Alle rechtspraak  

IEF 5482

Voortvarend handelen bij merkinbreuk

heritage.gifVzr. Rechtbank ’s-Gravenhage, 18 december 2007, KG ZA 07-1224, English Heritage Buildings Limited en English Heritage Buildings Products Limited tegen Heritage Nederland B.V. en Bloemen.

Wel gemeld, nog niet samengevat. Handelsnaam-, merken- en auteursrecht. Het voortdurende karakter van de merkinbreuk is voldoende om een spoedeisend belang aan te nemen indien rechthebbende voortvarend handelt om aan de inbreuk een einde te maken.

English Heritage houdt zich sinds 1979 bezig met het ontwerpen, produceren en leveren van houten gebouwen, zoals tuinhuizen, garages en stallen. Vanaf oktober 1997 heeft Bloemen als distributeur van English Heritage in Nederland houten gebouwen verkocht in welk kader hij gebruik maakte van de merken en handelsnamen van English Heritage. In mei 2006 eindigt de handelsrelatie tussen partijen. Bloemen start daarop de onderneming Heritage Nederland waarin hij zijn eenmanszaak inbrengt. Heritage Nederland verkoopt houten gebouwen van andere producenten dan English Heritage.

English Heritage vordert, kort gezegd, een verbod op inbreuk op haar merk- en handelsnaamrechten, staking van het gebruik en overdracht van de domeinnaam heritagenederland.nl en een verbod op inbreuk op haar auteursrechten.

Wat betreft de vermeende merkinbreuk door Heritage Nederland in relatie tot het spoedeisend belang overweegt de rechtbank:

“4.6 English Heritage heeft in dit verband niet weersproken dat hij al anderhalf jaar op de hoogte is van de verweten handelingen van Heritage Nederland en dat hij tot dusver geen (rechts)maatregelen heeft getroffen. Evenmin heeft hij omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat de gevraagde voorzieningen alsnog spoedeisend zijn geworden. Hij heeft enkel gewezen op het voortdurende karakter van de inbreuk. Dat laatste is in het algemeen voldoende om een spoedeisend belang aan te nemen indien de rechthebbende vervolgens voortvarend handelt om aan de inbreuk een einde te maken. Van dat laatste is geen sprake. Wat er verder zij van het onder 4.4 weergegeven verweer, een en ander afwegend moet worden geoordeeld dat English Heritage onvoldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen, voor zover die zijn gebaseerd op zijn merkrechten.

4.7. De rechtbank is van mening dat het voorgaande anders ligt voor de vorderingen die zijn gebaseerd op het handelsnaamrecht en het auteursrecht. Het enkele verweer van Heritage Nederland dat de handelsnamen van English Heritage niet bekend zijn in Nederland gaat niet op. English Heritage heeft in het verleden niet alleen veel geadverteerd in Nederland, Bloemen brengt al vanaf 1997 de producten van English Heritage op de Nederlandse markt. Nu niet is gesteld of gebleken dat Bloemen de producten in Nederland heeft verkocht en geleverd onder eigen naam, is het volstrekt aannemelijk dat de handelsnamen van English Heritage in Nederland in ieder geval enige bekendheid hebben. De inbreuk op het auteursrecht acht de rechtbank erkent, nu Heritage Nederland ter zitting heeft toegegeven dat zij tot voor kort tekeningen van English Heritage op haar website had.”

Gedaagde Bloemen heeft zijn persoonlijke aansprakelijkstelling bestreden omdat de hem verweten handelingen aan Heritage Nederland zouden moeten worden toegerekend. English Heritage heeft de persoonlijke aansprakelijkstelling van Bloemen niet nader gemotiveerd.

De rechtbank stelt English Heritage in het ongelijk en veroordeelt hem volgens de maatstaf van artikel 1019h Rv in de proceskosten. Van de totale door Heritage Nederland opgegeven – en door English Heritage niet bestreden –  proceskosten ad €  30.014,75 excl. BTW rekent de rechtbank de helft toe aan de procedure tegen Bloemen.

Lees het vonnis hier.

IEF 5444

Eerst even voor jezelf lezen

NMA, 21 december 2007, zaaknummer: 4070, XS4ALL – Buma.

“XS4ALL heeft een klacht ingediend bij de NMa gericht tegen de collectieve beheersorganisatie Buma. XS4ALL verzoekt de NMa te verklaren dat Buma misbruik maakt van haar economische machtspositie door de leden van Buma te verplichten hun volledige rechten over te dragen. Vervolgens beklaagt XS4ALL zich over de weigering van Buma XS4ALL toe te staan rechtstreeks met de bij Buma aangeslotenen afspraken te maken ter zake bepaalde aspecten van het gebruik van hun muziekrepertoire. De klacht van XS4ALL gericht tegen de vermeende overtreding door Buma van artikel 24 van de Mw wordt door de NMa afgewezen.

De NMa komt tot dit oordeel mede gelet op het feit dat er wel degelijk een mogelijkheid bestaat voor auteursrechthebbenden/leden om bepaalde exploitatievormen en/of landen uit te sluiten van overdracht aan Buma. Zie artikel 19 van het standaardexploitatiecontract dat Buma hanteert voor auteursrechthebbenden. Verder acht de NMa de door Buma vereiste overdracht van rechten nog steeds gerechtvaardigd om een systeem van collectief beheer te kunnen waarborgen, ook in het digitale tijdperk.

Lees de uitspraak hier.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 8 januari 2008, LJN: BC2703, Dijkzicht Beheer B.V. tegen Euro Management Consultants België N.V.

“4.8 Het hof overweegt hierover het volgende. Het begrip 'belanghebbende' in verband met het inroepen van verval dient op zichzelf ruim uitgelegd te worden. EMC België valt daar in beginsel onder; dat is tussen partijen niet in discussie. Echter, het begrip is in die zin beperkt dat er niet onder valt degene die op grond van bijzondere omstandigheden onbehoorlijk zou handelen jegens degene van wiens merk hij de vervallenverklaring vordert. Van dergelijk onbehoorlijk handelen is sprake indien dat handelen neerkomt op misbruik van bevoegdheid.

De omstandigheden die Dijkzicht in dit verband aanvoert betreffen handelen van EMC België dat op zichzelf genomen los staat van het voeren van het merk. Het door Dijkzicht gestelde onbehoorlijk handelen betreft daardoor een andere situatie dan waarop de hiervoor bedoelde beperking van het begrip 'belanghebbende' ziet. Ook indien hetgeen Dijkzicht over het handelen van EMC België heeft aangevoerd juist is, rechtvaardigt dat niet de conclusie dat EMC België misbruik van bevoegdheid maakt door de vervallenverklaring van het merk te vorderen dan wel anderszins daardoor zodanig onbehoorlijk jegens Dijkzicht handelt dat zij niet als belanghebbende in de zin van artikel 2:27 BVIE kan worden aangemerkt.”

