Alle rechtspraak  

IEF 3636

Een lichte associatie met het woord Gras

metbeeld.JPGRechtbank Arnhem, 12 maart 2007, KG ZA 07-71. Metaforum B.V., Metafoor Ruimtelijke Ontwikkeling en Vastgoed B.V., Metafoor Software B.V tegen Buro Beeld B.V. & Vastenhout (met dank aan Michiel Rijsdijk, Van der Steenhoven).

Over beelden en metaforen. Gesteld auteursrecht op rekenprogramma en foldermateriaal, gestelde verwarring tussen de merken GRAS en FRIS. Stellig geen merkinbreuk, maar voor het overige is de voorzieningenrechter samenvattend van oordeel dat hij zich niet het voor een verantwoorde beslissing vereiste inzicht heeft kunnen verschaffen over de vraag of er sprake is van inbreuk op auteursrecht of slaafse nabootsing. En dat er dus ook nog geen ruimte is voor een volledige proceskostenveroordeling. 

Metafoor, een consultant op het gebied van ruimtelijke ordening, maakt voor de grondexploitatieberekening gebruik van (onder meer) het rekensysteem met de naam GRAS, afkorting van Grondgebruikanalyse systeem.  De naam `GRAS GrondgebruikAnalyseSysteem' is in 2004 als Benelux-woordmerk ingeschreven.

Buro Beeld richt zich ook op advisering aan de overheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Bij Buro Beeld werken een aantal ex-medewerkers van Metafoor, waaronder ook gedaagde Vastenhout. Buro Beeld maakt voor de grondexploitatieberekening gebruik van het systeem genaamd FRIS, afkorting van Financieel Ruimtelijk Informatie Systeem.

Metafoor stelt dat FRIS een ongeautoriseerde verveelvoudiging is van het auteursrechtelijk beschermde computerprogramma GRAS van Metafoor. De uitdraai van een berekening met FRIS stemt visueel geheel overeen met een uitdraai van een berekening met GRAS. Ook de tekst op de website van Buro Beeld zou een  verveelvoudiging van het promotiemateriaal van Metafoor zijn. Metafoor stelt ook dat het merk FRIS visueel, auditief en begripsmatig overeenstemt met het merk GRAS.

Auteursrecht

De voorzieningrechter kan, zo te lezen wellicht een beetje met het oog op het Technip-criterium, nog niet met zekerheid te zeggen of er sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk. “ Duidelijk is dat voor GRAS gebruik wordt gemaakt van reeds bestaande computerprogramma's, zoals Microsoft Excel en Acces, zodat geen van beide partijen een beroep op oorspronkelijkheid kan doen, voor zover de opbouw, volgorde en / of lay-out van GRAS en FRIS zijn bepaald door deze bestaande programma's. De voorzieningenrechter sluit echter niet uit dat zowel (het oudere-IEF) RM 97 en RM 2000 als GRAS als een zodanig oorspronkelijke samenvoeging, selectie of bewerking van diverse functionaliteiten kunnen worden gezien dat daarin de persoonlijke, subjectieve visie oftewel het `persoonlijke stempel' van Schreurs en Vastenhout (en in GRAS wellicht ook van Romkes) tot uitdrukking wordt gebracht. Ook sluit de voorzieningenrechter niet uit dat aan GRAS ten opzichte van RM 97 en RM 2000 nieuwe elementen zijn toegevoegd op zodanige wijze dat GRAS moet worden gezien als een nieuw, oorspronkelijk werk en als een zelfstandig werk in de zin van artikel 10, tweede lid, Aw. In dit kort geding is dit echter op basis van de stellingen en de toelichtingen van partijen en de in het geding gebrachte stukken nog niet met voldoende zekerheid vast te stellen om, al is het maar voorlopig, een uitsluitend recht aan te nemen en een verbod tot gebruik van een soortgelijk rekenmodel of programma te rechtvaardigen. Daarvoor is nader feitenonderzoek nodig, waarbij getuigen moeten worden gehoord, en waarvoor mogelijk een deskundigenbericht nodig is.”

