Alle rechtspraak  

IEF 7578

Cassina: the sequel

Rechtbank Amsterdam 12 februari 2009, KG ZA 08-2444. Cassina s.p.a. tegen Dimensione Direct Sales Srl. (met dank aan Selale Dogan, Van der Steenhoven)

Auteursrechtinbreuk meubels. Verkoop via internet. Ladbrokes toepassing, website (mede) op Nederland gericht. Proceskostenveroordeling van € 28.298,32.

Centraal staat de vraag of Dimensione door middel van haar website, de catalogus en mailings in Nederland onrechtmatig handelt jegens Cassina door inbreuk te maken op de (in Nederland beschermde) auteurs- en/of merkenrechten van de rechthebbenden dan wel door misleiding van het publiek, waardoor ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken.

"Het gebruik van een afbeelding van een auteursrechtelijk beschermd werk dan wel een merkenrechtelijk beschermd teken op een website levert niet reeds in ieder land waarin deze rechten beschermd zijn een onrechtmatige daad op, louter op grond van het feit dat de website vanuit dat land te raadplegen is. Daartoe dient aan nadere voorwaarden te zijn voldaan. [...] Van een mede op Nederland gerichte website kan volgens dit arrest, waarin het overigens niet ging om een auteursrechtinbreuk maar deelname aan kansspelen via het internet, sprake zijn indien Nederland is vermeld in een op de website voorkomende lijst van landen van waaruit aan de aangeboden kansspelen kan worden deelgenomen, en aan de kansspelen kan worden deelgenomen zonder dat daartoe andere handelingen zijn vereist dan die op de computer kunnen worden verricht. Voorshands wordt geoordeeld dat Dimensione haar inbreukmakende meubelmodellen middels haar website, catalogus, direct mailings per post en per e-mail (mede) rechtstreeks te koop aanbiedt in Nederland.

"4.8 De door Dimensione aangehaalde Peek & Cloppenburg-uitspraak kan haar niet baten. In die zaak is overwogen dat van distributie onder het publiek van het origineel van een werk of een kopie daarvan, anderszins dan door verkoop, in de zin van artikel 4 lid 1 van Richtlijn 2001/29, uitsluitend sprake is wanneer er een eigendomsoverdracht van deze zaak plaatsvindt. In dat geval had Peek & Cloppenburg (als eindgebruiker) de inbreukmakende meubelen ter beschikking gesteld aan haar (winkel)publiek, zonder het oogmerk te hebben de meubelen door te verkopen. De handelingen van Dimensione vinden evenwel plaats in de fase hiervoor en zijn juist wel gericht op verkoop."

De hoogte van de proceskosten is door Dimensione niet betwist en worden vastgesteld op € 28.298,32.

Lees het vonnis hier.

IEF 7577

Overeenstemmende totaalafdruk

Rechtbank Amsterdam, 12 februari 2009, KG ZA 08-2446. Cassina s.p.a. tegen Baraka B.V. (met dank aan Selale Dogan, Van der Steenhoven)

Auteursrechtinbreuk meubels. Bijzondere proceskostenoverweging: omdat het voor eiser een 'standaardprocedure' betreft en de showroom van gedaagde zich dichtbij het kantoor van de advocaten van eiser bevindt, worden de proceskosten gematigd tot € 4.000,-.

Cassina is door middel van een licentie het (exclusieve) recht verstrekt meubels naar het ontwerp van Le Corbusier te fabriceren en te verkopen en de volmacht om in eigen naam in rechte op te treden tegen inbreuken. Gelet op de door Cassina overgelegde foto's van zowel de door Baraka aangeboden meubelstukken als de originele LC2 en de door Cassina naar de zitting meegenomen originele LC2, wordt voorshands geoordeeld dat sprake is van een overeenstemmende totaalindruk (of totaalafdruk, zoals in r.o. 4.6) .Het verbod wordt toegewezen.

"De vordering Baraka te veroordelen alle inbreukmakende meubelstukken terug te halen bij niet-particuliere afnemers wordt slechts toegewezen, voorzover uit de opgave van Baraka zal blijken dat sprake is van niet-particuliere afnemers van de meubelen. Aangezien Baraka ter zitting heeft verklaard dat de meubelstukken die in de winkel stonden zijn weggegeven aan een bevriende relatie en niet is gesteld of gebleken dat deze niet kunnen worden teruggehaald, wordt Baraka ook veroordeeld deze meubelstukken terug te vorderen en ter vernietiging op kosten van Baraka aan Cassina af te staan. De kosten van de aan Baraka in rekening te brengen vernietiging mogen daarbij niet hoger zijn dan de (door Baraka opgegeven) inkoopprijs van het betreffende meubelstuk."