Lees het arrest hier

Rechtbank 's-Gravenhage, 28 januari 2008, LJN: BC2824. Strafzaak.

Samenvatting rechtspraak.nl: “Computervredebreuk, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd. Verdachte heeft zich ten behoeve van haar nieuwsgaring via aan derden verleende inlogcodes de toegang verschaft tot de nieuwsserver van het ANP en daarvan ook veelvuldig gebruik gemaakt. De boete die de rechtbank oplegt is aanmerkelijk lager dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank heeft onvoldoende zicht op de schade die verdachte door haar handelwijze het ANP heeft toegebracht en daarom gaat zij voorbij aan de berekening die de officier van justitie ter onderbouwing van zijn eis heeft gehanteerd.

Daarnaast betrekt de rechtbank in haar oordeel dat het ANP, zonder daarmee aan de strafbaarheid van verdachte of de hoogte van de zwaarte van de op te leggen straf af te doen, niet voldoende alert is geweest om handelingen als deze te voorkomen. Pas nadat de gedragingen van verdachte aan het licht waren gekomen heeft zij de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen getroffen. De rechtbank acht een hogere geldboete voor de rechtspersoon op zijn plaats dan de boetes die zijn opgelegd aan de oprichter/directeur en aan de hoofdredacteur omdat het zwaartepunt van de verweten gedragingen ligt bij de gehele bedrijfsvoering van verdachte en in mindere mate bij het individuele handelen van de natuurlijke personen. Geldboete van € 4000,-, waarvan € 2000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar."

Lees het vonnis hier.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 22 januari 2008, LJN: BC2420, Stichting Postwanorder tegen Otto B.V.

Reclamerecht. Samenvatting rechtspraak.nl: “Otto biedt op haar website een lcd tv te koop aan voor € 99,--. Een groot aantal consumenten heeft dit aanbod aanvaard door via de website een tv te bestellen. De Stichting stelt zich namens de bij haar aangesloten consumenten op het standpunt dat een geldige overeenkomst tot stand is gekomen en vordert nakoming (levering van de lcd tv voor € 99,--). Net als de kortgedingrechter oordeelt het hof dat geen sprake is van een geldig aanbod. Door de aanvaarding van een dergelijk aanbod komt geen overeenkomst tot stand (artikel 3:33/35 BW). Otto heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een vergissing en het moet ook voor de consumenten op het moment dat zij deze televisie, een HD ready breedbeeld lcd televisie van een A-merk met beelddiameter van 80 cm., bestelden duidelijk zijn geweest dat het om een vergissing ging. Er was niet bij vermeld dat het een stuntaanbod was of zo.”

Lees het arrest hier.

HvJ EG, 29 januari 2008, zaak C-275/06, Productores de Música de España (Promusicae)
tegen Telefónica de España SAU.

Auteursrecht. Spaanse prejudiciële vragen over verplichtingen van serviceproviders.

“De lidstaten zijn (…) niet gehouden, in een situatie als die van het hoofdgeding de verplichting op te leggen om ter verzekering van de doeltreffende bescherming van het auteursrecht in het kader van een civiele procedure persoonsgegevens te verstrekken.

De lidstaten dienen er krachtens het gemeenschapsrecht bij de omzetting van deze richtlijnen wel acht op te slaan dat zij zich baseren op een uitlegging daarvan die het mogelijk maakt een juist evenwicht tussen de verschillende door de communautaire rechtsorde beschermde grondrechten te verzekeren. Bij de tenuitvoerlegging van de maatregelen ter omzetting van deze richtlijnen moeten de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten vervolgens niet alleen hun nationale recht conform deze richtlijnen uitleggen, maar er ook acht op slaan dat zij zich niet baseren op een uitlegging van deze richtlijnen die in conflict zou komen met deze grondrechten of de andere algemene beginselen van gemeenschapsrecht, zoals het evenredigheidsbeginsel.”

Lees het arrest hier.  

IEF 5440

Proceskosten Amsterdam

Gerechtshof Amsterdam, 25 oktober 2007, LJN: BC1420, Dicom Art Invest B.V. c.s. IAG Group B.V. c.s.

Arrest over geschil tussen Dicom en IAG over betaling in het kader van door partijen overeengekomen intentieverklaring, akte van overdracht en addendum, met betrekking tot een softwarepakket.

“4.8. Het onderhavige geding betreft de nakoming van financiële verplichtingen die voortvloeien uit een transactie waarbij intellectuele eigendomsrechten zijn overgedragen. De intellectuele eigendomsrechten zelf staan niet ter discussie; het geding strekt dan ook niet tot handhaving daarvan. Dit brengt mee dat de Handhavingsrichtlijn en het bepaalde in artikel 1019h Rv niet van toepassing zijn. Het hof zal de hoogte van de proceskosten berekenen op basis van het gebruikelijke liquidatietarief.”

Lees het arrest hier.

Rechtbank Amsterdam, 10 januari 2008, KG ZA 07-2166 OdC/MV, ACS Filtertechniek tegen Group Air Cooling Services B.V.(met dank aan Annelies van Zoest, GoversVanZoest). 

Partijen, althans hun advocaten, hebben n.a.v. een handelsnaam- en merkenrechtelijk geschil (inmiddels op de Haarlemse slaaprol) over het teken ACS een vaststellingsovereenkomst opgesteld. Eiser stelt dat gedaagde in strijd met deze overeenkomst heeft gehandeld, gedaagde betwist de geldigheid van de overeenkomst. De voorzieningenrechter acht het echter aannemelijk dat er sprake was van wilsovereenstemming en gaat uit van de geldigheid van de overeenkomst. Gedaagde heeft de overeenkomst geschonden en dient de volledige proceskosten van eiser te vergoeden:

“4.7 Group Air Cooling Services zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Hierbij worden de volledige kosten als bedoeld in artikel 1019h Rv toegewezen, aangezien hier sprake is van inbreuk op de intellectuele eigendomsrechten van ACS, Aan het verweer dat het hier een andersoortig geschil betreft, te weten een geschil over een vaststellingsovereenkomst, zal worden voorbijgegaan aangezien de kern van die overeenkomst bestaat uit bescherming van de intellectuele eigendomsrechten van ACS.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5438

Frezen met grote frezen

fre.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 9 januari 2008, KG ZA 07-1257, Diamantgereedschap Nederland B.V. tegen Talen en Delasco

Technisch/utilitair bepaalde sleuvenslijpmachine. Met technisch/utilitair bepaalde ingrepen kan men zich in het modelrecht (en ook in het auteursrecht) niet onderscheiden van de markt. Het leerstuk van de slaafse nabootsing hanteert geen andere maatstaven. Afbeeldingen in het vonnis.

