Alle rechtspraak  

IEF 2624

Beschermde titel

rrr.JPGRechtbank Maastricht, 18 september 2006, KG ZA 06-269. St. Nicholas Music Inc. tegen Get Nosed B.V. c.s. (Met dank aan Klos Morel Vos & Schaap).

Nicholas is exclusief rechthebbende van het auteursrecht dat rust op titel en tekst van het wereldwijd bekende liedje “Rudolph the red-nosed reindeer” dat in 1949 is uitgebracht. In de afgelopen decennia zijn diverse (teken)films met het personage Rudolph gemaakt en via geautoriseerde licenties is ook een breed scala aan andere producten op de markt gebracht (boeken, dvd’s, cd’s, speelgoed), waardoor de faam van Rudolph nog verder is toegenomen.

Sinds enige tijd brengt Get Nosed c.s een alcoholhoudende drank in kleine flesjes op de markt waarop de naam ‘Rudolph’ wordt gebruikt, waarbij de letter ‘o’ als een rode bol is afgebeeld die tevens de neus is van een rendierkop van welke de contouren met donkere lijnen in cartoonstijl rond de naam zijn getekend.

Eiser Nicholas en de Rechtbank Maastricht zien dit als een ongeoorloofde inbreuk op het auteursrecht van Nicholas.  De inbreukvraag valt volgens de rechtbank in diverse deelvragen uiteen:  a) kan de titel “Rudolph the red-nosed reindeer” als een werk in de zin van artikel 10 AW worden beschouwd? b) indien ja, wordt daarop in het onderhavige geval inbreuk gemaakt?”

Dat en waarom er sprake is van een werk wordt niet direct verwoord, maar blijkt afdoende uit de constatering dat en waarom er sprake is van inbreuk.

Niet in dispuut is hier dat het auteursrecht van Nicholas betrekking heeft op titel en liedje “Rudolph the red-nosed reindeer”, en derhalve niet direct op (de afbeelding van) een personage. Dat is echter niet waar het om gaat. Waar het wél om gaat is de vraag of, ondanks de afwezigheid van een uniforme uiterlijke voorstellingswijze van Rudolph, de voorstelling [van gedaagde] in verbinding met de naam ‘Rudolph’ een onrniddellijke associatie met de titel “Rudolph the red-nosed reindeer” teweeg brengt en daarvan als een veruiterlijking kan worden opgevat. (…) is sprake van een bewerking “welke niet als een nieuw, oorspronkelijk werk moet worden aangemerkt” (art 13 Auteurswet) dan wel van iets nieuws en oorspronkelijks dat - onverminderd het auteursrecht op het oorspronkelijke werk - als zelfstandig werk bescherming verdient (art. 10, lid 2 Auteurswet)?

Het door gedaagde gebruikte logo met de drie elementen ‘Rudolph’, de ‘rode neus’, en het ‘rendier’ (of hert, wat in dit verband op hetzelfde neerkomt), waarvan Nicholas ter zitting onder verwijzing naar auteursrechtelijke literatuur met juistheid heeft betoogd dat dit drie geheel subjectieve elementen zijn, wekt zozeer én onmiddellijk de associatie op met een - wellicht tot op dat moment in het voorstellingsvermogen nog niet concreet gevisualiseerd - beeld van “Rudolph the rednosed reindeer”, dat daarmee het ongelijk van gedaagde een gegeven feit is.

Ook het ‘parodie argument’ slaagt niet. Van een visuele parodie kan ook in de optiek van gedaagde geen sprake zijn bij gebreke aan een uniform uiterlijk van Rudolph. Blijft over wat men een situationele parodie zou kunnen noemen; het plaatsen van een karakter in een ironiserende situatie die afwijkt van de gebruikelijke omgeving. Daarvan is hier evenmin sprake, nu Rudolph slechts als vrolijk beeldmerk op een flesje alcoholhoudende drank wordt gebruikt; enige parodie valt daarin niet te onderkennen.
Dat er tussen partijen nog een ‘merkenrechtelijke procedure’ bij het OHIM loopt is niet van belang. “Rechtspraak noch regelgeving dwingen in een situatie als de onderhavige, waarin een conflict tussen partijen vanuit zowel nationaal-auteursrechtelijk alsook Europees-rnerkenrechteljk perspectief kan worden bezien, tot enigerlei terugtred van de nationale rechter zoals kennelijk wordt bepleit.

De verschillen in verkoopkanaal en doelgroep zullen zeker wel dusdanig zijn dat kinderen niet of nauwelijks in aanraking komen met het Rudolphdrarikje. Bij een louter daarop gebaseerde vordering tot schadevergoeding in de bodemprocedure zal Nicholas ongetwijfeld nog het nodige moeten doen om dat hard te maken. Die kwestie kan hier verder in het midden worden gelaten.

