Alle rechtspraak  

IEF 5068

Het verspreiden van geschriften

RBRotterd.gifRechtbank Rotterdam, 30 oktober 2007, LJN: BB7174. Strafzaak.

Strafrecht: Het plaatsen van een link is verspreiden. Althans, gelet op concrete omstandigheden van het geval; Internetzoekmachines hebben in beginsel niets te vrezen.

 “De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte links naar de onder de gedachtestreepjes 7 en 8 genoemde documenten 'Vergiftiging van de Ummah' en 'De honden blaffen en de karavaan gaat voort...' heeft geplaatst op het internet. Deze links zijn geplaatst op de website/MSN-groep.(…) Thans dient de vraag te worden beantwoord of het plaatsen van een link gelijkgesteld kan worden aan het via internet verspreiden van eerdergenoemde twee teksten.

De rechtbank beantwoordt die vraag in beginsel bevestigend in het geval een directe link wordt geplaatst. Door het plaatsen van een dergelijke link kan de lezer met slechts één handeling (te weten het klikken/dubbel klikken op de link) het onderliggende document opvragen en lezen. Het onderliggende document is daarmee zodanig verbonden met de link dat door het plaatsen van de link het onderliggende document in zekere zin onderdeel is geworden van het stuk waarin de link is geplaatst. In die zin wordt naar het oordeel van de rechtbank door het plaatsen van de link ook het onderliggende document verspreid.

De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of het enkel plaatsen van een link ook moet vallen onder de strafbaarstelling van artikel 132 van het Wetboek van Strafrecht. Die vraag is van belang omdat de rechtbank niet aannemelijk acht dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om het enkele plaatsen van een link in alle gevallen onder die strafbepaling te laten vallen. Gevolg daarvan zou immers onder meer zijn dat (de exploitanten van) internetzoekmachines - die links produceren naar aanleiding van ingevoerde zoektermen - ook onder deze strafbepaling zouden komen te vallen als die links leiden naar opruiende geschriften en/of afbeeldingen. Bij bepaalde zoektermen is het immers onontkoombaar dat die links opleveren naar geschriften of afbeeldingen waarin tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag wordt opgeruid.

De vraag of met het plaatsen van een link het onderliggende document wordt verspreid in de zin van artikel 132 van het Wetboek van Strafrecht dient daarom te worden beantwoord aan de hand van de relevante concrete omstandigheden van het geval.

In het geval van de verdachte zijn die relevante omstandigheden dat zij een moslima is met een meer dan gewone belangstelling voor het jihadistisch-salafistisch gedachtegoed en dat zij actief is deze geloofsovertuiging uit te dragen via het internet door daar allerlei bestanden en stukken op te plaatsen. In ruim drie maanden tijd heeft de verdachte meer dan 65 artikelen geplaatst op het internet. In de bij het requisitoir gevoegde kopie van een gedeelte van het boek 'Strijdsters van Allah' (bijlage 2), zijn bijna 2 pagina's aan de verdachte gewijd. Daarin is onder meer te lezen dat Fadoua (de islamitische naam die de verdachte - zoals zij in haar verklaringen bij de politie ook heeft erkend - gebruikt) onder de naam SoS (Supporter of Sharia) teksten verspreid en actief is op een website waarop 42 artikelen, verwijzingen naar radicale buitenlandse sites en acht filmpjes staan, alsmede dat zij ook zelf schrijft. Kortom, 'Fadoua is zich steeds actiever op internet gaan manifesteren', zo valt er te lezen.

Gelet op het voorgaande en met haar kennis van zaken aangaande de islam kan het plaatsen van de betreffende links door de verdachte, niet anders worden gezien dan als een strafbare handeling als bedoeld in artikel 132 van het Wetboek van Strafrecht, te weten - kort gezegd - het verspreiden van geschriften waarvan zij ernstige reden heeft te vermoeden dat die opruiend zijn.

Lees het vonnis hier.

IEF 5022

Skeletbouw

whz.JPGVzr. Rechtbank Alkmaar, LJN: BB7297, 25 oktober 2007, Scanabouw B.V. tegen De Leeuw Projectontwikkeling B.V. c.s.

