Alle rechtspraak  

IEF 7741

Bodem bodyscanner

Rechtbank Amsterdam, 25 maart 2009, HA ZA 07-3221, Adani tegen Odmedical B.V. (met dank aan Hidde Koenraad, Vondst Advocaten)

Eerst even voor jezelf lezen. Auteursrecht. Merkenrecht. Bodem in geschil over vaststellingsovereenkomst in merken- en auteursrechtelijk geschil m.b.t. de CONPASS bodyscanner van eiser Adani (zie (Vzr. Rechtbank Amsterdam, 2 augustus 2007, IEF 4469). 

Overtreding vaststellingsovereenkomst inz. merk- en auteursrechtelijk geschil leidt tot boete ad € 575.000. Merk- en auteursrechtinbreuk aangenomen. Geen geldige reden voor gebruik CONPASS door ODMedical. Volledige proceskostenvergoeding ad € 25.301,68, aangezien geschil ging over vaststellingsovereenkomst waarvan de kern bestaat uit de bescherming van intellectuele eigendomsrechten.

Ter beëindiging van hun geschil over het merk CONPASS en de auteursrechten op de bodyscanner van Adani hebben Adani en ODMedical in 2006 een vaststellingsovereenkomst afgesloten waarin is bepaald dat Adani exclusief merkhouder is en de auteursrechten bezit van de Bodyscanner “CONPASS”. Na ondertekening van de overeenkomst past ODMedical de door haar verhandelde bodyscanner aan en brengt deze op de markt onder de nieuwe naam SOTER RS security bodyscan. ODMedical blijft echter documenten verspreiden waarin het merk CONPASS en foto’s van de CONPASS bodyscanner gebruikt worden. In 2007 wijzigt ODMedical de naam van haar scanner in DRS CONPASS.

Adani is van mening dat ODMedical inbreuk maakt op de auteurs- en merkenrechten en bovendien de vaststellingsovereenkomst niet nakomt.

ODMedical voert in conventie de volgende verweren aan:

1. Er is geen sprake van inbreuk op het merkenrecht, omdat ODMedical sinds het tekenen van de vaststellingsovereenkomst geen producten op de markt heeft gebracht of gepromoot onder de naam CONPASS. Tevens betwist ODMedical dat er sprake is van inbreuk op het auteursrecht.

2. Er is geen sprake van misleidende reclame of onrechtmatig handelen. ODMedical heeft voor de promotie van de nieuwe bodyscanner slechts afbeeldingen gebruikt die niet zijn gemaakt met de CONPASS bodyscanner.

3. Er is niet in strijd gehandeld met de artikelen 4 en 8 van de vaststellingsovereenkomst. Wegens het feit dat er geen tekortkoming is, kan Adani ook geen aanspraak maken op de boete die op grond van artikel 12 kan worden toegewezen. Subsidiair stelt ODMedical dat er sprake is van een tekortkoming van geringe betekenis.

 Ad 1. Inbreuk op grond van artikel 2.20 lid 1 BVIE: ODMedical stelt dat er geen sprake van merkgebruik is, maar van gebruik anders ter onderscheiding van waren (artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE). Zij stelt hiervoor een geldige reden te hebben. Bodyscanners moeten voldoen aan bepaalde (veiligheids)eisen. Hiervoor had ODMedical oude documenten nodig.

De rechtbank oordeelt dat er voor ODMedical niet een zodanige noodzaak bestond om het beschermde merk van Adani te gebruiken, dat van haar in redelijkheid niet verlangd kon worden zich van dat gebruik te onthouden. Het enkele feit dat ODMedical niet op tijd over de oude documenten kon beschikken, was geen reden om zonder toestemming van Adani diens testrapporten en certificaten te gebruiken (7.3.). Merkinbreuk aangenomen.

ODMedical heeft geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd met betrekking tot de vermeende inbreuk op het auteursrecht van Adani en de hierop betrekking hebbende vordering wordt ook toegewezen (7.4.).

Ad 2. Misleidende reclame in de zin van artikel 6:194 BW: De rechtbank oordeelt dat er sprake is van misleidende reclame. Misleiding ontstaat met name doordat via de testrapporten, certificaten en afbeeldingen eigenschappen van de bodyscanner van Adani toegekend kunnen worden aan de nieuwe bodyscanner van ODMedical. Ook het gebruik van de link op de website kan misleidend zijn in de zin van 6:194 BW.

Ad 3. Schending van de vaststellingsovereenkomst: ODMedical heeft gehandeld in strijd met de artikelen 3, 4 en 8 van de vaststellingsovereenkomst volgens de rechtbank. Dit omdat zij heeft nagelaten de aanvraag voor het gemeenschapsmerk over te dragen aan Adani. Bovendien heeft zij een link op haar website met informatie over de bodyscanner 60 dagen laten staan (7.5.).

Adani kan aanspraak maken op het boetebedrag ad € 575.000. De rechtbank ziet geen reden dit bedrag te matigen aangezien zij het niet aannemelijk acht dat de boete in deze omstandigheden leidt tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat, waartegen de billijkheid zich zou verzetten (7.7.).

