Benvalor).

Auteursrecht. Bodemprocedure, zie ook: Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, 23 juni 2006, IEF 2250. Erfgenaam van de in 2005 overleden dichteres Nel Benschop maakt op grond van het aan hem toekomende auteursrecht bezwaar tegen uitgave door gedaagde Hooijer van liefdesgedichten van Nel Bensschop. De bewuste gedichten zijn door Nel Benschop aan Hooijer meegegeven met de schriftelijke de aantekening: “t.b.v. een te maken cd”. De rechtbank concludeert echter dat tussen Hooijer en Benschop geen licentieovereenkomst tot stand is gekomen:

1.1.1. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de aantekening van Benschop op de aan H. ter hand gestelde map met liefdesgedichten, ook indien de overige door H. gestelde gedragingen van Benschop (welke deels zijn betwist door S.) zouden komen vast te staan, niet de conclusie worden getrokken dat een licentieovereenkomst tot stand is gekomen met de door H. gestelde inhoud, namelijk dat Benschop aan H. toestemming heeft verleend om:

1. een CD te maken (produceren); én
2. deze vervaardigde CD vervolgens uit te geven, dat wil zeggen verveelvoudigen en openbaren.

Daarbij is het navolgende van belang.

1.1.2. S. heeft - onder overlegging van een groot aantal contracten waarbij Benschop de auteursrechten heeft overgedragen aan Uitgever Kok (productie 11 van S.) -  naar voren gebracht dat de gebruikelijke werkwijze tussen Benschop en Uitgever Kok inhield dat Benschop gedichten schreef en dat zij de op deze gedichten rustende auteursrechten integraal overdroeg aan Uitgever Kok tegen een bepaald (in voornoemde contracten vastgelegd) honorarium. Deze werkwijze is door H. niet weersproken. Evenmin is door H. weersproken dat hij - gelet op deze, bij Uitgever Kok rustende auteursrechten -, voorafgaand aan de productie van de eerdere CD’s aan Uitgever Kok altijd toestemming heeft gevraagd en ook moest vragen voor het gebruik van die gedichten.
Voor zover Benschop toestemming heeft verleend aan H. ten aanzien van de eerdere CD’s kan die toestemming dan ook niet hebben gezien op het verlenen van een licentie om gedichten van haar te openbaren en/of te verveelvoudigen; die licentie verkreeg hij immers niet van haar maar van Uitgever Kok. Uit de eerdere gebruikelijke werkwijze kan dan ook niet worden afgeleid dat Benschop ten aanzien van de liefdesgedichten heeft gewild dat H. (en niet een andere (rechts)persoon) de CD zou uitgeven, dat wil zeggen dus niet dat zij een licentie aan H. gaf om de CD te verveelvoudigen en te openbaren.

1.1.3. Evenmin kan uit de tekst van de aantekening, bezien in samenhang met de door H. gestelde gedragingen, worden afgeleid dat wilsovereenstemming is ontstaan tussen H. en Benschop ter zake een licentierecht voor H. om de CD met liefdesgedichten te verveelvoudigen en te openbaren.
Uit die aantekening, mede in samenhang met de door H. gestelde feitelijke gedragingen - indien deze zouden komen vast te staan en er (voorts) van zou moeten worden uitgegaan dat Benschop ten tijde van die aantekening en die gedragingen nog compos mentis was -, wil de rechtbank nog wel afleiden dat het de bedoeling c.q. wens van Benschop was om op enigerlei wijze in samenwerking met H. deze CD met liefdesgedichten op de markt te brengen en dat daar dus wilsovereenstemming over heeft bestaan. Maar die aantekening geeft - ook bezien in samenhang met genoemde feitelijke gedragingen - in het geheel geen aanwijzing over de wijze waarop zij dat in auteursrechtelijke zin gestalte heeft willen geven. Het heeft er alle schijn van dat zij zich in het geheel niet bewust is geweest van auteursrechtelijke vragen omtrent de uitgave van de CD, juist omdat bij de eerders CD’s die vragen zich in het geheel niet voordeden. Zij liet dat immers over aan Uitgever Kok, aan wie de auteursrechten waren overgedragen. H. heeft, ermee bekend zijnde dat de auteursrechten met betrekking tot de gedichten op de eerdere CD’s aan Uitgever Kok toebehoorden, uit de aantekening en / of de gestelde gedragingen dan ook niet redelijkerwijs kunnen of mogen afleiden dat Benschop de wil had om een licentierecht met de door H. gestelde inhoud aan H. te verschaffen. In dit verband is van belang dat (ook) de hoge leeftijd (Benschop was ten tijde van de aantekening en de beweerdelijke gedragingen reeds ouder dan 80 jaar) H. had moeten nopen tot extra behoedzaamheid.

