Alle rechtspraak  

IEF 7882

Gedeeltelijk in regie

Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 april 2009,  HA ZA 08-3400, Eiseres tegen Morecult.Com V.O.F.

Geschil over nakoming overeenkomst kledingontwerp, waarbij een gedeelte van de werkzaamheden in aanneming, en een gedeelte van de werkzaamheden in regie worden verricht.

4.1. Bij tussenvonnis van 14 januari 2009 heeft de rechtbank reeds overwogen dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. Gelet op de verplichting van [eiseres] om buiten dienstverband een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en op te leveren, dient deze overeenkomst als aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 lid 1 BW te worden gekwalificeerd. Het betreft meer in het bijzonder een overeenkomst, waarbij een gedeelte van de werkzaamheden in aanneming, en een gedeelte van de werkzaamheden in regie worden verricht. De werkzaamheden die in aanneming worden verricht, zijn het ontwikkelen en het graderen van basispatronen, het ontwikkelen van varianten en het vervaardigen van eerste samples (voor dames en heren een basis sweatshirt met varianten daarop, een basis T-shirt eveneens met varianten daarop en een basis broek). De werkzaamheden die in regie worden verricht, zijn het doorpassen van de kleding, het intekenen, het plotten en het digitaliseren van patronen alsmede het inkopen van stoffen (in Parijs).

Lees het vonnis hier.

IEF 7869

Consistentie van de uitspraken is geboden

Nintendo Racetrack LogoRechtbank ’s-Gravenhage, 8 april 2009, HA ZA 09-348, Nintendo Co. Ltd c.s. tegen Turksma & Partners Reclamebureau Noord B.V.

Verknochtheid. Procesrechtelijk incident in zaak over gestelde inbreuk op auteurs- en merkrechten Nintendo.

4.1. Krachtens artikel 222 Rv kan onder meer voeging van zaken worden gevorderd, indien voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn. Van verknochtheid is sprake, wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in beide zaken identiek zijn dan wel een zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken is geboden. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de incidentele vordering aan het bepaalde in artikel 222 Rv.

De onderhavige zaak en de bodemprocedure zijn beide voor dezelfde rechter aanhangig. Beide zaken zijn daarenboven aan elkaar verknocht, aangezien zij beide betrekking hebben op inbreuk op de aan Nintendo toebehorende auteurs- en merkrechten alsmede op onrechtmatig handelen jegens Nintendo ten gevolge van het importeren en verhandelen van omzeilingsmiddelen zoals Game Copiers. De incidentele vordering zal bijgevolg worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7865

In welke kleur dan ook

Advertentie KruidvatVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, beschikking van 1 april 2009, KG RK 09-882, Colorful Licences Holding B.V. & Oilily B.V, tegen Kruidvat Retail B.V.

Ex parte. Auteursrecht op dessin op tassen. Inbreuk op ‘de auteursrechten en overige rechten’.

2.2. Het op de tassen van Kruidvat aangebrachte dessin wekt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen andere totaalindruk dan het dessin van Colorful Licences. Gelet op hetgeen in het verzoekschrift onder het Romeinse cijfer V is aangevoerd, is voldoende aannemelijk dat uitstel onherstelbare schade voor ColorKG ful Licences en Oilily zal veroorzaken. Het verzoek zal gelet op het vorenstaande worden toegewezen en wel op de wijze zoals hierna is verwoord.

2.3. Aangezien het verzoek reeds op grond van het auteursrecht zal worden toegewezen, behoeft de grondslag van de slaafse nabootsing geen afzonderlijke behandeling meer.

3. De beslissing. De voorzieningenrechter: 3.1. beveelt Kruidvat de inbreuken op de auteursrechten en overige rechten van Colorful Licenses en Oilily op het in het verzoekschrift aangeduide dessin onmiddellijk na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden, en meer in het bijzonder iedere aanbieding en verhandeling van producten waarop – in welke kleur dan ook – dit dessin is aangebracht, te staken en gestaakt te houden.

Lees de beschikking hier.

IEF 7856

Eén specifieke incarnatie daarvan

Fietscafé (links) - TrapbarGerechtshof Leeuwarden, 28 april 2009, zaaknr. 107.002.222/01, VOF Het Fietscafé c.s. tegen Rijpkema (met dank aan Peter Kits en Laurens Thissen, Holland Van Gijzen)

Auteursrecht. hoger beroep in de Fietcafé-zaak (zie Rechtbank Leeuwarden, 22 augustus 2007, IEF 4579). Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. Het Fietscafé (afbeelding links, klik voor vergroting) is geen auteursrechtelijk beschermd werk, althans, het is onvoldoende onderbouwd dat dat zo is. Geen verwarring, dus geen slaafse nabootsing.

