Alle rechtspraak  

IEF 14860

Bait and switch-praktijken reden voor rechtsgeldige opzegging

Hof Den Haag 7 april 2015, IEF 14860; ECLI:NL:GHDHA:2015:910 (Tronios tegen Dertronics)
Uitspraak ingezonden door Nine Bennink, Damsté advocaten. In kort geding: IEF 14455. Contractenrecht. Mededingingsrecht. Merkenrecht. Tronios drijft een groothandel en Dertronics heeft een detailhandel in elektronische apparatuur. Tronios communiceert de MAP- (Minimum Advertising Price) en RIP- (Retail Internet Price) prijzen van haar producten en wenst graag aanpassing van de minimumprijzen op de site van Dertronics, herhaaldelijk wordt hier niet aan voldaan en wordt de samenwerking beëindigd. Dertronics maakt zich schuldig maakt aan "bait and switch"-praktijken (klanten lokken met een merk en vervolgens een concurrerend product aanbieden), wat geldt als een ontoelaatbaar refererend merkgebruik en oneerlijk handelsgebruik (6:193g sub f BW), het gaat niet om een incident. Dat is een geldige reden voor opzegging. Merkinbreuk op beamz, skytec, skytronic, power dynamics moet worden gestaakt en productfoto's moeten worden verwijderd.

 

 

 

10. Ook overigens leidt het hof, anders dan de voorzieningenrechter, uit de mailwisseling tussen partijen voorshands niet af dat het zich niet houden aan prijsafspraken de werkelijke reden voor opzegging zou zijn. Niet valt immers in te zien en uit de stukken blijkt niet waarom Tronios B.V., nadat partijen elkaar al jarenlang op de prijzen aanspraken, daar plotseling een probleem van zou gaan maken. Daarbij heeft Tronios B.V. niet enkel Dertronics op de prijsafspraken aangesproken maar ook andere afnemers. Gesteld noch gebleken is dat met deze afnemers (ook) de handelsrelatie is opgezegd. Daar staat tegenover dat Tronios c.s. gesteld hebben dat sprake is van "bait and switch" praktijken (klanten lokken met een merk en vervolgens een concurrerend product aanbieden), wat geldt als ontoelaatbaar refererend merkgebruik en oneerlijk handelsgebruik (vgl. art. 6:193g sub f BW), hetgeen — dat is ook niet betwist door Dertronics - een geldige reden voor opzegging is en dat zij, Tronios B.V., de overeenkomst derhalve rechtsgeldig in ieder geval bij brief van 19 december 2014 heeft opgezegd.

 

11. Ter illustratie van hun standpunt dat Dertronics zich schuldig maakt aan merkafbreuk hebben Tronios c.s. verwezen naar een groot aantal (met stukken onderbouwde) voorbeelden. Hieruit volgt naar voorshands oordeel van het hof dat Dertronics zich inderdaad heeft schuldig gemaakt aan "bait and switch" praktijken en voorts dat het niet om een enkel incident gaat. Evenmin kan — ook al zouden sommige gevallen volgens Dertronics zijn geënsceneerd - voorshands worden geoordeeld dat uitspraken of gedragingen van Dertronics door Tronios c.s. zijn uitgelokt. Ook het verweer van Dertronics dat zij na juni 2014 niet meer beleverd werd door Tronios B.V. en derhalve in de positie werd gebracht dat zij nauwelijks Tronios-producten kon verkopen, baat haar niet. Uit een klantbeoordelingensite (productie 17, tweede pagina, bij dagvaarding in hoger beroep) volgt immers dat reeds in mei 2014 door een klant werd geklaagd over producten die wel op N\ N\ \N .djstunter.n1 als aanwezig vermeld stonden maar niet leverbaar waren en dat hij een vervangend product aangeboden heeft gekregen. Ook bij mail van 4 juli 2013 (productie 30 bij mva in incidenteel appel) is Dertronics reeds door Tronios B.V. erop aangesproken dat zij op haar website een foto gebruikt van een Skytech-versterker, een van de producten van Tronios c.s., op de pagina waar een RedSound-versterker wordt aangeboden.

13. Op grond van het voorgaande is het hof voorshands van oordeel dat het Tronios c.s. vrij stond de handelsrelatie op te zeggen. Daarmee is tevens de toestemming voor het gebruik van de woord- en beeldmerken en de productfoto's van Tronios c.s. komen te vervallen zodat Dertronics niet langer gerechtigd is deze te gebruiken. De grieven slagen derhalve.