Nicholas heeft, met verwijzing naar de IE-handhavingsrichtlijn en in afwijking van het bij een proceslkostenveroordeling gebruikelijkerwijs gehanteerde forfaitaire tarief, de veroordeling van gedaagde Get Nosed in de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten gevorderd, thans te bepalen op een voorschot van € 7.500,-. Daarbij heeft Nicholas gewezen naar recente kort geding uitspraken, waarin een dergelijke veroordeling is uitgesproken bij een bewuste inbreuk op een rnerkrecht.

Get Nosed betwist in dit verband dat sprake is geweest van een bewuste inbreuk. Zij stelt te goeder trouw te zijn geweest en onderzoek te hebben gedaan in de merkregisters De voorzieningenrechter overweegt dat deze zaak auteursrechtelijk van aard is zodat merkenrechtelijk onderzoek, wat daar ook verder van zij, niet kan bijdragen tot goede trouw in de door Get Nosed voorgestane zin Het komt voor rekening van Get Nosed dat zij wellicht heeft gemeend dat het auteursrecht geen beletsel zou vormen voor de verkoop van het Rudolphdrankje. In de bewoordingen van artikel 3:11 BW is zij iemand die de aan Nicholas toekomende auteursrechtelijke bescherming “in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen”/ Het toe te kennen voorschot wordt bepaald op € 5.000,-.

Lees het vonnis hier.

IEF 2622

Geen zoekmachine

gnb.bmpO.a. de NRC bericht dat Google News van de Belgische rechter alle artikelen van Franstalige kranten verwijderen. “In tegenstelling tot de Nederlandse dagbladuitgevers tekenden de Belgische kranten bezwaar aan tegen Google News, dat naar hun mening inbreuk maakt op het auteursrecht. De Franstalige pers stapte naar de rechter en kreeg gelijk, zo bleek afgelopen weekeinde: de Brusselse rechtbank heeft Google News verboden nog langer naar artikelen te verwijzen, op straffe van een dwangsom van 1 miljoen euro per dag. Bovendien moet Google een bericht over de beslissing van de rechter publiceren. Sinds gisterenavond zijn geen artikelen van Franstalige kranten als La Soir, La Libre Belgique en La dernière meer bij Google verschenen.

Voor zijn vonnis baseerde de Belgische rechter zich op de bevindingen van Luc Golvers, de internetexpert en voorzitter van Belcliv, de Belgische club voor Informaticaveiligheid. Golvers beschouwt Google News als een nieuwsportaal, en niet als een zoekmachine. Door de caching (langdurige opslag) die Google gebruikt, kunnen bezoekers een artikel blijven lezen, ook nadat de uitgever het van zijn eigen site heeft verwijderd. “

Lees hier meer. Vonnis hier.

IEF 2603

In de nacht van 22 mei 2005

westergo.bmpRechtbank ’s-Gravenhage, 13 september 2006, HA ZA 05-2866. Zwarts & Jansma Architecten tegen de Gemeente Zoetermeer. & Holland Railconsult B.V. (Met dank aan Olav Schmutzer, NautaDutilh)

Bodemprocedure over het viaduct Westergo in Zoetermeer. Over een samenloop van duidelijke overeenstemming en aanzienlijk verschillende totaalindrukken.

In kort geding bepaalde de Haagse voorzieningenrecht: “Aldus lijkt de kernvraag op dit punt te zijn of het uitvoeren van de draagconstructie in een A-vorm wel of niet een technisch voor de hand liggende uitwerking vormt van het ontwerp van Zwarts & Jansma. Die vraag kan in het bestek van het dit kort geding niet worden beantwoord, doch zal nader moeten worden onderzocht in een bodemprocedure, waarin verder debat tussen partijen kan plaatsvinden en mogelijk een deskundigenbericht noodzakelijk zal zijn.”

 

Zwarts & Jansma hebben in het kader van een prijsvraag een ontwerp gemaakt voor een viaduct over de A l2. De Gemeente Zoetermeer heeft vervolgens niet alleen het ontwerp van Zwarts & Jansma afgewezen maar ook dat van het (enige) andere architectenbureau dat een ontwerp had ingediend. Vervolgens is de Gemeente Zoeterrneer een overeenkomst aangegaan met NS Railinfrabeheer (thans genaamd ProRail), welke overeenkomst inhield, kort gezegd, dat NS Railinfrabeheer in samenwerking met de Gemeente Zoetermeer het realiseren van het viaduct zou gaan verzorgen. Het viaduct is volgens het door Holland Railconsult gepresenteerde ontwerp vervaardigd en in de nacht van 22 mei 2005 geplaatst.