Diamantgereedschap Nederland ontwikkelt en verhandelt producten voor de voorbewerking van vloeren, onder meer een apparaat voor het infrezen van sleuven in bestaande vloeren, ten behoeve van vloerverwarming (Floormill). Delasco heeft in opdracht van Talen een Floormill aangepast, omdat deze niet goed functioneerde. De machine is verstevigd, er is een softstarter aangebracht en thermische beveiliging. Delasco heeft voorts in opdracht van Talen een geheel nieuwe 220 volts machine, twee grijze sleuvenslijpmachines voor 380 volt en drie losse frames gemaakt. Een van de machines is door Talen uitgeleend aan een producent, die deze ter aankleding van zijn stand op de Internationale Bouwbeurs heeft geplaatst.

Diamantgereedschap vordert onder meer een verbod op het freesapparaat – met nevenvorderingen – op grond van een NIG en slaafse nabootsing.

“4.4. Een sleufslijpmachine is een specifiek soort gereedschapmachine en moet worden aangemerkt als een technisch/utilitair product. Dergelijke producten kunnen weliswaar een eigen karakter hebben, doordat constructeurs daarvan te maken hebben met deels tegenstrijdige technische eisen en daarbij keuzes moeten maken die tot op zekere hoogte een subjectief karakter dragen. Dat neemt niet weg dat in zeer overwegende mate het ontwerp voor sleufslijpmachines technisch is bepaald. Anders gezegd: de vormgeving van de sleufslijpmachine vloeit vrijwel uitsluitend voort uit de wens of noodzaak zekere technische effecten te bewerkstelligen. Daar dienen tevens onder te worden begrepen wettelijke beveiligingseisen en zaken als gebruiksvriendelijkheid en arbeidsergonomie bij het gebruik.

4.5. Diamantgereedschap heeft in deze procedure een aantal afbeeldingen van op de markt zijn de sleuvenslijpmachines overgelegd welke ook naar opvatting van de voorzieningenrechter alle een geheel verschillende gedaante hebben. In zoverre is de Floormill in nieuw van gedaante. Dit brengt evenwel niet met zich mee dat daardoor de Floormill zich – in modelrechtelijke zin – onderscheidt van de rest van de markt. De overgelegde afbeeldingen illustreren slechts dat de constructeurs van sleuvenslijpmachines bij voortduring technisch bepaalde keuzes maken en dat die keuzes tot verschillende uitkomst kunnen leiden.

4.6. Diamantgereedschap geeft zelf aan waarom de Floormill anders is dan de rest van de markt. Bij de Floormill is gekozen voor een opengewerkt achthoekig smal frame dat van binnen is opengewerkt. Door het smalle open frame kan worden gekeken. Deze keuze voor een open frame ziet de voorzieningenrechter inderdaad niet terug op de rest van de markt maar dient wel als technisch/utilitair te worden begrepen omdat daardoor zicht op het werkgebied wordt verkregen. De smalheid van het frame is evenzo technisch bepaald, omdat dit bijdraagt aan de wendbaarheid en het mogelijk maakt tot dicht bij muurvlakken te werken, en komt ook terug bij alle andere machines op de markt.

4.7. Met technisch/utilitair bepaalde ingrepen kan men zich in het modelrecht (en ook in het auteursrecht) niet onderscheiden van de markt. Het leerstuk van de slaafse nabootsing hanteert geen andere maatstaven.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5436

Het stramien van het format

fldld.gifRechtbank Amsterdam van 19 december 2007, A. tegen Armada Productions BV. 

Wel gemeld, nog niet samengevat. Auteursrecht op format van de Flodder films en Flodder televisieprogramma’s. Voor een voor auteursrechtelijke bescherming vatbaar format,  is het niet noodzakelijk dat voor de schepping van de films of televisie-afleveringen een format is ontwikkeld en vastgelegd.

Eiser in deze procedure “A”. A is als scenarist en regisseur betrokken geweest bij drie films en de televisieserie over de familie Flodder en is dus waarschijnlijk Dick Maas. De films en televisieprogramma’s zijn geproduceerd door First Flodder Features BV (“FFF”). FFF is failliet en de curator heeft alle rechten, waaronder de “onderliggende auteursrechten”, op de flodderfilms en televisieserie willen overdragen aan gedaagde, Armada Productions BV.

A vordert i.c. ondermeer dat de rechtbank voor recht verklaart dat hij rechthebbende is op het Flodder format en dat Armada wordt verboden nieuwe films of televisieprogramma’s te maken die op dat format zijn gebaseerd. Op grond van deze vorderingen overweegt de rechtbank dat het in deze procedure niet gaat over de vraag wie rechthebbende is op het auteursrecht op de Flodderfilms en de Flodder televisieserie, maar dat de vraag is wie rechthebbende is op het aan die films en de televisieserie ten grondslag liggende format.

Vervolgens overweegt de rechtbank dat, wil er sprake zijn van een voor auteursrechtelijke bescherming vatbaar format, het niet noodzakelijk is dat voor de schepping van de films of televisie-afleveringen een format is ontwikkeld en vastgelegd. Als er – volgens de rechtbank – vanuit één werk later andere werken worden gemaakt, gebaseerd op het stramien dat aan dat eerdere werk ten grondslag ligt, kan aan dat stramien als format auteursrechtelijke bescherming toekomen, mits het stramien voldoende uitgewerkt is, het een oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Omdat A de schrijver en regisseur was van de eerste twee Flodder films en mede-auteur van de derde Flodder film en een deel van de Flodder televisieserie, neemt de rechtbank aan dat A als maker van het format moet gelden.

De rechtbank onderzoekt vervolgens of A zijn rechten op het format in het verleden heeft overgedragen aan een derde. Indien dat kan worden vastgesteld, moeten de vorderingen van A worden afgewezen. De rechtbank bespreekt twee aktes waaruit een dergelijke overdracht zou kunnen blijken maar komt tot de conclusie dat die aktes onvoldoende zijn om een dergelijke overdracht te bewijzen. Armada wordt toegelaten de overdracht van het format alsnog te bewijzen. 

Lees het vonnis hier.