1.1.4. Partijen hebben (voorts) nog uitgebreid gedebatteerd over de vraag of sprake was van een voor H. kenbaar wilsgebrek aan de zijde van Benschop. Gelet op hetgeen onder 4.3.3 en 4.3.4 is overwogen zal het antwoord op deze vraag evenwel worden daargelaten.

Lees het vonnis hier of hieronder:

 

 

IEF 8317

Antwoorden

Vzr Rechtbank ’s-Gravenhage, ex parte beschikking van 30 oktober 2009, Noordhoff Uitgevers B.V. tegen Van A. (met dank aan Adonna Alkema, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Antwoorden zijn werk in de zin van de auteurswet. Gerekwestreerde plaats zonder toestemming de antwoorden uit antwoordenboeken behorende bij lesmethodes van eiser Noordhoff op het internet en maakt daarmee inbreuk op het auteursrecht van Noordhoff.

2.2. Naar voorlopig oordeel komen de in het verzoekschrift omschreven (oefen) opgaven en antwoordboeken in aanmerking om als werk in de zin van de Auteurswet te worden beschouwd en is Noordhoff auteursrechthebbende met betrekking tot die werken. Gelet op de in het verzoekschrift geschetste voorgeschiedenis moet voorshands worden aangenomen dat Van A. niet alleen een website beheert met hyperlinks naar (op afzonderlijke servers opgeslagen) auteursrechtelijk beschermde werken, maar die werken tevens op de servers plaatst en beheert of doet plaatsen en beheren, zodat sprake is van inbreuk door Van Amerongen op het auteursrecht van Noordhoff. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift onder randnummers 37 tot en met 40 is aangevoerd, is voldoende aannemelijk dat het voortduren van de inbreuk onherstelbare en omvangrijke schade voor verzoekster zal veroorzaken.

2.3. Aangezien het verzoek reeds zal worden toegewezen op grond van zelfstandige openbaarmakingshandelingen van Van Amerongen, behoeft het (subsidiaire) gevoerde betoog dat als uitgangspunt neemt dat Van Amerongen is te beschouwen als een tussenpersoon tegen wie een verbod kan worden gevorderd geen afzonderlijke behandeling meer.

2.4. Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen toewijsbaar zijn op de wijze zoals hierna bepaald.

Lees de beschikking hier of hieronder:

 

IEF 8314

Vragen HvJ EG over abonnee-satelliet- TV

Dirk Visser, Universiteit Leiden, Klos Morel Vos  & Schaap: Hof van Beroep Brussel stelt vragen van uitleg aan Hof van Justitie der EG over auteursrechtelijke relevantie van bepaalde handelingen bij abonnee-satelliet- TV.

Hof van Beroep Brussel 27 oktober 2009, Aifield / Agicoa & Airfield /Sabam.

Het gaat om het satellietaanbod van TV Vlaanderen in België, een zustervennootschap van het Nederlandse Canal Digitaal. De vragen hebben betrekking op de volgende twee situaties die in casu aan de orde zijn en komen op het volgen neer:

Situatie I

1. Een omroep stuurt een gecodeerd signaal, of een signaal via een vaste verbinding, aan een onafhankelijke satelliet TV-aanbieder.

2. Deze aanbieder laat dit signaal (met toestemming van de omroep) elders in Europa (nogmaals/anders) coderen en opstralen naar een satelliet door een zuster-vernnootschap.

3. Het signaal wordt vervolgens (met toestemming van de omroep) als onderdeel van een pakket televisiezenders neer gestraald naar de abonnees van de satelliet TV-aanbieder die er naar kunnen kijken met behulp van een decodeerkaart.

Vraag:
• Maakt de satelliet TV-aanbieder openbaar (en moet hij dus aan Agicoa c.s. betalen) in het land waar hij de decodeerkaarten aanbiedt (en dus zijn abonnees/kijkers heeft)?
• Of maakt alleen de zuster-vernnootschap (en/of de omroep) openbaar in het land waar de zuster-vennootschap ‘up-linkt’ naar de satelliet?