Auteursrecht: 4. De rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op de aanname dat de VOF voor ogen heeft het concept fietsscafé onder de bescherming van het auteursrecht te laten vallen en niet één specifieke incarnatie daarvan. Tegen die overweging is de eerste grief gericht. De grief slaagt, reeds omdat de VOF blijkens onderdeel 2 van de inleidende dagvaarding en 2.8 sub b van de pleitaantekeningen van haar raadsman (ook in eerste aanleg) aan de vordering ten grondslag heeft gelegd dat niet het idee maar de uitwerking (het vervoermiddel fietscafé is te beschouwen als een werk met een oorspronkelijk karakter dat het persoonlijk stempel van de makers draagt en als zodanig vatbaar is voor auteursrechtelijke bescherming. Onder 1.8 van de memorie van grieven heeft de VOF benadrukt dat het daarbij gaat om het ter zitting aan de rechtbank getoonde exemplaar.

5. Het voorgaande brengt het hof bij de door de rechtbank niet besproken vraag of het fietscafé zoals dat aan de rechtbank is getoond in de zin van artikel 10 Auteurswet 19 12 (Aw) een oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt.

6. Het hof zal allereerst de vraag bespreken of ten aanzien van het fietscafé afdoende is onderbouwd dat ten aanzien van het fietscafé sprake is van te beschermen auteursrechtelijke trekken.

7. De bescherming waar een beroep op wordt gedaan strekt zich slechts uit tot de vorm van het fietscafé die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes, en die om die reden kan worden gezien als een voortbrengsel van de menselijke geest. Het werkbegrip van artikel 10 Aw vindt daarbij mede zijn begrenzing waar het eigen, oorspronkelijk karakter enkel datgene betreft wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect. Hieromtrent overweegt het hof het volgende.

8. Het fietscafé en de trapbar zijn beide op vier luchtbanden geplaatste combinaties van bar en fiets. De aanzittenden zitten haaks op de rijrichting op in totaal 12 barkrukken en bewegen zich door middel van een trapmechanisme gezamenlijk voort. Tussen de twee langwerpige bartafels is ruimte voor een bestuurder, barinrichting en een barkeeper. Het geheel bevat steeds een vaste tapinrichting die kan worden aangesloten op een fust. De constructies hebben een overkapping en een besturingsmechanisme.

9. De uitvoering van het hiervoor beschreven geheel is in ieder geval deels in hoge mate technisch bepaald (memorie van grieven onder III.7 en III.9). Het had daarom op de weg van de VOF gelegen haar vordering toe te spitsen op die aspecten van de vormgeving van (een specifieke uitvoering van) het fietscafé die als te beschermen auteursrechtelijke trekken daarvan zijn aan te merken. Behoudens enkele algemene en daarmee irrelevante opmerkingen over het aanbrengen (en niet: de vormgeving) van een opbouw en het dak in onderdeel III.8 van de memorie van grieven, alsmede over de aandrijftechniek (III.9) en 'de rangschikking van de diverse onderdelen ten opzichte van elkaar' (III.14) ontbreekt dergelijke onderbouwing geheel. Voor zover haar stellingen zich al toespitsen op de vormgeving van details of specifieke aspecten van het fietscafé (van welke concrete uitvoering dan ook), betreft het juist kenmerkende verschillen tussen het fietscafé en het trapcafé (zie hierna onder 12). Dergelijke verschillen zijn niet doorslaggevend bij de beoordeling van de vraag of sprake is van de auteursrechtelijke bescherming waar de VOF zich op beroept. Voor zover de vordering is gebaseerd op de stelling dat het fietscafé een beschermd werk is in de zin van de Aw, dient deze dan ook bij gebrek aan deugdelijke onderbouwing te stranden.

Slaafse nabootsing: 12. Dergelijk verwarringsgevaar is op grond van hetgeen daartoe is gesteld en gebleken niet aannemelijk. De VOF voert immers zelf aan dat het metaal van de trapbar geel van kleur is met blauwe kettingkasten, terwijl het metaal van het fietscafé rood is met zwarte kettingkasten. De trapbar heeft een driehoekig dak; het fietscafé heeft een dak met een ronde vorm, terwijl op het dak van de trapbar een bordje is geplaatst dat rond kan draaien, met de teksten "proost" en "biertje". Het fietscafé heeft aan de achterzijde een zitbank en aan de voorzijde een fust. De trapbar heeft zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde een zitbank en heeft meerdere geïsoleerd verpakte fustjes. De spatborden van het fietscafé hebben een rechte vorm, terwijl de spatborden van de trapbar afgerond zijn. De trapbar is van lichter materiaal gemaakt dan het fietscafé en de trapbar heeft ook dunnere buizen. Bovendien hadden beide producten een andere naam, welke ook duidelijk zichtbaar was aangebracht. Om die reden valt niet in te zien dat door de gestelde nabootsing bij het publiek verwarring valt te duchten, zodat geen sprake is van een schending door Rijpkema van de plicht om redelijkerwijs alles te doen ter voorkoming van verwarring zoals bedoeld in de vorige rechtsoverweging. Daarmee kan ook de subsidiaire grondslag de vordering niet dragen.

Lees het arrest hier.

IEF 7852

Een hoeveelheid feitelijke gegevens met een eigen karakter (en een wijnrek)

Vzr. Wijnrek ABKRechtbank Zwolle, 5 maart 2009, LJN: BI1912, Abk Inno Vent B.V tegen Örnell B.V.