Op basis van het mededingingsrecht is het opleggen van verticale prijsbinding niet toegestaan. De overeenkomst is in stand gebleven en dat Dertronics is op grond van de onbepaalde duurovereenkomst gerechtigd gebruik te maken van de TRONIOS-merken en het verstrekte beeldmateriaal. De vorderingen worden afgewezen.

Zie hier de PDF.

IEF 14857

Installatie software zonder licentie niet onder druk van Russissche politie

EHRM 26 maart 2015, IEF 14857 (Volkov en Adamskiy tegen Rusland)
Auteursrecht. Software. Strafrecht. Volkov en Adamskiy verlenen computerreparatiediensten en worden, aldus de klacht, aangespoord door de politie om auteursrechtinbreuk te plegen. Klagers hebben computer software zonder licenties op eigen initiatief geïnstalleerd. Het is, aldus het EHRM, op eigen initiatief gebeurd en niet omdat ze zijn aangezet door gedragingen van de politie. Eén van de klagers heeft geen bijstand gehad van een advocaat in de beroepsprocedure en dat is wel een schending van artikel 6 § 3 (c) EVRM.

9.  On 3 July 2008 the Golovinskiy District Court of Moscow (District Court) examined the applicant’s case. The applicant testified that he had agreed to help V because he had already performed similar services for his relatives and acquaintances. He also testified that V had asked him to have some programmes installed but did not indicate whether V had specifically asked for unlicensed software. V testified that the police had launched an undercover operation after they had received information incriminating the applicant in the distribution of counterfeit software. The applicant pleaded not guilty to copyright infringement and claimed that the police had incited him to commit the crime. The court found the applicant guilty of copyright infringement and imposed a suspended sentence of one year and three months’ imprisonment with one year’s probation.

34.  The applicants maintained that they had been unfairly convicted of crimes incited by the police. They claimed that they had never been implicated in the distribution of counterfeit software prior to the undercover operations and that the undercover police officers had pressured them into installing unlicensed software despite their reluctance to do so.

41.  Meanwhile, the police received incriminating information against the applicants and, as such, came under an obligation to verify a criminal complaint. They called the applicants on their respective numbers and asked them to install some computer programmes. The applicants did not complain to the domestic courts that the police officers had specifically asked for unlicensed software or that they had exerted any pressure on the applicants at the time of the call or tried to pressure them into committing illegal acts. Moreover, from the records of the conversation between the applicants and the police officers in the course of the computer repairs it is clear that the applicants brought unlicensed software for installation on their own initiative, without unlawful incitement by the undercover agents (see paragraphs 7 and 13 above).
42.  The Court therefore considers that the undercover police officers’ requests appeared to be regular orders of the kind usually placed by customers in response to online or newspaper advertisements for services. The actions of the police did not go beyond the ordinary conduct which is normally expected of clients in the course of lawful commercial activity. It was up to the applicants to respond to such requests in a lawful manner and to install licensed software.

IEF 14854

Substantieel deel monument is al gesloopt, geen bouwstop

Vzr. Rechtbank Den Haag 9 april 2015, IEF 14854; ECLI:NL:RBDHA:2015:3979 (X architecten tegen De Staat)
Uitspraak ingezonden door Christien Wildeman en Joran Spauwen, Kennedy Van der Laan. Persoonlijkheidsrechten. Rechtspraak.nl: De architect was van mening dat de verbouwing zijn ontwerp van een eerdere renovatie aantast, maar de rechter wijst de gevorderde bouwstop af. Naar het oordeel van de rechter is eiser te laat. Na een aanbesteding is het verbouwingsproject gegund aan een consortium waarvan eiser geen deel uitmaakt. De sloop- en bouwwerkzaamheden zijn medio januari 2015 gestart. Het werk is al voor een substantieel deel gesloopt en eiser had volgens de rechter eerder bezwaar kunnen maken tegen de renovatie. De rechter beveelt de Staat wel eiser een kopie te verstrekken van de bouwtekeningen van de verbouwing. Die informatie kan eiser gebruiken in het kader van een eventuele bodemprocedure.

 

4.1.
De aard van het kort geding brengt mee dat als naar het voorlopig oordeel van de rechter de gedaagde verplicht is bepaalde gedragingen na te laten, toewijzing van een verbod afhankelijk is van een belangenafweging, waarbij onder meer in aanmerking moeten worden genomen enerzijds het voorlopig karakter van het rechterlijk oordeel in kort geding en de ingrijpendheid van de gevolgen van een eventueel verbod voor de gedaagde en anderzijds de omvang van de schade die voor de eiser dreigt, indien een verbod zou uitblijven (zie o.m. HR 15 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1919).