Situatie II

1. Een omroep straalt, conform de instructies van een onafhankelijke satelliet TV-aanbieder, elders in Europa een gecodeerd signaal, op naar een satelliet.

2. Het signaal wordt vervolgens (met toestemming van de omroep) als onderdeel van een pakket televisiezenders neer gestraald naar de abonnees van de satelliet TV-aanbieder die er naar kunnen kijken met behulp van een decodeerkaart.

Vraag:
• Maakt de satelliet TV-aanbieder openbaar (en moet hij dus aan Agicoa c.s. betalen) in het land waar hij de decodeerkaarten aanbiedt (en dus zijn abonnees/kijkers heeft)?
• Of maakt alleen de omroep openbaar in het land waar zij ‘up-linkt’ naar de satelliet?


Relevante bepalingen:

Artikel 1 lid 2 a-c van de SatKab-rl.

(Richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel).

a) In deze richtlijn wordt verstaan onder "mededeling aan het publiek per satelliet": een handeling waarbij de programmadragende signalen voor ontvangst door het publiek onder controle en verantwoordelijkheid van de omroeporganisatie worden ingevoerd in een ononderbroken mededelingenketen die naar de satelliet en terug naar de aarde loopt.

b) De mededeling aan het publiek per satelliet, vindt slechts plaats in de Lid-Staat waar de programmadragende signalen onder controle en verantwoordelijkheid van de omroeporganisatie worden ingevoerd in een ononderbroken mededelingenketen die naar de satelliet en terug naar de aarde loopt.

c) Indien de programmadragende signalen in gecodeerde vorm worden uitgezonden, is er sprake van mededeling aan het publiek per satelliet wanneer de middelen voor het decoderen van de uitzending door of met toestemming van de omroeporganisatie ter beschikking van het publiek worden gesteld.


Overweging 14 bij de SatKab-rl.

(14) Overwegende dat het gebrek aan rechtszekerheid met betrekking tot de te verkrijgen rechten, waardoor de grensoverschrijdende uitzending van programma's per satelliet wordt belemmerd, moet worden weggenomen door het begrip mededeling aan het publiek per satelliet op communautair niveau te definiëren en in die definitie tegelijkertijd te specificeren waar de mededelingshandeling plaatsvindt; dat een dergelijke definitie noodzakelijk is om te voorkomen dat op één uitzendingshandeling op cumulatieve wijze het recht van verschillende landen wordt toegepast; dat de mededeling aan het publiek per satelliet uitsluitend plaatsvindt op het ogenblik waarop en in de Lid-Staat waar de programmadragende signalen onder controle en verantwoordelijkheid van de omroeporganisatie worden ingevoerd in een ononderbroken mededelingenketen die naar de satelliet en terug naar de aarde loopt; dat normale technische procedures met betrekking tot de programmadragende signalen niet als een onderbreking van de uitzendingsketen moeten worden beschouwd;

Commentaar Dirk Visser:

1. Artikel 1 lid 2 b van de SatKab-rl is m.i. duidelijk: er vindt in dit traject slechts één openbaarmaking plaats, en wel op de plaats en het moment van de ‘up-link’ naar de satelliet. Dat is de systematiek en de bedoeling van de SatKab-rl.

2. Het betreft hier noodzakelijkerwijs maximum harmonisatie: het staat de lidstaten niet vrij om ook de ‘downlink’ en/of het beschikbaar stellen van decodeer kaarten als auteursrechtelijke relevante openbaarmaking aan te merken. Daarmee zou immers de o.a. blijkens overweging 14 beoogde rechtszekerheid niet bereikt worden.

3. De satelliet TV-aanbieder maakt m.i. dus niet openbaar (en hoeft niet aan Agicoa c.s. te betalen) in het land waar hij de decodeerkaarten aanbiedt (en dus zijn abonnees/kijkers heeft) .

4. Alleen de zuster-vernnootschap of de omroep maakt openbaar in het land waar de zuster-vennootschap ‘up-linkt’ naar de satelliet en moet daar alle rechten regelen, ook voor de andere Europese landen waar met toestemming van de omroep decodeerkaarten aan het publiek ter beschikking worden gesteld.

5. Net als bij kabeldoorgifte lijkt twee maal betalen in de keten van producent naar consument ook bij abonnee-satelliet- TV niet (meer) aan de orde.