Auteursrecht. Productbrochures producenten RVS keukenelementen en keukenapparatuur. Eiser  ABK vordert gedaagde  Örnell te veroordelen om zich te onthouden van iedere inbreuk op de auteursrechten, waaronder geschriftenbescherming, van ABK op de teksten en op de lay-out van de ABK InnoVent brochure 2006. Gedaagde zou ook inbreuk gemaakt hebben op een wijnrek van eiser. De voorzieningenrechter acht het gevorderde ten aanzien van de tekst, de lay-out en de wijnrekken reeds toewijsbaar “op de grond van auteursrechtelijke inbreuk”. Geen auteursrecht op productcodes. 

Tekst: 4.5. ABK heeft gesteld dat (delen van) teksten uit haar brochure van 2006, waarop zij het auteursrecht heeft, door Örnell nagenoeg letterlijk zijn overgenomen in diens brochure van 2007. (…) De voorzieningenrechter is van oordeel dat de tekst een werk is in de zin van artikel 10 lid 1, 1 Aw. De tekst behelst basisregels voor luchttechniek voor afzuigsystemen, verschillende soorten interne motoren om in die systemen te gebruiken en productspecificaties van verschillende typen toe te passen externe motoren.

Hoewel met Örnell gezegd kan worden dat het om een hoeveelheid feitelijke gegevens gaat, heeft (de werknemer van) ABK toch zijn eigen karakter aan die min of meer vaststaande feiten gegeven. De werknemer heeft immers zelf de opbouw en onderverdeling van de tekst en de volgorde van de technische gegevens bepaald, maar ook een eigen keuze voor de tekstuele omvang gemaakt (hoe uitvoerig de onderwerpen te behandelen). De tekst heeft derhalve een eigen karakter en draagt het persoonlijk stempel van de maker.

Het verweer van Örnell dat het slechts om een beperkt aantal pagina´s uit de brochure gaat kan niet worden gevolgd. Immers, ook het gedeeltelijk overnemen van een tekst die auteursrechtelijk beschermd is, is een inbreuk op het auteursrecht. De hoeveelheid overgenomen tekst speelt derhalve geen rol. Ook het verweer dat de tekst niet één op één is overgenomen dient te worden gepasseerd. Örnell heeft immers erkend delen uit de brochure van ABK te hebben overgenomen. Verder zijn de tekstuele verschillen minimaal en van een ondergeschikt karakter. De conclusie is dan ook dat Örnell in haar brochure van 2007 met het overnemen van de teksten op de pagina´s 67 tot en met 69 inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van ABK.

In de brochure 2009 heeft Örnell de tekst over de basisregels voor luchttechniek voor afzuigsystemen herschreven, zoals blijkt uit haar productie 2, zodat ten aanzien hiervan geen sprake meer is van een inbreuk op het auteursrecht. Echter, op de pagina´s 94 en 96 is dezelfde tekst opgenomen als op de pagina´s 70 en 71 uit de brochure 2007, waarvan hiervoor is overwogen dat dit in strijd is met het auteursrecht van ABK. Örnell maakt derhalve met de tekst op de pagina´s 94 en 96 in de brochure 2009 inbreuk op het auteursrecht van ABK.

Lay out: 4.6. ABK stelt dat Örnell de lay-out van de bladzijden met productspecificaties van haar brochure 2006 (hierna: de lay-out) heeft overgenomen. (…) De voorzieningenrechter is van oordeel dat de lay-out van ABK ook aan deze vereisten, zoals hiervoor onder 4.5 genoemd, voldoet. Immers het is een uiting van wat de maker, de werknemer van ABK, tot zijn vormgeving heeft bewogen, en dat verdient auteursrechtelijke bescherming.
De volgende vraag die dient te worden beantwoord is of Örnell met haar brochures 2007 en 2009 inbreuk maakt op dat auteursrecht van ABK.

(...) Aan Örnell kan toegegeven worden dat er verschillen zijn aan te wijzen tussen de lay-out van ABK en die van Örnell, maar deze verschillen zijn zo gering en de kenmerkende elementen zo identiek, dat zij de totaalindruk van beide brochures niet zodanig anders maken, dat gezegd kan worden dat Örnell met haar lay-out voldoende afstand heeft genomen van de lay-out van ABK. Gelet op alle hiervoor genoemde elementen samen, het totale beeld, wordt geconcludeerd dat er sprake is van een inbreuk door Örnell op het auteursrecht van ABK.

De voorzieningenrechter komt mede tot dit oordeel door de als productie 7 van de zijde van ABK overgelegde kopieën uit een negental brochures van andere leveranciers in dezelfde markt te vergelijken met de brochures van ABK en Örnell. Geen van deze brochures bevatten overeenstemmende elementen met de brochures van partijen, terwijl ook hier hetzelfde product en dezelfde doelgroep als bij partijen geldt. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het uitgesloten moet worden geacht dat twee makers van een lay-out als de onderhavige onafhankelijk van elkaar tot (vrijwel) exact hetzelfde resultaat zullen komen.