Ex Parte verzoek deels toegewezen. Auteursrecht op ontwerpen woonhuizen. De onherstelbare schade resulteert onder andere uit snelheid waarmee de huizen i.c. worden gebouwd en het feit dat het onroerende zaken betreft, ten aanzien waarvan geen (afgifte tot) vernietiging of onbruikbaarmaking kan worden gevorderd

“2.4 De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Voorop staat dat de voorzieningenrechter een bevel zoals door Scanabouw is verzocht, kan uitvaardigen ten einde een dreigende inbreuk op de auteursrechten van Scanabouw te voorkomen. Een dergelijk bevel kan, zonder gerekwestreerden te horen, worden gegeven indien uitstel onherstelbare schade voor Scanabouw zou veroorzaken. Ten aanzien van De Leeuw Projectontwikkeling, Aannemersbedrijf De Leeuw en familie 2 is aan voormelde vereisten voldaan. Scanabouw heeft immers vooralsnog voldoende aannemelijk gemaakt dat de ontwerpen auteursrechtelijk beschermd zijn en dat zij met de bouw van de woning voor familie 2 inbreuk op die auteursrechten maken.

Ook heeft Scanabouw voldoende aannemelijk gemaakt dat uitstel van het bevel onherstelbare schade zou veroorzaken. In dit kader heeft Scanabouw immers naar voren gebracht dat de bouw van de woonhuizen geschiedt door middel van skeletbouw en dat de bouwtijd daardoor waarschijnlijk slechts enkele weken zal duren. Verder stelt Scanabouw in dit verband dat een bevel tot staking van de inbreuk minder effectief zal worden, naar mate de bouw vordert. In aanvulling op het voorgaande voert Scanabouw aan dat de inbreuk geschiedt door middel van onroerende zaken, ten aanzien waarvan geen (afgifte tot) vernietiging of onbruikbaarmaking kan worden gevorderd. Omdat aan de vereisten is voldaan, wordt het verzoek ten aanzien van De Leeuw Projectontwikkeling, Aannemersbedrijf De Leeuw en familie 2 toegewezen, met dien verstande dat aan de gevorderde dwangsom een maximum wordt verbonden.

2.5 Het verzoek kan ten aanzien van familie 1 niet worden toegewezen. Immers, uit de hiervoor onder 2.2. weergegeven feiten en omstandigheden blijkt weliswaar dat Scanabouw een ontwerp heeft gemaakt voor een woning van familie 1 en dat familie 1 van haar offerte geen gebruik heeft gemaakt, maar niet gebleken is dat ook voor familie 1 thans een woning wordt gebouwd met behulp van het ontwerp van Scanabouw of dat er op andere wijze gebruik wordt gemaakt van dat ontwerp. Een dreigende inbreuk op het auteursrecht door of ten behoeve van familie 1 is daarom niet aannemelijk geworden.”

Lees het vonnis hier.

IEF 5021

Bar

Vzr. Rechtbank Roermond, 2 november 2007, LJN: BB7347, de vereniging BUMA tegen
 Gedaagde  h.o.d.n. [naam] BAR.

Verstekzaak tegen café-eigenaar over Buma-licentie. Toewijzing nauw verwante geldvordering in kort geding.

“Gelet op het als productie 1 bij dagvaarding overlegde en door gedaagde getekende opgaveformulier muziekgebruik Buma, waarin staat welke muziekapparatuur aanwezig is, wat voor soort onderneming gedaagde drijft, wat de oppervlakte van de bedrijfsruimte is en welk licentiebedrag gedaagde derhalve aan Buma verschuldigd is, is het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk geworden. Nu primair de vordering tot het verbieden van een inbreuk op auteursrechten door gedaagde voldoende spoedeisend is om in kort geding te kunnen worden beoordeeld, is de proceseconomie erbij gebaat dat in hetzelfde geding ook over een daarmee nauw verwante geldvordering kan worden beslist. Daarbij is nog van belang dat in onderhavig kort geding de geldvordering niet wordt betwist en het restitutierisico laag is.

