Alle rechtspraak  

IEF 3444

Noten van Visser

Dirk Visser, noot bij: Arrondissementsrechtbank Amsterdam 15 november 2006, LJN AZ5837 (mr. G.H. Marcus) Banks / Q-Music. Fragmenten van file berichten zijn geen werken van letterkunde of kunst. Voorlezer van dergelijke fragmenten is geen uitvoerend kunstenaar. (Art. 1 en 10 Aw, art. 1 sub a WNR).

“Vanaf dat moment zullen dus ook personen die ‘uitingen van folklore’ uitvoeren als uitvoerende kunstenaar beschermd zijn. Nu zullen uitingen van folklore vermoedelijk vaak ook blijk geven van een eigen persoonlijk karakter en persoonlijk stempel van de (onbekende) maker, maar ook als dat niet zo is zijn de uitvoerenden ervan binnenkort dus toch beschermd.

Files als zodanig zijn in zekere zin inmiddels wellicht te zien als typisch Hollandse ‘folklore’, het voorlezen van fragmenten van file-informatie zal niet gekwalificeerd kunnen worden als het reciteren van ‘uitingen van folklore’.”

Lees de gehele noot hier (gepubliceerd in AMI 2007/1, nr. 2).

Noot bij: Voorzieningenrecter Rechtbank Den Haag 9 oktober 2006, LJN AY9705 (mr. P.F.J. de Heij) Videma / The Royal bar. Openbaar maken van televisie-uitzendingen in een café. (Art. 12 Aw).

“Een wettelijke beperking ten gunste van ‘Café-televisie’ is waarschijnlijk ook niet mogelijk. Ten eerste zou dat vermoedelijk in strijd zijn met de limitatieve opsomming van toegestane beperkingen in art. 5 van de Auteursrecht-richtlijn. Daarnaast zou het vermoedelijk in strijd komen met de ‘drie-stappen-toets’. Door het Dispute Settlement Body van de WTO is immers besloten dat een vrijstelling van auteursrechtelijke aanspraken ten aanzien van radio’s en televisietoestellen in winkels en horeca in de Amerikaanse auteurswet in strijd kwam met die drie-stappen-toets.”

Lees de gehele noot hier (gepubliceerd in AMI 2007/1, nr. 5).

Noot bij: Rb. Rotterdam (sector kanton) 21 november 2006, LJN AZ3514, NFM/Uitgeverij 010. Citeren van foto’s van gebouwen in een proefschrift over een architect. (Art. 15a Aw).

“Dit vonnis lijkt mij volledig juist. Het afbeelden van foto’s van gebouwen van een architect in een proefschrift over die architect, waarin (dicht in de buurt van de bladzijden met de foto’s) de betreffende gebouwen zeer uitvoerig worden beschreven, lijkt mij een schoolvoorbeeld van toelaatbaar citeren. “

Lees de gehele noot hier (gepubliceerd in AMI 2007/1, nr. 6).

IEF 3442

Incasseren

Hoge Raad, 2 februari 2007, C05/302HR, LJN: AZ4564. Juresta Nederland B.V. tegen Verweerder c.s.

Auteursrechtgeschil eindigt in zaak over beroepsaansprakelijkheid advocaat (informatieplicht). IE-rechtelijk verder niet van belang.

Incassobedrijf Advex gebruikte voor het afsluiten van incasso-overeenkomsten een tekst die een kopie was van de tekst die concurrent (en eiser in deze zaak) Juresta voor die overeenkomsten gebruikte. De Rechtbank te Amsterdam heeft bij vonnis van 7 januari 1998 op vordering van Juresta Advex veroordeeld om aan Juresta een schadevergoeding te betalen en  heeft Advex, op straffe van een dwangsom, verboden om de incasso-overeenkomsten van Juresta (geheel of na gedeeltelijke bewerking) te verveelvoudigen of openbaar te maken.