Werkgeversauteursrecht

Ook over een mogelijk artikel 7 Aw werkgeversauteursrecht is volgens de voorzieningenrechter nog niets met zekerheid te zeggen. “De voorzieningenrechter stelt vast dat Schreurs en Vastenhout eventuele auteursrechten op GRAS of eerdere rekenmodellen niet bij akte  overeenkomstig artikel 2 Aw aan Metafoor hebben overgedragen en daarover ook geen  afspraken hebben gemaakt met Metafoor. (…)De door Metafoor  overgelegde arbeidsovereenkomsten met Schreurs en Vastenhout bieden onvoldoende  aanknopingspunten voor het oordeel dat het (door)ontwikkelen van het systeem GRAS tot  de taak van Schreurs en Vastenhout behoorde en dat Metafoor zeggenschap had over de  vorm waarin het systeem tot stand zou komen.” Ook de feitelijke situatie (betaalde overuren etc. is onvoldoende helder.

Auteursrechten op promotiemateriaal.

Partijen zijn het erover eens dat het folder- / promotiemateriaal een auteursrechtelijk beschermd werk in de zin van artikel 10 Aw is, en dat de tekst over het systeem FRIS daarmee  grotendeels overeenstemt of zelfs identiek is. Wel betwisten Buro Beeld c.s. dat de  auteursrechten daarop aan Metafoor toekomen. Vastenhout zou de tekst hebben bedacht en geschreven, zonder daartoe de opdracht van Metafoor te hebben gekregen. Ook hier is de  voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende duidelijk is geworden of het schrijven van het foldermateriaal in dienst van Metafoor tot de taak van Vastenhout behoorde, zodat de voorzieningenrechter ook op dit punt zonder nader onderzoek geen oordeel kan geven.  

Merkinbreuk

Op het punt van merkinbreuk is de voorzieningenrechter wel stellig: “Het op dit punt op zichzelf correcte  betoog van Metafoor, namelijk dat de aanwezige verschillen tussen merk en teken worden  gecompenseerd door de grote mate van overeenstemming tussen de beide rekensystemen,  waardoor toch verwarring kan ontstaan bij de gebruikers, gaat naar voorlopig oordeel van de  voorzieningenrechter in dit geval niet op. Voor het risico op verwarring zijn de visuele,  auditieve en begripsmatige verschillen tussen enerzijds het woordmerk GRAS en anderzijds  het teken FRIS te groot. De visueel en auditief overeenstemmende tweede letter R en vierde  letter S en het gebruik van hoofdletters vormen daarvoor onvoldoende grondslag. Mogelijk  roept het woord FRIS een lichte associatie op met het woord GRAS, maar naar voorlopig oordeel in dit geval onvoldoende om te kunnen spreken van verwarring en dus merkinbreuk.  in de zin van artikel 2.20 lid 1, sub b van het Benelux Verdrag Intellectuele Eigendom  (BVIE). Daarbij speelt een rol dat GRAS en FRIS afkortingen zijn van Grondgebruik  Analyse Systeem respectievelijk Financieel Ruimtelijk Informatie Systeem, hetgeen  duidelijk in het promotiemateriaal en op de website wordt vermeld en hetgeen het risico op  verwarring verkleint.”

Slaafse nabootsing.

“Met betrekking tot  dit beroep is de voorzieningenrechter van oordeel dat Metafoor onvoldoende heeft  onderbouwd dat Buro Beeld c.s. evengoed een andere weg hadden kunnen inslaan zonder  afbreuk te doen aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van het rekensysteem. Het is de  voorzieningenrechter, mede in het licht van de eerder door Schreurs en Vastenhout  ontwikkelde rekenmodellen RM 1997 en RM 2000, onvoldoende duidelijk geworden of het  product wel voldoende onderscheidend is en welke (technische) elementen strikt  noodzakelijk zijn voor de deugdelijkheid en de bruikbaarheid van het systeem en welke  elementen niet.”

Samenvattend is de voorzieningenrechter van oordeel dat hij zich niet het voor een verantwoorde beslissing vereiste inzicht heeft kunnen verschaffen over de vraag of er sprake is van inbreuk op auteursrecht of slaafse nabootsing.  De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af, waarbij ook meespeelt dat er al een bodemprocedure aanhangig over dit en een veel meer omvattend geschil tussen partijen.  

Proceskosten.