De voorzieningenrechter verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde en veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen een bedrag van EUR 2.429,38, te vermeerderen met de wettelijke rente en verbiedt gedaagde om, kort gezegd, Buma-repertoire ten gehore te (laten) brengen, onder verbeurte van een dwangsom.

Lees het vonnis hier

IEF 5014

Tentamenvraag

subt.gifHet Noord-Hollands Dagblad bericht: “De organisator van 'Toppers in Concert', met Gerard Joling, Gordon en René Froger, eist van het Schager zangtrio 'De Subtoppers' dat ze met onmiddellijke ingang stoppen met hun act. De Subtoppers wordt verweten de act van Joling en consorten te kopiëren. (…) De act is in 2006 ontstaan in de aanloop naar het befaamde Schager Popweekend.” Tentamenvraag: Geef precies aan waar de grens ligt bij parodiërend merkgebruik. Betrek eventueel andere trio’s in uw antwoord.

Lees hier meer. Soortgelijk ouder bericht hier.

IEF 4996

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank Arnhem, 30 oktober 2007, KG ZA 07-602, Astellas Pharma Inc tegen Synthon B.V.(met dank aan Wim Maas, Howrey).

“Een en ander leidt tot de conclusie dat Synthon iedere executie van het vonnis dient te staken en gestaakt te houden en dat zij iedere reeds genomen executiemaatregel ongedaan dient te maken.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 31 oktober 2007, KG ZA 07-1126, Stichting Indian Film and Music tegen gedaagden.

 “Niet in beeld is gekomen om welke films het nu eigenlijk gaat. (…) Het had op de weg van Sifam gelegen deze onzekerheid uit te sluiten door in de dagvaarding op te geven welke filmtitels de inzet van deze procedure zullen zijn. Nu zij dit heeft nagelaten dient dat voor haar rekening te komen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 4991

Geen aanleiding tot matiging

strfrm.gifRechtbank Zwolle-Lelystad, 3 oktober 2007, HA ZA 06-429, Straform B.V. tegen Hobby Totaal B.V. (met dank aan Laura Fresco en Jesse Hofhuis, De Brauw Blackstone Westbroek).

Auteursrecht. Restantverkoop stickervellen in strijd met vaststellingsovereenkomst, geen matiging boete.

Gedaagde Hobby Totaal heeft in 1999 stickervellen verkocht die sterk leken op stickervellen van Starform. Ter voorkoming van een kort geding hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin Hobby Totaal en haar beide vennoten zich verbonden (verdere) inbreuk te staken en gestaakt te houden en de resterende inbreukmakende producten ter vernietiging aan Starform toe te zenden, zulks op straffe van een boete.

In 2005 ontdekte Starform dat Hobby Totaal het restant aanbood van de partij stickervellen die Hobby Totaal in 1999 op de markt had gebracht. Door enkele jaren in strijd te handelen met de verplichting deze stickervellen aan Starform toe te zenden zou Hobby Totaal zo een boete van meer dan drie miljoen Euro hebben verbeurd. Daarnaast was Hobby Totaal op grond van de overeenkomst een boete verschuldigd van NLG 75 per stickervel dat zij ter verkoop had aangeboden. Starform heeft zich er bij dagvaarding toe beperkt een boete van EUR 136.134,06 te vorderen, bepaald aan de hand van de boete die Hobby Totaal verschuldigd is per inbreukmakend stickervel dat zij te koop heeft aangeboden.

Hobby Totaal doet i.c. een beroep op verdere matiging van de boete, omdat de gevorderde boete van buitensporig zou zijn in verhouding tot de gerealiseerde baten voor Hobby Totaal en omdat zij in ernstige financiële moeilijkheden zou komen indien zij de gevorderde boete zou moeten betalen. De rechtbank verwerp het verweer, ook al is er inderdaad een groot verschil tussen de gevorderde boete en de omvang van de schade:

"4.18 De rechtbank ziet geen aanleiding tot matiging van de boete. De vaststellingsovereenkomst met daarin de boetebedingen was het gevolg van een eerdere schending van de auteursrechten van Starform door Hobby Totaal. De strekking en het doel van die overeenkomst zijn het tegengaan van verdere schendingen. In 2005 maakt Hobby Totaal door de verkoop van dezelfde soort stickervellen opnieuw en herhaald inbreuk op de auteursrechten van Starform. Zij behoorde zich bewust te zijn van de aan dergelijke schending verbonden gevolgen.”