In deze bodemprocedure vordert  Zwarts & Jansma o.a. dat het Gemeente Zoetermeer en Holland Railconsult wordt verboden iedere informatie of communicatie, waarmee wordt meegedeeld of de indruk wordt gewekt dat Holland Railconsult en/of de Gemeente Zoetermeer het ontwerp van de brug zelf hebben gemaakt te staken en gestaakt te houden, cq. aldus aan te passen dat duidelijk wordt gemaakt dat Zwarts & Jansma het ontwerp heeft vervaardigd.

De Gemeente Zoetermeer en Holland Raileonsult vorderen in reconventie o.a. dat het Zwarts & Jansma te suggereren dat zij de prijsvraag wel zou hebben gewonnen en dat het ontwerp voor de brug van haar hand is, nu Zwarts & Jansma heeft in een door haar uitgegeven boek “Zwarts & Jansma l990-2003” en  op haar website vermeld dat zij de eerste prijs heeft gewonnen inzake een meervoudige opdracht van de Gemeente Zoetermeer voor het maken van een ontwerp voor het viaduct Westergo.
De Rechtbank Den Haag gaat er i.c. bij de beoordeling veronderstellenderwijs van uit dat het brugontwerp van Zwarts & Jansma een auteursrechtelijk te beschermen werk oplevert, maar concludeert uiteindelijk dat de totaalindruk van het brugontwerp van Holland Railconsult onvoldoende overeenstemt met het ontwerp van Zwarts & Jansma.

“Hierbij is met name van belang dat de Gemeente Zoeterineer en Holland Railconsult hebben aangevoerd dat het kenmerkende lijnenspel van zowel hun ontwerp als (in wellicht iets mindere mate) van het ontwerp van Zwarts & Jansma, te weten de aan één zijde van de brug sterk naar de top van de draagconstructie toe stijgende lijn die vervolgens in een flauwe boog onder het brugdek doorzakt om aan de andere zijde van de brug op gelijk niveau met het brugdek uit te komen, in feite niet meer is dan het volgen van de zogenaamde “momentenlijn”.

De momentenlijn heeft volgens de Gemeente Zoetermeer en Holland Railconsult in het onderhavige geval de volgende vrij specifieke vorm, gelet op het in de Architectenleidraad neergelegde gegeven dat er van drie steunpunten voor de brug gebruik kan worden gemaakt, te weten twee steunpunten op ieder landhoofd en één steunpunt tussen de spoorbaan en snelweg in, dat op ongeveer één derde afstand van het dichtstbijzijnde landhoofd is gelegen:

Een en ander betekent dat de momentenlijn als nogal gezichtsbepalend element van het ontwerp van de brug van Zwarts & Jansma niet een auteursrechtelijk te beschermen trek is en zodoende niet in de beoordeling van de vraag of van auteursrechtelijke inbreuk sprake is kan worden meegenomen.

Dat het volgen van die momentenlijn niet dwingend is voorgeschreven in de bouwkunde en in zoverre zou zijn te beschouwen als een subjectieve keuze, zoals Zwarts & Jansma nog heeft aangevoerd, mag zo zijn, maar dat betekent niet dat de enkele mogelijkheid dat er ook kan worden gekozen om een technisch voordelig element niet toe te passen dit tot een auteursrechtelijk te beschermen trek zou maken. Ware dit anders dan zou via een achterdeur immers alsnog aan een technisch voordelig element — vooral als dit nogal gezichtsbepalend is, zoals in deze zaak — bescherming worden toegekend hetgeen evenwel niet strookt met het karakter van het auteursrecht.

Abstraherend derhalve van de nogal duidelijke overeenstemming in het bovenomschreven lijnenspel voor zover dit de momentenlijn volgt, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de totaalindrukken van de brugontwerpen voor het overige aanzienlijk van elkaar verschillen.”

De slotsom van het voorgaande is dat van auteursrechtelijke ontlening geen sprake is.  Het ontwerp van de brug zoals geplaatst vormt geen (ongeoorloofde) nabootsing van het ontwerp van Zwarts & Jansma. Daarnaast konden de uitlatingen van de Gemeente Zoetermeer  Zwarts & Jansma niet indruk geven dat zij niettemin winnaar was van de prijsvraag. Zwarts & Jansma moet deze suggestie  van haar website verwijderen en rectificeren, o.a. middels een inplaktekst in het boek “Zwarts & Jansma 1999-2003” gecombineerd met herstel zodra dit boek in herdruk komt.

Lees het vonnis hier (even en oneven pagina's). Eerder bericht + KG-vonnis met kleurenplaatjes hier.