Ten aanzien van de gevorderde volledige proceskosten: "In dit geval bestaat er evenwel aanleiding de door Baraka te betalen proceskosten te matigen. In totaal is immers bijna 34 uur gedeclareerd door drie verschillende advocaten, terwijl de noodzaak hiervoor niet is gebleken en Baraka terecht heeft gesteld dat voor een grote partij als Cassina, die meerdere inbreukprocedures over - onder andere - de LC2 heeft gevoerd, de inhoud van de in deze procedure gestuurde sommatiebrieven en van de dagvaarding grotendeels standaard zal zijn. Daarbij is de showroom van Baraka, zoals ter zitting is gebleken, in de directe nabijheid van het kantoor van de advocaten van Cassina, zodat zij na het sturen van de sommaties gemakkelijk zelf polshoogte hadden kunnen nemen, toen een reactie uitbleef. De proceskosten zullen daarom in redelijkheid worden vastgesteld op € 4.000,-."

Lees het vonnis hier.

IEF 7572

Om het auteursrecht af te kopen

Rechtbank Amsterdam, 27 augustus 2008, LJN: BH2760, Specialsauce B.V. tegen Proud Design B.V.

Auteursrecht. Productfotografie. Afgebroken onderhandelingen, toch gebruik van foto. Vaststelling schade bij inbreuk op auteursrecht reclamefoto. In het tussenvonnis van 9 januari 2008 (IEF 5546) heeft de rechtbank SpecialSauce in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de door haar geleden schade ten gevolge van de inbreuk op haar auteursrecht. Daarbij is overwogen dat tot uitgangspunt zou moeten worden genomen de prijs van SpecialSauce voor het rechtenvrij overdragen van haar foto voor de reclamecampagne van Douwe Egberts.

SpecialSauce heeft de door haar geleden schade begroot op een bedrag van €40.950,=. Proud Design betwist de hoogte van dit bedrag. De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat het marktconforme tarief in de reclamefotografie een toeslag is van 100% (i.c. zelfs 150%) op de werkfee en komt uit op € 5.940,=. Geen 1019h proceskosten, omdat “deze procedure slechts voor een gedeelte betrekking heeft gehad op de handhaving van het intellectueel eigendomsrecht van SpecialSauce.”

2.4. De rechtbank stelt voorop dat uit de stellingen van SpecialSauce voortvloeit dat haar schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. (…) Dit betekent dat de rechtbank de schade zal begroten – en waar nodig schatten – op grond van artikel 6:97 BW.

2.5. Bij deze begroting van de schade moet tot uitgangspunt worden genomen de opgave van SpecialSauce van de door haar berekende prijzen. Door inbreuk te maken op haar auteursrecht, heeft Proud Design SpecialSauce immers haar onderhandelingspositie hierin ontnomen.

2.6.  De rechtbank stelt vast dat SpecialSauce zich bij de berekening van haar gestelde schade, net als Proud Design, baseert op een prijs voor een gebruikslicentie op de foto. De rechtbank zal derhalve hebben vast te stellen of de door SpecialSauce gestelde prijs van die gebruikslicentie in overeenstemming is met de aard van de schade.

2.8.  De rechtbank acht het door SpecialSauce gevorderde bedrag van EUR 40.950,= buitenproportioneel (…) Met Proud Design is zij van oordeel dat reclamefotografie onvoldoende vergelijkbaar is met persfotografie om bij de in deze laatstgenoemde branche gehanteerde tarieven aan te sluiten. Er zal zoveel mogelijk aansluiting gezocht dienen te worden met hetgeen in de reclamewereld gebruikelijk is.

2.9.  Proud Design heeft haar stellingen omtrent hetgeen in de reclamefotografie gebruikelijk is onderbouwd met een groot aantal producties (…)

2.10.  De rechtbank acht daarmee voldoende aannemelijk dat het marktconforme tarief een toeslag is van 100% op de werkfee. Om tegemoet te komen aan de stellingen van SpecialSauce dat zij hogere tarieven kan berekenen, zal in haar geval schattenderwijs uitgegaan worden van een toeslag van 150%.

2.11.  (…) de rechtbank [zal] deze toeslag niet berekenen over het aantal uren dat SpecialSauce gewerkt zou hebben indien zij de opdracht zou hebben gekregen, doch over de uren die besteed zijn aan de serie proeffoto’s, nu dit het werk is waaruit de foto van SpecialSauce is voortgekomen. (…)

2.14.  Dit alles in overweging nemende begroot de rechtbank de geleden schade van SpecialSauce op 150% x 24 x EUR 165,=, derhalve op een bedrag van EUR 5.940,=.