“Buro Beeld en Vastenhout hebben gevorderd om bij een afwijzend vonnis  Metafoor te veroordelen in de volledige feitelijke door hen gemaakte proceskosten in de zin van artikel 14 van de Richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele  eigendomsrechten. De voorzieningenrechter stelt vast dat in beginsel ook de eisende partij  die vergeefs een beroep doet op IE-rechten in de volledige proceskosten kan worden  veroordeeld, nu artikel 14 van deze handhavingsrichtlijn spreekt van `de in het ongelijk  gestelde partij'. Hierboven is echter al gebleken dat het gelijk in dit kort geding deels in het midden blijft, omdat de voorzieningenrechter zich in dit kort nog niet het vereiste inzicht  heeft kunnen verschaffen voor een verantwoorde beslissing over de gestelde  auteursrechtinbreuk dan wel de gestelde slaafse nabootsing. In dat Licht, terwijl dit kort  geding in feite een deelproces vormt van een veel omvangrijkere bodemprocedure, verzet de billijkheid zich, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in dit kort geding tegen een  volledige proceskostenveroordeling van Metafoor. Metafoor zal als de deels in het ongelijk gestelde partij op de gebruikelijke wijze door vaststelling van een forfaitair bedrag worden  veroordeeld in de proceskosten van Buro Beeld en Vastenhout.”      

Lees het vonnis hier.

IEF 3606

Met een kleine amateurcamera

ucp.gifRechtbank Amsterdam, 8 november 2006, HA ZA 05-3438: Filmmaakster A. tegen AVRO en B.

Auteursrecht. Geen vermelding maker. Geen vergoeding voor televisie-uitzending, omdat vergoeding niet als voorwaarde was gesteld. Soort apparatuur speelt een rol bij beoordeling. Wel vergoeding voor openbaarmaking internet.

A, documentaire filmmaakster, vordert verklaring voor recht dat de AVRO jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door zonder haar toestemming beeldmateriaal openbaar te maken. Het betreft opnames van A met een kleine amateurcamera van de West Oever, tijdens haar deelname aan een door United Civilians for Peace (UCP) georganiseerd bezoek. A reisde samen met B en heeft aan B de opnames ter beschikking gesteld voor uitzending in Nederland, waarbij is gesproken over een vergoeding. B, die iets eerder naar Nederland vertrok, heeft de opnames vervolgens, aanvankelijk zonder melding te maken van de naam van A en zonder over enige vergoeding te spreken, aan de AVRO aangeboden.

Op 15 juli 2003, ongeveer een half uur voor de uitzending van een gedeelte van de opnames door de AVRO in Netwerk, heeft B voor het eerst bij de AVRO ter sprake gebracht dat A de maker was van opnames en dat zij (wellicht) een financiële vergoeding voor het gebruik op prijs stelde. De AVRO heeft daarop gereageerd met de woorden dat B daar “lekker laat” mee kwam en dat de AVRO nooit van de opnames gebruik zou hebben gemaakt als ze geweten had dat daarvoor een vergoeding zou moeten worden betaald. B heeft vervolgens ingestemd met uitzending, stellende dat het ging om de boodschap van UCP en dat geld geen reden mocht zijn om de zaak af te blazen.

A heeft vervolgens aan de AVRO een factuur gezonden met als omschrijving onder meer: “geleverd: Netwerkuitzending 15 juli 2002 -± 1 ½ minuut DVD video opnames muur Palestina/Israël bij Qalqilia + interview Qalqilia-burgemeester tijdens interview met C”.

De AVRO heeft het beeldmateriaal vervolgens gedurende vijftien maanden zonder naamsvermelding van A openbaar gemaakt via de internetsite www.netwerk.tv.

De AVRO heeft A € 550,-- betaald in verband met het gebruik van het beeldmateriaal, maar A heeft dit bedrag aan AVRO gerestitueerd, omdat er geen overeenstemming was over enige vergoeding.

A vordert nu onder meer betaling van € 9.927,58, een verklaring voor recht dat de AVRO onrechtmatig jegens A heeft gehandeld door als professionele partij die dagelijks omgaat met auteursrechtelijk beschermd werk, het werk van A openbaar te maken zonder zich er rekenschap van te geven wie de maker is van dit werk althans zonder zich ervan te vergewissen of de maker wel toereikende toestemming heeft verleend voor het al dan niet om niet openbaar maken van het werk door AVRO en een verbod.

A heeft volgens de Rechtbank geen concreet bewijs geleverd van haar stelling dat betaling van een vergoeding als voorwaarde is gesteld voor uitzending of dat er gezegd is dat iets van een vergoeding op prijs zou worden gesteld.

B mocht er onder deze omstandigheden op vertrouwen dat de door A gewenste vergoeding ondergeschikt was aan het publicitaire doel van de UCP reis. B was dan ook niet gehouden met AVRO een vergoeding overeen te komen alvorens het beeldmateriaal aan AVRO ter beschikking te stellen voor de Netwerkuitzending. “Daarbij speelt mee dat A niet als filmmaakster deel uitmaakte van de UCP-delegatie en dat het beeldmateriaal niet met professionele apparatuur is vervaardigd.”