In reconventie heeft de rechtbank het volgende overwogen: Er is geen sprake van onrechtmatige publicatie geweest van Adani (of haar distributeur) aan het Amerikaanse Consulaat in Frankfurt en aan de douane in Vietnam en Dubai. Voor onrechtmatige publicatie is schade vereist. ODMedical heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van de publicatie schade heeft geleden (8.3.).

Geen sprake van vervallenverklaring wegens non-usus op grond van artikel 2.26 lid 2 sub a BVIE aangezien de gebruikstermijn van de merken van Adani nog niet zijn verstreken (8.4.).

Lees het vonnis hier.

IEF 7738

Toestemming vereist

Rechtbank Utrecht, 25 maart 2009, KG ZA 09-183. Karel Appel Stichting tegen Kunsthandel Juffermans c.s. (Met dank aan Ricardo Dijkstra en Herwin Roerdink, Van Doorne)

Auteursrecht. Kunsthandel Juffermans wil een boek uitbrengen over het oeuvre van Karel Appel. In dat boek zijn circa 1000 afbeeldingen van werken van Karel Appel opgenomen. De Karel Appel Stichting, die de auteursrechten van Karel Appel beheert, heeft voor dit gebruik geen toestemming gegeven en vordert  in kort geding met succes een verbod.

Juffermans voert de volgende weren aan:

- De stichting beschikt niet over alle auteursrechten van Karel Appel.
- Het plaatsen van verkleinde afbeeldingen is geen verveelvoudiging of openbaarmaking in de zin van art 1 Aw.
- Het gebruik valt onder het citaatrecht van artikel 15a Aw.
- Het gebruik is toegestaan op grond van artikel 23 Aw dat de eigenaar van een werk toestaat het werk te verveelvoudigen om de verkoop te bevorderen.
- Het gebruik mag op grond van artikel 10 EVRM niet worden verboden.
- De stichting maakt misbruik van recht (artikel 3:13 BW)

Ad a. de stichting als auteursrechthebbende: Juffermans stelt dat de auteursrechten deels bij anderen dan de stichting rusten. Deze stelling is niet nader onderbouwd. De stichting heeft in het geding gebracht een akte waarbij Appel al zijn rechten overdraagt aan de stichting alsmede het testament van Appel waarbij hij al zijn rechten, voor zover die niet zijn overgedragen, aan de stichting nalaat. De rechter passeert derhalve dit verweer.

Ad b. geen verveelvoudiging/openbaarmaking: Juffermans beroept zich op de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 16 maart 2006 (Zoek alle huizen, IEF 1781) waarin werd geoordeeld dat het plaatsen van verkleinde foto’s van huizen op een website was geoorloofd omdat de auteursrechtelijke trekken van de foto, zoals belichting, afstand en de gekozen hoek, door de verkleining geheel verloren waren gegaan. De rechtbank oordeelt dat deze uitspraak – “daargelaten of deze als juist moet worden geoordeeld” – niet van toepassing is op de onderhavige feiten. Het gaat hier immers om het overnemen van kunstwerken op een wijze waardoor het gehele kunstwerk kerkenbaar, met alle auteursrechtelijk relevante trekken, wordt weergegeven.

Ad c. Citaatrecht: Juffermans beroept zich op het citaatrecht met de stelling dat het in het maatschappelijk verkeer gangbaar is dat dergelijk overzichtswerken worden uitgegeven zonder toestemming van de rechthebbende. De voorzieningen rechter wijst dit verweer af wegen gebrek aan feitelijke onderbouwing.

Voorts meent de voorzieningenrechter, anders dan Juffermans, dat het boek gen zuiver wetenschappelijk karakter heeft. Het zal volgens de rechter in hoge mate gebruikt worden ten dienste van de handel in grafische werken en multiples van Karel Appel en heeft dus in belangrijke mate een commercieel doel.

Daarnaast beroept Juffermans zich op de uitspraak van de Hoge Raad van 26 juni 1992 inzake Damave / Trouw. Daarin oordeelde de Hoge Raad dat het overnemen een afbeelding om een indruk te geven van het werk een toelaatbaar citaat vormde indien het redelijkerwijs als een geheel kan worden beschouwd met de tekst. De voorzieningenrechter wijst erop dat het in Damave / Trouw de overname betrof van een enkele illustratie uit een boek om een indruk van dat boek te geven. De omstandigheden zijn daarom niet vergelijkbaar.

Ten slotte wijst de rechter erop dat het uitbrengen van de catalogus door Juffermans, wezenlijk afbreuk doet aan de exploitatiemogelijkheden van de stichting.

Ad d. De verkoopexceptie: Het beroep op de verkoopexceptie van artikel 23 Aw slaagt evenmin. Van de in dat artikel genoemde doelbegrenzingen is in het onderhavige geval geen sprake.

Ad e. Informatievrijheid: De voorzieningenrechter geeft aan dat niet uit te sluiten is dat er omstandigheden zijn waarbij artikel 10 EVRM aan een beroep op het auteursrecht in de weg staat. In het onderhavige geval is daarvan echter geen sprake. De stelling van Juffermans dat haar catalogus een algemeen belang dient dat zwaarder weegt dan het belang van de stichting gaat niet op. Daarbij is van belang dat de informatievoorziening omtrent de werken van Appel voldoende is gewaarborgd door de activiteiten van de stichting. Van omstandigheden als in het door Juffermans aangehaalde arrest inzake Scientology / Spaink van het hof Den haag van 4 september 2003 is geen sprake. De catalogus stelt geen misstanden of andere ernstige feiten aan de kaak.