IEF 2600

Uitputtend beargumenteerd

lsdsk.bmpHvJ EG, 12 september 2006, zaak C 479/04. Deens verzoek om een prejudiciële beslissing m.b.t. de procedure Laserdisken ApS  tegen Kulturministeriet (het Deense Ministerie van Cultuur).

Echt alles wordt in stelling gebracht om de communautaire uitputtingsregels op te rekken of onderuit te halen, maar geen van de ingebrachte argumenten blijkt daartoe in staat . 

Laserdisken is een handelsvennootschap die met name kopieën van cinematografische werken aan individuele kopers verkoopt in haar verkooppunten in Denemarken. Tot eind 2002 werden de kopieën door deze vennootschap hoofdzakelijk ingevoerd uit lidstaten van de Europese Unie, maar ook uit derde landen. Het betrof met name speciale uitgaven, zoals originele Amerikaanse versies of uitgaven die waren opgenomen met een speciale techniek. Een ander belangrijk deel van de te koop aangeboden producten bestond uit films die niet in Europa waren uitgebracht en daar ook niet uitgebracht zouden worden.

Na te hebben geconstateerd dat haar activiteiten ten gevolge van de implemetatie van de Richtlijn Auteursrecht (Infosoc)  aanzienlijk waren afgenomen, heeft Laserdisken een procedure ingeleid tegen het Deense Ministerie van Cultuur.

Ter ondersteuning van haar vordering heeft Laserdisken aangevoerd dat richtlijn 2001/29 (Richtlijn Auteursrecht / Infosoc) ongeldig is op grond dat de artikelen 47, lid 2, EG, 55 EG en 95 EG geen passende rechtsgrondslag vormen voor de vaststelling ervan.

Bovendien betoogde Laserdisken dat artikel 4, lid 2, van genoemde richtlijn een schending vormt van de internationale overeenkomsten waaraan de Gemeenschap gebonden is op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten, van de regels van het EG-Verdrag inzake de vorming van een mededingingsbeleid, van het evenredigheidsbeginsel in het kader van de bestrijding van piraterij en, heel in het algemeen, van de totstandbrenging van de interne markt, de vrijheid van meningsuiting, het gelijkheidsbeginsel en de toepasselijke bepalingen van het EG-Verdrag betreffende het beleid van de lidstaten inzake cultuur en vorming, te weten de artikelen 151 EG en 153 EG.

Het Østre Landsret heeft besloten de volgende twee prejudiciële vragen te stellen:

1- Is artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 ongeldig?
2- Staat artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 eraan in de weg dat een lidstaat in zijn wetgeving vasthoudt aan internationale uitputting?”

Het HvJ beantwoordt de vragen als volgt: 

“Met zijn tweede vraag, die als eerste moet worden beantwoord, wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 4, lid 2 nationale regels uitsluit volgens welke het distributierecht met betrekking tot het origineel of kopieën van een werk is uitgeput wanneer de eerste verkoop of andere eigendomsovergang buiten de Gemeenschap geschiedt door de rechthebbende of met diens toestemming.

(…) de bescherming van het auteursrecht uit hoofde van deze richtlijn omvat het uitsluitende recht zeggenschap over de distributie van een werk uit te oefenen, wanneer dit in een tastbare zaak is belichaamd. De eerste verkoop in de Gemeenschap van het origineel van een werk of van kopieën daarvan door de rechthebbende of met diens toestemming leidt tot uitputting van het recht om zeggenschap over de wederverkoop van die zaak binnen de Gemeenschap uit te oefenen. Volgens diezelfde overweging treedt er geen uitputting van dit recht op door de verkoop van het origineel van het werk of van kopieën daarvan door de rechthebbende of met diens toestemming buiten de Gemeenschap.

(…)  deze bepaling [verleent] de lidstaten niet de bevoegdheid om naast de regel van uitputting binnen de Gemeenschap nog een andere uitputtingsregel vast te stellen.

Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 moet dus aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale regels volgens welke het distributierecht met betrekking tot het origineel of kopieën van een werk is uitgeput, wanneer de eerste verkoop of andere eigendomsovergang buiten de Europese Gemeenschap geschiedt door de rechthebbende of met diens toestemming.

De eerste vraag. Laserdisken betoogt dat richtlijn 2001/29 ten onrechte is vastgesteld op basis van de artikelen 47, lid 2, EG, 55 EG en 95 EG, aangezien deze bepalingen de uitputtingsregel van artikel 4, lid 2, van deze richtlijn niet kunnen rechtvaardigen.