Ook het door B ter beschikking stellen van het beeldmateriaal aan AVRO is niet onrechtmatig, omdat B er vanuit heeft mogen gaan dat het publicitaire doel ook voor A zwaarder woog dan het belang van een vergoeding. De AVRO mocht ervan uit gaan dat B gerechtigd was dit materiaal aan te bieden.

Het aanbieden van het materiaal op internet is tussen partijen echter niet besproken. “Uit de omstandigheid dat B geen nadere voorwaarden aan het gebruik door de AVRO heeft gesteld, kan niet worden afgeleid dat de AVRO het beeldmateriaal ook via internet openbaar mocht maken en mocht blijven maken, ook nadat A daar bezwaar tegen had gemaakt. Het enkele feit dat volgens de AVRO tegenwoordig in vrijwel iedere licentie die de publieke omroep sluit ook toestemming wordt gegeven voor openbaarmaking via internet, is onvoldoende voor de conclusie de AVRO erop mocht vertrouwen dat daarvoor ook in dit geval toestemming was gegeven. De AVRO heeft, door het beeldmateriaal zonder toestemming en zonder naamsvermelding openbaar te maken via internet, onrechtmatig jegens A gehandeld.”

Bij de berekening van de schade houdt de Rechtbank onder meer rekening met de kwaliteit van het fragment, de beperkte nieuwswaarde en de hoogte van vergoedingen normaliter betaald door de publieke omroep voor het gebruik van materiaal van derden op televisie en internet.

De verklaring voor recht met betrekking tot openbaarmaking via internet wordt toegewezen. Het verbod wordt afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat de AVRO voornemens is het beeldmateriaal nogmaals via televisie of internet openbaar te maken.

Lees het vonnis hier.

IEF 3593

Een onafhankelijke schepping

puma.gifRechtbank Rotterdam, 6 maart 2007, KG 07-100.Unifruit Rotterdanm B.V. tegen Zwaardfruit B.V. (Met dank aan Kees Berendsen, Croon Davidovich)

Vervolg op het eerder besproken auteurs- en merkenrechtelijke geschil over diverse nieuwe en oude fruitlogo’s met afbeeldingen van (springende) roofkatten.

Dit geschil betreft de opheffing van een door gedaagde Zwaardfruit gelegd beslag op “verpakkingen waarbij het lettertype ‘Poema’ in rood-goud gelaagde letters is vervangen door het woord ‘Puma’in groen-geel gelaagde letters." Dit aangepaste ‘logo’ zou inbreuk maken op de auteurs- en merkenrechten van Zwaardfruit aangezien er sprake zou zijn van ontlening.

Unifruit stelt, succesvol, naast enkele formele bezwaren, dat de beslagen verpakkingen niet beschouwd kunnen worden als inbreukmakende verpakkingen.

De formele gronden zijn voornamelijk gelegen in de onduidelijkheid van het beslagrequest en de daarop gebaseerde beschikking. Het is volgens de voorzieningenrechter i.c. “evident dat geen verlof is verleend voor het beslag op de verpakkingen, nu dat in de tekst van het verlof in het geheel niet genoemd wordt en in zoverre ook geen sprake is van verhaalsbeslag. Ook voor wat betreft de beide andere beslagen mist het hof echter de nodige helderheid.” Een en ander kan niet worden aangemerkt als een ‘kennelijke vergissing’ die zich leent voor aanvulling of wijziging als bedoeld in artikel 31 Rv.

De beslagen zijn derhalve alleen formeel al onrechtmatig gelegd, maar ook ten aanzien van de materiele kant van de zaak oordeelt de voorzieningenrechter: “de totaalindruk verschilt zozeer van het nieuwe jaguar logo dat inbreuk niet aannemelijk is en dat afbreuk van het onderscheidend vermogen van van het jaguar-logo niet in de rede ligt. (…) Niet kan worden gezegd dat het logo cvan Unifruit een duidelijk overeenstemmende indruk geven waardoor bij het publiek gevaar bestaat voor associatie met het merk van Zwaardfruit.”

Met betrekking tot het auteursrecht: “Op basis van bovenvermelde totaalindruk is op het moment voldoende aannemelijk dar het Puma logo een onafhankelijke schepping is en dus geen nabootsing. ”

Zwaardfruit wordt veroordeeld in de (richtlijnconforme) proceskosten, gematigd tot een bedrag van zo’n 7000 euro aan advocaat- en vertaalkosten.