Ad  f. Misbruik van recht: Anders dan Juffermans, meent de rechter dat er in casu geen onevenredigheid van belangen bestaat waardoor de stichting niet in redelijkheid tot de uitoefening van haar rechten kan komen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7726

Een uitermate coherent beeld

coaxkabeltjeHoge Raad, 20 maart 2009, nr. 07/12553, conclusie A-G Verkade inzake Vereniging Buma tegen Chellomedia Programming B.V.

Conclusie A-G Verkade in de zaak over kabelkopstations en openbaarmaking (zie voor de feiten: Gerechtshof Amsterdam, 29 juni 2006, IEF 2328). Verkade concludeert in 32 pagina’s, heel kort gezegd, dat Chellomedia met verzending aan kabelkopstations niet openbaar maakt, en acht vragen van uitleg aan HvJ EG niet nodig.

4.47. De hoofdvraag in het geschil dat partijen verdeeld houdt is de eventuele auteursrechtelijke relevantie van het 'opstralen' van gecodeerde Chellomediaprogrammasignalen, die uitsluitend kunnen worden opgevangen door kabelkopstations  en/of de DTH-platforms.

4.48. Over die vraag is, anders dan het gerechtshof te Amsterdam oordeelde, aan richtlijn 93/83 geen (laat staan: decisief) uitsluitsel te ontlenen ten gunste van het standpunt van Chellomedia. Aan richtlijn 93/83 valt echter evenmin decisief uitsluitsel te ontlenen ten gunste van het standpunt van Buma. Dát aan richtlijn 93/53 ten deze geen nader uitsluitsel valt te ontlenen is uiteengezet in nr. 4.25, en kan op basis van rov, 30 van het arrest SGAE/Rafael Hoteles (zie nr. 4.39) gelden als een 'acte éclairé'.

4.49. Over die vraag is inmiddels - zonder dat partijen en het gerechtshof te Amsterdam ten tijde van het wijzen van zijn mest van 29 juni 2006 dit konden weten - inmiddels wél decisief uitsluitsel te ontlenen aan de door het Hof van Justitie van de EG in zijn arrest van 7 december 2006 in de zaak SGAE/Rafael Hoteles aan art. 3 van richtlijn 2001/29 gegeven uitleg. Het HvJ EG gaf uitleg aan dat artikel in die zin dat het begrip '(mededeling aan het) publiek' hoe dan ook begrensd wordt door: '(gerichtheid op) een onbepaald aantal potentiële televisiekijkers'. Het Hof oordeelde tevens dat art. 3 van richtlijn 2001/29 als maximaal harmoniserend moest worden beschouwd. 

Ook hier acht ik sprake van een 'acte éclairé'. De rechtspraak van het Hof van Justitie van de EG biedt immers een uitermate coherent beeld, ook (of juist) indien men de uitspraken, gegeven aan de hand van verschillende richtlijnen, met elkaar verbindt. Mededeling aan het publiek via de kabel was onder richtlijn 93/83 nog niet (maximaal) geharmoniseerd, maar wel uitgediept (Lagardère-arrest), en is, in steeds overeenstemmende zin, onder art. 3 van richtlijn 2001/29 wel onderwerp van volledige harmonisatie (SGAE/Rafael Hoteles, zie nrs. 4.39-4.45) en veronderstelt: '(gerichtheid op) een onbepaald aantal potentiële televisiekijkers'. Voor satelliettransmissie (oftewel mededeling dan het publiek per satelliet) moet hetzelfde gelden, omdat het onder hetzelfde art. 3 van de Auteursrechtrichtlijn 2001/29 valt, naast de klassieke etheruitzending ('mededeling aan het publiek, per draad of draadloos'). Dat is ook coherent met de uitleg die het HvJ EG aan het begrip 'publiek' in de Televisie-zonder-grenzen-richtlijn 891552/EEG heeft gegeven in het Mediakabel- arrest (zie nr. 4.14.2 en zie de verwijzing in rov. 37 van het arrest SGAE/Rafel Hoteles in nr. 4.39).

4.50. Daarmee zijn zijn eventuele vragen van uitleg aan het HvJ EG over richtlijn 93/53 en richtlijn 2001/29, alsmede interpretatiemgen voor de Hoge Raad zelf over de art. 12, lid 1, onder 5 en lid 7, en art. 47b Auteurswet in nationale context m.i. niet meer aan de orde.         

Lees de conclusie hier.

IEF 7712

De Mokkenactie (HB)

Gerechtshof Arnhem, 10 maart 2009, LJN: BH6633, Friso Present B.V., handelend onder de naam Relatiegeschenken Noord-Nederland (RNN) tegen  Schuitema Groothandel B.V.