(…) Te meer daar kan worden vastgesteld dat Örnell bekend was met de brochure van ABK; zij heeft immers erkend daaruit bepaalde delen van de tekst te hebben overgenomen. Tegen het vermoeden van ontlening staat tegenbewijs open. Hieraan worden echter hoge eisen gesteld.(…)

Productcodes: ABK stelt dat zij een bijzondere zelfbedachte productcode voor een bepaald type lichtbalken heeft geïntroduceerd, te weten “LBG”. Dit is een alleen door haar gebruikte productcode en productbenaming, die een eigen oorspronkelijk karakter bezitten en het persoonlijk stempel van de maker dragen. ABK is de auteursrechthebbende.  De voorzieningenrechter is van oordeel dat ten aanzien van de productnaam en –code geen sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk. (…)

Wijnrekken: 4.8. ABK beroept zich ook ten aanzien van een wijnrek op auteursrechtbescherming ex artikel 7 Aw. Zij stelt dat zij in december 2002 een nieuw, modern en strak gestyleerd vormgegeven wijnrek van RVS heeft ontworpen. (…) De voorzieningenrechter is van oordeel dat hier sprake is van een geheel nieuw ontwerp. Bij het ontwerpen van een van RVS-plaat gemaakt wijnrek kan de maker wel degelijk andere creatieve keuzes maken, bijvoorbeeld ten aanzien van de hoogte van de rand en de vorm en grootte van de uitsparingen, waarbij hij zich uiteraard wel kan laten inspireren door een reeds bestaand wijnrek. Er kan dan ook van worden uitgegaan dat ABK een nieuw oorspronkelijk auteursrechtelijk beschermd werk tot stand heeft gebracht. (…) Geconcludeerd kan worden dat Örnell inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van ABK.

Proceskosten: 4.13.  (…) “De Richtlijn Indicatietarieven in IE-zaken” dient in deze zaak als uitgangspunt bij de bepaling van de proceskosten te worden genomen. Het bij deze kortgedingprocedure behorende indicatietarief is EUR 15.000,=.
Het door ABK gevorderde bedrag is aanmerkelijk hoger. ABK heeft echter niets gesteld waaruit dient voort te vloeien dat in deze zaak een hoger bedrag dan het indicatietarief dient te worden toegewezen, anders dan dat er sprake is van vier op zichzelf staande inbreuken, die de behandeling complex maken. Bij deze vier inbreuken is echter sprake van een zodanige samenhang dat afwijking van het indicatietarief enkel op die grond niet gerechtvaardigd is.
Nu de hogere kosten door Örnell worden betwist worden er aan de motivering van ABK hoge eisen gesteld, die deze echter niet heeft gegeven. Voor een splitsing van de kosten in een gedeelte voor Intellectuele Eigendomsrechten en een gedeelte voor onrechtmatige daad, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding nu nagenoeg alle vorderingen op grond van inbreuk op het auteursrecht worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal een bedrag van EUR 15.000,= voor werkzaamheden van de advocaat van ABK toewijzen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7851

(Impliciete) toestemming tot gebruik

Rechtbank Utrecht, 22 april 2009, LJN: BI1951, gevoegde zaken, Eiser tegen Non Plus Ultra B.V. en Non Plus Ultra B.V. tegen Moooi B.V.

Auteursrecht. Productfotografie. Interessante vraag of internetwinkel ervan mocht uitgaan dat zij toestemming had om auteursrechtelijk beschermde foto's op cd-rom te gebruiken in het geval die internetwinkel de cd-rom's van de leverancier krijgt toegestuurd. Rechtbank oordeelt dat foto's auteursrechtelijk beschermde werken zijn.  Bewijsopdracht waarbij gedaagde NPU moet aantonen op grond van de handelsrelatie met Moooi (impliciete) toestemming te hebben gehad om de productfoto’s te gebruiken. 
 
Eiser is beroepsfotograaf, NPU houdt zich bezig met de verkoop van producten via internet en Moooi handelt onder meer in designmeubelen. In opdracht van Moooi heeft eiser de objecten uit de collectie van Moooi gefotografeerd Medio 2007 heeft eiser geconstateerd dat op een tweetal designwebsites een groot aantal van de foto’s zijn afgebeeld. De foto’s zijn door NPU geplaatst. Na sommatie heeft NPU de foto’s van de websites verwijderd maar heeft de gestelde schade niet willen vergoeden. I.c. wordt Moooi door NPU in vrijwaring opgeroepen.

Auteursrecht: 5.4.  De rechtbank is, na bestudering van de in het geding zijnde foto’s, van oordeel dat deze foto’s een voldoende eigen oorspronkelijk karakter hebben om daaraan auteursrechtelijke bescherming toe te kennen. Daarvoor is redengevend dat - anders dan door NPU is gesteld - de door [eiser] gemaakte foto’s niet simpelweg bestaan uit een “fotografische” vastlegging van de producten van Moooi. De foto’s kenmerken zich namelijk door een eenvormige wijze van belichting (sterkte en hoek) en een specifieke schaduwvorming die daardoor ontstaat. Daarnaast valt op dat alle foto’s een zelfde kleurstelling hebben, die opvallend afsteekt tegen de telkens terugkerende witte achtergrond. Als gevolg van deze door [eiser] gemaakte keuzes bij het maken van de foto’s ontstaat een duidelijke en herkenbare lijn, die door [eiser] ter comparitie is aangeduid als “de constante”. Ten slotte blijkt uit de foto’s dat [eiser] bij ieder gefotografeerd object een standpunt van de camera heeft gekozen dat het object - naar zijn mening - het beste doet uitkomen. Ook dit element brengt mee dat de foto’s van [eiser] meer omvatten dan - uitsluitend - een technische weergave van gefotografeerde objecten en daarom auteursrechtelijk beschermde werken zijn.