IEF 5430

Safety 1st / Bauhaus / Specialsauce / SENA / Plazacasa / BREIN / Aventis / Chick on a mission / Alfa Romeo

1- GvEA, 24 January 2008, zaak T-88/06, Dorel Juvenile Group, Inc tegen OHIM.

Weigering woordmerk SAFETY 1st. “It follows, as the Board of Appeal correctly found, that the relevant English-speaking public’s overall perception of the mark applied for will not be as an indication of the commercial origin of the goods which that mark covers; therefore, for the public in question, that mark is devoid of any distinctive character in respect of those goods. The plea in law alleging infringement of Article 7(1)(b) of Regulation No 40/94 must therefore be rejected.”

Lees het arrest hier(geen Nederlandse versie beschikbaar).

2- GvEA, 23 januari 2008, zaak T-106/06, Demp BV tegen OHIM / BAU HOW GmbH.

Oppositie BAUHAUS tegem BAU HOW. “In Anbetracht der erheblichen Unterschiede zwischen den Zeichen in visueller Hinsicht, des geringeren Gewichts ihrer klanglichen Ähnlichkeit und der Tatsache, dass die Zeichen entweder für einen begrifflichen Vergleich ungeeignet sind oder einige wahrnehmbare begriffliche Unterschiede aufweisen, ist im Ergebnis festzustellen, dass die Beschwerdekammer fehlerfrei entschieden hat, dass eine Verwechslungsgefahr im Sinne von Art. 8 Abs. 1 Buchst. b der Verordnung Nr. 40/94, auch wenn die von den Zeichen erfassten Waren identisch oder ähnlich sind, ausscheidet.“

Lees het arrest hier(geen Nederlandse versie beschikbaar). 

3- Rechtbank Amsterdam, 9 januari 2008, LJN: BC2660, Specialsauce B.V. tegen Proud Design B.V.

Samenvatting Rechtspraak.nl: “Inbreuk auteursrecht voor het gebruik van een foto, auteursrechtelijk beschermd werk De rechtbank komt tot het oordeel dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen ten aanzien van het gebruik van de diensten van de fotograaf voor een reclamecampagne, nu partijen geen overeenstemming hadden bereikt over de rechten op foto’s en dit als wezenlijk onderdeel van de overeenkomst kan worden beschouwd. Ook is geen sprake van onrechtmatig afgebroken onderhandelingen. Wel wordt aansprakelijkheid aangenomen voor inbreuk op het auteursrecht voor gebruik van een foto in een reclamecampagne die op wezenlijke onderdelen overeenstemt met de foto gemaakt door de fotograaf in het kader van een proefserie. De wezenlijke kenmerken stemmen overeen. Het verweer dat geen sprake was van een auteursrechtelijk beschermd werk omdat het een productfoto betrof en deze iedere originaliteit ontbeert, wordt verworpen.”

Lees het vonnis hier

4- Rechtbank Amsterdam , 31 oktober 2007, LJN: BC2662. Eisers tegen Stichting Ter Exploitatie Van Naburige Rechten.

Samenvatting rechtspraak.nl: Aanspraak op uitkering op grond van de Wet op de Naburige rechten? Zijn eisers aan te merken als fonogrammenproducent? Zijn eisers aan te merken als uitvoerend kunstenaars? Voornemen om vragen te stellen aan het HvJ EG Artikel 1 sub a en d WNR Aan de orde is onder meer de vraag of eisers sub 7 tot en met 10 zijn aan te merken als producent van fonogrammen, welke vraag uiteindelijk in negatieve zin wordt beantwoord. Ook is aan de orde de vraag of eisers sub 7 tot en met 10 kunnen worden aangemerkt als uitvoerend kunstenaars in de zin van artikel 1 sub a WNR.

De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de producer - anders dan de dirigent, orkestleider of regisseur – in wet noch verdrag, noch de totstandkomingsgeschiedenis daarvan als uitvoerend kunstenaar wordt genoemd, een aanwijzing dat de producer niet als zodanig gekwalificeerd behoort te worden. Alvorens de vorderingen af te wijzen, en nu de rechtbank van oordeel is dat het begrip uitvoerend kunstenaar een autonoom gemeenschapsrechtelijk begrip is dat binnen de Europese Gemeenschappen uniform moet worden uitgelegd en dit begrip in de Richtlijn niet nader wordt toegelicht en de betekenis ervan ook niet anderszins uit de Richtlijn blijkt, ziet de rechtbank aanleiding om het HvJ EG te vragen of een lidstaat in strijd handelt met het doel en de strekking van de Richtlijn, indien hij oordeelt dat de producer die betrokken is bij het maken van de arrangementen voor een op te nemen werk en voorts de instrumenten en sessiemuzikanten uitkiest, speelinstructies en zanginstructies geeft, het tempo, de dynamiek, de frasering, de timing en de klankkeuze van het op te nemen werk bepaalt en zijn invloed op de verschillende deelopnamen en de mixage daarvan uitoefent, niet onder het begrip uitvoerend kunstenaar in de zin van artikel 8 van de Richtlijn 2006/115/EG kan worden gebracht. Alvorens deze vraag aan het HvJ EG voor te leggen zullen genoemde eisers en SENA in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte over de geformuleerde vraag uit te laten. 

Lees het vonnis hier.

5- Vzr. Rechtbank Alkmaar, 24 januari 2008, LJN: BC2614, Stichting Baas In Eigen Huis tegen  Plazacasa B.V.

Jaap II. Collectieve actie. “4.10 Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de stichting niet voldaan heeft aan de door het Gerechtshof gestelde voorwaarden, nu zij nog altijd onvoldoende onderscheid maakt tussen voor- en tegenstanders van de handelwijze van Plazacasa. Dit brengt mee dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de stichting gelijksoortige belangen behartigt en dat zij dientengevolge niet in haar vordering kan worden ontvangen.”

Lees het vonnis hier.  

6- Rechtbank Amsterdam, 24 januari 2008, KG ZA 07-2249 P/TF, Stichting Brein tegen M. (met dank aan Ruber Brouwer, Hocker).

“5.1. Beveelt M. om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden ieder onrechtmatig handelen jegens de rechthebbenden wier belang Brein vertegenwoordigt, door te bevorderen dat auteurs- en nabuurrechtelijke inbreuken plaatshebben door het ter beschikking stellen  met behulp van de domeinnaam “Shareconnector.com” of anderszins van hashcodes of links, al dan niet via andere netwerken, naar auteursrechtelijk of nabuurrechtelijk beschermde werken, die zonder toestemming van de rechthebbenden zijn openbaar gemaakt, alsmede het doen of laten verrichten van zodanige handelingen en het daarbij direct of indirect betrokken zijn.”