2.15.  SpecialSauce vordert voorts kennelijk een kostenveroordeling van Proud Design in de door haar werkelijk gemaakte proceskosten op grond van artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zoals Proud Design hiertegen terecht tot haar verweer aanvoert, heeft deze procedure slechts voor een gedeelte betrekking gehad op de handhaving van het intellectueel eigendomsrecht van SpecialSauce. Het had op de weg van SpecialSauce gelegen haar vordering in die zin te onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten, zal de vordering als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.

Lees het vonnis hier. Tussenvonnis Rechtbank Amsterdam 9 januari 2008: IEF 5546.

IEF 7560

Het op een specifieke wijze inzoomen met de camera

Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, Vonnis in kort geding van 9 februari 2009 , LJN: BH2369, Eisers tegen Antilliaanse Televisie Maatschappij N.V.

Antilliaans auteursrecht. Gestelde inbreuk op format van het televisie-programma Moda Ku Mylene, een mode- en beautyprogramma. Het Gerecht oordeelt dat het oorspronkelijke programma inderdaad een oorspronkelijk karakter heeft en een auteursrechtelijke bescherming toekomt, maar dat de programma’s van de wederpartij, zoals het programma Glamur,  voldoende afwijkend zijn, zodat niet van een kopie of bewerking daarvan gesproken kan worden. Geen auteursrechtinbreuk of onrechtmatig handelen. 

“8. De door eiseressen opgesomde elementen van Moda Ku Mylene zijn de indeling van het programma in blokken van 5 tot 10 minuten, het thema mode en schoonheid, een presentatrice die de kijkers meeneemt naar winkels en beautysalons, zelf het assortiment laat zien, soms daarvoor modellen gebruikt, soms als demomodel fungeert voor de aangeboden producten en diensten, winkeleigenaren interviewt en hun winkels promoot door middel van modeshows en demonstraties en aanstormende modellen de kans geeft zich te profileren door af en toe een onderdeel te mogen presenteren. Verder wijzen eiseressen op de algemene inleiding door de presentatrice aan het begin van het programma, het gebruik van een voice-over bij de demonstraties en het op een specifieke wijze inzoomen met de camera op het in de winkels getoonde assortiment.

4.10. ATM heeft aangevoerd dat programma’s vergelijkbaar met Moda Ku Mylene overal ter wereld worden uitgezonden. (…) Te dien aanzien overweegt het gerecht dat het goed mogelijk is dat al eerder (voor 1987) programma´s zijn geproduceerd waarin een of meer van de door eiseressen opgesomde elementen zijn terug te vinden. Dat betekent echter niet dat aan de combinatie van de door [eiseres 1] gekozen combinatie van die elementen, geen oorspronkelijk karakter zou kunnen toekomen.

4.11. Nu de auteursrechtelijke bescherming van het format wordt aangenomen, wordt toegekomen aan de inbreukvraag. (…)  Juist indien een format bestaat uit een combinatie van onbeschermde elementen, zoals hier het geval is, kan van inbreuk slechts sprake zijn indien meerdere van die elementen herkenbaar en in vergelijkbare keuze zijn overgenomen. Daarbij spelen dus ook de in de programma’s afwijkende elementen een rol.

4.14. De genoemde verschillen brengen het gerecht tot de vaststelling dat de totaalindruk van elk van de bestreden programma’s zodanig afwijkend is van de totaalindruk van het programma Moda Ku Mylene dat niet van kopieën of bewerkingen daarvan gesproken kan worden. Het gerecht is van oordeel dat een aantal van de overeenstemmende elementen, waaronder de algemene inleiding, de bezoeken aan winkels en salons en de presentatie van het assortiment, in zekere zin plichtmatig zijn bij een programma van het onderhavige soort. Deze elementen gezamenlijk zijn niet zodanig oorspronkelijk dat deze, als geheel, voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Het gerecht is van oordeel dat ATM met elk van de bestreden programma’s, meer specifiek door de onder 4.13 vermelde verschillen, voldoende afstand heeft genomen van het programma of programmaformat van Moda Ku Mylene.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7545

Dat zij en haar lot niet vergeten worden

Vzr. Rechtbank Breda, 3 februari 2009, LJN: BH1712, Eiser tegen de stichting Stichting Abot Kamay en gedaagde, h.o.d.n. Oriental Decorations.

Portretrecht in zaak over onrechtmatige publicatie. Artikel 21 van de Auteurswet beschermt de geportretteerde en diens nabestaanden. Van schending van het portretrecht is i.c. echter geen sprake. Wel moet de stichting de publicatie van het boek over een Nuenense arts en zijn overleden vrouw staken. Daarnaast verbiedt de rechter een aantal publicaties over het boek en de arts op internet. 