4.2. Toetsend aan deze maatstaf moet de gevorderde bouwstop in deze zaak worden afgewezen. Voor zover de verbouwing van B30 het persoonlijkheidsrecht van [eiser] schendt of anderszins onrechtmatig is, is het gelet op de belangen van partijen te laat om de verbouwing nu nog te stoppen. Een en ander zal hierna worden toegelicht.

4.3. Ten eerste is van belang dat de verbouwing al is aangevangen en dat het werk van [eiser] inmiddels voor een substantieel deel is gesloopt. Ter zitting is duidelijk geworden dat de volgende elementen van het werk van [eiser] al zijn verwijderd:
- de stalen kapconstructie boven het atrium;
- een deel van de verdiepingen bovenop de oudbouw;
- de paviljoens in de ‘oksels’ van het gebouw;
- de liftschachten in het atrium;
- het bovenste deel van de verticale kolommen langs de wanden van het atrium;
- de tussenvloeren in de kapverdiepingen.
Toewijzing van de gevorderde bouwstop voorkomt de sloop van die elementen, die [eiser] rekent tot de belangrijkste onderdelen van zijn ontwerp, niet. In zoverre is het belang van [eiser] niet gediend met toewijzing van de vordering.

4.4. Daar staat tegenover dat toewijzing van een bouwstop ingrijpende consequenties heeft. De Staat heeft onbestreden aangevoerd dat de bouwstop circa € 200.000,- per maand zal kosten, onder meer vanwege extra voorfinancieringskosten en huisvestingkosten. Aangenomen moet worden dat de schade zal oplopen tot een veelvoud van dat maandelijkse bedrag, omdat het lang zal duren voordat de verbouwing kan worden hervat. De Staat heeft onbestreden aangevoerd dat, zelfs als partijen zonder rechtszaak overeenstemming kunnen bereiken over de noodzakelijke wijzigingen, het doorrekenen en bespreken van wijzigingen veel tijd vergt en mogelijk zal meebrengen dat het project opnieuw moet worden aanbesteed. Als het geschil in een bodemzaak moet worden beslecht, komt daar de duur van die procedure nog bij. Al die tijd zou het gebouw half-gesloopt leeg staan en zouden de kosten door lopen.

4.5.
Daar komt bij dat [eiser] zich eerder had kunnen en moeten verzetten tegen de verbouwing. Vast staat immers dat [eiser] al in 2010 is geïnformeerd over de aanstaande verbouwing van B30, dat hij in 2012 wist dat drie consortia in het kader van de aanbesteding van het project bezig waren met nieuwe ontwerpen en dat hij in maart 2014 ervan op de hoogte was dat de Staat het project had gegund aan Facilicom en dat de verbouwing dus daadwerkelijk uitgevoerd zou gaan worden. Uit zijn eigen stellingen volgt ook dat [eiser] zich ervan bewust was dat de verbouwing van B30 onder leiding van een andere architect het risico in zich draagt dat zijn persoonlijkheidsrechten zouden worden aangetast en dat hij een rechtszaak zou moeten starten om zijn rechten veilig te stellen. Toch heeft hij tot begin 2015 gewacht met het onderzoeken van de verbouwplannen en het aanhangig maken van dit kort geding.
IEF 14853

Bestekseisen kunnen in verschillende volgorden, bewoordingen en zinsconstructies

Rechtbank Den Haag 8 april 2015, IEF 14853; ECLI:NL:RBDHA:2015:4029 (Vendrig tegen A.H.B. Adviesbureau)
Uitspraak ingezonden door Iris Jansen en Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen. Vendrig en AHB adviseren, ontwerpen en begeleiden grootkeukens en (bedrijfs)restauratieve inrichtingen. AHB heeft in opdracht van Vendrig werkzaamheden verricht en kennis genomen van Bestekken. Delen van deze teksten zijn gebruikt bij het schrijven van bestekken in aanbestedingsprocedures. Volgens AHB gaat het om technische specificaties die regelrecht uit regelgeving, voorschriften, NEN- en ISO-normen voortvloeien. Dat dezelfde bestekeisen niet in vele verschillende volgorden, bewoordingen en zinsconstructies kunnen worden beschreven, is onvoldoende gemotiveerd: de gemaakte keuzes zijn niet zo trivaal of banaal. Inbreuk op auteursrechten en persoonlijkheidsrechten.