Lees het vonnis hier.

7- Rechtbank Maastricht, 23 janurai 2008, HA ZA 06-1003, Private Limited Company Ofpact Ltd. tegen Vandenhof c.s. (met dank aan Kees Berendsen, Croon Davidovich).

3.6 De rechtbank is van oordeel dat de werking die Cyborg geeft aan het geciteerde arrest verder gaat dan de uitzondering die op basis ervan kan worden aangenomen. Ten eerste hebben de stills het primaire doel om reclame te maken voor de eigen, tegen betaling te raadplegen, website en worden zij niet rechtstreeks getoond in verband met de verkoop van de film zelf. Ten tweede beperkt Cyborg zich kennelijk niet tol het tonen van de verpakking of voorzijde van de betreffende DVD's, maaroont zij er fragmenten uit, hetgeen veel verder gaat dan voor de aanprijzing van het product nodig is.”

Lees het vonnis hier

8- Rechtbank ’s-Gravenhage, 23 januari 2008, HA ZA 03-39, Dr. O.K. Wack Chemie Gmbh tegen Brookside Imports Specialties inc.

“4.9. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat BIS het merk S100 te kwader trouw heeft gedeponeerd. Het betoog van BIS dat de toepassing van het begrip “te kwader trouw” in artikel 3 lid 2 sub d van de merkenrechtrichtlijn (…) beperkt is tot gevallen van misbruik door de deposant, kan niet leiden tot een ander oordeel. Het deponeren van een merk wetende op grond van een rechtstreekse betrekking dat een ander het merk al jaren buiten de Benelux gebruikt, moet immers, behoudens bijzondere omstandigheden, worden gezien als misbruik. Juist daarom is die situatie in het BVIE opgenomen als voorbeeld van een depot te kwader trouw. (…)”

Lees het vonnis hier.

9- Rechtbank ’s-Gravenhage, 22 januari 2008, KG ZA 07-1439, Aventis tegen Apothecon.

“3.1. Aventis vordert, uitvoerbaar bij voorraad, kort gezegd, een verbod op inbreuk in Nederland door Apothecon en Ratiopharm op EP 976, met name door verkoop of verhandeling van een geneesmiddel bevattende fexofenadine.

Lees het vonnis hier

10- Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 22 januari 2008, KG C0601411, Chick on a Mission tegen Christine Le Duc (met dank aan Paul Steinhauser, Steinhauser Heezius Rijsdijk).

“4-18 Voorts speelt een rol de mate van aandacht en inzicht die in dit geval aan het relevante publiek kan worden toegeschreven. Beide partijen rekenen vrouwen tot hun doelgroep, zodat in zoverre een zekere overeenstemming bestaat. Echter, aan de doelgroep van CoaM zoals deze door CoaM wordt omschreven mag een kritische instelling, een meer dan gemiddeld inzicht in de ontwikkeling van de mode en wat daarmee samenhangt en enige kennis van het winkelaanbod worden toegeschreven. Deze doelgroep zal niet snel een verband zien tussen de gewenste exclusieve mode en de producten in de erotische/seksuele sfeer die ClD aanbiedt.”

Lees het arrest hier.

11- Gerechtshof ’s-Gravenhage, 17 januari 2008, KG ZA 06/20, Alfa Romeo Nederland B.V. tegen Houthuijzen c.s. (met dank aan Simone Davina, Boekel De Neree).

“De verordening (Verordening (EG) Nr. 1400/2002 betreffende de toepassing van artikel 81 lid 3 EG op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de motorvoertuigensector) bevat geen regels ten aanzien van het handelen van derden die geen partij zijn bij een distributieovereenkomst. Meer in het bijzonder staat de verordening er niet aan in de weg dat een marktdeelnemer, die noch een erkend wederverkoper is, noch een gevolmachtigd tussenpersoon, zich bezig houdt met de parallelimport van nieuwe voertuigen van het merk en deze vervolgens als onafhankelijk wederverkoper verkoopt."

Lees het arrest hier.

IEF 5416

In de publieke uitrustzone

pc.JPGHvJ EG, 17 januari 2008, conclusie A-G Sharpston in zaak C 456/06, Peek & Cloppenburg KG tegen Cassina SpA

Voostel voor antwoorden op Duitse prejudiciële vragen over de auteursrechtrichtlijn. De zaak heeft betrekking op meubels die op het relevante tijdstip geen auteursrechtelijke bescherming genoten in Italië, waar zij waren geproduceerd en waar zij door Peek & Cloppenburg KG waren verkregen. Een dergelijke bescherming bestond echter wel in Duitsland, waar Peek het meubilair “voor tijdelijk gebruik beschikbaar stelde in de publieke uitrustzone van een van haar winkels en tentoonstelde in de etalage van een andere winkel”.

Het HvJ EG wordt verzocht te beoordelen of een dergelijk gebruik van de betrokken meubels moet worden beschouwd als „distributie onder het publiek door verkoop of anderszins” in de zin van artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn. Zo ja, wordt het Hof gevraagd of de uitoefening van dat recht in de omstandigheden van de onderhavige zaak in overeenstemming is met artikel 28 EG. A-G Sharpston maakt een onderscheid tussen stoffelijke en onstoffelijke werken en concludeert dat het louter etaleren of aanbieden van een auteursrechtelijk beschermde tijdelijke rustplek geen distributie onder het publiek is.

“35. Indien artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn zo wordt uitgelegd dat „distributie onder het publiek” ook het beschikbaar stellen van beschermde goederen voor tijdelijk gebruik omvat, hetgeen zou betekenen dat de rechthebbende een dergelijk gebruik kan verbieden, zou het vrije verkeer van goederen kunnen worden beperkt. Overeenkomstig artikel 30 EG kan een dergelijke beperking gerechtvaardigd zijn op grond van onder meer de bescherming van de industriële en commerciële eigendom. Het is echter vaste rechtspraak dat een afwijking om deze reden slechts is toegestaan voor zover zij gerechtvaardigd is ter bescherming van de rechten die het specifieke voorwerp van die eigendom vormen.