IEF 8312

De Uploader

Vzr. Rechtbank Amsterdam 29 oktober 2009, LJN BX5694, KG ZA 09-2102 AW/RV (123 Video B.V. tegen Ziggo B.V.)

Met dank aan Michiel Ellens, Teurlings & Ellens Advocaten.

Auteursrecht. Vrijwaring. “De uploader” plaatst een aantal erotische video’s op user genereated video website 123video.nl. Kim Holland Productions, de auteursrechthebbende m.b.t. de video’s dagvaardt Ziggo, betrekt de uploader in vrijwaring in de procedure en vordert i.c. afgifte van de NAW-gegevens van provider Ziggo.  De vordering wordt toegewezen. N.B. Dit vonnis is vernietigd bij arrest van 19 oktober 2010 van het gerechtshof Amsterdam, (LJN BP7309).

4.3. Een aanbieder van webdiensten kan onder omstandigheden gehouden zijn om de gevraagde gegevens van een gebruiker van die webdiensten te verstrekken aan rechthebbenden, Ten eerste moet daarvoor voldoende aannemelijk zijn dat sprake is van onrechtmatig handelen, of een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit een overeenkomst, van de desbetreffende gebruiker en ten tweede dient buiten redelijke twijfel te zijn dat degene van wie de gevraagde persoonlijke gegevens ter beschikking dienen te worden gesteld ook daadwerkelijk degene is die zich aan dit handelen schuldig zou hebben gemaakt. In dat geval kan het zo zijn dat de privacybelangen van de betrokkenen bij bet geheim houden van hun gegevens moeten wijken voor het belang van de rechthebbenden om tegen het onrechtmatig handelen op te treden

 (…)

4.7. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat, nu aan de onder 4.3 genoemde criteria is voldaan, de vordering van 123video zal worden toegewezen als na te melden.

Lees het vonnis hier of hieronder. Zie ook. Rechtbank Amsterdam, 5 augustus 2009, IEF 8100).

 

IEF 8308

Het cumulerende auteursrecht

Hoge Raad, 30 oktober 2009, LJN: BJ0655, Montis Design B.V. tegen Verweerster (met conclusie A-G Verkade)

Auteursrecht. Modellenrecht. Instandhoudingsverklaring. Gestelde inbreuk op stoelen Charly en Chaplin van Montis, waarbij modelhoudster Montis tevergeefs stelt dat het eigen depot eigenlijk nietig was, waardoor een instandhoudingverklaring eigenlijk niet nodig was geweest en het auteursrecht dus eigenlijk niet vervallen is.

De Hoge Raad verwerpt het beroep tegen Gerechtshof Amsterdam 29 november 2007, IEF 5590 en concludeert dat het auteursrecht wel is vervallen op grond van art. 21 lid 3 BTMW (oud). Formaliteitenverbod van art. 5 lid 2 Berner Conventie i.c. niet van toepassing omdat Nederland land van oorsprong is (art. 5 lid 3 BC). Art. 93 en 94 Grondwet hebben geen betrekking op de vraag of een eenieder verbindende verdragsbepaling in een gegeven geval van toepassing is.

3.3.1 In cassatie is nog slechts aan de orde het door [verweerster] in de feitelijke instanties gevoerde, maar door Montis bestreden, verweer dat het auteursrecht van Montis op de Charly en de Chaplin is vervallen doordat Montis niet tijdig voordat de geldigheidsduur van de inschrijving van het modeldepot was verstreken, een instandhoudingsverklaring in de zin van de (op 1 december 2003 vervallen) artikelen 21 lid 3 en 24 van de Eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen (verder aan te duiden als BTMW), heeft gedeponeerd.

3.3.2 Het hof heeft dit verweer aanvaard en daartoe het volgende overwogen:

"4.4. (…) Montis betoogt echter dat dit een en ander niet tot verlies van het auteursrecht ingevolge artikel 21 lid 3 BTMW (oud) heeft geleid nu zij nimmer een uitsluitend recht op het model in de zin van dat artikel heeft verkregen omdat de Charly en de Chaplin ten tijde van het depot niet voldeden aan de nieuwheidseis zoals die was neergelegd in artikel 4 lid 1 BTMW. Zij stelt dat in een dergelijk geval zo niet de (gehele) BTMW dan in ieder geval het bepaalde in artikel 21 lid 3 BTMW toepassing mist.