Auteursrecht. Het gerechtshof vernietigt het vonnis waarvan beroep. Geen gezamenlijk auteursrecht op verpakkingsdoosjes mokkenactie. Inbreuk aangenomen.Betalen is niet bepalen.  (wie afbeeldingen heeft mag ze vanzelfsprekend mailen. Afebeelding links: de 'Friese variant' van de RNN c1000-mok).
 
Eiser RNN voert een groothandel in relatiegeschenken. In opdracht van een nevenvestiging van Schuitema Groothandel, Schuitema Noord heeft RNN werkzaamheden verricht ten behoeve van de uitvoering van de mokkenactie, een spaaractie. Begin juni 2007 heeft Schuitema Oost meegedeeld dat zij de opdracht voor de mokkenactie niet aan RNN maar aan een derde heeft verstrekt.

Eiser RNN stelt dat Schuitema niet gerechtigd was tot het gebruik van de doosjes behorende bij de C1000 mokkenactie, omdat de auteursrechten op zowel alle afzonderlijke zijden van het doosje als de samenstelling ervan aan haar zouden toekomen.

Volgens de voorzieningenrechter (Rechtbank Zwolle, 22 februari 2008, IEF 5871) rustte het auteursrecht bij RNN en appellant gezamenlijk, terwijl niet gezegd kan worden dat RNN op enig onderdeel van de Noord-doosjes de enige auteursrechthebbende is. Daarmee ontbrak volgens de voorzieningenrechter een rechtsgrond op grond waarvan RNN, als mede-auteursrechthebbende, de gevorderde staking van verveelvoudiging en openbaarmaking van de Oost-doosjes door Schuitema kan vorderen . Om die reden zijn de vorderingen van RNN afgewezen. Het hof ziet dit anders.

Gezamenlijk auteursrecht:  12. Naar het voorlopig oordeel van het hof leidt het aanleveren door Schuitema van tekst, foto en logo aan RNN ten behoeve van het ontwerp van de Noord-doosjes, niet tot een gezamenlijk auteursrecht van RNN en [appellant] op de doosjes. Het hof overweegt hiertoe dat voor een gezamenlijk auteursrecht is vereist dat meerdere makers tezamen het werk hebben geschapen. Hiervan is naar het voorlopig oordeel van het hof in het onderhavige geval geen sprake; Schuitema heeft weliswaar gegevens aangeleverd, maar niet bijgedragen aan de oorspronkelijke schepping van het werk, als hierboven omschreven in r.o. 7 en r.o. 8. Zulks is door haar overigens ook niet gesteld. Dit betekent dat geen sprake is van een gezamenlijk auteursrecht van RNN en Schuitema; alleen RNN is als auteursrechthebbende op de Noord-doosjes aan te merken.
Grief 1 in het principaal appel slaagt.

Inbreuk op het auteursrecht: 13. Thans is aan de orde of [appellant] inbreuk op het auteursrecht van RNN op de Noord-doosjes heeft gemaakt, door de op de Noord-doosjes gelijkende Oost-doosjes op de markt te brengen, zonder toestemming van RNN.

14. In eerste aanleg heeft Schuitema gesteld dat het auteursrecht aan haar is overgedragen door RNN. Het hof overweegt hierover dat het geen stukken heeft aangetroffen waaruit de overdracht van het auteursrecht door Schuitema aan RNN op de in de wet voorgeschreven zin blijkt, terwijl ook niet blijkt dat het recht op exploitatie van het ontwerp is overgedragen. Uit het enkele feit dat Schuitema RNN heeft betaald voor het ontwerp, kan een dergelijke overdracht in ieder geval niet worden afgeleid. Het hof zal dan ook voorbijgaan aan deze stelling.

15. Voorts overweegt het hof dat hoewel de Noord-doosjes en de Oost-doosjes op een aantal punten verschillen (onder meer: de gekozen kleuren zijn niet precies identiek, de linker- en rechterzijde zijn omgewisseld, de linkerzijde waarop de Groninger vlag is afgebeeld, vervlochten met het C1000-logo, is vervangen door een afbeelding van een mok met daarin het C1000-logo, de typografie van de tekst wijkt af), de totaalindrukken van de doosjes zodanig overeenstemmen, dat sprake is van verveelvoudiging in de zin van art. 13 Auteurswet. Het hof wijst daarbij op de volstrekt identieke maatvoering en vouwwijze van de doosjes, de nagenoeg identieke wijze waarop de foto van het Schuitema -pand is afgebeeld (inclusief de door RNN aangebrachte bewerkingen), namelijk doorlopend vanaf de bovenkant in de achterkant van het doosje, en tevens als achtergrond voor de tekst op de zijkant van het doosje. Voorts is de kleurstelling nagenoeg hetzelfde (grijsachtige tinten). Ook de oplossing die is gekozen om aan te geven welke mok zich in het doosje bevat, gecombineerd met een overzicht van de verkrijgbare mokken (een afbeelding van alle acht verkrijgbare mokken, met daarvoor een rondje dat kan worden aangevinkt), is hetzelfde, zij het dat de mokken niet exact hetzelfde zijn, maar die mokken vormen geen inzet van dit geding. Kortom, ondanks enkele verschillen tonen de doosjes een duidelijke gelijkenis.