Bevoegdheid tot verveelvoudigen, artikel 12b AW: 5.6. (…) Mocht de situatie zo zijn dat de cd-rom’s met foto’s van [eiser] (met zijn toestemming) op de markt zijn gebracht en dat NPU eigenaar van één van die cd-rom’s is geworden, dan volgt uit deze omstandigheden en uit het bepaalde in artikel 12b Aw dat NPU bevoegd was om die cd-rom’s (verder) te verhandelen. Net zoals de eigenaar van een boek bevoegd is dat werk door te verkopen. Uit het bepaalde in artikel 12b volgt daarentegen niet - gelijk [eiser] ter comparitie heeft gesteld - dat het NPU was toegestaan de foto’s van de cd-rom te kopiëren en vervolgens op de websites te plaatsen (de eigenaar van een boek mag dat werk zonder toestemming van de auteursrechthebbende ook niet kopiëren en in die vorm verder exploiteren). Het gebruik dat NPU van de cd-rom heeft gemaakt gaat dus verder dan het in artikel 12b omschreven toegestane gebruik, zodat NPU een beroep op dat artikel in deze niet toekomt.

Bevoegdheid tentoonstellen etc., artikel 23 Aw: 5.7.  Verder doet NPU een beroep op het bepaalde in artikel 23 Aw. In dit artikel wordt aan de eigenaar, bezitter of houder van een werk de bevoegdheid gegeven om dit werk te verveelvoudigen of openbaar te maken voor zover dat noodzakelijk is voor openbare tentoonstelling of openbare verkoop van dat werk, een en nader met uitsluiting van enig ander commercieel gebruik. Naar het oordeel van de rechtbank mist dit artikel in de onderhavige situatie toepassing. Dit oordeel steunt op de omstandigheid dat het in deze zaak niet gaat om het recht van NPU om op de websites afbeeldingen te plaatsen ter promotie van door haar te koop aangeboden (auteursrechtelijk beschermde) artikelen van Moooi, maar om de vraag of zij daarbij gebruik mag maken van auteursrechtelijk beschermde foto’s. De vergelijking die NPU in haar processtukken maakt tussen de onderhavige kwestie en de zaak Swatch/Makro (gerechtshof Amsterdam 19 mei 1994, LJN AK2167) gaat reeds daarom niet op. Daarnaast is het zo dat het voor NPU niet noodzakelijk was om ter promotie van de verkoop van de artikelen van Moooi de door [eiser] gemaakte foto’s te gebruiken. NPU had immers ook zelf foto’s van die artikelen kunnen (doen) maken en voor promotiedoeleinden kunnen gebruiken. Nu op grond van deze omstandigheden de conclusie al is dat het beroep van NPU op artikel 23 Aw wordt verworpen, kan het antwoord op de vraag of de foto’s door NPU zijn gebruikt ten behoeve van “een openbare tentoonstelling of openbare verkoop”, en zo niet, of dat toepassing van artikel 23 Aw wel of niet in de weg staat, in het midden blijven.

Afweging van belangen (Dior/Evora): 5.8.  Onder verwijzing naar genoemde zaak Swatch/Makro en de zaak Evora/Dior (HR 20 oktober 1995, LJN ZC1845) heeft NPU voorts gesteld dat een redelijke en billijke afweging van de belangen van [eiser] en NPU tot het oordeel moet leiden dat NPU de foto’s van eerstgenoemde op de websites heeft mogen gebruiken ter promotie van de artikelen van Moooi. Om dezelfde redenen als hiervoor onder 5.7. genoemd slaagt dit verweer van NPU niet. Uit genoemde uitspraken kan weliswaar - kort gezegd - de conclusie worden getrokken dat de wederverkoper van artikelen ook reclame voor die artikelen moet kunnen maken, bijvoorbeeld door het plaatsen van foto’s in een brochure, maar uit dat recht volgt niet dat die wederverkoper daarvoor auteursrechtelijke beschermde foto’s van derden mag gebruiken dan wel dat dit gebruik noodzakelijk is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat bij een redelijke afweging van de belangen van partijen het belang van NPU bij het gebruik van de foto’s niet (zonder meer) prevaleert boven het belang van [eiser] bij handhaving van de aan hem toekomende auteursrechten. Redengevend hiervoor is dat ook in de huidige informatiemaatschappij, waarbij het steeds eenvoudiger is om werken te reproduceren, een toereikende bescherming van het auteursrecht moet worden gegarandeerd. Het reproductierecht vormt immers de essentie van het auteursrecht en is het daarom aan de auteur om de verveelvoudiging van zijn werk toe te staan of te verbieden. Dat NPU mogelijk een belang heeft (gehad) bij het gebruik van de foto’s op de websites is op zichzelf geen rechtvaardiging om aan deze keuzevrijheid van de auteur (door middel van een belangenafweging) afbreuk te doen.