4.5. Anders dan de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat dit betoog moet worden verworpen. Ingevolge de BTMW komt aan de werking van een modeldepot een einde (onder meer) door nietigverklaring van het depot in verband met daaraan klevende gebreken (waaronder, blijkens het bepaalde in artikel 15 uitdrukkelijk ook het geval dat het uitsluitend recht niet wordt verkregen als gevolg van het niet voldoen aan de nieuwheidseis - vgl. de artikelen 4 en 15 BTMW zoals die tot 1 december 2003 luidden), voorts door vrijwillige doorhaling en door het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving van het depot (vgl. artikel 7 BTMW). In alle genoemde gevallen verbond artikel 21 lid 3 BTMW aan het eindigen van (de werking van) het depot de consequentie dat, tenzij een instandhoudingsverklaring was afgelegd, ook het aan de deposant toekomend auteursrecht op het desbetreffende model verviel.
Dat het bepaalde in artikel 21 lid 3 BTMW bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de inschrijving toepassing zou missen in het geval dat het model weliswaar niet aan de nieuwheidseis voldeed doch geen nietigverklaring op die grond was gevorderd en in rechte was uitgesproken is onverenigbaar met de systematiek van de BTMW zoals die onder meer uit de hier besproken bepalingen voortvloeit.

(…)

3.4 Onderdeel I van het middel strekt ertoe het door het hof in rov. 4.4 samengevatte en in rov. 4.5 verworpen standpunt van Montis alsnog in cassatie ingang te doen vinden. Het onderdeel faalt omdat het hof terecht en op juiste gronden dit standpunt heeft verworpen.

3.5.1 Onderdeel II bestrijdt de verwerping in rov. 4.7 van het betoog van Montis dat art. 21 lid 3 BTMW (oud) als strijdig met art. 5 lid 2 van de Berner Conventie (BC) buiten toepassing moet worden gelaten. Het onderdeel betoogt dat het hof ten onrechte van oordeel is dat, omdat het hier om een geschil tussen twee Nederlandse vennootschappen gaat, art. 5 lid 2 BC toepassing mist. Volgens het onderdeel kan deze bepaling naar haar inhoud een ieder verbinden en heeft zij dus op grond van art. 93 Gw. verbindende kracht en moet daarom art. 21 lid 3 BTMW (oud), dat onverenigbaar is met art. 5 lid 2 BC, ingevolge art. 94 Gw. buiten toepassing blijven.

3.5.2 Het onderdeel kan niet slagen. Uit de stukken van het geding blijkt dat partijen in hoger beroep, alsook in cassatie, ervan zijn uitgegaan dat Nederland het land van oorsprong van beide werken van Montis is. Dat betekent, gelet op art. 5 lid 3 BC, dat het oordeel van het hof dat art. 5 lid 2 BC toepassing mist, juist is, wat er ook zij van de daarvoor door het hof gebezigde grond (vgl. rov. 3.3.3 van HR 11 mei 2001, nr. C99/234, LJN AB1558, NJ 2002, 55 (Vredestein/Ring 65)).
Het beroep van Montis op art. 93 en 94 Gw. berust op een onjuiste rechtsopvatting. Deze bepalingen hebben immers geen betrekking op de - in het onderhavige geval voorliggende - vraag of een eenieder verbindende verdragsbepaling in een gegeven geval van toepassing is. Het antwoord op die vraag moet worden gevonden aan de hand van het desbetreffende verdrag of de inhoud van de verdragsbepaling zelf.

Lees het arrest hier. N.B: Herstelarrest m.b.t. de kosten, HR 4 december 2009,  hier.

IEF 8299

Zelfs als onherroepelijk vast zou staan

Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, 6 oktober  2009, LJN: BJ9771, ABK InnoVent B.V. tegen geïntimeerde.

Auteursrecht. Accountantsverklaring. Winstberekening. Rectificatie. Ten onrechte opgeheven dwangsommen. Hoger beroep executiegeschil in zaak over brochures en wijnrekken (zie Vzr. Rb. Zwolle,  5 maart 2009, IEF 7852  en Vzr. Rechtbank Zwolle-Lelystad, 20 mei 2009, IEF 7932). Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep.