De rechtbank wijst de door Starform B.V. gevorderde boete volledig toe.

Lees het vonnis hier.

IEF 4990

Waarbij keuzes gemaakt moeten worden

Gerechtshof Arnhem, 25 september 2007, LJN: BB6236, Appellante tegen Geïntimeerde.

Het feitenrelaas wordt in hoger beroep overgeslagen, maar het geschil betreft een onbetaalde factuur het inroepen van auteursrechten om ervoor te zorgen dat de factuur alsnog betaald wordt. Wellicht interessante overwegingen over het vermoeden van auteursrecht, opdrachtwerken en leiding en toezicht.

Geïntimeerde heeft voor appelante een catalogus vormgegeven en een gedeelte van de inhoud (foto’s) verzorgd. De factuur voor deze werkzaamheden is zo te lezen onbetaald gebleven. De auteursrechtelijke claim van geïntimeerde die daarop volgde, wordt ook door het hof gehonoreerd.

Appelante stelt daartegen dat zij vooraf bepaald had hoe de opmaak er uit zou moeten zien en dat de opmaak in overeenstemming diende te zijn met (en dat ook was) die van andere brochures van appelante. Bovendien was er sprake van ‘productfotografie’, waardoor de foto’s technisch bepaald zouden zijn. Geïntimeerde zou geen artistieke vrijheid hebben gehad. Het hof is hier echter niet van overtuigd.

“5.3. (…) Het zal ongetwijfeld waar zijn dat appellante aan het eindresultaat eisen stelde en dat geïntimeerde in zijn werkzaamheden meer of minder sterk gebonden was en zijn artistieke vrijheid beperkt, zoals dat bij werken van toegepaste kunst en tekeningen en modellen van nijverheid en in het algemeen bij opdrachtwerk welhaast steeds het geval zal zijn. Maar het is onaannemelijk dat zijn werk in het geheel geen eigen oorspronkelijk karakter had. Dat valt niet te rijmen met het gegeven dat niet slechts geïntimeerde, maar ook appellante spreekt van “opmaak”, een begrip waaraan een zekere ontwerpactiviteit toch inherent is en waarbij keuzes gemaakt moeten worden, zij het niet in volledige vrijheid, maar onderworpen aan de eisen van de opdrachtgever.

5.5  (…) Het is heel wel mogelijk dat appellante de te fotograferen objecten aangaf, maar dat neemt niet weg dat in het algemeen de fotograaf een eigen creatieve inbreng heeft te leveren waar het gaat om de bepaling van opnamehoek, belichting en in het algemeen de keuze tussen de vele verschillende fototechnische mogelijkheden. Dat de daarbij te maken keuzes geheel door appellante werden voorgeschreven, is onaannemelijk: daarvoor neemt men geen professioneel fotograaf in de arm. De overgelegde opnamelijsten wijzen daar ook niet op. Zij geven slechts een (inderdaad tamelijk precieze) opgave van de te fotograferen objecten, maar houden niets in over de te maken fototechnische keuzen.”

Daarnaast stelt het hof dat het vermoeden van auteursrecht van artikel 8 AW moet wijken voor de op de omstandigheden steunende aannemelijkheid dat geïntimeerde maker of medemaker van het werk is. Ook artikel 6 AW kan appelante niet baten:

“5.7  (…)  Die bepaling kent appellante het auteursrecht toe als het werk naar haar ontwerp en onder haar leiding en toezicht vervaardigd is. Dat acht het hof echter niet het geval. appellante mag in het ontwerp wel een zekere rol hebben gespeeld, maar haar leiding en toezicht waren zeker niet zo direct dat daardoor de creatieve rol van geïntimeerde verwaarloosbaar werd. appellante heeft zich er zelfs over beklaagd dat zij, toen zij op een dag contact met geïntimeerde wilde opnemen, moest ontdekken dat hij op dat ogenblik afwezig was en een medewerker de opnamen aan het maken was. Hoe belangrijk of onbelangrijk dat ook mag wezen, als zij dat op deze manier toevallig moest ontdekken, waren haar leiding en toezicht toch niet zo direct als zijn het wel wil doen voorkomen.”