16. Door Schuitema is niet danwel onvoldoende gemotiveerd gesteld dat ondanks de overeenstemming tussen de Noord-doosjes en de Oost-doosjes, sprake is van een oorspronkelijke schepping van de Oost-doosjes.Het hof komt dan ook tot de conclusie dat sprake is van ongeoorloofde verveelvoudiging in de zin van de Auteurswet, waarmee [appellant] inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht op de Noord-doosjes van RNN.
 
1019h proceskosten: € 6.211,20 voor de eerste aanleg en € 2.286,90 voor het hoger beroep.

Lees het arrest hier.

IEF 7707

Voorshands niet logisch

Yu-Gi-Oh! Trading Card GameVzr. Rechtbank Amsterdam, 24 december 2008, LJN: BH6227, Upper Deck Panoceanic C.V. tegen Konami Digital Entertainment B.V.

Geschil over beëindiging distributieovereenkomst voor de EU vanwege een gestelde schending (inbreuk op IE-rechten) van een soortgelijke distributieovereenkomst voor de VS. 

Onduidelijke situatie, voorshands geen rechtvaardiging opzegging. Kaarten in kwestie hebben betrekking op Yu-Gi-Oh!, een populair Japanse strip (manga), die heeft geleid tot een wereldwijde mediafranchise in de vorm van animatieseries, films, computerspellen en een ruilkaartspel.

3.2. Upper Deck c.s. stelt daartoe primair dat Konami Inc. niet gerechtigd was de overeenkomst met Upper Deck VS te beëindigen. Konami Inc. ontleent de bevoegdheid tot beëindiging aan het artikel in de LOI-VS met betrekking tot ‘Intellectual property’. Dit artikel bepaalt dat de overeenkomst beëindigd kan worden als Upper Deck VS zonder toestemming van Konami Inc. gebruik maakt van de intellectuele eigendomsrechten van Konami Inc. Door vervalste kaarten aan Vintage Sport Cards te leveren zou Upper Deck VS volgens Konami Inc. in strijd met dat artikel hebben gehandeld.

(…) 4.3.  Wel wordt vastgesteld dat de vraag of door Upper Deck VS onrechtmatig jegens Konami Inc is gehandeld nog in onderzoek is en dit derhalve nog niet vast staat. (…) Dit bewijs komt voorshands, mede gelet op hetgeen door Upper Deck c.s. in het onderhavige kort geding daartegen is aangevoerd, zeer summier voor. Daarnaast komt het voorshands niet logisch voor dat een distributeur die vele miljoenen aan de verkoop van de in geding zijnde kaarten verdient en ook juridisch tegen illegaal gedrukte kaarten optreedt, zelf ook illegaal gedrukte kaarten in omloop zou brengen. Voorshands is dan ook zeker niet uit te sluiten dat door de rechter in de VS zal worden geoordeeld dat de opzegging door Konami Inc onrechtmatig is.

Lees het vonnis hier

IEF 7706

Eersteklas eiken

CTM Prime OakVzr. Rechtbank Almelo, 27 januari 2009, LJN: BH6361, Primeoak Buildings Ltd. tegen HMB.

Auteursrecht. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Eiseres Primeoak Buildings ontwerpt, produceert en bouwt, evenals gedaagde, eikenhouten gebouwen en bijgebouwen. Gedaagde handelt onder de naam HMB. Primeoak Buildings is merkhouder van het gemeenschapswoord-/beeldmerk PRIME OAK en stelt dat gedaagde inbreuk maakt op haar auteurs- en merkrechten.

De voorzieningenrechter acht het onvoldoende aannemelijk dat gedaagde de foto’s op zijn website niet zelf heeft gemaakt, de gebouwen op de foto’s niet zelf heeft ontworpen en gebouwd. De domeinnaam www.primeoak.nl  is reeds verwijderd uit het handelsregister en gedaagde heeft verklaard dat hij daar waar op zijn website staat geschreven prime oak of een daarmee overeenstemmend teken zal verwijderen en zal wijzigen in eersteklas eiken. Bovendien is er geen spoedeisend belang. De vorderingen van Primeoak Buildings worden derhalve afgewezen. Niet-ontvankelijkheid bij reconventionele vordering, nu gedaagde in persoon is verschenen. Liquidatietarief.

Auteursrecht: 4.4.  Primeoak Buildings stelt daartoe allereerst dat gedaagde zonder toestemming van Primeoak Buildings fotomateriaal van Primeoak Buildings heeft geplaatst op zijn website. Volgens Primeoak Buildings gebruikt gedaagde foto’s uit het databestand van Primeoak Buildings. Primeoak Buildings onderbouwt haar stelling verder door te verwijzen naar de tekst ‘Prime Oak’ boven de foto’s op de website www.eikengebouwen.nl. Gedaagde heeft het voorgaande gemotiveerd betwist, daartoe stellende dat hij de foto’s zelf heeft gemaakt, de gebouwen op de foto’s bovendien zelf heeft ontworpen en ook de gebouwen eigenhandig, samen met zijn partner, heeft gebouwd. Gelet op deze gemotiveerde betwisting is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat Primeoak Buildings onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de foto’s die gedaagde gebruikt op zijn website, auteursrechtelijk beschermde foto’s zijn van Primeoak Buildings. Uit de stellingen van Primeoak Buildings kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden geconcludeerd dat de in het geding zijnde foto’s alle een afzonderlijk werk zijn van Primeoak Buildings, een oorspronkelijk en eigen karakter bezitten en de persoonlijke stempel van Primeoak Buildings als maker dragen in de zin van de Auteurswet.  