9. (…) Van geïntimeerde behoefde  in redelijkheid niet meer te worden verwacht dan hetgeen zij heeft gedaan, te weten de door haar ingeschakelde registeraccountant te vragen controle conform bedoelde veroordeling te verrichten en dienaangaande te verklaren. Hieraan doet niet af dat de accountant aangeeft geen verklaring te kunnen doen omtrent de zich nog in het proces van bestemming of fabricage bevindende wijnrekken en brochures, omdat dit niet is vastgelegd, en evenmin behoefde te worden vastgelegd in de administratie van geïntimeerde, zulks gelet op de aard en omvang van de onderneming. (…)

10. Hetgeen hiervoor door het hof (grotendeels in het voetspoor van de voorzieningenrechter) is overwogen, leidt weliswaar tot het voorlopig oordeel dat door geïntimeerde (nog) geen dwangsommen zijn verbeurd, maar biedt geen grondslag voor het opheffen van de dwangsommen, zoals deze door de voorzieningenrechter in het vonnis van 5 maart 2009 zijn opgelegd. Gelet op het voorlopig karakter van een vonnis of arrest in kort geding, is een zo vergaande beslissing, ook op onderdelen van de veroordeling, niet op zijn plaats. Daarbij komt nog dat - zelfs als onherroepelijk vast zou staan dat geïntimeerde heeft voldaan aan bedoelde veroordeling onder 5.3 tot en met 5.6 - versterking met een dwangsom van de onder 5.1 en 5.2 gegeven veroordelingen vooralsnog alleszins gerechtvaardigd blijft.

Het gerechtshof vernietigt het vonnis waarvan beroep en veroordeelt ABK de tenuitvoerlegging van het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter te Zwolle van 5 maart 2009 te schorsen en geschorst te houden, totdat in een bodemprocedure ter zake nader is beslist.

De onderhavige procedure een procedure is als bedoeld in artikel 1019 Rv, zodat het proceskostenregiem, als neergelegd in artikel 1019 h van toepassing is.

Lees het vonnis hier.

IEF 8297

Het Arabische woord voor ‘onze melk’

Voorkant zak poedermelk Ecoval/BetinjanehGerechtshof Den Haag, 6 oktober 2009, zaaknrs. 105.003.741/01 en 105.003.742/01, Prodalimenta S.A.R.L. regen Khalaf Stores en Betinjaneh tegen Khalaf Stores & Hashemitisch Koninkrijk Jordanië (met dank aan Sjo Anne Hoogcarspel, Freshfields Bruckhaus Deringer).

Merkenrecht. Auteursrecht. Tussenarrest in gecombineerde en  gecompliceerde zaken over (export)merken voor en zakken met poedermelk).

Heel kort, voor zover mogelijk, de feiten: Jordanië voert melkpoeder in, dat op de markt wordt gebracht onder het merk Halibna, Khalaf heeft een niet exclusief contract tot levering, Prodalimenta deponeert het (woord)beeldmerk Halibna in de Benelux en Betinjaneh deponeert het teken Nohib Halibna als merk in Syrië en Libanon, Jordanië draagt haar rechten op het merk over aan Khalaf, Khalaf deponeert het in de Benelux, Prodalimenta draagt haar Beneluxmerk over aan Betinajeh, Khalaf vordert de vervallenverklaring van het door Prodalimenta gedeponeerde merk en  Betinjaneh vordert nietigverklaring van de merken van Khalaf.

Over Heilung, over rechtshandhavend gebruik door licentienemer, over de vraag vanaf wanneer de vijfjaarsperiode dient te worden berekend, over de vraag of merken die onder het Oud BMW reeds vervallen waren onder de nieuwe Heilungsregeling kunnen vallen, over de vraag of inschrijving licentie via 11C BMW relevant is voor de vraag of er rechtshandhavend gebruik door licentienemer heeft plaatsgevonden, over rechtshandhavend gebruik in een op onderdelen afwijkende vorm, over samenloop van auteursrecht en merkrecht en over bevoegdheid een grensoverschrijdend inbreukverbod voor alle landen van de Berner Conventie op te leggen.
 
Het hof laat beide partijen op verschillende punten toe nader bewijs bij te brengen, maar wijst onder andere wel alvast het door Rechtbank gestelde vereiste dat gebruik van de licentienemer kenbaar diende de te zijn van de hand en oordeelt dat aangezien strijd met het auteursrecht geen nietigheidsgrond oplevert, op die grond geen nietigverklaring of een tot hetzelfde resultaat leidende vordering worden ingesteld.

Lees het arrest hier, vonnis Rechtbank Den Haag hier, of beiden hieronder (Scribd):