Lees het vonnis hier. Eerder bericht en eerder vonnis hier.

IEF 3592

Enige activiteit

nir.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 7 maart 2007, HA ZA 06-2844, Stichting NORMA tegen Vecai, Casema, Delta Comfort, UPC, Mutlikabel, Essent en Stichting IRDA.

Auteursrecht, naburige rechten en vertegenwoordiging van uitvoerend kunstenaars. Vonnis in incident omtrent voeging en uitleg art. 14 a WNR.

Eiseres NORMA stelt dat de gedaagde kabelaars grootschalig en langdurig de rechten van de bij haar aangesloten uitvoerende kunstenaars schendt. In het bijzonder gaat het om het in strijd handelen door de kabelaars met het exclusieve recht tot (her)uitzending van uitvoeringen via de kabel.

De kabelaars geven sinds de inwerkingtreding van de WNR in 1993 uitvoeringen door uitvoerend kunstenaars (van wie NORMA de  belangen behartigt) zonder de vereiste toestemming van NORMA door via de kabel. NORMA vordert een verbod op deze  kabeldoorgifte.

IRDA is, net als NORMA, een stichting met als doel de rechten en belangen van uitvoerende kunstenaars bij de collectieve exploitatie te behartigen en vordert daarom dat het haar is toegestaan in de zaak tussen te komen. IRDA betwist de stelling van NORMA dat, kort gezegd, NORMA ook de belangen behartigt van de uitvoerende kunstenaars die niet hun rechten aan NORMA hebben overgedragen en dat dit zou voortvloeien uit artikel 14a WNR.

NORMA stelt dat uit dit artikel volgt dat zij ook wèl de rechten en belangen van niet bij haar aangesloten kunstenaar behartigt. IRDA stelt dat bij haar aangesloten kunstenaars bij overeenkomst met uitsluiting van ieder ander IRDA hebben aangewezen om hun belangen en rechten te behartigen en dat NORMA niet bevoegd is.

NORMA voert nog aan de IRDA inactief is en daarom geen belang heeft. De rechtbank verwerpt dit verweer. "Naar oordeel van de rechtbank heeft NORMA onvoldoende gesteld om te concluderen dat IRDA zó inactief is dat zij geen eigen belang meer heeft en daarmee ook geen belang bij de tussenkomst. Reeds de omstandigheid dat IRDA zich als tussenkomende partij heeft gesteld duidt op enige activiteit ter handhaving van haar doelstelling".

Art 14a moet zo worden geïnterpreteerd dat meer dan één rechtspersoon de belangen van de uitvoerend kunstenaars kan verdedigen. IRDA mag zich dus voegen.

Lees het vonnis hier.

IEF 3587

Terugwerkende krachten

vkb.gifGerechtshof Arnhem, 13 februari 2007, rolnummer 2006/132 KG. Test & Drive V.O.F. c.s. tegen Veka Best Verkeersleermiddelen (met dank aan Arjan Maes, Dommerholt Advocaten).

Interessant executiegeschil in auteursrechtzaak. Procesrecht, dwangsommen, geen terugwerkende kracht verklaring 260 Rv. (“De voorlopige voorziening verliest haar kracht wanneer een eis in de hoofdzaak niet binnen die termijn is ingesteld en de gedaagde een daartoe strekkende verklaring bij de griffie indient.”)

Test & Drive is in 2005 veroordeeld tot het ontoegankelijk maken en drie maanden ontoegankelijk houden van haar internetproducten en de internetproducten waarbij zij betrokken is, met de bepaling dat deze producten niet weer toegankelijk  zullen zijn voordat het inbreukmakend materiaal (leerproducten en proefexamens) en aanvullend inbreukmakend werk uit de internetproducten is verwijderd. Test & Drive heeft aan deze eis onvoldoende gehoor gegeven (“het had op haar weg gelegen om “ontoegankelijk maken in zo absolute zin na te streven, hetgeen is nagelaten.”). Eiser Veka Best heeft geen eis in hoofdzaak ingesteld, waarop gedaagde Test & Drive de 260 Rv. verklaring heeft ingediend. 