Domeinnaam / Handelsnaamrecht: 4.5.  Primeoak heeft geen belang meer bij de gevorderde verwijdering van de domeinnaam www.primeoak.nl in het handelsregister, nu gedaagde ter zitting heeft verklaard dat hij voornoemde domeinnaam reeds heeft verwijderd uit zijn inschrijving in het handelsregister, hetgeen Primeoak ter zitting heeft bevestigd. Ook heeft Primeoak Buildings ter zitting bevestigd dat gedaagde de link naar de technische site www.primeoak.co.uk heeft verwijderd van zijn website.

Merkenrecht: 4.6.  Ten aanzien van de gestelde inbreuk op het woord-/beeldmerk PRIME OAK [afbeelding] overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Gedaagde heeft niet betwist dat Primeoak Buildings houder is van het woord-/beeldmerk PRIME OAK. Wel twisten partijen over de ingangsdatum waarop het merk gedeponeerd is door Primeoak Buildings, met andere woorden vanaf wanneer Primeoak Buildings de merkenrechtelijke bescherming in kan roepen van het woord/beeld PRIME OAK. De discussie hierover kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter achterwege blijven, nu gedaagde ter zitting heeft verklaard dat hij op zijn website daar waar staat geschreven prime oak of een daarmee overeenstemmend teken zal verwijderen en zal wijzigen in eersteklas eiken. Of er al dan niet sprake is van een door gedaagde gepleegde merkenrechtelijke inbreuk door gebruik van het merk PRIME OAK is voor de beoordeling van dit geschil daarom niet langer relevant.

 4.7. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat Primeoak Buildings onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat gedaagde inbreuk maakt op de auteurs- en/of merkrechten van Primeoak Buildings. Van onrechtmatig handelen aan de zijde van gedaagde is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. De vorderingen van Primeoak Buildings dienen te worden afgewezen.

4.8.  Primeoak Buildings heeft bovendien onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Zij heeft gesteld dat zij door het onrechtmatig handelen van gedaagde schade lijdt en dat zij omzetderving heeft te duchten, maar heeft nagelaten te stellen waaruit die schade bestaat. Ook is onvoldoende aannemelijk geworden dat er een reëel gevaar voor schade bestaat in de toekomst. Een onmiddellijke voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet geboden.

Lees het vonnis hier.

IEF 7705

Vlekkenverwijderaar

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 24 februari 2009, LJN: BH6459, Reckitt Benckiser N.V. c.s. tegen Action Non Food B.V.

Gestelde merk-, model- en auteursrechtsinbreuk op flessen/verpakkingen schoonmaakmiddelen. Vorderingen van rechthebbende afgewezen. Reckitt brengt de vlekkenverwijderaars “Vanish” en “Cillit Bang” op de markt en heeft met betrekking tot die producten meerdere merken en modellen gedeponeerd. Reckitt meent dat Action inbreuk op haar merk-, model- en auteursrechten maakt door de producten “Oxi Quick” en “Mascot Turbo” op de markt te brengen. Ook maakt Action zich schuldig aan slaafse nabootsing, aldus Reckitt. In eerste instantie heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag de vorderingen afgewezen (IEF 389). (Klik op afbeelding voor vergroting).

Action voert aan dat Reckitt geen spoedeisend belang heeft omdat het en eenmalige leverantie betrof. Het hof memoreert dat het spoedeisend belang moet worden vastgesteld naar de omstandigheden van het moment van de uitspraak en stelt vast dat Reckitt niet aannemelijk heeft gemaakt dat er na 2005 nog leveringen hebben plaatsgevonden. Daar staat tegenover dat er sprake is geweest van stelselmatig handelen, Action eerder haar onthoudingstoezegging niet geheel was nagekomen en Action de inbreuk niet heeft willen erkennen. Er is dus gevaar voor herhaling volgens het hof en dus een spoedeisend belang.

Merkenrecht: Reckitt baseert haar merkenvorderingen uitsluitend op verwarringsgevaar. Met betrekking tot de Vanish verpakking komt de discussie neer op de vraag van het onderscheidend vermogen. Volgens Reckitt heeft de verpakking als geheel groot onderscheidend vermogen en volgens Action is dat beperkt tot de woordelementen.

Vanish v Oxi Action: Het hof begint vast te stellen dat de kleur roze als zodanig niet door Reckitt kan worden geclaimd. Volgens het hof is het een feit van algemene bekendheid dat reinigingsproducten in een grote verscheidenheid van kleuren worden aangeboden. De consument zal derhalve in de kleur roze (of de andere gebezigde kleuren) geen herkomstaanduiding zien.

Beide verpakkingen gebruiken bellen als grafisch element. Volgens Action is dit een grafische weergave van de eigenschappen van een oxi-product en wordt het als zodanig gebruikt door meerdere aanbieders van dergelijke producten. Dit wordt door Reckitt niet betwist en het hof gaat ervan uit dat de bellen (en de aanduiding oxi-action) beschrijvend zijn.