5.8  Het hof acht op deze gronden voorshands aannemelijk dat, ook al zou appellante door haar inbreng in de totstandkoming van de brochures en/of het fotomateriaal daarvan mede als maker daarvan moeten worden beschouwd, het niet wegneemt dat geïntimeerde daarvan toch in elk ook (mede)maker is. Het enkele gestelde feit dat geïntimeerde zich bij het maken van de foto’s heeft laten bijstaan door een medewerker, leidt in het licht van artikel 6 Auteurswet ook niet tot een ander oordeel.”

Van overdracht van auteursrecht door geïntimeerde aan appellante kan daarnaast geen sprake zijn, nu het bestaan van een akte van overdracht gesteld noch gebleken is. De stilzwijgende toestemming voor openbaarmaking en vermenigvuldiging vindt een grens bij onbetaalde rekeningen. 

“6.4  appellante heeft in eerste aanleg aangevoerd dat in het verleden door geïntimeerde nooit over auteursrecht is gesproken. Dat betekent dat, als geïntimeerde appellante toestond de door hem vervaardigde foto’s te vermenigvuldigen en openbaar te maken, zulks stilzwijgend gebeurde. Dat acht het hof ook voor de hand liggend: appellante gaf haar opdrachten juist om de foto’s in de brochures op te nemen en dus om ze te kunnen vermenigvuldigen en openbaar maken en zij mocht verwachten dat geïntimeerde, die van die bestemming natuurlijk op de hoogte was, haar dat toestond. Maar zij heeft niet duidelijk gemaakt waarom zij die toestemming ook mocht verwachten zolang zij weigerde geïntimeerde voor zijn werkzaamheden te betalen als tussen partijen overeengekomen. Overigens heeft geïntimeerde in dit verband wel aangevoerd dat het gebruik steeds slechts voor een duidelijk omschreven oplage en gebied werd toegestaan.”

Geïntimeerde kan zich met recht verzet tegen het gebruik van de foto’s (en ander werk) waarop hem auteursrecht toekomt ‘zolang onvoldaan blijft wat hem daarvoor toekomt’. Een beroep op verrekening faalt:

“(…) 7.2. Waar het om gaat is of haar vordering zonder verder onderzoek als voldoende aannemelijk kan worden beschouwd om het beroep op verrekening te honoreren. Daartoe is niet alleen een voldoende motivering vereist, maar ook een voldoende mate van aannemelijkheid van de daartoe gestelde, maar door geïntimeerde betwiste feiten. Die heeft de eerste rechter terecht niet aanwezig geacht. Evenzeer terecht heeft hij daarom het beroep op verrekening verworpen.”

Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem van 7 september 2006.

Lees het arrest hier

IEF 4982

Kaal (de bodem)

kl.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 24 oktober 2007, HA ZA 06-88, Dharma Productions Private Ltd. c.s tegen  Singh Kainth c.s.

Tussenvonnis in bodemprocedure (gestart voor de Handhavingsrichtlijn). Auteursrecht op filmwerk. Vervolg op eerder verbod op dit eerdere kort geding vonnis. Eisers krijgen bewijsopdracht.

Eisers, Dharma Productions en Sewnarain stellen respectievelijk auteursrechthebbende en licentiehouder te zijn van de in India gemaakte film ‘Kaal’. Bindra en Sing Kainth exploiteren videotheken in Den Haag. Eiser Sewnarain heeft een brief verzonden waarin hij de videotheken en Sing Kainth heeft beschuldigd van illegale verkoop van DVD’s de film Kaal (‘Duisternis’).