Bij arrest van het Hof Amsterdam van 20 mei 1999 is het vonnis vernietigd, met toekenning van een schadevergoeding van f 12.500 wegens het gebruik van de gekopieerde tekst (over de periode tot januari 1996), met afwijzing van hetgeen Juresta overigens had gevorderd. Naar het oordeel van dat Hof diende het door Juresta gevorderde verbod op het gebruik van de nieuwe versie van de incasso-overeenkomst te worden afgewezen omdat die overeenkomst en de door Juresta gebruikte overeenkomsten als geheel beschouwd te weinig overeenstemming vertonen om nog een inbreuk op het auteursrecht van Juresta aan te kunnen nemen.

Advex heeft vervolgens Juresta in rechte aangesproken tot vergoeding van de schade die zij leed als gevolg van de executie van genoemd vonnis van de rechtbank uit 1998.

Eén van de verweerder in het onderhavige geschil heeft toentertijd juridische bijstand verleend aan Juresta. Juresta vordert nu van verweerder c.s. vergoeding van schade die zij lijdt doordat zij op haar beurt veroordeeld wordt tot vergoeding van de schade die Advex lijdt ten gevolge van de executie van het hiervoor genoemde vonnis van de rechtbank te Amsterdam. Zij heeft gesteld dat verweerder c.s. jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld door haar niet wijzen op het risico dat schuilt in het executeren van een niet-onherroepelijk vonnis, waarvan hoger beroep wordt ingesteld.

De vordering wordt afgewezen. Causaal verband tussen fout en schade ontbreekt.

Lees het arrest hier.

IEF 3441

Referendum quide

Court The Hague, KG ZA 05-479, 27 April 2005, The Stichting Instituut voor Publiek en Politiek versus the Stichting Vrijplaats Koppenhinksteeg.

Referendum guide: Protection of a website as if it were a format.
"Claimant furthermore argues that the advice instruments developed by claimant, under the names “stemwijzer” (vote guide) and “referendumwijzer” (referendum guide), enjoy copyright protection, similar to the copyright protection awarded to developed book plots and TV-formats. It is correct that whereas a worthy idea, style or method cannot enjoy copyright protection, the concrete and detailed development of a concept thereof with its own unique structure and composition of elements can in fact enjoy copyright protection. According to the interlocutory judgement the so-called vote guide and referendum guide can be considered to be copyright protected works in that sense." Read the judgement here.

IEF 3437

Litigieuze spijkerbroek (3)

Hoge Raad , 8 september 2006, C05/071HR, LJN: AV3384. Benetton Group Spa. tegen G-Star International B.V.

Samenvatting Rechtspraak.nl: “Geschil  tussen Nederlandse (G-Star) en Italiaanse textielhandelsonderneming (Benetton) over de auteursrechtelijke en merkenrechtelijke bescherming van een met kenmerken van werk- en motorsportkleding alsmede met kniestukken vormgegeven spijkerbroek van G-Star (Elwood), verkoop Benetton-broek op Nederlandse markt via franchisenemers; internationale rechtsmacht Nederlandse rechter (art. 37 BMW); belang bij inbreukverbod; rechtsgeldigheid vormmerken, onderscheidend vermogen, beoordelingsmoment; teken bestaande uit vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, uitsluitingsgrond art. 1 lid 2 BMW/art. 3 lid 1 onder e Merkenrichtlijn, maatstaf; invloed van de wervingskracht die samenhangt met bekendheid van vorm als merk, prejudiciële vragen aan het HvJEG; samenloop tussen merk- en auteursrechtelijke bescherming, belangvereiste; verwatering auteursrecht; schadevergoeding, buitengerechtelijke incassokosten, kosten gemoeid met verweer tegen vordering (art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW).”

Lees het arrest hier.