De totaalindruk van het Vanish merk die bij de gemiddelde consument achterblijft is derhalve het woord Vanish en de witte boog. Deze elementen worden door Action niet gebruikt.

Cillit Bang v Mascot Turbo: Het hof acht de kleur paars, de alledaagse dop onvoldoende onderscheidend. De vorm is volgens het hof evenmin voldoende significant afwijkend om als zodanig voor bescherming in aanmerking te komen. De totaal indruk wordt derhalve gedomineerd door het woordelement “Cillit Bang”.

de merkenrechtelijke vorderingen van Reckitt worden daarom afgewezen.

Modellenrecht

Vanish v Oxi Action: Het geregistreerde Gemeenschapsmodel voor de verpakking van Vanish wordt volgens het hof gedomineerd door de opdruk, welke in het geval van de Oxi-Action pot wezenlijk anders is. Bovendien verschillen de potten zelf op meer dan ondergeschikte punten. 

Cillit Bang v Mascot Turbo: Reckitt heeft zich met betrekking tot de Cillit Bang fles beroepen op een niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel. Cillit Bang is echter in 2004 op de markt gebracht en de beschermingsduur was derhalve verstreken op het moment van de uitspraak (en, merkt het hof op, op het moment van fourneren van de stukken voor arrest).

Auteursrecht: Het hof oordeelt dat de kleuren  roze en paars als basiskleuren voor de verpakkingen geen oorspronkelijke keuzes behelzen. Het hof baseert zich daarbij op hetgeen het heeft overwogen met betrekking tot het merkenrecht.

Met betrekking tot beide producten vindt het hof dat de overeenstemmingen enkel te vinden zijn in banale, niet te beschermen elementen en dat voor het overige de verschillen te groot zijn om inbreuk aan te nemen.

Onrechtmatig handelen: Gezien hetgeen reeds is overwogen is er volgens het hof van verwarrings- of verwateringsgevaar geen sprake..

Lees het arrest  hier.

IEF 7700

Aan de objectieve vorm zijn subjectieve elementen te herkennen

Vlnr. Crocs Kayman - Classic BirkiRechtbank ’s-Gravenhage, 18 maart 2009, HA ZA 08-1522,  Crocs Inc & Crocs Europe B.V. tegen Metro Cash & Carry Nederland B.V. en HA ZA 08-1899 & HA ZA 08-2842,   Crocs Inc & Crocs Europe B.V. tegen Capelli Europe GmbH

Eerst even voor jezelf lezen. Merkenrecht. Modellenrecht. Auteursrecht. Schorsing reconventionele vordering tot nietigverklaring Gemeenschapsmodel van Crocs i.v.m. lopende nietigheidsprocedure bij het OHIM. Vorm Crocs-schoen is niet oorspronkelijk (prior art, de Classic Birki), gaten en hielrem zijn technisch effect. Look & feel hangt samen met keuzes die gemaakt zijn op het vlak van stijl en techniek. Maar wel auteursrecht als geheel. Geen inbreuk auteursrecht en modelrecht (voldoende afstand). Geen slaafse nabootsing. Gebruik gemeenschapsmerk Crocs in folder toegestaan: uitputting en geen suggestie commerciële band.

5.8. Wat betreft de auteursrechtelijke bescherming voert dat tot de conclusie dat het auteursrecht in elk geval niet ziet op de algemene basisvorm van de Crocs modellen. Deze basisvorm is objectief bepaald, dat wil zeggen door banale (niet nieuwe) vormen, door techniek en door stijl gegeven. Dat neemt evenwel niet weg dat aan de objectieve vorm subjectieve elementen zijn te herkennen die wel voldoen aan de eis dat zij een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de maker dragen. Tot deze subjectieve elementen rekent de rechtbank in elk geval de – hierna verder te bespreken – vorm van de gaten en de plaatsing daarvan, de profilering van de binnen- en buitenzool, de vorm van de zijkant van de zool en de band langs de wreef en de detaillering van de hielband. Deze elementen dragen tezamen zoveel bij aan het door de Crocs-modellen opgeroepen beeld dat geoordeeld moet worden dat de Crocs modellen als geheel auteursrechtelijke bescherming genieten. De beschermingsomvang is daarbij niet gelegen in de objectieve hoofdvorm maar wel in de te onderscheiden subjectieve toevoegingen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7698

De eis van tijdigheid

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 24 februari 2009, zaaknummer 105.007.131/01, Carmo B.V. tegen  Reich GmbH.

Eerst even voor jezelf lezen. Modellenrecht. Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Proceskosten.

Kort gezegd gaat het in dit hoger beroep om de vraag of, en in hoeverre, Reich, door een parkeerhulp voor caravans, genaamd RK Mover Trend, op de markt te brengen, inbreuk maakt op het Gemeenschapsmodelrecht dat Sora heeft verkregen op de SimPark, eveneens een parkeerhulp voor caravans, en/of op het auteursrecht daarop en/of zich schuldig heeft gemaakt aan slaafse nabootsing. De Voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Carmo c.s. afgewezen en hen in de kosten veroordeeld.

Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (Rechtbank 's-Gravenhage 28 juni 2007, IEF 4263),  behalve waar het de proceskosten betreft. De overwegingen van het hof betreffen vooral de termijn van indienen van de noodzakelijke onderbouwing van de vordering tot volledige proceskostenvergoeding, dit i.v.m. het bepaalde in art. 10.5.1 van het rolreglement voor dagvaardingsprocedures bij de hoven.

Modellenrecht: 16. Wat betreft de kenmerken die niet zijn bepaald door hun technische functie is het hof, met de Voorzieningenrechter, voorshands van oordeel dat de RK Mover Trend bij de geïnformeerde gebruiker een andere algemene indruk wekt dan de SimPark. Het hof verwijst naar hetgeen de Voorzieningenrechter op dit punt heeft overwogen en neem dat over. Voor nadere bewijslevering omtrent de door Sora gestelde verwarring is, gelet op het feit dat het om een kort geding gaat, geen plaats.

Auteursrecht & Slaafse nabootsing: 18. (…) Blijkens hetgeen in r.o. 14 is overwogen, zijn de door Sora genoemde kenmerken nu juist wel (te zeer) bepaald door hun technische functie. Daarvan uitgaand, kan, gelet op hetgeen in r.o. 16 is overwogen, niet worden gezegd dat de RK Mover Trend de auteursrechtelijk beschermde trekken van de SimPark vertoont in een mate dat de totaalindrukken van beide parkeerhulpen overeenkomen. Ook deze grief faalt dus.

19. Gelet op het voorgaande is de RK Mover Trend naar ’s hofs voorlopig oordeel geen slaafse nabootsing van de SimPark, zodat ook grief 6 wordt verworpen.

Proceskosten: 23. Naar ’s Hofs voorlopig oordeel omvat de specificatie-eis meer dan de opgave die in eerste aanleg als productie 9 is overgelegd. Daaruit blijkt immers niet aan welke werkzaamheden de daarop vermelde uren zijn besteed, waardoor niet toetsbaar is of het aantal bestede uren voldoet aan de redelijkheids- en evenredigheidstoets. Ook in hoger beroep heeft Reich, ondanks de tegen de kostenveroordeling gerichte grief, de vereiste specificatie niet tijdig overgelegd. Eerst op 6 januari 2009 (twee dagen voor het pleidooi) heeft Reich een specificatie in het geding gebracht. De - door het beginsel van hoor en wederhoor ingegeven - eis van tijdigheid is nader uitgewerkt in artikel 10.5.1 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven, zoals dat sinds 1 september 2008 van toepassing is (hierna: het rolreglement), ingevolge artikel 11.2 ook op de onderhavige procedure. In artikel 10.5.1 van het reglement is bepaald dat een partij die bij pleidooi nieuwe producties in het geding wil brengen, deze uiterlijk op de elfde dag voor de dag van het pleidooi indient. Ingevolge artikel 1.2 sub d van het rolreglement gaat het daarbij om werkdagen.

24. Anders dan Reich betoogt, bestaat er geen grond om deze bepaling ten aanzien van een specificatie van de proceskosten buiten toepassing te laten. Dat betekent dat de onderbouwing en specificatie van kosten, voor zover bekend, uiterlijk op de elfde werkdag voor het pleidooi moet worden ingediend. Ten aanzien van de kosten die nadien nog gemaakt worden overweegt het hof, met toepassing van artikel 1.14 van het rolreglement, dat de vereiste specificatie van die kosten uiterlijk bij gelegenheid van het pleidooi nog kan worden overgelegd. Veelal zal het daarbij immers gaan om een stuk dat kort en eenvoudig te doorgronden is, waardoor de wederpartij niet in diens recht op verweer zal worden geschaad.

Lees het arrest hier.

IEF 7680

Creatieve keuzes

Rechtbank Amsterdam, 28 januari 2009, LJN: BH5886, A tegen Civas
 
Auteursrecht. Inbreuk op het op een vragenlijst (voor gebruikers van de Bachbloesemtherapie) rustende auteursrecht.  Eerst even voor jezelf lezen.

4.4.  Met [A] is de rechtbank voorts van oordeel dat de door [A] ontwikkelde/vervaardigde vragenlijst een bewerking is in de zin van artikel 10 lid 2 Aw en als zodanig auteursrechtelijke bescherming toekomt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Ten opzichte van de vragenlijst van [B] en [C] heeft [A] duidelijk andere creatieve keuzes gemaakt bij de ontwikkeling/vervaardiging van haar vragenlijst. Deze creatieve keuzes zijn niet alleen af te leiden uit het aantal vragen en een andere lay-out maar ook uit de formulering. [A] heeft er onder meer voor gekozen de vragen te formuleren vanuit een ik-perspectief in plaats van in algemene bewoordingen. Daarbij heeft [A] haar vragenlijst voorzien van een inleiding, die een instructie geeft voor het gebruik van de lijst, en is de lijst qua inhoud en samenstelling wezenlijk anders doordat [A] aan elke hoofdvraag één of meer subvragen en bijpassende remedies heeft toegevoegd en op andere plaatsen bewust subvragen en remedies heeft weggelaten.

Lees het vonnis hier.