Ingevolge de artikelen 47, lid 2, EG, 55 EG en 95 EG, op basis waarvan richtlijn 2001/29 is vastgesteld, kunnen maatregelen kunnen getroffen die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de interne markt op het gebied van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten, door harmonisatie van de nationale wetgevingen betreffende de inhoud en de uitoefening van het auteursrecht en de naburige rechten. Richtlijn 2001/29 streeft kennelijk de door bovengenoemde verdragsbepalingen beoogde doelstellingen na.

(…) Op dit punt preciseert de derde overweging van de considerans van richtlijn 2001/29 dat de voorgestelde harmonisatie zal bijdragen tot de uitoefening van de vier vrijheden van de interne markt. Volgens de zesde overweging van de considerans van diezelfde richtlijn zouden zonder harmonisatie op het niveau van de Gemeenschap de wetgevende werkzaamheden op nationaal niveau kunnen leiden tot aanzienlijke verschillen in bescherming en daarmee tot beperkingen van het vrije verkeer van diensten en producten waarin intellectuele eigendom is belichaamd of die op intellectuele eigendom zijn gebaseerd. Uit het voorgaande volgt dat de in casu door Laserdisken opgeworpen bezwaren ongegrond zijn wat de rechtsgrondslag van de richtlijn betreft.

Het argument dat artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 in strijd is met de internationale overeenkomsten die de Gemeenschap heeft gesloten op het gebied van het auteursrecht en de naburige rechten, wordt door het HvJ EG eveneens van de hand gewezen, net als de stelling dat de uitputtingsregel van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 op mondiaal niveau de vrije mededinging verhindert.

De uitputtingsregel van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 zou daarnaast ook niet noodzakelijk zijn voor het bereiken van de doelstelling van een interne markt. Het HvJ wijst dit af en concludeert eveneens dat de keuze van de gemeenschapswetgever in artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 voor de regel van uitputting binnen de Gemeenschap geen onevenredige maatregel vormt die de geldigheid van deze bepaling kan aantasten.

Met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting  verwerpt het HvJ het argument dat de door artikel 10 EVRM gewaarborgde vrijheid van meningsuiting wordt geschonden doordat de auteursrechthebbende zijn gedachtegoed niet kan verspreiden. Immers, het distributierecht is volgens artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 uitgeput op voorwaarde dat de auteursrechthebbende zijn toestemming heeft gegeven voor de eerste verkoop of andere eigendomsovergang. Deze rechthebbende is dus in staat controle uit te oefenen op de eerste verkoop van het auteursrechtelijk beschermde materiaal. Binnen die context kan uiteraard geen beroep worden gedaan op de vrijheid van meningsuiting om de uitputtingsregel ongeldig te doen verklaren.

In casu vindt de gestelde beperking van de vrijheid om informatie te ontvangen daarnaast rechtvaardiging in de noodzaak van bescherming van de intellectuele eigendomsrechten, zoals het auteursrecht, die deel uitmaken van het eigendomsrecht.

Het argument dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden wordt ook van de hand gewezen, net als de vermeende schending van artikel 151, lid 1, EG, op grond waarvan de Gemeenschap bij tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten onder eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid van die culturen, maar tegelijk ook de nadruk leggend op het gemeenschappelijk cultureel erfgoed: De communautaire instellingen hebben bij de uitwerking en de vaststelling van richtlijn 2001/29 ten volle rekening hebben gehouden met de culturele aspecten die eigen zijn aan de lidstaten, waarnaar verzoekster in het hoofdgeding in substantie verwijst, alsmede met het recht op onderwijs, waarmee de communautaire wetgever rekening dient te houden.

Niet is dus gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij

Het Hof van Justitie verklaart kortom:

1- Bij onderzoek van de eerste prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.

2- Artikel 4, lid 2, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale regels volgens welke het distributierecht met betrekking tot het origineel of kopieën van een werk is uitgeput, wanneer de eerste verkoop of andere eigendomsovergang buiten de Europese Gemeenschap geschiedt door de rechthebbende of met diens toestemming.

Lees het arrest hier.

IEF 2597

Marginale toetsing

slotermeer.bmpHoge Raad , 8 september 2006, C05/097HR, LJN: AX317. Eiser tegen Verweerders

Architectenauteursrecht. Hof wijkt af van deskundigenrapport omdat kwaliteit geen auteursrechtelijk criterium is, oordeelt vervolgens zelf, maar vergeet te motiveren.

Geanonimiseerde architect procedeert tegen een architectenbureau en bouwbedrijf die bouwtekeningen voor recreatiewoningen (de Slotermeervilla's) zouden hebben verveelvoudigd en deze onrechtmatige verveelvoudigingen zouden hebben geopenbaard door de woningen (Ymedaem, ) te bouwen.