De rechtbank is van mening dat er onvoldoende is gesteld en geen duidelijke motivering wordt gegeven waarom er sprake zou zijn van vereenzelviging van vader en zoon Sing Kainth, die zich op een website onder de handelsnaam KMI Music Bank presenteerden. De vader is niet aansprakelijk voor de handelingen die de zoon worden verweten. Aangezien de vader zelf stelt geen banden te hebben met de in de brief genoemde bedrijven is die brief niet onrechtmatig jegens hem.

Gedaagde Bindra bestrijdt o.a. dat eisers rechthebbenden zijn. Eisers zullen de dvd en de bij Bindra gekochte dvd in het geding brengen. Zij krijgen de opdracht te bewijzen dat zij rechthebbenden zijn.

“De stellingen van Bindra komen er - mede gezien de door haar overgelegde verklaringen - op neer dat zij uitsluitend dvd's van de film Kaal heeft verhuurd en verkocht die met toestemming van eisers op de markt zijn gebracht. Deze dvd's hebben naar zij stelt een Engelse ondertiteling. Bindra bestrijdt dat bij haar dvd's van de film met Franse ondertiteling zijn gekocht of dat zij deze zou hebben verhuurd. De rechtbank begrijpt dat Bindra niet weerspreekt dat eisers geen toestemming hebben gegeven voor het in het verkeer brengen van dergelijke kopieën van de film.

Gezien de betwisting van Bindra dienen eisers te bewijzen dat Bindra dvd's van de film met Franse ondertiteling heeft verkocht of verhuurd.”

Zoon Singh Kainth is volgens zijn stelling niet gesommeerd en wordt niet in de dagvaarding genoemd. Daarom moeten de vorderingen volgens hem worden afgewezen. Omdat uit zijn overig gevoerde verweer duidelijk blijkt dat hij de dagvaarding zo heeft begrepen dat hem verweten wordt dat hij illegale kopieen van de film heeft verkocht of verhuurd, passeert de rechtbank dit verweer.

Eisers krijgen een bewijsopdracht.

Lees het vonnis hier. Vonnis in kort geding: IEF 852.

IEF 4967

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 oktober 2007, KG ZA 07-1029, Internationales Lizenzbüro Deutsche Saatgutgesellschaft Mbh tegen Van Den Bos

“4.3. ILDS heeft de stelling dat Bos nog altijd planten te koop aanbiedt onder de  benaming 'SCHNEEBALL' op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Eveneens ontbreekt  iedere aanwijzing dat Bos na december 2004 nog Hydrangea van het ras 'Elbtal' heeft  gekweekt of verhandeld. De gevorderde voorzieningen dienen derhalve te worden  afgewezen.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 oktober 2007, HA ZA 06-2669, Getronics Pinkroccade Nederland B.V. tegen Computer Applications B.V.

“4.1. In deze procedure is komen vast te staan dat CSA geen originele Cisco-GBIC's aan GPR heeft geleverd, maar namaak Cisco-GBIC's (counterfeit). Dat levert wanprestatie op jegens GPR (en mogelijk merkinbreuk jegens Cisco), ter zake van welke wanprestatie CSA aansprakelijk kan worden gehouden voor de dientengevolge door GPR geleden schade.”

Lees het vonnis hier.

Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 oktober 2007, HA ZA 06-88, Dharma Productions Private Ltd. C.S. Singh Kainth c.s.

“2.1. Eisers stellen dat Dharma producent en auteursrechthebbende is van de speelfilm 'Kaal' en dat Sewnarain licentiehouder is van de auteursrechten op de film voor Nederland. Volgens eisers hebben gedaagden dvd's van de film zonder toestemming van eisers verkocht dan wel verhuurd (…).”

Lees het vonnis hier.

IEF 4956

Het maritieme gedeelte

signs2.gifGerechtshof Arnhem, 25 september, LJN: BB6246, Stell GmbH tegen geïntimeerden.