Onrechtmatig handelen: 5.10.  (…)  Indien veronderstellenderwijs aangenomen zou worden dat NPU deze cd-rom’s van Moooi (per post) heeft ontvangen in het kader van de handelsrelatie die tussen hen bestond, is de rechtbank van oordeel dat NPU erop mocht vertrouwen dat zij de op die cd-rom bevindende informatie, waaronder begrepen de foto’s, kon gebruiken ten behoeve van de verkoop van die producten via internet. Zeker als met betrekking tot het gebruik van die informatie, zoals door NPU is gesteld, geen voorbehoud door Moooi is gemaakt. Het is immers gebruikelijk dat informatiemateriaal, dat rechtstreeks afkomstig is van de producent/leverancier, door de afnemer van de producten waarop dat informatiemateriaal ziet ten behoeve van de verkoop van die producten in de regel wordt gebruikt en mag worden gebruikt. Dit uitgangspunt wordt overigens bevestigd door de omstandigheid dat ook andere afnemers van Moooi-producten, dus niet zijnde NPU, op hun websites de door [eiser] gemaakte foto’s toonden (en thans tonen). Dat dit officiële dealers van Moooi betroffen, die op grond van de afspraken tussen [eiser] en Moooi hiertoe wel bevoegd waren, en dat dus met betrekking tot het gebuik van het informatiemateriaal een onderscheid werd gemaakt tussen verschillende afnemers, hoefde NPU niet te bevroeden. In het licht van dit een en ander gaat het te ver om aan NPU een onderzoeksplicht op te leggen aangaande (1) het mogen gebruiken van dat materiaal (2) en/of de mogelijkheid dat op dat materiaal auteursrechten van een derde, niet zijnde Moooi, rustte (3) en/of de vraag of Moooi toestemming van die derde had gekregen om het materiaal aan (alle) afnemers voor promotiedoeleinden ter beschikking te stellen.

Bewijsopdracht (impliciete) toestemming: 5.13.   Omdat NPU zich beroept op een door Moooi gegeven (impliciete) toestemming tot gebruik van de foto’s rust - met het oog op het bepaalde in artikel 150 Rv - de bewijslast met betrekking tot het bestaan van die toestemming op NPU. Uitgangspunt is dan ook dat NPU feiten moet aandragen, waaruit bedoelde toestemming kan worden afgeleid. (…) In het licht van dit een en ander zal NPU worden opgedragen te bewijzen dat zij de cd-rom’s in het kader van haar handelsrelatie met Moooi rechtsreeks (per post) van Moooi heeft ontvangen en dat met betrekking tot het gebruik van de informatie op de cd-rom’s geen voorbehoud door Moooi is gemaakt.

Lees het vonnis hier.

IEF 7848

Geen aanzienlijke verstoringen

HvJ EG, 23 april 2009, zaak C-425/07 P, AEPI Elliniki Etaireia pros Prostasian tis Pnevmatikis Idioktisias AE tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Mededinging. Auteursrecht. Auteursrechtenorganisaties. Afwijzing van klacht door Commissie wegens gebrek aan communautair belang.

Het Griekse AEPI, belast met het gezamenlijk beheer van auteursrechten op muziek, heeft bij de Commissie een klacht ingediend tegen de Helleense Republiek en tegen drie Griekse organisaties voor het gezamenlijk beheer van de naburige rechten van zangers, musici en producenten van geluids- en/of beelddragers. In deze klacht heeft AEPI aangevoerd dat deze organisaties de artikelen 81 EG en 82 EG hadden geschonden door de vergoeding voor de naburige rechten op een buitensporig hoog niveau, tot 5 % van de bruto-inkomsten van de Griekse radio- en televisiestations, vast te stellen, en dat de Helleense Republiek artikel 81 EG had geschonden door hun de mogelijkheid te bieden dienaangaande overeenkomsten te sluiten en deel te nemen aan onderling afgestemde feitelijke gedragingen. Doordat de ondernemingen die muziekwerken gebruiken, buitensporige lasten dienen te dragen, hebben zij de auteursrechten die AEPI van hen wilde innen, niet kunnen betalen.

Het HvJ verwerpt het beroep tegen de afwijzing van klacht door Commissie.

45 Bijgevolg kan rekwirantes betoog, met name in haar vierde middel, dat ertoe strekt aan te tonen dat de handel tussen lidstaten ongunstig wordt beïnvloed, volgens hetwelk zij in Griekenland auteursrechten int voor het gebruik van muziek van niet enkel Griekse auteurs, maar ook van auteurs uit andere lidstaten van de Unie, en zij de aldus ontvangen rechten op basis van overeenkomsten tot wederzijdse vertegenwoordiging overmaakt aan haar tegenhangers in andere lidstaten die zoals AEPI belast zijn met het gezamenlijke beheer van auteursrechten op muziekwerken, niet worden aanvaard.