IEF 3434

Geen creatieve keuzes

ETapes.gifGerechtshof Amsterdam, 8 februari 2007, LJN: AZ8071. Erven Endstra tegen Uitgeverij Nieuw Amsterdam B.V., Bart Middelburg & Paul Vugts

Hoger beroep Endstra Tapes. Geen auteursrecht op de zgn. achterbankgesprekken van Willem Endstra met de CIE, publicatie proces-verbaal in het boek "De Endstra-tapes" is geen schending van een auteursrecht van de erfgenamen, noch overigens onrechtmatig jegens hen. Bijna de eerste volledige proceskostenveroordeling in hoger beroep.  

“Het hof volgt de zonen Endstra hierin niet en sluit zich aan bij het oordeel van de voorzieningenrechter. Het moge zo zijn dat aan de achterbankgesprekken, waarin Endstra de door hem op vragen van de rechercheurs verschafte informatie op zijn manier heeft verwoord, een daarmee samenhangend eigen karakter en een persoonlijk stempel niet kan worden ontzegd, dit betekent nog niet dat er een auteursrechtelijk werk is ontstaan. Het vereiste van een persoonlijk stempel drukt immers ook uit, dat het werk het resultaat moet zijn van menselijk scheppen. Het hof onderschrijft de door Nieuw Amsterdam c.s. in het geding gebrachte opinie van prof. mr. J.H. Spoor, waar deze stelt: "Uit het feit dat een werk een eigen karakter moet hebben om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen mag niet omgekeerd worden afgeleid dat, als iets maar een eigen karakter heeft, er dan ook sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk."

"Het is dan ook evenzeer terecht dat de voorzieningenrechter, wiens oordeel het hof overneemt, van belang heeft geacht dat niet blijkt dat door Endstra creatieve keuzes zijn gemaakt voor de vorm van de achterbankgesprekken en evenmin dat hij bewust een geestelijke creatie wilde scheppen. De als transcript weergegeven gesprekken vertonen veeleer het beeld van een spontaan uit de mond gerolde zakelijke informatieoverdracht door Endstra in antwoord op aan hem gestelde vragen. Hoewel Endstra ook wel zal hebben nagedacht over wat hij wel en niet tegenover de rechercheurs wilde loslaten en daarbij selectief te werk zal zijn gegaan, komt bepaald niet tot uiting dat hij er bewust voor heeft gekozen zijn verhaal in deze vormgeving te gieten. De voorzieningenrechter is dan ook terecht en volgens de juiste maatstaf tot het oordeel gekomen, dat op de achterbankgesprekken geen auteursrecht rust en dat met de uitwerking van de gesprekken in het PV en de publicatie hiervan in het litigueuze boek geen auteursrecht van (de erfgenamen van) Endstra is geschonden.”(4.7)

“Afweging van de wederzijdse belangen leidt niet tot een andere beoordeling. Het hof deelt het oordeel van de voorzieningenrechter dat in de omstandigheden van het geval het belang van Nieuw Amsterdam c.s. bij de publicatie van het boek zwaarder weegt dan het door de (niet in het boek genoemde) zonen Endstra ingeroepen belang van bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. Enerzijds heeft ook hier te gelden dat causaal verband met het gevreesde risico van represailles niet valt aan te nemen. Anderzijds wordt in aanmerking genomen dat de "Endstra-tapes" een zaak betreffen die in het centrum van de publieke belangstelling staat. Dat met de uitgave van het boek wellicht commercieel gewin wordt behaald maakt het voorgaande niet anders. Uitgeverijen en journalisten dienen nu eenmaal inkomsten te verwerven om hun werk te doen. Van een misplaatst beroep op art. 10 EVRM is hier geen sprake.”(4.11)