Auteursrecht. Geschil over het gebruik van pictogrammen voor de scheepvaart in een catalogus. De gronden waarop eiser Stell zijn makerschap aannemelijk gemaakt acht, kunnen het hof  niet overtuigen. Of de catalogus wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt doet dan ook niet meer terzake.

De eerste rechter heeft het door Stell gedane beroep op auteursrecht verworpen omdat zij voldoende aannemelijk achtte dat Stell auteursrechtelijk bezien niet de maker is van zijn catalogus, maar hij juist de inhoud van de catalogus van Intersign (een Noorse producent van pictogrammen, met wie Stell eerder heeft samengewerkt) als voorbeeld heeft genomen. In casu stelt het hof echter voorop dat het er, anders dan de eerste rechter tot uitgangspunt nam, niet om gaat of voldoende aannemelijk is dat Stell niet de maker van de catalogus is, maar of voldoende aannemelijk is dat zij dat wél is.

Eiser Stell heeft het standpunt ingenomen dat geïntimeerde sub 1 met haar op internet verschenen catalogus het auteursrecht van Stell op de door deze gevoerde catalogus heeft geschonden, niet door deze catalogus integraal over te nemen (want partijen zijn het erover eens dat de beide catalogi niet identiek zijn), maar door daaraan een aantal oorspronkelijke elementen te ontlenen. Daarbij heeft Stell aangegeven dat hij niet op alle elementen van zijn catalogus auteursrecht pretendeert en met name in het algemeen ook niet op de verschillende in de catalogus voorkomende signs. Die immers volgen in het algemeen uit de standaardisering en normering in de scheepvaart en zijn niet door hemzelf gemaakt. De door geïntimeerde sub 1 ontleende oorspronkelijke elementen van de catalogus van Stell zijn volgens deze vooral door hem gemaakte selecties van die signs en de volgorde waarin hij die heeft weergegeven. Als ontleende elementen noemt Stell o.a. de voorkomende selectie en volgorde van weergave van een aantal signs, het ontwerp van de bij bepaalde signs gebruikte cijfers, bepaalde posters, een bepaald stuk tekst en bepaalde minisymbolen.

Geïntimeerden bestrijden dat Stell als maker van die elementen kan worden aangemerkt en stelt dat zij die elementen met toestemming van Intersign heeft ontleend aan de door deze uitgegeven catalogus 2004 en dat Intersign de maker daarvan is, van wie Stell de bewuste elementen heeft overgenomen. Stell bestrijdt niet dat de omstreden elementen in de Intersign-catalogus ook voorkomen, maar verklaart dat uit het feit dat hij in het verleden met Intersign heeft samengewerkt en dat Intersign in het kader daarvan tot ontlening aan de Stell-catalogus gerechtigd was. De samenwerking is echter inmiddels beëindigd en ook Intersign zou tot deze ontlening niet meer gerechtigd zijn.

De gronden waarop Stell zijn makerschap aannemelijk gemaakt acht, overtuigen het hof echter niet. De schriftelijke verklaringen van medewerkers van Stell impliceren niet dat zij geen gebruik hebben gemaakt van de Intersign-catalogus, maar slechts dat zij geen gebruik hebben gemaakt “van bestanden van Intersign” en Intersign zelf verklaart de signs zelf gemaakt te hebben. Dat geïntimeerden gebruik zouden hebben gemaakt van gefalsificeerd bewijsmateriaal is volgens het hof niet aangetoond en ook overigens ziet het hof geen redenen om uitgesloten te achten dat Intersign, althans een ander dan Stell de maker is van de elementen over welker overname Stell zich beklaagt.

Nu het hof Stell niet als de maker kan aanmerken en gesteld noch gebleken is dat Stell anderszins als auteursrechthebbende op de catalogus kan worden aangemerkt, doet niet meer terzake of de catalogus wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.

Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en komt daarbij tot een proceskostenveroordeling van totaal € 6.328,82 (deze keer exclusief BTW). Daarbij heeft het hof de kosten van de eerste aanleg buiten beschouwing gelaten, omdat de eerste rechter daarover al heeft geoordeeld en geïntimeerden geen incidenteel hoger beroep hebben ingesteld.

Lees het arrest hier.