36. De door verzoekster en de Poolse regering bepleite ruime uitlegging van artikel 4, lid 1, zou derhalve slechts met artikel 30 EG stroken indien de uitoefening van het distributierecht van het aldus uitgelegde artikel 4, lid 1, het specifieke voorwerp van het auteursrecht beschermt. Zoals de Commissie aanvoert, heeft het Hof zich bij de beoordeling van de rechtmatigheid van afwijkingen van het vrije verkeer van goederen om redenen van auteursbescherming geconcentreerd op de vraag of een vermeend inbreukmakend gedrag een commercieel karakter had en inkomsten genereerde die aan de rechthebbende werden onthouden. Het vermeende inbreukmakende gedrag in gevallen als het onderhavige is daarentegen duidelijk van heel andere aard. Het is voor mij verre van evident dat de rechten die het specifieke voorwerp van het auteursrecht vormen, worden beschermd wanneer een rechthebbende in dergelijke omstandigheden een persoon die de beschermde goederen rechtmatig in een andere lidstaat heeft gekocht, zou mogen beletten die goederen voor tijdelijk gebruik ter beschikking van het publiek te stellen.

38. Verzoekster stelt dat indien het Hof het uit artikel 4, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn voortvloeiende distributierecht enger zou uitleggen dan het distributierecht in de voornoemde gevallen, die betrekking hadden op de intellectuele eigendom van onstoffelijke objecten zoals muziek, dergelijke werken veel beter zouden worden beschermd dan stoffelijke werken, hetgeen ongerechtvaardigd zou zijn. Maar zelfs al was dat het geval, acht ik dit geen geschikt argument voor een ruime lezing van artikel 4, lid 1. Onstoffelijke werken worden per definitie op andere wijze verspreid dan stoffelijke. Juist daarom hebben eerst het Hof in zijn vaste rechtspraak en vervolgens de communautaire wetgever in de richtlijn inzake het verhuur- en het uitleenrecht de auteursrechtelijke bescherming van onstoffelijke werken uitgebreid.

45. Aangezien ik van mening ben dat beide delen van de eerste vraag ontkennend moeten worden beantwoord, zal ik geen antwoord op de tweede vraag voorstellen.

“56. In het licht van het voorgaande geef ik het Hof in overweging de vragen van het Bundesgerichtshof als volgt te beantwoorden:

„Er is geen sprake van distributie onder het publiek, door verkoop of anderszins, in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, wanneer auteursrechtelijk beschermde meubels ofwel beschikbaar worden gesteld voor tijdelijk gebruik door derden zonder dat deze derden het recht hebben over deze meubels te beschikken, dan wel in de etalage van een winkel tentoon worden gesteld zonder dat het publiek de mogelijkheid heeft ze te gebruiken of te verkrijgen.”

Lees de conclusie hier.

IEF 5412

Ondertussen in Loppersum (HB)

lop3.gifGerechtshof Leeuwarden, 16 januari 2008, rolnummer 0700682, Vornmgevers Kollektief VOKO Lichen tegen Gemeente Loppersum (Met dank aan Douglas Mensink, Dorhout Advocaten).

“De belissingsbevoegdheid omtrent de verwijdering [berust] uitsluitend bij de eigenaar van het werk.” Arrest in de langlopende Loppersum-saga (zie IEF 4642), een prachtige, goed gedocumenteerde zaak, die het verdient  om nog eens, en dat is zeker niet denigrerend bedoeld, te bewerken tot een auteursrechtstreekroman/dramaserie: hoe een dorp worstelt met kunst waar het, ongenuanceerd gesteld, vanaf wil. Met een hoofdrol voor het duo Redelijkheid & Billijkheid. Maar wie liever een noot schrijft dan een roman is vanzelfsprekend ook welkom.

Voor de uitgebreide feiten wordt naar eerdere berichtgeving verwezen, maar kort gezegd komt het erop neer dat het Kunstenaars Kollectief VOKO bezwaar maakt tegen de (gang van zaken bij) de verwijdering door de Gemeente Loppersum van een beeldengroep, althans een aantal beelden van een schoolplein. In hoger beroep stelt VOKO, na wijziging van eis, dat er sprake is van inbreuk is op de persoonlijkheidsrechten van het Kollektief. Het hof wijst dit beroep op artikel 25 lid 1 onder c AW echter af, met veroordeling van de kunstenaars in de kosten van beide instanties. De beslissingsbevoegdheid omtrent de verwijdering berust uitsluitend bij de eigenaar van het werk en er valt geen norm aan te wijzen op grond waarvan de eigenaar gehouden zou zijn om met de maker van het werk overleg te plegen alvorens tot verwijdering over te gaan. Een samenvatting in citaten.

“8.1  Het hof is van oordeel dat uit de enkele aanvaarding van het hiervoor bedoelde voorstel van de gemeente (inclusief de daarin opgenomen "kwijtingsclausule" [“partijen verklaren over en weer dat zij (…) over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben” – IEF]) niet kan worden afgeleid dat daarmee een overeenkomst van afstand als bedoeld in art. 6:160 BW tot stand is gekomen, waarbij VOKO afstand heeft gedaan van zijn recht om vorderingen wegens schending van zijn (persoonlijkheids)rechten jegens de gemeente in te stellen, ook in het geval de gegeven opdracht niet tot het (op enigerlei wijze) herplaatsen van de beelden zou leiden. Gelet hierop slaagt (sub)grief 4-2, die is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de tussen partijen bereikte overeenstemming inzake het geven van een opdracht aan VOKO het tot dan toe bestaande geschil over de verwijderde kunstwerken heeft beëindigd, zodat er volgens hem geen grond is voor toewijzing van enige hierop gebaseerde vordering.”
“10.  Wat betreft de vraag of de verwijdering van de kunstobjecten in strijd met enige uit de Auteurswet voortvloeiende norm heeft plaatsgevonden, overweegt het hof als volgt. Voorop moet worden gesteld dat noch de Auteurswet noch enige andere wettelijke regeling de verplichting kent voor de eigenaar van een werk om dit werk openbaar te maken en/of na openbaarmaking hiermee voor onbepaalde tijd door te gaan. Een en ander geldt te meer nu het in deze zaak om kunstwerken gaat die gedurende een periode van bijna twintig jaren ter plaatse aanwezig zijn geweest, deels zijn vergaan, en waarvan voldoende aannemelijk is geworden dat het merendeel van de resterende (afzonderlijke) kunstwerken vanwege een herinrichting en gedeeltelijke functiewijziging van de directe omgeving niet op de oorspronkelijke plek gehandhaafd kon blijven. Overigens leidt het hof uit de gedingstukken af dat VOKO ook niet heeft beoogd te stellen dat op de gemeente de verplichting rust om de kunstwerken blijvend ten toon te stellen, nu hij onder punt 50 van de appeldagvaarding heeft opgemerkt dat de gemeente als eigenaar van de kunstwerken bevoegd is om, nadat de beelden zijn "hersteld", te beslissen wat zij met de kunst wil en hij voorts heeft betoogd dat de kunstenaar geen "eeuwigdurend recht" heeft om zich te verzetten tegen verwijdering van de kunstobjecten (zie punt 28 van de pleitnota in hoger beroep).