“4.4. Artikel 21 van de Auteurswet beschermt de geportretteerde en diens nabestaanden, door via een wettelijke zorgvuldigheidsnorm een vergaande aanspraak te geven tegen publicatie. In beginsel is sprake van een redelijk belang van de geportretteerde om zich tegen de openbaarmaking van zijn portret te verzetten, indien deze openbaarmaking inbreuk maakt op zijn recht op privacy. Of van een dergelijke inbreuk sprake is, hangt af van de omstandigheden van het geval, met name van de aard en de mate van intimiteit waarin de geportretteerde is afgebeeld, terwijl ook het karakter van de foto en de context van de publicatie van belang kunnen zijn.

[eiser] heeft het lichaam van Bebe Paña tweemaal heimelijk begraven en gedurende vier jaar verborgen gehouden. [eiser] heeft door dit respectloos gedrag jegens Bebe Paña het recht als nabestaande verwerkt, verloren, om zijn eigen belangen te laten meewegen in dit verband. Alleen de belangen van Bebe Paña, van haar nagedachtenis, spelen een rol. In dit geval gaat het om normale foto’s van Bebe Paña, en aan te nemen valt dat zij zou wensen dat zij en haar lot niet vergeten worden. Publicatie van deze foto’s is dus niet onrechtmatig.

Ten aanzien van [zoon eiser] geldt dat hij minderjarig is. [eiser] treedt niet in rechte op namens de minderjarige maar alleen voor zichzelf. Bovendien zou ingevolge artikel 1:349 BW, op straffe van niet-ontvankelijkheid, het instellen van de vordering namens de minderjarige slechts mogelijk zijn met toestemming van de kantonrechter. Tenslotte heeft [eiser] geen reëel belang bij de vordering aangezien de publicatie een babyfoto van [zoon eiser] betreft en [zoon eiser] inmiddels 8 jaar oud is zodat hij niet meer van die foto zal worden herkend.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7540

Haarkristallen

Haarkristalle, Boven Jems, onder Hollywood NailsVzr. Rechtbank ’S-Gravenhage, 3 februari 2009, KG ZA 08-1524, Jems B.V. tegen Hollywood Nails Gmbh.

Auteursrecht. Gemeenschapsmodellenrecht. Slaafse nabootsing. Haarkristallen. Eiser stelt dat gedaagde inbreuk maakt op haar Gemeenschapsmodelrecht op de door haar ontworpen haarkristallen en op haar auteursrechten op het ontwerp van de verpakking van de haarkristallen (afbeeldingen in het vonnis). De Voor- en achterkant van de verpakking worden separaat beoordeeld.

De modelrechtelijke vordering wordt afgewezen, de haarkristallen van Hollywood Nails wekken een andere algemene indruk dan het ingeschreven model. Wel maakt de achterkant van de verpakking van gedaagde inbreuk op het auteursrecht van eiser, de overeenkomstige totaalindrukken rechtvaardigen het vermoeden dat sprake is van ontlening (ook omdat gedaagde beschikte over een monster van de haarkristallen van eiser). Voor wat betreft de voorkant van de verpakking heeft gedaagde wel voldoende afstand genomen van het ontwerp van eiser.

De stelling dat er sprake is van slaafse nabootsing van het product, de combinatie van haarkristallen en de verpakking, is onvoldoende gemotiveerd.  De proceskosten worden gecompenseerd.

Modelrecht haarkristallen: "4.4. Met inachtneming van het vorenstaande moet voorshands worden geoordeeld dat de haarkristallen van Hollywood Nails een andere algemene indruk wekken dan het ingeschreven model. De kroon van het haarkristal van Hollywood Nails vertoont facetten in een trapeziumvorm, terwijl de kroon van het ingeschreven model geheel andere, ogenschijnlijk gebogen facetten vertoont, deels uitlopend in een puntvorm. Daarnaast heeft de stopper van het haarkristal van Hollywood Nails de vorm van een piramide, terwijl de stopper van het ingeschreven model de vorm van een prisma heeft (of naar de stelling van Jems hoornvormig is). Het haarkristal van Hollywood Nails maakt geen inbreuk op het Gemeenschapsmodel van Jems. De stelling van Hollywood Nails dat dit model nietig zou zijn kan dus onbesproken blijven.