Rechtbank en Hof Leeuwarden wijzen de vorderingen af. Het Hof heeft wel eerst in een tussenarrest nog een deskundigenbericht gevraagd, omdat het zich nog niet “in staat achtte om te beoordelen of het eigen, oorspronkelijke karakter en het persoonlijke stempel daadwerkelijk in eisers ontwerp voor de Slotermeervilla's aanwezig zijn, zulks in het licht van twee omstandigheden te weten:

1- het algemeen bekende feit dat reeds vele jaren in heel Nederland op voor recreatieve doeleinden bestemde terreinen vakantiehuizen van beperkte omvang en binnen beperkte budgetten worden gebouwd, hetgeen, nu veelal aan dezelfde functionaliteitseisen moet worden voldaan, de marges om nog origineel te kunnen ontwerpen, uiterst gering doet zijn en

2- het feit dat verweerder 2 bij gelegenheid van de pleidooien met nadruk heeft gesteld en te bewijzen heeft aangeboden dat er tientallen recreatiewoningprojecten zijn gerealiseerd (ook vóór het Slotermeervillaproject) waarbij gebouwd is naar ontwerpen, waarmee het ontwerp van  eiser zodanig sterk overeenkomt dat het originaliteit mist.”

Het hof volgt de  ingeschakelde deskundige, prof. Dijkstra, echter niet, aangezien deze naar 's hofs oordeel niet de juiste maatstaf aangelegd door kwaliteitscriteria te hanteren, terwijl een positieve beoordeling van de kwaliteit van een ontwerp niet noodzakelijkerwijs hoeft te betekenen dat sprake is van een eigen, oorspronkelijk karakter. Het hof doet de zaak zelf af, en wijst het gevorderde af, geen auteursrecht, geen inbreuk.

De Hoge Raad concludeert dat het hof kennelijk van mening was dat het algemeen bekende feit dat reeds vele jaren in heel Nederland op voor recreatieve doeleinden bestemde terreinen vakantiehuizen van beperkte omvang en binnen beperkte budgetten worden gebouwd, meebrengt dat, nu veelal aan dezelfde functionaliteitseisen moet worden voldaan, de marges om nog origineel te kunnen ontwerpen "uiterst gering" zijn.

De Hoge Raad vindt deze opvatting te beperkt en bovendien geen geschikt houvast bij de beantwoording van de vraag of het ontwerp voor de Slotermeervilla's in voldoende mate oorspronkelijk is om auteursrechtelijk te worden beschermd. Het hof heeft hiermee blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

Daarnaast heeft het hof zijn eindoordeel onvoldoende gemotiveerd. Het afwijzen van het deskundigenoordeel ontsloeg het hof er niet van die vraag, tot beantwoording waarvan het hof zich in het eerste tussenarrest zonder de hulp van een deskundigenbericht niet in staat achtte, alsnog te beantwoorden en zijn beslissing dienaangaande voldoende te motiveren in het licht van de door partijen in dat verband gevoerde debat.

Verkade formuleert het in zijn, als altijd aangenaam leesbare, conclusie als volgt: "De rechter moet zelf oordelen. Hij moet temeer zelf - en in het licht van het partijdebat genoegzaam gemotiveerd - oordelen, als hij zich niet met het door hem uitgelokte deskundigenrapport kan verenigen."

De Hoge Raad vernietigt de arresten van het hof Leeuwarden en verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam.

Lees het arrest hier.

IEF 2592

Eerst even voor jezelf lezen

Hoge Raad , 8 september 2006, C05/071HR, LJN: AV3384. Benetton Group Spa,
tegen G-Star International B.V.

Samenvatting Rechtspraak.nl: “Geschil  tussen Nederlandse (G-Star) en Italiaanse textielhandelsonderneming (Benetton) over de auteursrechtelijke en merkenrechtelijke bescherming van een met kenmerken van werk- en motorsportkleding alsmede met kniestukken vormgegeven spijkerbroek van G-Star (Elwood), verkoop Benetton-broek op Nederlandse markt via franchisenemers; internationale rechtsmacht Nederlandse rechter (art. 37 BMW); belang bij inbreukverbod; rechtsgeldigheid vormmerken, onderscheidend vermogen, beoordelingsmoment; teken bestaande uit vorm die een wezenlijke waarde aan de waar geeft, uitsluitingsgrond art. 1 lid 2 BMW/art. 3 lid 1 onder e Merkenrichtlijn, maatstaf; invloed van de wervingskracht die samenhangt met bekendheid van vorm als merk, prejudiciële vragen aan het HvJEG; samenloop tussen merk- en auteursrechtelijke bescherming, belangvereiste; verwatering auteursrecht; schadevergoeding, buitengerechtelijke incassokosten, kosten gemoeid met verweer tegen vordering (art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW).”

Lees het arrest hier.