10.1  Gelet op het vorenstaande is het hof voorshands van oordeel dat de verwijdering van de afzonderlijke kunstobjecten niet in strijd met de Auteurswet heeft plaatsgevonden. De enkele omstandigheid dat hierover geen voorafgaand overleg met VOKO heeft plaatsgevonden, geeft geen aanleiding voor een andersluidend oordeel, nu de beslissingsbevoegdheid omtrent de verwijdering uitsluitend bij de eigenaar van het werk berust en er geen norm valt aan te wijzen op grond waarvan de eigenaar gehouden zou zijn om met de maker van het werk overleg te plegen alvorens tot verwijdering over te gaan.

11.  Het hof kan VOKO evenmin volgen in zijn stelling dat als gevolg van het optreden van de gemeente sprake is van een wijziging in het kunstwerk in zijn totaliteit, nu het gehele kunstwerk is gesplitst, een beeld is herplaatst en twee kunstwerken (de betongaasvormen met buxusbeplanting) zijn achtergebleven, terwijl de rest is opgeslagen.

11.1  Nog daargelaten of de verwijdering van de kunstobjecten als een wijziging in de zin van art. 25, eerste lid, aanhef en onder c, Auteurswet van het kunstwerk in zijn geheel gezien kan worden, is het hof voorshands van oordeel dat - zoals de gemeente tot haar verweer heeft aangevoerd - het recht van VOKO om zich te verzetten tegen de wijziging in het werk gelet op alle omstandigheden van het geval in strijd zou zijn met de redelijkheid.

Het gaat in dit geval immers om een situatie waarbij het voorheen openbare plein tussen de beide (oorspronkelijke) scholen gedeeltelijk een met een hek afgezet schoolplein is geworden en een aantal kunstobjecten als gevolg daarvan op het schoolplein kwam te staan. De oorspronkelijk aan het kunstwerk ten grondslag liggende gedachte - het verbeelden van de samenhang tussen de kleuterschool en de lagere school tot een basisschool - was daarmee uitgewerkt. Bovendien is onbestreden door de gemeente gesteld dat de kunstobjecten - die door kinderen als speeltoestellen werden gebruikt - niet voldoen aan de huidige wettelijke vereisten die gelden voor speeltoestellen op of nabij een schoolplein en dat zowel de schoolleiding als buurtbewoners vanwege deze veiligheidsaspecten in 2005 hebben aangedrongen op verwijdering van (een aantal) kunstobjecten. De gemeente heeft dan ook op goede gronden betoogd dat in het kader van de op grond van art. 25, eerste lid, aanhef en onder c, Auteurswet te verrichten belangenafweging haar belangen in deze kwestie dienen te prevaleren nu - nadat de kunstobjecten bijna twintig jaar tentoongesteld zijn geweest - het voorheen openbare plein gedeeltelijk de functie van schoolplein heeft gekregen, welke functie zich niet verdraagt met de aanwezigheid van voor spelende kinderen niet geschikte kunstobjecten. Daar komt bij dat door VOKO niet is betwist dat het beeld "Wachter" ten tijde van de verwijdering al ernstig door de tand des tijds was aangetast, terwijl het verbindingsstuk tussen de boom en de stoel van de "Boomstoel" vanwege stormschade op dat moment al niet meer aanwezig was.

11.2  Hetgeen in r.o. 12.1 is overwogen lijdt naar het oordeel van het hof mogelijk uitzondering voor zover het om het beeld "Waait" gaat, ten aanzien waarvan immers niet in geschil is dat dit door de gemeente uit zijn oorspronkelijke context is gehaald door het ter beschikking te stellen aan de eigenaar van de voormalige kleuterschool, die het vervolgens in zijn tuin heeft geplaatst. Volgens VOKO heeft hij de gemeente om die reden herhaaldelijk verzocht om dit beeld bij de andere beelden op te slaan (inleidende dagvaarding, onder punt 2). De gemeente heeft in reactie hierop gesteld dat zij in december 2005 (kort na de verplaatsing van het beeld) al aan VOKO heeft aangeboden om de plaatsing van dit beeld opnieuw te overwegen, maar dat VOKO hierop nooit is ingegaan. Zij heeft vervolgens bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep "onverplicht" aangeboden om "Waait" uit de tuin van de voormalige kleuterschool te verwijderen en bij de overige kunstobjecten op te slaan. Gelet hierop bestaat geen afzonderlijk belang bij beoordeling van de grieven voor zover het (uitsluitend) om bedoeld beeld gaat.

12.  Wat betreft het door VOKO gedane beroep op art. 25, eerste lid, aanhef en onder d, Auteurswet (beschadiging door onoordeelkundige verwijdering en opslag) is het hof van oordeel dat in dit geding onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de gemeente bij de verwijdering en de opslag van de beelden onzorgvuldig heeft gehandeld, als gevolg waarvan de beelden beschadigd zijn geraakt. VOKO heeft dit weliswaar gesteld, maar de gemeente heeft een en ander gemotiveerd betwist. Volgens de gemeente bevinden - met uitzondering van "Wachter" - alle kunstobjecten zich nog in dezelfde staat als ten tijde van de verwijdering. Voor zover er beschadigingen zijn aan te wijzen, zijn deze - aldus de gemeente - het gevolg van natuurlijk verval door een jarenlange opstelling in weer en wind en het jarenlange gebruik als speeltoestel.

12.1  Overigens overweegt het hof dat, indien in weerwil van het vorenstaande er al vanuit gegaan zou kunnen worden dat de door VOKO bedoelde beschadigingen het gevolg zijn van onzorgvuldig handelen door of namens de gemeente, toewijzing van de zeer verstrekkende vorderingen die VOKO mede op deze grondslag (zowel primair als subsidiair) jegens de gemeente heeft ingesteld in ieder geval niet gerechtvaardigd is.

13. Het vorenstaande leidt het hof tot de conclusie dat er geen gronden aanwezig zijn voor het oordeel dat de gemeente de persoonlijkheidsrechten van VOKO heeft geschonden dan wel met betrekking tot de verwijdering en opslag onrechtmatig heeft gehandeld en evenmin dat zij misbruik zou hebben gemaakt van haar bevoegdheid om tot verwijdering over te gaan. Zowel de primair als subsidiair ingestelde vorderingen stuiten reeds hier op af.”