Auteursrecht verpakking: 4.7. Voorshands moet worden geoordeeld dat de achterkant van de verpakking van Hollywood Nails bij de gebruiker dezelfde totaalindruk wekt als de achterkant van de verpakking van Jems. De beide achterkanten (hieronder afgebeeld) worden gedomineerd door witte rechthoekige vlakken, afgebeeld tegen een donkere achtergrond, alsmede een overzicht van de kleuren, waarin de haarkristallen verkrijgbaar zijn. Dat Hollywood Nails, zoals zij aanvoert, tekst aan de verpakking heeft toegevoegd, geen gebruik maakt van pijltjes in de witte vlakken, grotere afbeeldingen heeft opgenomen, meer van de haarstreng toont, vijf in plaats van vier haarkristallen toont, de witte vlakken links en niet rechts heeft geplaatst, de kleuren boven en niet naast de witte vlakken heeft geplaatst en een ander lettertype dan Jems heeft gebruikt, zijn ondergeschikte verschillen die niet leiden tot een andere totaalindruk. De overeenkomstige totaalindrukken rechtvaardigen het vermoeden dat sprake is van ontlening. Aangezien Hollywood Nails ook niet heeft betoogd dat van ontlening geen sprake is en het vermoeden derhalve niet heeft weerlegd, moet voorshands worden geoordeeld dat zij wat de achterkant van de verpakking betreft inbreuk op het auteursrecht van Jems maakt. Het terzake gevorderde verbod is op de hierna vermelde wijze toewijsbaar.

4.8. Vast staat dat Hollywood Nails een monster van de haarkristallen van Jems heeft verkregen en vooralsnog is aannemelijk dat zij zich bij het ontwerp van haar eigen verpakking door de verpakking van Jems heeft laten inspireren. Voor wat betreft de voorkant van de verpakking heeft zij echter naar voorlopig oordeel voldoende afstand genomen van het ontwerp van Jems. De voorkant van de verpakking van Jems heeft een overwegend lichte achtergrond met boven en onder een donker vlak, terwijl de voorkant van de verpakking van Hollywood Nails een donkere achtergrond heeft. De tekstweergave aan de bovenzijde van de verpakking van Hollywood Nails is geheel anders en het lichte vlak waarop de haarkristallen zijn aangebracht ontbreekt. Verder toont de verpakking van Hollywood Nails het daarop afgebeelde fotomodel tot de taille, terwijl de verpakking van Jems slechts het gezicht en de hals van een fotomodel toont. De beide voorkanten wekken aldus niet dezelfde totaalindruk.

Slaafse nabootsing: 4.10. Met inachtneming van deze maatstaf staat hetgeen hierboven met betrekking tot de gestelde inbreuk op het auteursrecht op de voorkant van de verpakking is overwogen ook aan de toewijzing van de vorderingen in de weg voor zover zij zijn gebaseerd op slaafse nabootsing van het product, waaronder Jems de combinatie van haarkristallen en de verpakking verstaat. Voor zover Jems zich heeft willen beroepen op de stelling dat (ook) uitsluitend het haarkristal slaafs is nagebootst, heeft zij die stelling onvoldoende gemotiveerd. Jems heeft niet bestreden dat het haarkristal dat zij op de markt brengt, anders dan haar Gemeenschapsmodel, de vorm heeft van de welbekende Swarovski diamant. Dat deel van het haarkristal kan dus niet bijdragen aan het door Jems geclaimde eigen gezicht in de markt. De vorm van de stopper die aan dat gezicht zou moeten bijdragen wordt door Hollywood Nails bovendien niet nagevolgd.

4.11. Gelet op het toe te wijzen verbod om inbreuk te maken op het auteursrecht van Jems op de achterkant van de verpakking, heeft Jems geen belang meer bij een afzonderlijke beoordeling van de vraag of sprake is van een slaafse nabootsing van de achterkant. De voorzieningenrechter zal de vorderingen in zoverre afwijzen. 

4.15. Nu beide partijen over en weer op belangrijke punten in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7538

Dat belang behoeft niet spoedeisend te zijn

Vzr Gerechtshof ’s-Gravenhage, 23 december 2008, LJN: BH1275, Appellante,  h.o.d.n. Desi Promotions tegen Geïntimeerde, h.o.d.n. Roshan Video- Cd & Dvd World

Auteursrecht. Bollywoodflm Aap Ka Surroor (Jouw Bedwelming). Geen spoedeisend belang in hoger beroep met betrekking tot de inbreuk, omdat gedaagde zijn onderneming heeft gestaakt.

Omdat er echter wel belang is bij de beoordeling van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg en dat  belang niet spoedeisend behoeft te zijn, komt het hof toch tot een inhoudelijke beoordeling, zij het dat die beoordeling plaats vindt naar de omstandigheden ten tijde van het wijzen van het bestreden vonnis (ex tunc).