"In de memorie van antwoord hebben Nieuw Amsterdam c.s. geconcludeerd tot veroordeling van de zonen Endstra in de kosten van het geding, "de advocatenkosten van ge?ntimeerden daaronder begrepen". Eerst aan het eind van het pleidooi heeft de raadsman te kennen gegeven dat aanspraak wordt gemaakt op toeschatting van proceskosten op de voet van art. 14 van de Handhavingsrichtlijn (Richtlijn 2004/48/EG) welke op 29 april 2006 in de Nederlandse wetgeving ge?mplementeerd had moeten zijn. Hij heeft daarbij een specificatie van advocatenkosten overgelegd tot een totaal van E 29.957,65. Het is in strijd met een goede procesorde om de aldus verlangde kostenveroordeling, die niet althans onvoldoende duidelijk valt af te leiden uit de bewoordingen van de memorie van antwoord, in een zo laat stadium expliciet te verwoorden en pas dan een begroting te overhandigen aan de wederpartij, waardoor deze zich daartegen ongenoegzaam heeft kunnen verweren. Het hof zal bij de veroordeling in de proceskosten deze daarom op de gebruikelijke wijze op de voet van art. 237 Rv toeschatten.” (4.13)

Lees het arrest hier. Lees het eerdere vonnis van de rechtbank hier.

IEF 3423

De anatomie van de inzittende

stk.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 7 februari 2007, HA ZA 04-3563. Stokke A.S. & Stokke Nederland B.V. & Peter Opsvik tegen Fikszo B.V. &  H3 Products B.V.
 
Auteursrecht. Tripp Trapp-zaak. Techniek (aan de hand van het, niet voor Nederland verleende, octrooi) en, de Scandinavische, stijl bepalen in belangrijke mate het uiterlijk van de bekende Tripp Trapp kinderstoel. Vermeende inbreukmakende kinderstoelen maken niet allemaal inbreuk (afbeeldingen in het vonnis).
 
Wat partijen verdeeld houdt is naar de kern genomen de beschermingsomvang van het aan de Tripp Trapp verbonden auteursrecht. Stokke stelt in dit verband dat de beschermingsomvang voor de Tripp Trapp groot moet worden geacht wegens het baanbrekende karakter van deze kinderstoel.

De rechtbank is het daar niet helemaal mee eens. “Al met al kan het ontwerp van de Tripp Trapp niet worden ontzegd dat het baanbrekend is. De baanbrekendheid is in hoofdzaak gelegen in de techniek voor een bepaalde verstelbare kinderstoel. In auteursrechtelijke zin is het ontwerp niet baanbrekend. De auteursrechtelijke bescherming die het ontwerp toekomt, betreft vooral datgene waardoor het ontwerp zich onderscheidt van andere stoelen die zijn gebaseerd op dezelfde techniek en stijl. Van de keuzes die bij het ontwerp in dat opzicht zijn gemaakt, geeft in het bijzonder de hierboven beschreven L-vorm het ontwerp zijn oorspronkelijke karakter.” (4.19)

Fikszo B.V leverde eerder een meegroeikinderstoel met de aanduiding Bambino aan Gamma, die door de de rechtbank Den Haag in 2004 in kort geding als inbreukmakend is bestempeld. Stokke vordert nu  een verklaring voor recht dat de Bambiono inbreuk maakt. In reconventie vordert Fikszo een verklaring voor recht dat de meegroeistoelen Amber, Tamara, Thomas en Yasmine, die zij op de Nederlandse markt wil brengen, geen inbreuk maken.

De rechtbank concludeert uiteindelijk dat de Tripp Trapp in zijn basis een door de maker bepaald model volgens een zekere techniek, uitgevoerd in een zekere stijl is.

“Technische elementen van de Tripp Trapp zijn te kennen uit de octrooiaanvragen. Naast bovengenoemde technische kenmerken zijn er ook de technische eisen van functionaliteit en bruikbaarheid die de vormgeving mede bepalen. Zo zal bijvoorbeeld de sterkte een zekere dikte van het materiaal voorschrijven. Hierbij aansluitend zijn er ook veiligheidseisen.” (4.6)

“De stijl van de Tripp Trapp wordt wel omschreven als de Scandinavische sobere stijl. Deze wordt gekenmerkt door beperkte toevoegingen aan de basisvorm. Hierbij wordt gebruik gemaakt – in de door Stokke bij pleidooi gebruikte bewoordingen - van strakke lijnen, zonder tierelantijnen en veel hout. Een uitvoering in blank afgewerkt beuken zonder bijzondere profileringen en met waar nodig metalen onderdelen in een sobere uitvoering, past naar oordeel van de rechtbank in de traditie van de Scandinavische sobere stijl.” (4.9)