46 In de eerste plaats betreft dit louter feitelijke argumenten die het Hof in hogere voorziening niet kan onderzoeken.

47 In de tweede plaats heeft rekwirante het Gerecht niet verweten dat het bepaalde bewijsmiddelen verkeerd heeft uitgelegd.

48 In de derde plaats betwist rekwirante in wezen enkel de vaststelling van het Gerecht dat zij niet heeft aangetoond dat de gelaakte praktijken de intracommunautaire handel ongunstig kunnen beïnvloeden. De middelen die zij dienaangaande aanvoert, kunnen echter hoe dan ook niet slagen, aangezien een dergelijke ongunstige beïnvloeding als zodanig nog niet leidt tot aanzienlijke verstoringen van de gemeenschappelijke markt. Dienaangaande moet worden vastgesteld dat het Gerecht het eerste middel van rekwirante heeft afgewezen omdat zij geen concrete elementen heeft aangevoerd die aantonen dat er sprake is van – werkelijke of potentiële – aanzienlijke verstoringen van de gemeenschappelijke markt.

Lees het arrest hier.

IEF 7844

Geen overeenkomst voor de verstrekking van diensten

HvJ EG, 23 april 2009, zaak C-533/07, Falco Privatstiftung, Thomas Rabitsch tegen Gisela Weller-Lindhorst (prejudiciële vragen Oberste Gerichtshof Oostenrijk).

Eerst even voor jezelf lezen. Verlening van licentie op intellectuele eigendomsrechten. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, punt 1, sub a en b, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een overeenkomst waarbij de houder van een recht van intellectuele eigendom zijn medecontractant het recht verleent om tegen vergoeding gebruik te maken van dit recht, een overeenkomst voor de verstrekking van diensten is in de zin van artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001. Zo ja, vraagt de verwijzende rechter zich af waar deze dienst wordt verstrekt en of het bevoegde gerecht ook uitspraak kan doen over de vergoedingen inzake het gebruik van de betrokken auteursrechten in een andere lidstaat of in een derde land.

De tweede vraag hoeft niet te worden beantwoord. Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of ter bepaling van het gerecht dat krachtens artikel 5, punt 1, sub a, van verordening nr. 44/2010 bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek tot betaling van een licentievergoeding op grond van een overeenkomst waarmee de houder van een recht van intellectuele eigendom zijn medecontractant het recht verleent om gebruik te maken van dat recht, verder moet worden uitgegaan van de beginselen die zijn ontwikkeld in de rechtspraak van het Hof over artikel 5, punt 1, van het Executieverdrag.

Het Hof van Justitie (Vierde kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 5, punt 1, sub b, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat een overeenkomst waarbij de houder van een recht van intellectuele eigendom zijn medecontractant het recht verleent om tegen vergoeding gebruik te maken van dat recht, geen overeenkomst voor de verstrekking van diensten is in de zin van deze bepaling.

2)      Ter bepaling van het gerecht dat krachtens artikel 5, punt 1, sub a, van verordening nr. 44/2010 bevoegd is om kennis te nemen van een verzoek tot betaling van een licentievergoeding op grond van een overeenkomst waarmee de houder van een recht van intellectuele eigendom zijn medecontractant het recht verleent om gebruik te maken van dat recht, moet verder worden uitgegaan van de beginselen die zijn ontwikkeld in de rechtspraak van het Hof over artikel 5, punt 1, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek.

Lees het arrest hier

IEF 7839

Het persoonlijk stempel is juist de eerder ontwikkelde vormentaal

Model COSRechtbank ’s-Gravenhage, 15 april 2009, HA ZA 08-2647, Vlaar Ergonomie B.V. tegen Markant International B.V

Modellenrecht. Auteursrecht. Monitorophangsysteem. “Het persoonlijk stempel van de maker is juist de eerder ontwikkelde vormentaal, nu toegepast op een ophangsysteem voor een computer.” Aanhouding in verband met hoger beroep tegen Rechtbank Utrecht, 5 november 2008,  IEF 7290

4.9. In geval van het COS heeft de ontwerper – in dit geval een stagiaire werkzaam bij Prodesign BV – teruggegrepen op de vormentaal van het MOS welke een paar jaar eerder – eveneens in de kring van Prodesign BV – is ontwikkeld en ontworpen. Naar oordeel van de rechtbank doet dat niet af aan de nieuwheid van het ontwerp. Het persoonlijk stempel van de maker is juist de eerder ontwikkelde vormentaal, nu toegepast op een ophangsysteem voor een computer. Markant heeft wel gewezen op het bestaan van andere ophangsystemen voor een computer, maar heeft geen systeem getoond dat wat betreft zijn subjectieve aankleding, dezelfde algemene indruk maakt. De rechtbank concludeert dan ook dat het COS als een nieuw oorspronkelijk werk is aan te merken.