Het hof concludeert dat de voorzieningen terecht zijn afgewezen. Onvoldoende is gebleken dat Bollywood Zone rechthebbende was ten aanzien van de aan eiser Desi Promotions overgedragen rechten, waaronder de bevoegdheid om de auteursrechten terzake van de Film op eigen naam te handhaven.

 “10 (…) Gelet op het feit dat de Voorzieningenrechter niet over deze stukken [last tot handhaving – IEF] beschikte en het hof ex tunc dient te toetsen (zie r.o. 5), komt daaraan echter geen betekenis toe. Uitgaande van de stukken waarover de Voorzieningenrechter beschikte, waaronder het Memorandum of Understanding, komt zijn voorlopige oordeel niet voor vernietiging in aanmerking. Immers, uit die stukken blijkt niet van een door de rechthebbende aan Bollywood Zone gegeven last om het auteursrecht op de Film op eigen naam te handhaven.

11. Ten overvloede overweegt het hof dat, ook indien de in hoger beroep overgelegde stukken in aanmerking worden genomen, niet voldoende aannemelijk is geworden dat Bollywood Zone van de rechthebbende de vereiste bevoegdheid tot handhaving heeft gekregen. In dit verband is het volgende van belang.

12. Partijen zijn het er - uiteindelijk - over eens dat [X] de oorspronkelijk rechthebbende op de Film is. De producties 3 (tweede) en 4 bij memorie van grieven betreffen documenten ten aanzien van een overdracht van rechten door M/S. [Y] Movie Culture (hierna: Y) aan Adlabs. Desgevraagd heeft Desi Promotions ter terechtzitting bij het hof verklaard dat [X] “onderdeel” is van de eerstgenoemde vennootschap. Nu Roshan dat heeft betwist en bovendien niet duidelijk is geworden hoe deze relatie, mede met het oog op de auteursrechten met betrekking tot de Film, moet worden geduid, komt aan genoemde verklaring evenwel geen betekenis toe en is niet komen vast te staan dat aan [Y] auteursrechten ten aanzien van de Film toekomen. Om die reden is eveneens onvoldoende aannemelijk geworden dat Adlabs - aangeduid als licentieneemster - rechten (waaronder een bevoegdheid tot handhaving) ten aanzien van de Film heeft verkregen; hetzelfde geldt voor Bollywood Zone en Desi Promotions.

(…)

17. Gelet op het voorgaande zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd en Desi Promotions worden veroordeeld in de proceskosten, door Roshan in hoger beroep gemaakt. Nu geen verweer is gevoerd tegen de bij productie 3 bij memorie van antwoord verantwoorde proceskosten en deze het hof niet onredelijk voorkomen, zal het hof deze, gelet op het bepaalde in artikel 1019h Rv., dienovereenkomstig toewijzen.

Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep en veroordeelt Desi Promotions in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Roshan begroot op € 600,- aan verschotten en € 5.756,63 aan salaris advocaat.

Lees het arrest hier. Vonnis Rechtbank Den Haag,  28 september 2007:  IEF 4798.

IEF 7523

Lijfsdwang wordt afgewezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 28 januari 2009, HA ZA 07-2125, Stichting de Thuiskopie tegen X h.o.d.n. Mediadisc.

Auteursrecht. Thuiskopievonnis. Geen betaling thuiskopievergoeding en schending onnthoudingsverklaring.

4.6. Uit het vorenstaande volgt dat X de onthoudingsverklaring van 17 november 2005 opnieuw heeft geschonden. Dit betekent dat hij, gelet op de inhoud van die verklaring en de nadien op 31 maart 2006 geaccepteerde verhoging van het boetebedrag tot € 100,00 per in strijd met de onthoudingsverklaring verhandelde drager, gehouden is tot betaling (…). Nu de Thuiskopie haar vordering uitdrukkelijk heeft beperkt tot een bedrag van € 150.000,00, komt slechts dit laatste bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding, voor toewijzing in aanmerking. De vordering sub 1 van het petitum zal dan ook integraal worden toegewezen.

4.8. Gelet op het feit dat X informatiedragers heeft verkocht terwijl hij niet kan aantonen dat de thuiskopievergoeding ten aanzien van die informatiedragers is betaald en hij evenmin kan aantonen wie de fabrikant of importeur van die informatiedragers is, heeft de Thuiskopie belang bij en recht op een verbod (…). Het verbod zal dan ook worden beperkt tot verhandeling van blanco informatiedragers als hierna te melden. De ter versterking van de nakoming van het verbod gevorderde lijfsdwang wordt afgewezen. Daartoe geldt dat een dergelijke sanctie in zaken als de onderhavige als disproportioneel moet worden gekwalificeerd.