“Zijn (de ontwerper – IEF)speelruimte was dan ook beperkt. De keuze voor blank afgewerkt beukenhout was geen werkelijke keuze. Als houtsoort die goede mechanische eigenschappen paart aan een lage prijs was beuken de aangewezen houtsoort. De blanke afwerking lag besloten in de keuze voor de stijl.” (4.11)

“Dat de stijlen worden gemaakt van vlakke delen (planken in plaats van bijvoorbeeld stokken) volgde uit de toe te passen techniek (…) De stijlen dienen ook een helling achterwaarts te vertonen omdat de anatomie van de inzittende dat voorschrijft. (4.12).

“Ten pleidooie heeft Stokke diverse wegen gesuggereerd waarlangs derden door geheel andere keuzen voor de stijlen tot een geheel ander uiterlijk zouden kunnen komen. Stokke ziet met deze voorbeelden evenwel over het hoofd dat zij aldus derden feitelijk de mogelijkheid ontzegt de techniek van de Tripp Trapp te gebruiken. Daarmee wordt voorbij gegaan aan het gegeven dat de techniek van de Tripp Trapp vrij is en dat degene die deze techniek wil gebruiken niet kan worden verplicht deze met een andere techniek te combineren.” (4.13)

“De belangrijkste vrijheid die de ontwerper evenwel heeft, is de keuze voor de ondersteuning van het zijdeel naar de grond. (…) Tezamen met de opgaande stijl ontstaat aldus een staander die het beeld vertoond van een cursieve hoofdletter L. Het is hierdoor dat het karakteristieke beeld van de Tripp Trapp ontstaat (…) De Tripp Trapp is naar het oordeel van de rechtbank dan ook zeker meer dan “enkel datgene wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een technisch effect”.”(4.16)

“Al met al kan het ontwerp van de Tripp Trapp niet worden ontzegd dat het baanbrekend is. De baanbrekendheid is in hoofdzaak gelegen in de techniek voor een bepaalde verstelbare kinderstoel. In auteursrechtelijke zin is het ontwerp niet baanbrekend. De auteursrechtelijke bescherming die het ontwerp toekomt, betreft vooral datgene waardoor het ontwerp zich onderscheidt van andere stoelen die zijn gebaseerd op dezelfde techniek en stijl. Van de keuzes die bij het ontwerp in dat opzicht zijn gemaakt, geeft in het bijzonder de hierboven beschreven L-vorm het ontwerp zijn oorspronkelijke karakter.”(4.19)

Bij de beoordeling of er sprake in van inbreuk komt de rechtbank in conventie  tot de volgende conclusie: “Bij de Bambino (…)  hebben de staanders derhalve de vorm van een cursieve hoofdletter A. Deze A-vorm wijkt naar het oordeel van de rechtbank wezenlijk af van de L-vorm van de Tripp Trapp omdat de zwevende indruk door het meerdere materiaal gebruik en de gesloten driehoeksvorm geheel verloren gaat. Het verschil is zo groot dat reeds hierom de rechtbank van oordeel is dat de Bambino niet inbreukmakend is op de Tripp Trapp.” (4.20)

In reconventie concludeert de rechtbank dat de stoelen Amber,  Yasmine en Thomas geen inbreuk maken, maar Ramara wel. Bij Amber en   Yasmine ontbreken “de L-vorm en de zwevende indruk”. Bij de stoelen Tamara en Thomas is wel een L-vorm te herkennen en zij maken ook een zwevende indruk. Deze kenmerken zijn het sterkst aanwezig bij de Tamara. Deze stoel wekt zonder meer een zwevende indruk zoals de Tripp Trapp. Bij de stoel Thomas bestaan de stijlen echter niet meer uit een enkele “plank” maar uit twee smalle latten die evenwijdig maar op afstand van elkaar schuins omhoog gaan.