Veka Best vordert dwangsommen van Test & Drive en Test & Drive start een executiegeschil tegen Veka Best. De Voorzieningenrechter Zwolle –Lelystad wijst de vordering van Test & Drive tot staken van executie af en in hoger beroep wordt Test & Drive door het Hof Arnhem opnieuw in het ongelijk gesteld. Het interessantste onderdeel van het arrest gaat over artikel 260 lid 2 Rv (Eiser Vekja Best heeft

Test & Drive heeft gesteld dat het eerder tussen partijen gewezen kort gedingvonnis haar kracht had verloren, omdat zij een verklaring had ingediend in de zin van artikel 260 lid 2 Rv. Test & Drive zou geen dwangsommen meer verschuldigd zijn, ook al waren deze dwangsommen al verbeurd vóór het moment dat zij de verklaring indiende.

Als deze stelling gevolgd zou worden, dan zou een verklaring ex artikel 260 Rv dus terugwerkende kracht hebben: achteraf zijn de verbeurde dwangsommen dan toch niet verschuldigd, omdat het vonnis haar werking met terugwerkende kracht verloren heeft.

Het Gerechtshof te Arnhem is het ook op dit punt niet met Test & Drive eens. De verklaring ex artikel 206 Rv heeft volgens het Hof géén terugwerkende kracht. De reeds verbeurde dwangsommen blijven verbeurd.

Lees het arrest hier (inclusief vonnis in eerste aanleg).

IEF 3563

Schoolkeuzeformulieren

Rechtbank Alkmaar 1 maart 2007, LJN AZ9731, School en Onderwijs Services B.V. tegen Stichting OBD Noordwest

Auteursrecht. Eiseres is niet-ontvankelijk in haar vordering, nu niet is gebleken dat de maker zijn auteursrecht heeft overgedragen.

Partijen verrichten onderzoeken van leerlingen op scholen ten behoeve van te maken (school)keuzes. Beiden maken voor rapportages - in de vorm van formulieren - gebruik van het computerprogramma Access. Sos vordert onder meer de stichting te verbieden om de formulieren te gebruiken die (vrijwel) gelijk zijn aan de door Sos gehanteerde formulieren en de nog in haar bezit zijnde formulieren te vernietigen.

Sos wordt niet-ontvankelijk verklaart in haar vordering aangezien Sos heeft nagelaten de juistheid van de stelling dat de maker van de formulieren zijn auteursrechten heeft overgedragen aan Sos te onderbouwen. Dat volgens de raadsman van Sos de auteursrechten ongetwijfeld als activa in de administratie van Sos terug te vinden zijn, doet hieraan niet af nu dit niet met stukken is onderbouwd.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 3530

Eerst even voor jezelf lezen

- Gerechtshof Arnhem, 12 december 2006 (gepubliceerd 23 februari 2007),  gevoegde zaken 2005/196 en 2005/203, LJN: AZ9174. Juresta Nederland B.V. tevens h.o.d.n. Juresta Creditmanagement tegen Advex Financiële Diensten B.V. en vice versa.

Een aan dit recente arrest van de Hoge Raad verwant arrest van het Hof Arnhem.

“Uit het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 1998 blijkt dat Juresta aan het door haar gevorderde verbod ten grondslag heeft gelegd dat Advex c.s. met het opnieuw redigeren van de incasso-overeenkomst(en) de incasso-overeenkomst(en) geheel of gedeeltelijk hebben bewerkt of nagebootst in gewijzigde vorm, welke niet is aan te merken als een nieuw, oorspronkelijk werk, een en ander als bedoeld in artikel 13 van de Auteurswet.

Voorts oordeelt het hof dat als ervan moet worden uitgegaan dat een dergelijk verbod alleen kan worden gevorderd door de auteursrechthebbende en niet door een licentienemer, Juresta, die een volmacht van B. had verkregen, bij de gewraakte handelingen (in elk geval mede) als vertegenwoordiger van B. is opgetreden, zodat, nu vaststaat dat de (dreiging met) executie door Juresta jegens Advex c.s. een fout opleverde, ook B. jegens Advex c.s. aansprakelijk is krachtens artikel 6:172 BW.”

Lees het arrest hier.

- Rechtbank Zutphen, 20 februari 2007, LJN: AZ8931. Cartridge World Benelux Gmbh & Co Kg tegen Ceewee Doetinchem B.V.

Voormalige franchisenemer mag bedrijf voortzetten, mits hij voorkomt dat deze zaak wordt verward met een vestiging van de franchiseorganisatie

“Vanzelfsprekend heeft Ceewee, nu partijen het erover eens zijn dat de franchiseovereenkomst is beëindigd, geen recht meer op deze Cartridge World Corporate Identity. Het ligt op de weg van Ceewee c.s. om na het einde van de franchiserelatie de associatie met Cartridge World-keten weg te nemen, zodat er géén gevaar bestaat dat het gemiddelde niet nauwlettend waarnemend winkelende publiek de vestiging van Ceewee aanziet voor een Cartridge World-vestiging.