Hoge Raad , 8 september 2006, C05/097HR, LJN: AX317. Eiser tegen Verweerster.

Samenvatting Rechtspraak.nl: “Geschil tussen een architect en een architectenbureau samen met een bouwbedrijf over auteursrecht op zijn bouwtekeningen voor recreatiewoningen; is ontwerp auteursrechtelijk werk?; van deskundigenbericht afwijkend oordeel, motiveringsgebrek.”

Lees het arrest hier.

Rechtbank Amsterdam, 7 september 2006,LJN: AY7784. Inter 2000 Sarl / Stichting Interclarion tegen Colmar Group (Spain) Sa .

Samenvatting Rechtspraak.nl: “De betrokkenheid van eiser sub 3 (Johan Cruijff) bij het project Mosa Trajectum in Spanje is beëindigd. (...)De naam van eiser sub 3 en het portret van eiser sub 3 mogen niet meer in verband worden gebracht met het project, waarin volgens de oorspronkelijke plannen een sportpark met de naam van eiser sub 3 Golf & Sports Resort zou komen. .”

Lees het vonnis hier

IEF 2584

Laarsgympen

lgmp2.JPGVoorzieningenrechter Rechtbank Den Haag, 7 september 2006, KG ZA 06-813, Converse Inc. en Kesbo Sport B.V. tegen Tom Tailor GmbH en Footwear International B.V.

 Over niet-ingeschreven Gemeenschapsmodellen, auteursrechtelijke landen van oorsprong en proceskostenveroordelingen.

Converse brengt in de Benelux een laarsgymp op de markt onder de naam All Star Chuck Taylor en met typenaam Detachable X-Hi. De gymp ziet eruit als een hoge basketballgymp met daarop een gebreide bovenkant. Tom Tailor en Footwear brengen ook een laarsgymp op de markt in Europa, resp. de Benelux, met een gebreide bovenkant. Converse vordert een verbod tot inbreuk op haar (niet-ingeschreven) Gemeenschapsmodelrechten in de EG en op haar auteursrechten in Nederland op de X-Hi, en daarnaast een verbod tot onrechtmatig handelen.

Tom Tailor voert gemotiveerd verweer en wijst op verschillen tussen de beide laarsgympen.

De voorzieningenrechter oordeelt met betrekking tot het niet-ingeschreven Gemeenschapsmodel dat "de laars van TomTailor naar voorlopig oordeel geen andere algemene indruk wekt bij de geïnformeerde gebruiker dan de X-Hi". "Weliswaar zijn er zeker ook verschillen aan te wijzen tussen beide modellen, maar die maken niet dat de algemene indruk van beide laarzen werkelijk een andere wordt."

Met betrekking tot het auteursrecht:

Tom Tailor stelt dat de Converse laarsgymp voor het eerst in de V.S. openbaar is gemaakt. Dit zou dan op basis van artikel 2 lid 7 Berner Conventie betekenen dat Converse geen bescherming krachtens auteursrecht toekomt, omdat in de V.S. geen auteursrecht zou toekomen aan voorwerpen met een gebruiksfunctie. Dit verweer wordt verworpen omdat Converse volgens de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat niet de V.S., maar Nederland dan wel België als land van oorsprong aan te merken is.

De X-Hi komt voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking, aldus de voorzieningenrechter. De totaalindrukken van de X-Hi en het model van Tom Tailor verschillen, gelet op de auteursrechtelijk beschermde trekken, in zo geringe mate, dat de Tom Tailor laars niet als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt en van ontlening sprake is.

De vorderingen van Converse worden toegewezen en Tom Tailor en Footwear worden veroordeeld in de proceskosten ad EUR 8.633,15. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking, dat "Tom Tailor en Footwear hun eigen procureurssalaris in totaal hadden geraamd op ongeveer EUR 35.000, derhalve (aanzienlijk) hoger dan het bedrag dat Converse terzake heeft gevorderd".

Lees het vonnis hier.

IEF 2571

Pretty Lady

nailcr.bmpGerechtshof ’s-Gravenhage, 31 augustus 2006, 01/1322. Impag Toys Europe B.V. tegen  Otto Simon.

Auteursrecht- en slaafse nabootsingszaak over schoonheidssalons voor kinderen.

Arrest is voornamelijk feitelijk van aard; het Hof vergelijkt uitvoerig de schoonheidssalons van Impag en Otto Simon en komt, net als de rechtbank, tot de conclusie dat er geen sprake is van auteursrechtinbreuk of slaafse nabootsing.
 