Lees het vonnis hier.

IEF 3367

Alarmsystemen

scrtas.gifRechtbank Dordrecht ,18 januari 2007, LJN: AZ7053. Beheer B.V., Savebound Beheer B.V. en Securisys B.V. tegen gedaagden sub 1 en 2, Armon Trading Holland B.V. en Family Alert B.V.

Vonnis over auteursrecht op een logo en folder en onrechtmatige concurrentie. Partijen zijn in geschil omtrent een concept om gratis alarmsystemen te verstrekken bij het afsluiten van een abonnement op de meldkamer van een beveiligingsonderneming. De rechtbank wijst alle vorderingen af.

Voor zover er al sprake is van auteursrecht op het logo, is er onvoldoende gelijkenis tussen de logo's om te kunnen concluderen dat er sprake is van inbreuk. Hierbij dient het hele logo in ogenschouw te worden genomen, en niet slechts een onderdeel, zoals bijvoorbeeld de door eiseressen bedoelde afbeelding van twee volwassenen en twee kinderen - al dan niet met hond. Ook de vorderingen met betrekking tot auteursrecht op een folder worden afgewezen daar geen sprake is van gelijkenis.

Indien al sprake zou zijn van onrechtmatig handelen, volgt evenwel niet zonder meer dat de vorderingen  toewijsbaar zijn. Voor toewijzing van deze vorderingen is immers noodzakelijk dat er (thans) activiteiten worden verricht die, in het licht van de mogelijke onrechtmatigheid, verboden moeten worden. Omdat niet gebleken is dat gedaagde sub 2 op enig moment ten opzichte van Securisys zelfstandig concurrerende werkzaamheden heeft verricht, en omdat onvoldoende aannemelijk dat gedaagde sub 1 op dit moment concurrerende werkzaamheden jegens Securisys verricht, worden de vorderingen afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 3336

Parodiërend golfpak

golfpak.gifRechtbank 's-Hertogenbosch, 23 januari 2007, KG ZA 07-16. Wilbers Karnaval B.V. tegen WG Europe B.V. (met dank aan Maaike Grondman, Banning).

Auteursrecht. Carnavalspak is concrete uiting van het algemene, niet beschermde, idee om een carnavalesk golfpak te maken.

Wilbers houdt zich bezig met – kort gezegd – de inkoop, verkoop en productie van carnavalskleding. WG Europe is haar directe concurrent. Tot het assortiment van Wilbers behoort een carnavalspak genaamd “golfer”. Ook WG Europe heeft een golfpak in haar assortiment. Wilbers heeft WG Europe gesommeerd de handel in haar golfpak te staken. Aan deze sommatie heeft WG Europe geen gehoor gegeven.

In het kort geding vordert Wilbers (onder meer) dat WG Europe B.V. zich onthoudt van iedere inbreuk op het auteursrecht van Wilbers dan wel van het op de markt brengen van slaafse nabootsingen.

Allereerst stelt de Voorzieningenrechter de vraag aan de orde of het golfpak van Wilbers (linker beeldcitaat) is aan te merken als een werk dat auteursrechtelijke bescherming geniet. WG Europe ontkent dat heeft gewezen op gelijksoortige pakken die volgens haar reeds voordat het golfpak van Wilbers is ontworpen, op de Amerikaanse markt bekend waren. Dit verweer kan volgens de Voorzieningenrechter niet slagen. Daarbij stelt de rechter voorop dat het enkel ontwikkelen of inzetten van een “idee” (in casu: het maken van parodiërend golfpak) of van een nieuwe mode of stijl inderdaad geen bescherming krachtens het auteursrecht toekomt (vgl. HR 29 december 1995, NJ 1996/546). Slechts wanneer een stijl of idee in een concrete uiting is uitgewerkt, geniet die betreffende uiting mogelijk bescherming als werk.