Dat Ceewee c.s. een nieuwe merk-/handelsnaam en logo gebruikt is onvoldoende om een dergelijk verwarringsgevaar weg te nemen. De nieuwe naam van Ceewee Cartridge Point is vrijwel gelijkluidend aan Cartridge World. Voldoende aannemelijk is dat Cartridge World hiertegen op basis van de Handelsnaamwet met succes op kan komen. Mede gezien de keuze voor een vrijwel gelijkluidende naam, is bovendien voldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat Ceewee door de overige bedrijfskenmerken van Cartridge World (zoals de kleurstelling) in stand te laten onnodig verwarringwekkend en derhalve onrechtmatig jegens Cartridge World heeft gehandeld. Bij het vorenstaande is tevens in aanmerking genomen dat gesteld noch aannemelijk geworden is dat voor het verwarringwekkend handelen een noodzaak bestond.”

Lees het vonnis hier.

IEF 3523

Sloophout interieurstukken

tafel piet hein eek.jpgRechtbank Alkmaar, 20 februari 2007, zaak 92890/KG  ZA  07-19. Piet Hein Eek BV c.s. tegen Esfera VOF c.s.

Het geschil heeft betrekking op gestelde auteursrechten op interieurstukken van sloophout en of tafel sloophout kleur, dressoir sloophout, stamtafel sloophout, toonbank sloophout, spiegel 3-luik van gedaagden daarop inbreuk zouden maken. Vordering tot vergoeding volledige proceskosten afgewezen vanwege geringe impact inbreuken.

De voorzieningrechter neemt als uitgangspunt dat het idee van of met sloophout meubelen te vervaardigen niet auteursrechtelijk beschermd is. Hij bevestigt dan ook dat het bezigen van hetzelfde materiaal door gedaagden, het bewerken daarvan volgens eenzelfde, een bepaald artistiek effect opleverende methode en het volgen van een stijl naar vaste rechtspraak op zichzelf geen inbreuk op auteursrechten van eisers opleveren.

Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter komen de interieurstukken van eiseres gemaakt van sloophout voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking.

“Ondanks de min of meer noodzakelijke vorm van de betrokken voorwerpen en de vrijheid van een ieder om sloophout als materiaal daarvoor te gebruiken, heeft eiser sub 2 onmiskenbaar op het resultaat van deze voorwerpen zijn persoonlijk stempel gedrukt. Dit heeft hij gedaan door een bijzondere wijze van schikking van het gebruikte sloophout met de daarop voorkomende dan wel aangebrachte kleurtinten, het kiezen van zekere productieprocessen en bepaalde hulpstoffen. Het is niet goed denkbaar dat een ander onafhankelijk van eiser sub 2 bij het maken van een dergelijk werk tot precies hetzelfde resultaat zou komen.”

De voorzieningrechter wijst de vorderingen ten aanzien van de afvaltafel en de afvalkast toe. De overige vorderingen ten aanzien van de stamtafel, de toonbank en de spiegel wijst  hij af.

De tafels zijn volgens de voorzieningenrechter niet identiek maar geven eenzelfde totaalindruk. “De auteursrechtelijk beschermde trekken in het exemplaar van eiser sub 2 - met name de afmetingen en kleurstelling van de plankjes, de mozaïekvorm waarin deze zijn aangebracht - zijn herkenbaar overgenomen in de tafel van gedaagden. Door deze trekken bestaat een grote gelijkenis die wordt versterkt door de onderlinge gelijkenis van niet auteursrechtelijk beschermde elementen, zoals de rechthoekigheid van de tafel, het gebruik van sloophout en de vormgeving van de T-poten.”

De voorzieningenrechter komt ook tot dit oordeel ten aanzien van de dressoirkast. De afwijkende kleurstelling van beide exemplaren levert inderdaad enig verschil in stemming op, maar dit aspect doet te weinig af aan het oordeel dat ook hier sprake is van een ongeoorloofde bewerking of nabootsing van het (eerdere) meubel van eiser sub 2.

Volgens de voorzieningenrechter is de totaalindruk bij beide tafels geheel anders, ook nog vanwege de onderling afwijkende kleurstelling. “Het belangrijkste is echter dat de auteursrechtelijk beschermde elementen - met name de wijze waarop de plankjes van sloophout zijn verwerkt - aanmerkelijk verschilt.”