4.12. In auteursrechtelijke zin zijn het COS en het MOS vergelijkbare apparaten omdat zij zich beide onderscheiden door hetzelfde stempel van de maker, dat wil zeggen de door 3d Design ontwikkelde vormentaal voor een serie bureauaccessoires. In deze procedure is dan ook, evenals in de procedure bij d erechtbank Utrecht, tussen dezelfde partijen, met betrekking tot een vergelijkbaar apparaat, de identieke vraag aan de orde of Vlaar het auteursrecht toekomt. Het ligt niet in de rede dat deze rechtbank een eigen weg zal zoeken, nu gelijke feitelijke grondslagen worden aangevoerd, en nadat de eerder geadieerde rechtbank Utrecht al een beslissing heeft genomen. Van de beslissing van de rechtbank Utrecht is hoger beroep aanhangig. Deze rechtbank ziet dan ook aanleiding de uitkomst van dat hoger beroep af te wachten. De onderhavige zaak zal daartoe op de parkeerrol worden geplaatst.

Lees het vonnis hier.

IEF 7831

Over de naam een mat gelegd

Rechtbank Utrecht, 15 april 2009, LJN: BI1190, Run2day Franchise B.V. tegen Gedaagde

Geen IE-inbreuk na beëindiging franchiseovereenkomst. Tussentijdse beëindiging geoorloofd wegens niet voeren overleg. Geen schending non-concurrentiebeding

4.16.  Door Run2Day is aangevoerd dat de op 8 oktober 2007 door gedaagde geplaatste mededeling op de website van Runnersworld [‘As from 2Day: Runnersworld’- IEF] inbreuk maakt op haar intellectuele eigendomsrechten. Gedaagde betwist dit. De rechtbank is van oordeel dat de mededeling geen inbreuk maakt op intellectuele eigendomsrechten van Run2Day. Nog afgezien van het feit dat Run2Day geen inzicht heeft gegeven in de door haar geregistreerde merken, vormt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, het enkele gebruik van "2Day" nog geen inbreuk zelfs indien veronderstellenderwijs ervan uit wordt gegaan dat Run2Day de woordcijfercombinatie "Run2Day" heeft laten registeren. Het feit dat, zoals Run2Day stelt, de woordcijfercombinatie "2Day" refereert aan de Run2Day-organisatie, betekent nog niet dat daarmee een inbreuk van intellectuele eigendomsrechten is gegeven. Ander feiten of omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken.(…).

4.17.  Ter comparitie is door Run2Day nog naar voren gebracht dat ook de voortzetting van het gebruik van de naam Run2Day in de vloer van de winkel en het gebruik van de naam en slogan van Run2Day op de pui van de winkel eveneens inbreuken vormen op artikel 3. Door gedaagde is onweersproken gesteld dat hij over de naam, die was verwerkt in de vloer, een mat had gelegd. De rechtbank is van oordeel dat in redelijkheid niet van Run2Day kan worden verlangd dat hij direct na het beëindigen van de franchiseovereenkomst overgaat tot vervanging van de, blijkens de overgelegde foto's, stenen vloer waarin het logo is verwerkt. De niet door Run2Day weersproken oplossing die door gedaagde is gekozen, het leggen van een mat over de vloer, acht de rechtbank in dat stadium voldoende, zodat niet van een inbreuk op artikel 3 sprake is. Door gedaagde is onweersproken gesteld dat hij het bord met de naam van Run2Day direct van de gevel heeft gehaald, zodat ook ten aanzien hiervan geen inbreuk op artikel 3 is komen vast te staan.

4.18.  Ten aanzien van de slogan heeft  gedaagde verklaard dat hij zich niet had gerealiseerd dat deze ook toebehoorde aan Run2Day. Ook heeft hij verklaard dat in juli 2008 de pui van Runnersworld is opgericht. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel het gebruik van de slogan een inbreuk op artikel 3 vormt. De franchiseovereenkomst bevat echter een nadere bepaling in het geval de (voormalig) franchisenemer in strijd met artikel 3 handelt. Volgens artikel 30 is de (voormalig) franchisenemer bij overtreding van artikel 3 een boete verschuldigd. Deze boete is, volgens de tekst van artikel 30, echter slechts verschuldigd indien "ook na schriftelijke sommatie" de (voormalig) franchisenemer nalatig blijft met het nakomen van zijn verplichtingen onder artikel 3. Door gedaagde is onbetwist gesteld dat door Run2Day nooit een sommatie is verzonden. De dagvaarding in de onderhavige procedure bevat ook geen verwijzing naar het gebruik van de slogan. Wel wordt in de processtukken van het kort geding van 22 oktober 2007 melding gemaakt van het gebruik van de slogan. Echter de vordering in kort geding was juist gericht op nakoming door gedaagde van de franchiseovereenkomst tot einde looptijd en niet op het staken van het gebruik van de slogan of andere aan Run2Day gerelateerde zaken. Het had daarom op de weg gelegen van Run2Day, gelet op de betwisting door gedaagde inzake de sommatie, om hierover haar standpunt nader te preciseren. Nu zij dit niet heeft gedaan houdt de rechtbank vast aan de tekst van artikel 30 van de franchiseovereenkomst, opgesteld door een professionele partij als Run2Day, waarbij eerst na sommatie een aanzienlijke boete verschuldigd is. Nu hieraan niet is voldaan, kan Run2Day geen aanspraak maken op de boete ten aanzien van het gebruik van de slogan na beëindiging van de franchiseovereenkomst.

Lees het vonnis hier.