Het golfpak van Wilbers betreft naar het voorlopig oordeel van de rechter echter een concrete uiting in voormelde zin van het algemene – niet beschermde – idee om een carnavalesk golfpak te maken. Verder bezit het golfpak van Wilbers – gezien ook de voorbeelden van Amerikaanse golfpakken – een eigen, oorspronkelijk karakter en het persoonlijk stempel van de maker. De Voorzieningenrechter merkt het golfpak van Wilbers dan ook aan als werk in de zin van de Auteurswet.

Naar het voorlopige oordeel van de rechter maakt WG Europe met haar golfpak inbreuk op dat auteursrecht van Wilbers. Het golfpak van WG Europe is vrijwel identiek aan het pak van Wilbers. Slechts bij nauwkeurige observatie zijn op een beperkt aantal onderdelen van het pak marginale verschillen te vinden, terwijl binnen het idee van een carnavalesk golfpak vele concrete uitvoeringen denkbaar en mogelijk zijn.

De vordering van Wilbers tot schadevergoeding betreft de betaling van geldsommen. Een dergelijke vordering komt in kort geding slechts voor toewijzing in aanmerking als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn. De rechter oordeelt dat zulks niet het geval is. Ten aanzien van de schade, die door Wilbers geleden is ten gevolge van het feit dat zij de onderhavige procedure heeft moeten aanspannen ligt dat volgens de rechter anders. Echter, de door Wilbers ingediende schadestaat is volgens de rechter aan de hoge kant. De kosten aan de zijde van Wilbers worden begroot op EUR 2.132,87.

Lees het vonnis hier. Grotere afbeeldingen hier.

IEF 3335

Dameslaarzen

lrs.gifRechtbank Den Haag van 23 januari 2007, KG ZA 06-1461. Calzature Lamica Di Marco Lami & C.SNC en Boekhorn B.V. tegen SPM Shoetrade B.V.

Gestelde auteursrecht- en (ongeregistreerde) gemeenschapsmodelrechtinbreuk met betrekking tot dameslaarzen (afbeeldingen in het vonnis). Er kan echter niet worden vastgesteld welke laars als eerste is ontworpen of geopenbaard.

Lamica brengt een dameslaars op de markt genaamd WEZIA die wordt gekenmerkt door onder meer een spitse, puntige leest, donder “soft” leer, een rijgveter in de hiel, een zijrits en een bewerkte neus. SPM verkoopt een vergelijkbare laars. Boekhorst B.V. is een agent van SPM. Lamica spreekt SPM en haar agent onder meer aan op grond van auteursrecht- en (ongeregistreerde) gemeenschapsmodelrechtinbreuk alsmede op grond van onrechtmatig handelen in de vorm van slaafse nabootsing.

Ten aanzien van de agent Boekhorst B.V. oordeelt de rechter dat Lamica niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. Boekhorst B.V. had immers betoogd dat zij niet als maker van de laars kan worden beschouwd, wat niet door Lamica is betwist.

De Rechtbank stelt dat voor het slagen van de vorderingen jegens SPM een noodzakelijke voorwaarde is dat van ontlening sprake is door SPM van het ontwerp van Lamica.

Lamica slaagt er echter niet in om te bewijzen dat de WEZIA laars eerder dan februari 2006 op de markt is gebracht. Wel brengt Lamica nog andere ontwerpen laarzen met vergelijkbare kenmerken in het geding, die mogelijk eerder op de markt zouden zijn gebracht. De rechtbank acht ook dit niet bewezen. Dit staat echter nog los van het feit dat enkel overnemen van stijlkenmerken als ingevolge een bepaald modebeeld zonder bijeenkomende omstandigheden niet met enig IE-recht beschermbaar is en evenmin onrechtmatig.

Op haar beurt stelt SPM dat zij haar ontwerp in het najaar 2005 heeft ontworpen. Maar SPM slaagt er evenmin in te bewijzen dat haar ontwerp voor februari 2006 openbaar gemaakt zou zijn.