4.2. (...) AHB heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dezelfde bestekeisen niet in vele verschillende volgorden, bewoordingen en zinsconstructies kunnen worden beschreven en dat de door de maker gemaakte keuzes zo trivaal of banaal zijn dat zij niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Daar komt bij dat Vendrig onweersproken heeft gesteld dat het mede gaat om teksten die niet zijn te herleiden naar wet- of regelgeving, (...). Te dien aanzien heeft AHB ook uitdrukkelijk erkend dat die voorschriften op een andere manier verwoord hadden kunnen worden. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door AHB gebruikte bestekvoorwaarden uit de Bestekken van Vendrig auteursrechtelijk zijn beschermd.

4.5. AHB heeft niet afzonderlijk bestreden dat Vendrig, als zij aangemerkt kan worden als de originaire auteursrechthebbende, tevens de persoonlijkheidsrechten uit hoofde van artikel 25 Aw bezit. Ook heeft zij niet bestreden dat hij inbreuk heeft gemaakt op die persoonlijkheidsrechten door de werken van Vendrig onder een andere naam dan die van de maker openbaar te maken.

Lees de uitspraak hier (pdf/html)

IEF 14852

Historisch aandoende buitenverlichting beperkt door technische keuzes

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25 februari 2015, IEF 14852 (KS Verlichting tegen Van Cranenbroek)
Uitspraak ingezonden door Niels Mulder en Róbin de Wit, DLA Piper. Auteursrecht. Eiser ontwerpt verlichtingselementen en KS Verlichting is licentieneemster, thans werkgever, en verkoopt historische buitenverlichting. Uit eerdere procedures (1997, 1998, 2000) volgt dat de ontwerpen van de nostalgische buitenverlichting niet auteursrechtelijk beschermd zijn. KS Verlichting vordert staking auteursrechtinbreuk op de haar onderdelen. Van Cranenbroek c.s. voert aan dat de KS Onderdelen een vrijwel direct kopie zijn van eerder bestaande historisch aandoende buitenverlichting is, allen klassiek en stoer ogend. De (louter) technische uitgangspunten geven een beperkte keuze weer. De afzonderlijke onderdelen van de collectie zijn niet auteursrechtelijk beschermd en de collectie op zichzelf evenmin.
Lees verder

IEF 14844

Kleine afbeelding ter promotie van photoshopcursus

Ktr. Rechtbank Amsterdam 27 maart 2015, IEF 14844; ECLI:NL:RBAMS:2015:1520 (eiser tegen Emday)
Auteursrecht. Proceskoten 1019h Rv afgewezen. Eiser is geslaagd in de bewijslevering [zie tussenvonnis] van zijn stelling dat hij de maker van de door Emday gebruikte foto. Emday heeft de foto slechts gebruikt in klein formaat in een brochure en op haar website ter promotie van een photoshopcursus. De offertes zien op gebruik van foto na grote fotorapportages en advertentierechten. De kantonrechter zoekt aansluiting bij de door FotoAnoniem gehanteerde tarieven. Billijkheid verzet zich tegen toepassing 1019h Rv, omdat de schadevergoeding (ad €312) slechts een fractie is van de vordering (€25.000) waaraan eiser heeft vastgehouden in het minnelijk traject en in de procedure.

2. Naar het oordeel van de kantonrechter is [eiser] geslaagd in de bewijslevering van zijn stelling dat hij de maker van de door Emday gebruikte foto is. Gelet op de overwegingen van de kantonrechter in het tussenvonnis, staat daarmee tevens vast dat [eiser] ook de auteursrechthebbende van de foto is. De kantonrechter ziet geen aanleiding op dit oordeel terug te komen en zal de (nieuwe) stellingen van Emday ten aanzien van dit punt dan ook onbesproken laten. Dit betekent dat moet worden aangenomen dat Emday door het gebruik van de foto een inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van [eiser] en dat Emday de schade die [eiser] daardoor heeft geleden dient te vergoeden.

3. Ten aanzien van de hoogte van de schadevergoeding oordeelt de kantonrechter als volgt. [eiser] is in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van zijn stelling dat € 2.500,00 per jaar of deel van een jaar het gebruikelijke, door hem gehanteerde tarief is voor het soort gebruik van de foto als in het onderhavige geval.
4. De kantonrechter oordeelt dat [eiser] niet is geslaagd in het leveren van het bewijs van die stelling. Het gebruik van de foto’s in de door [eiser] overgelegde offertes komt namelijk in het geheel niet overeen met het soort gebruik van de foto door Emday. De foto is door Emday immers slechts in klein formaat in een brochure en op haar website gebruikt ter promotie van een cursus fotoshop, welke website – zoals Emday onbetwist heeft gesteld – rond de 800 bezoekers heeft gehad. De door [eiser] overgelegde offertes zien echter op het gebruik van foto’s na te houden (grote) fotorapportages inclusief – naar de kantonrechter begrijpt – alle daarbij behorende advertentierechten.