Impag heeft een kunststof schoonheidssalon voor kinderen ontworpen, bestaande uit een nagelstudio, een haarvlechtstandaard en een make-up doos, allen geplaatst op kunststof cirkels (zie arrest voor afbeelding). Otto Simon brengt eveneens een schoonheidssalon op de markt, bestaande uit dezelfde onderdelen. Otto Simon betwist dat haar salon een auteursrechtelijk verboden verveelvoudiging is van Impag's salon, onder meer door aan te voeren dat er meerdere van dergelijke salons bekend waren en dat zij de auteursrechtelijke trekken van Impag's salon niet heeft overgenomen.

 

Het Hof kan zich hierin vinden: "Vast staat voorts dat losse make-up- en haarstudio’s (naar het hof begrijpt inclusief de vlechtstandaard) reeds bekend waren. Het idee om de studio’s samen te brengen tot één geheel is op zichzelf niet auteursrechtelijk beschermd; het gaat om de wijze waarop dit is vormgegeven. Dat de haarstudio aan de linkerzijde en de make-up studio aan de rechterzijde is geplaatst, is grotendeels functioneel bepaald en evenmin auteursrechtelijk beschermd. Als auteursrechtelijk beschermde trek beschouwt het hof dan ook slechts de vorm waarin de nagel-, haar- en make-upstudio zijn samengebracht tot één geheel, te weten in drie aan elkaar verbonden cirkels van verschillende grootte, waarvan de assen op één lijn liggen en waarvan de middelste cirkel groter is dan de cirkels aan weerszijden, die even groot zijn.

Het hof is van oordeel dat deze auteursrechtelijk beschermde trek niet is terug te vinden in de schoonheidssalon van Otto Simon, die immers bestaat uit een cirkel met aan weerszijden twee gelijkzijdige driehoeken."

Wat de verpakking betreft oordeelt het Hof deze geen eigen oorspronkelijk karakter bezit.

Ook is er volgens het Hof geen sprake van slaafse nabootsing: "Otto Simon stelt onbetwist (conclusie van antwoord onder 26) dat zij reeds een gecombineerde haar- en make-upset aanbood. In het licht hiervan onderscheidt naar het oordeel van het hof de schoonheidssalon van Impag zich slechts van andere producten in de wijze waarop de drie onderdelen zijn samengevoegd, te weten in de vorm van drie cirkels, waarvan de assen op één lijn liggen. Deze wijze van samenvoegen is in de schoonheidssalon van Otto Simon niet overgenomen. Van verwarringsgevaar kan dan ook geen sprake zijn. Reeds om die reden kan de vordering voor zover gebaseerd op art. 6:162 BW niet slagen."

 

Lees het arrest hier (vonnis eerste aanleg niet gepubliceerd).

IEF 2570

De rugleuning boven de zijleuningen

corb2.bmpGerechtshof ’s-Gravenhage, 24 augustus 2006, 05/716. Cassina S.P.A. tegen Seats and Sofa’s B.V.

In 1928 heeft de beroemde architect Le Corbusier (samen met anderen) de zitmeubelen LC2 en LC3 ontworpen. In deze procedure is aan de orde of het model Harvard inbreuk maakt op het auteursrecht op de LC2 en de LC3.

Evenals de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat de Harvard stoel onvoldoende overeenstemming toont met de auteursrechtelijk beschermde trekken van de LC2 en LC3. Doorslaggevend is de wijze waarop de rugleuning  boven de zijleuningen uitsteekt met las gevolg dat de Harvard als geheel niet de indruk geeft van een blokvorm zoals wel het geval is bij de LC2 en LC3.

Voorts had Cassina nog geklaagd over het feit dat Seats & Sofa’s naar aanleiding van het vonnis van de Dordrechtse voorzieningenrechter een bericht hadden doen uitgana met de tekst: “Seats & Sofa’s wint wereldwijde rechtzaak!”. Aangezien Seats & Sofa’s hebben toegezegd zulke mededelingen niet meer te doen, alsmede het tijdsverloop acht het Hof een redtificatie niet in de rede liggend.

Lees het arrest hier.

IEF 2567

Eerst even voor jezelf lezen

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 31 augustus 2006, 01/1322. Impag Toys Europe B.V. tegen  Otto Simon.

Het hof  zal aan de hand van de overgelegde foto’s en de gedeponeerde schoonheidssalons oordelen of de schoonheidssalon van Otto Simon inbreuk maakt op het auteursrecht op de schoonheidssalon van Impag.

Lees het arrest hier.

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 24 augustus 2006, 05/716. Cassina S.P.A. tegen Seats and Sofa’s B.V.

In 1928 heeft de beroemde architect Le Corbusier (samen met anderen) de zitmeubelen LC2 en LC3 ontworpen. In deze procedure is in de eerste plaats aan de orde of het model Harvard inbreuk maakt op het auteursrecht op de LC2 en de LC3.

Lees het arrest hier.