Niet kan worden vastgesteld welke laars als eerste is ontworpen of geopenbaard. De “omkering”-rechtspraak – zie o.a. HR NJ 1993/164 (Barbie) en HR NJ 2003/17 (Una Voce Particulare – gaat dan ook niet op. Verder is het in dit kort geding niet aannemelijk geworden dat sprake is van ontlening, wat de mogelijkheid openlaat dat de laarzen onafhankelijk van elkaar zijn ontworpen. In het midden kan blijven of de WEZIA laars een auteursrechtelijk beschermd werk is of voor ongeregistreerde gemeenschapsmodelbescherming in aanmerking komt. Ook de vordering op grond van slaafse nabootsing wordt afgewezen.

Lees het vonnis hier.

IEF 3334

Een vermoeden van ontlening

jag.gifRechtbank Rotterdam, 20 december 2006, HA ZA 04-423. Eiser tegen Unifruit B.V.

Auteursrecht op logo. Artikel 8 Auteurswet. Bewijsopdracht met betrekking tot openbaar maken van een werk door een rechtspersoon. Onderscheidend vermogen beeldmerk. Gevaar voor associatie. Bekendheid in één lidstaat van de Benelux volstaat.

Deze zaak spitst zich toe op de vraag naar het onderscheidend vermogen van het ‘Jaguar’-beeldmerk van eiser (afbeelding). De rechter geeft een goed inzicht in de manier waarop zij haar oordeel over een vermeende inbreuk op een auteursrecht opbouwt.

Alvorens in te gaan op het onderscheidend vermogen van het logo van eiser, stelt zij zich de vraag of er sprake is van een werk in de zin van art. 1 jo. art. 10 lid 1 Auteurswet (Aw). Zij oordeelt dat dit het geval is nu het logo een voldoende eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt.

Verder oordeelt de rechtbank dat het ‘Poema’-logo van verweerder (helaas geen afbeelding in vonnis) en eiser dusdanig overeenstemmen dat een vermoeden van ontlening gerechtvaardigd is. Verweerder is er niet in geslaagd om dit vermoeden te weerleggen.

Dan art. 8 Aw. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen rechten kan doen gelden ter zake van de gestelde inbreuk nu zij niet de maker van het werk is. De rechtbank geeft eiser de gelegenheid te bewijzen dat zij rechthebbende is op grond van art. 8 Aw. en verwijst de zaak daartoe naar de rol. Slechts indien zij hierin slaagt kan zij rechten doen gelden ten aanzien van het litigieuze logo.

Vervolgens gaat de rechter in op de merkenrechtelijke aspecten van deze zaak. De rechtbank stelt vast dat het beeldmerk Jaguar, eye for quality, als een bekend beeldmerk kan worden aangemerkt. Zij baseert dit onder meer op de door eiser overgelegde merkbekendheidsonderzoek.

Deze rechtbank stelt dat de bekendheid in één lidstaat van de Benelux volstaat. Ter onderbouwing van haar oordeel dat er sprake is van inbreuk op het Jaguar beeldmerk haakt de rechtbank aan bij haar eerdere overwegingen ten aanzien van de ontlening in de zin van de Auteurswet.

"In het oordeel van de rechtbank betreffende de vraag of in het onderhavige geval sprake is van inbreuk op de op het beeldmark rustende auteursrechten, ligt reeds besloten dat gevaar voor associatie in merkenrechtelijke zin aanwezig moet worden geacht."

In zoverre vallen de respectievelijk de inbreukvraag op grond van Auteurwet en het Merkenrecht samen. Nu de rechter heeft geoordeeld dat de deelvorderingen voor zover gebaseerd op het merkenrecht in beginsel voor toewijzing vatbaar zijn, zal de vordering gebaseerd op de Auteurswet naar aller waarschijnlijkheid worden toegewezen, wanneer eiser slaagt in haar bewijsopdracht. Wordt vervolgd.

Lees het vonnis hier.