19.  Gelet op het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd, doch uitsluitend voor zover VOKO daarbij is veroordeeld in de proceskosten ad € 1.067,00. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, Van Haagen en De Boer hoofdelijk veroordelen tot vergoeding van de proceskosten voor de eerste aanleg en deze kosten tot aan deze uitspraak begroten op een bedrag van € 6.273,54.

Lees het arrest hier, of inmiddels hier op Rechtspraak.nl.

IEF 5384

De Endstra-Tapes, De Conclusie

endtapes.gifHoge Raad, 18 januari 2008, rolnr. C07/131HR, LJN: BC2153, conclusie A-G Verkade, Erven Endstra tegen Uitgeverij Nieuw Amsterdam BV, Bart Middelburg en Paul Vugts (met dank aan Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek).

Een nieuw Verkade-album (58 pagina’s), met officiële samenvatting. “De conclusie laat zich als volgt samenvatten:

1. In 2003-2004 heeft de vastgoedhandelaar W. Endstra in het geheim een vijftiental gesprekken gevoerd met politieambte¬naren. Deze gesprekken, die merendeels in een rondrijdende auto plaats hadden en waarvan geluidsopnamen werden gemaakt, staan bekend als ‘de achterbankgesprekken’.  W. Endstra is op 17 mei 2004 om het leven gebracht.

De onderhavige civiele  procedure heeft betrekking op de uitgave door Nieuw Amsterdam, in 2006 van een door de journalisten Middelburg en Vugts samengesteld boek ‘De Endstra-tapes’, waarin de achterbankgesprekken zijn weergeven. De erven Endstra vroegen hiertegen een verbod op (onder meer) auteursrechtelijke gronden.

2. Zowel de rechtbank (11 mei 2006, LJN: AX1292)  als het gerechtshof (8 februari 2007, LJN: AZ8071) te Amsterdam oordeelden dat de achterbankgesprekken niet onder de Auteurswet vallen. Het hof overwoog onder meer dat aan de achterbankgesprekken, waarin Endstra de door hem op basis van vragen van rechercheurs verschafte informatie op zijn manier heeft verwoord, weliswaar een daarmee samenhangend eigen karakter en een persoonlijk stempel niet kan worden ontzegd. Maar het hof oordeelde dat ook nodig was dat het werk door zijn maker als coherente creatie is geconcipieerd, en dat de maker er bewust voor heeft gekozen zijn verhaal in deze vormgeving te gieten. Het hof oordeelde dat dit bij Endstra’s achterbankgesprekken niet het geval was.

3. Advocaat-generaal Verkade is van mening dat het hof hiermee te strenge eisen voor auteursrechtelijke bescherming heeft gesteld. Eisen als ‘coherent concipiëren’ of ‘bewust vormgeven’ maken z.i. geen deel uit van het geldend Nederlandse auteursrecht. Het invoeren van zulke eisen stuit ook op principiële en praktische bezwaren. Een op het object zelf gebaseerde beoordeling van het ‘eigen oorspronkelijk karakter en persoonlijk stempel’, zoals tot nu toe gebruikelijk, volstaat. 

Het criterium van het hof zou ook onwenselijke consequenties hebben voor werken van kinderen of geestelijk gehandicapten. De advocaat-generaal wijst (in nrs. 4.32.1-4.32.4) als voorbeeld mede op de door Anne Frank bewust voor publicatie geschreven zgn. B-versie van haar dagboek, en meent dat de bescherming van haar eerdere A-versie niet afhankelijk moet zijn van criteria als nu door het hof gehanteerd. 

4. In deze zaak moet de Hoge Raad zich tevens (voor het eerst) uitlaten over de proceskosten in zaken van intellectuele eigendom (I.E.), waarop een Europese Richtlijn van 2004 (nr. 200/48/EG) betrekking heeft. Die Richtlijn kan in I.E.-zaken een vele malen hogere proceskostenveroordeling meebrengen dan voorheen gebruikelijk. A-G Verkade stelt de Hoge Raad voor om over de uitleg van die Richtlijn enige prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de EG. Die vragen hebben dus niét betrekking op het auteursrecht op de ‘Endstra-tapes’."

Lees de volledige conclusie hier of  hier (Rechtspraak.nl)

IEF 5383

Prijzen die zo laag zijn

Rechtbank ’s-Gravenhage, 19 december 2007, HA ZA 06-2209, Stichting De Thuiskopie tegen Crios Holding B.V. c.s.

Wel gemeld. Nog niet besproken. Vonnis over de afdracht van thuiskopievergoeding over blanco informatiedragers.

De heer A. heeft zijn handel in blanco informatiedragers op de Beverwijkse Bazar ondergebracht Crios Holding BV (“Crios”). Van die BV is A.  bestuurder en is de St. Sharif enig aandeelhouder. Nadat Crios e.a. onvolledige opgave hadden gedaan van het totaal aantal ingekochte blanco informatiedragers en Stichting de Thuisko-pie Crios e.a. zonder succes heeft gesommeerd die opgave alsnog te doen, heeft Stichting de Thuiskopie proces verbaal laten opmaken van de aantallen blanco informatiedragers die op de stand van Crios e.a. aanwezig waren. Toen Crios e.a. de thuiskopievergoeding op basis van die aantallen niet betaalde, heeft Stichting de Thuiskopie beslag gelegd op de voorraad blanco informatiedragers van Crios e.a.

Crios Holding BV heeft niet betwist dat zij huurder is van de stand op de Bever-wijkse Bazar en dat uit haar naam en onder haar verantwoordelijkheid blanco in-formatiedragers zijn verkocht tegen prijzen die zo laag zijn dat daarvan de thuisko-pievergoeding niet kan zijn voldaan of dat over die verkopen geen noemenswaar-dige marge zou worden gerealiseerd. Aan de stelling van Crios dat over de infor-matiedragers wel al een thuiskopievergoeding is betaald, gaat de rechtbank voor-bij, omdat die stelling door Crios op ongeloofwaardige wijze is onderbouwd (zie r.o. 4.3.). De vorderingen van Stichting de Thuiskopie worden voor het overgrote deel tegen Crios toegewezen.

De vorderingen worden ook toegewezen tegen de heer A. aangezien hij ter com-paritie heeft aangegeven steeds bij de inkoop van de informatiedragers betrokken te zijn geweest.

De vorderingen worden ten aanzien van de stichting afgewezen, omdat van on-rechtmatig handelen van die stichting niet is gebleken. Het feit dat de heer A. be-stuurder was van stichting en dat stichting enig aandeelhouder is van Crios, is onvoldoende om betrokkenheid bij de handel van Crios / A. aan te nemen.

Lees het vonnis hier