De toonbank van gedaagde maakt volgens de voorzieningenrechter geen inbreuk. “De omstandigheid dat de toonbank van gedaagden enige gelijkenis met die van eiser sub 2 vertoont berust, gelet op de gebruikseisen en het volgen van het idee sloophout aan te wenden, dan ook veeleer op toeval dan op een ongeoorloofde bewerking of nabootsing.”

Ook de spiegel van gedaagde maakt volgens de voorzieningenrechter geen inbreuk. Gedaagden hebben aangetoond dat het vervaardigen van spiegels in drieluik, met gebruikmaking van afvalhout, niet ongewoon is. Het enkele feit dat gedaagden ook een drieluik-spiegel hebben gemaakt,  betekent volgens de voorzieningenrechter nog niet dat  zij auteursrechtelijk beschermde trekken van het werk van eiser sub 2 hebben overgenomen.

Nu eiseressen onweersproken hebben gelaten dat gedaagden slechts één "tafel sloophout kleur" hebben gemaakt, wijst de voorzieningenrechter grotendeels de nevenvorderingen af.

Voor toewijzing van de volledige proceskosten (6) ingevolge artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn 2004/48/EG bestaat in dit kort geding onvoldoende grond, gelet op de vrij geringe "impact" van de door gedaagden gepleegde inbreuken. Lees het vonnis hier.

IEF 3497

Daarop voortbordurende maar wel daarvan afwijkende (2)

bizniz.bmpRechtbank Middelburg 24 januari 2007, HA ZA 06-410, LJN: AZ8608, Eiser tegen Art Bizniz

Auteursrecht op wandreliëfs. Schadeberekening.

Naar aanleiding van dit vonnis is een vennoot van Art Bizniz een kort geding-procedure gestart teneinde te bewerkstelligen dat de executie zou worden geschorst. In reconventie heeft eiser overlegging van een verklaring van een registeraccountant gevorderd.
In het onderhavige geschil vordert eiser wederom onder meer een door een registeraccountant gecertificeerde verklaring. Het primaire verweer dat eiser niet-ontvankelijk is wordt verworpen. Het feit dat eiser niet in hoger beroep is gegaan tegen het kort geding-vonnis brengt niet met zich mee dat hij zijn rechten om een bodemprocedure aan te spannen heeft verspeeld.

Kern van het geschil is de vraag of Art Bizniz inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van eiser. De rechtbank oordeelt dat eiser, maker van wandreliëfs waarvoor hij afbeeldingen heeft gebruikt die hij uit klei heeft geboetseerd, auteursrechthebbende is op de werken. Nu Art Bizniz heeft erkend de vormen te hebben gebruikt om dezelfde wandreliëfs zonder toestemming op de markt te brengen, gemaakt door een andere gipsengieterij staat daarmee de inbreuk op het auteursrecht van eiser vast.

 

Art Bizniz stelt vervolgens te goeder trouw te hebben gehandeld, nu zij niet is gewezen op het bestaan van eventuele rechten, geen enkele registratie aanwezig is en zij genoodzaakt was met een andere beeldengieterij in zee te gaan teneinde te kunnen voldoen aan haar leveringsverplichting. De rechter volgt Art Bizniz hierin niet.

Het in opdracht van Art Bizniz opgestelde rapport is aldus het oordeel van de rechtbank te beschouwen als een gecertificeerde verklaring van een registeraccountant. De vordering van eiser tot het laten verrichten van een accountantsverklaring is dan ook niet toewijsbaar en dit rapport zal als uitgangspunt van de verdere schadeberekening worden gehanteerd. De door Art Bizniz genoten winst over de 12 verkochte nabootsingen ad EUR 44,-- is inmiddels aan eiser uitgekeerd. De misgelopen provisie stelt de rechtbank vast op 15% en de vordering tot schadevergoeding wordt daarmee toegewezen.

Lees het vonnis hier.

 

IEF 3479

Informatief citaatrecht (2)

In de Belgische zaak Copiepresse tegen Google (eerder bericht en vonnis hier) is de uitspraak van de Brusselse rechtbank van Eerste Aanleg dat Google Nieuws inbreuk maakt(e)op het auteursrecht van de Franstalige Belgische pers in beroep bevestigd. Wel is de geëiste dwangsom van 1,5 miljoen Euro per dag teruggebracht naar 25.000 Euro.

Lees de (Franstalige) uitspraak hier.