4.12. X zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Het door de Thuiskopie gevorderde bedrag van € 17.074,00 exclusief BTW is door X niet betwist, zodat dat bedrag zal worden toegewezen. De rechtbank gaat ervan uit dat de gevorderde beslagkosten in dit bedrag zijn verdisconteerd.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7522

Niet voor het publiek toegankelijk

Rechtbank ’s-Gravenhage, 28 januari 2009, HA ZA 06-2844, NORMA tegen Vereniging NLKabel (voorheen VECAI) en diverse kabelaars en IRDA tegen NORMA en kabelaars.

Auteursrecht. Kabeldoorgifte is geen secundaire openbaarmaking. “Een uitleg waarbij artikel 14a WNR ook ziet op een primaire openbaarmaking zou contra legem zijn.

Vonnis in procedure van de collectieve belangenorganisaties Norma en Irda tegen de Nederlandse kabelexploitanten. Norma en Irda vorderden een vergoeding voor de kabeldoorgifte van de prestaties van uitvoerende kunstenaars opgenomen in televisieprogramma’s. Norma en Irda baseerden zich daarbij op (aansluitingscontracten gebaseerd op) artikel 14a lid 1 WNR dat bepaalt dat met betrekking tot ‘heruitzending’ (de nabuurrechtelijke tegenhanger van secundaire openbaarmaking in het auteursrecht) het naburige recht alleen kan worden uitgeoefend door collectieve belangenorganisaties zoals Norma en Irda.

De Haagse Rechtbank is van oordeel (dat niet betwist of onvoldoende gemotiveerd weersproken is) dat alle kabeldoorgifte door gedaagden (inmiddels) plaatsvindt op basis van een rechtsreeks door de omroep aangeleverd signaal dat niet voor het publiek toegankelijk is (ov. 4.1). Om die reden is volgens de rechtbank sprake van ‘uitzenden’ en niet van ‘heruitzenden’ (van een voorafgaande primaire uitzending) in de zin van artikel 14a lid 1 WNR. Omdat Norma en Irda alleen rechten vertegenwoordigen ten aanzien van dergelijk ‘heruitzenden’, worden  alle vorderingen afgewezen. Aan de beantwoording een aantal andere interessante, gecompliceerde, vragen (zoals de verhouding tot het wettelijke vermoeden van overdracht) komt de Rechtbank Den Haag niet toe.

“4.1. Bij de beoordeling van het verweer van Vecai en de kabelaars moet allereerst worden vastgesteld dat door Norma en Irda niet is betwist dat de omroepen het signaal rechtstreeks aan de kabelexploitant leveren, welk signaal niet voor het publiek toegankelijk is. Norma en Irda hebben bovendien niet, althans onvoldoende gemotiveerd, gesteld dat dit voor uitzendingen in een deel van de relevante periode in het verleden en/of voor een deel van de door de kabelaars aangeboden uitzendingen anders is. Zij stellen daarentegen slechts dat het regime van de artikelen 14a e.v. WNR van toepassing is op iedere openbaarmaking, waaronder naar hun mening ook dient te worden verstaan het voor de eerste maal voor het publiek beschikbaar maken van een speciaal daartoe enkel aan de kabelexploitant ter beschikking gesteld signaal. De onderhavige beoordeling zal zich daarom beperken tot de situatie waarin de omroepen een niet voor het publiek toegankelijk signaal rechtstreeks aan de kabelexploitanten leveren.

(…)

4.4. Omdat in de door Vecai en de kabelaars geschetste situatie – aanlevering door de omroepen van een niet voor het publiek toegankelijk signaal rechtstreeks aan de kabelaars per satelliet of door middel van een vaste verbinding – niet kan worden gesproken van het verspreiden van programma’s, is die aanlevering niet aan te merken als uitzenden door de omroep. Dit betekent dat de daarop volgende verspreiding van de programma’s door de kabelaars niet is aan te merken als heruitzenden, maar als uitzenden in de zin van de WNR. Van het gelijktijdig uitzenden in de hiervoor bedoelde zin is immers geen sprake. Niet alleen de wet is op dit punt duidelijk. Ook de Memorie van Toelichting biedt geen ruimte voor een andere uitleg.

(…)

4.6. Norma heeft bij pleidooi nog gesteld dat zij zich (ook) tegen de primaire openbaarmaking kan verzetten omdat dit verbodsrecht haar door de bij haar aangesloten uitvoerende kunstenaars is overgedragen. Nadat dit door Vecai en de kabelaars was tegengesproken heeft Norma erkend dat dit recht niet expliciet wordt genoemd in de onder 2.2 weergegeven overeenkomst maar die overdracht zou uit de strekking van de overeenkomst volgen. Deze stelling is te vaag om te worden onderzocht en wordt om die reden verworpen. In het midden kan daarom blijven of, zoals gesteld door Vecai en de kabelaars, in geval van een filmwerk dit recht als regel door de uitvoerende kunstenaar aan de producent wordt overgedragen of door de werking van artikel 45d Aw geacht wordt aan de producent te zijn overgedragen.

1019h proceskosten, kort weergegeven: Norma:  €25.000,- (afspraak partijen), proceskosten Irda: €1130,- (liquidatietarief wegens bezwaar en geen deugdelijke onderbouwing proceskosten).

Lees het vonnis hier.

IEF 7520

Het belang van de informatievoorziening

Gerechtshof Amsterdam, 27 januari 2009, zaaknummer 200.010.745/01 KG, De Rooij tegen Hollandse Hoogte B.V. (met dank aan Fulco Blokhuis, Boekx).

Auteursrecht. Portretrecht. Hoger beroep in de zaak over de stockfoto van een hardlopende moeder. (De Hollandse Hardloopster, IEF 6302). Eiseres is zonder haar toestemming gefotografeerd en gedaagde, het stockfotobureau Hollandse Hoogte, heeft deze foto zonder toestemming van eiseres op haar website (databank met foto's) geplaatst. Hollandse Hoogte heeft de foto in licentie gegeven aan de Consumentenbond, die de foto paginagroot in de Consumentengids heeft geplaatst bij een artikel over mp3-spelers (klik op afbeelding voor vergroting).

Het Gerechtshof Amsterdam bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. Blijkens het arrest heeft Hollandse Hoogte aan eiseres meegedeeld dat zij heeft besloten om de foto niet meer op te nemen in de database, ‘uit begrip voor uw persoonlijke argumenten’, waardoor het vereiste spoedeisend belang ontbreekt. Bovendien wordt volgens het hof door publicatie en exploitatie van de foto geen inbreuk gemaakt op het portretrecht van eiseres.

“Het belang van de informatievoorziening brengt mee dat berichtgeving zoals hier aan de orde moet kunnen worden voorzien van illustratiemateriaal, zoals foto's van de werkelijkheid. Het is daarbij onvermijdelijk dat foto's van toevallige passanten worden gepubliceerd. De foto waar het in dit geding om gaat, is neutraal. Ook kan - objectief gezien - niet worden gezegd dat de foto op enigerlei wijze compromitterend of diskwalificerend is of een zodanig effect heeft.”

“4.3 Het hof overweegt voorts het volgende. Het is op zichzelf begrijpelijk dat De Rooij-Van den Boogaard - op grond van haar persoonlijke keuzes - bezwaar heeft tegen publicatie van de foto als hier aan de orde. In het midden kan blijven of dit - in dit geval - een redelijk belang oplevert op grond waarvan zij zich op de voet van artikel 21 Auteurswet 1912 tegen (verdere) openbaarmaking kan verzetten. Haar belang weegt hier naar het voorlopig oordeel van het hof niet op tegen het door Hollandse Hoogte ingeroepen belang op informatievoorziening. Het hof licht dit toe.

Het belang van de informatievoorziening brengt mee dat berichtgeving zoals hier aan de orde moet kunnen worden voorzien van illustratiemateriaal, zoals foto's van de werkelijkheid. Het is daarbij onvermijdelijk dat foto's van toevallige passanten worden gepubliceerd. De foto waar het in dit geding om gaat, is neutraal. Ook kan - objectief gezien - niet worden gezegd dat de foto op enigerlei wijze compromitterend of diskwalificerend is of een zodanig effect heeft.

De foto is slechts geëxploiteerd door deze in licentie te koop aan te bieden voor - zoals Hollandse Hoogte het formuleert - redactionele doeleinden. De foto en de wijze waarop deze op de website en vervolgens in de Consumentengids is gepubliceerd hebben ook niet de strekking tot aanbeveling van enig product of dienst. Dat voor de licentie (mede ten behoeve van de maker van de foto) wordt betaald, maakt dit niet anders.

Dit een en ander betekent dat de inbreuk op het recht van De Rooij-Van den Boogaard op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer in ieder geval niet zo ernstig is dat voormeld belang van de informatievoorziening daarvoor moet wijken.

Het voorgaande brengt reeds mee dat de voorzieningenrechter de vorderingen terecht - met verwijzing van De Rooij-Van den Boogaard in de kosten - heeft afgewezen.”

Lees het arrest hier.

Op andere blogs:
NVJ (Wel of geen inbreuk op portretrecht)