9. Naar het oordeel van de kantonrechter verzet de billijkheid zich in onderhavige zaak tegen de door [eiser] gevorderde veroordeling van Emday in de werkelijke proceskosten op de voet van artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De kantonrechter acht daarbij van belang dat de in dit vonnis toegewezen schadevergoeding een fractie is van de vordering van [eiser] (te weten: € 25.000,-) en dat [eiser] zowel in het minnelijk voortraject als in deze procedure steeds heeft vastgehouden aan deze vordering, ondanks dat Emday [eiser] meerdere malen een bedrag heeft geboden dat hoger is dan het thans toegewezen bedrag. Bovendien heeft de schade een beperkte omvang. Onder die omstandigheden acht de kantonrechter het niet redelijk over te gaan tot toewijzing van de werkelijke proceskosten. De kantonrechter zal daarom bij het bepalen van de hoogte van de proceskosten aanknopen bij het normaliter door de kantonrechter gehanteerde forfaitaire tarief over het toegewezen bedrag.
IEF 14842

Auteursrechthebbende op juwelenrekjes

Rechtbank Den Haag 25 maart 2015, IEF 14842; ECLI:NL:RBDHA:2015:3582 (A tegen Blokker c.s.)
In het kort: Rechtsverwerking. Auteursrecht op juwelenrekje. A is (onweersproken) auteursrechthebbende. Er is geen industriële vervaardiging door of namens opdrachtgever tot ontwerp en dus geen opdrachtgeversauteursrecht op grond van artikel 3.29 BVIE jo 3.8 lid 2 BVIE noch 8 Auteurswet. Blokker c.s. moet het te koop aanbieden in Nederland en België staken.

4.11. De regeling van artikel 3.8 lid 2 BVIE is alleen van toepassing als het gaat om een bestelling die is gedaan ‘met het oog op een gebruik in handel of nijverheid van het voortbrengsel waarin het model is belichaamd’. Blijkens de memorie van toelichting bij de (gelijkluidende) voorloper van deze bepaling, artikel 6 lid 2 van de Benelux Tekeningen- en Modellenwet, is dit het geval “wanneer een standaardmodel wordt ontworpen met het oog op de vervaardiging daarvan op industriële schaal in het bedrijf van de opdrachtgever”7.

4.12. Blokker c.s. heeft bepleit dat die situatie zich in dit geval voordoet. Zij betoogt daartoe dat niet nodig is dat Xenos zelf de vervaardiging zou uitvoeren, zolang Xenos de producten maar in de handel zou brengen. Zij beroept zich daarbij op het Electrolux-arrest8, waaruit zou volgen dat die bepaling van toepassing is als het naar het model vervaardigde voortbrengsel maar zelf voorwerp is van verhandeling door Xenos. Blokker c.s. leidt hieruit af dat het model niet noodzakelijkerwijs door de opdrachtgever zelf of in zijn opdracht moet worden vervaardigd, zolang hij het maar in de handel brengt.

4.13. Die conclusie kan niet uit het Electrolux-arrest worden getrokken. In dat arrest wordt overwogen dat onderscheid moet worden gemaakt tussen een ontwerp voor één model en een ontwerp met het doel op industriële schaal vele exemplaren van het model te maken. Het Benelux Gerechtshof overweegt vervolgens: “Hieruit volgt dan dat enkel de opdrachtgever die van plan is een voortbrengsel naar het model te vervaardigen en vervolgens te verhandelen, als ontwerper moet worden beschouwd”. Onder ‘vervaardigen’ door de opdrachtgever tot het ontwerp in de zin van dat artikel zou mogelijk ook begrepen kunnen worden de situatie dat de opdrachtgever een opdracht geeft tot een ontwerp aan een derde en vervolgens zelf een opdracht geeft aan een ander om dat ontwerp industrieel te vervaardigen voor hem. Niet aannemelijk is dat de Benelux-wetgever heeft beoogd dat in alle gevallen waarin door een handelaar aan een leverancier van producten wordt gevraagd een product te ontwerpen en vervolgens een bestelling van dat product bij die leverancier doet, de auteursrechten bij die handelaar komen te rusten.

4.14. In het onderhavige geval is het niet Xenos maar [A] c.s. die een derde opdracht heeft gegeven de juwelenrekjes te vervaardigen. Daarbij was, zo is ter zitting gebleken, voor Xenos onbekend welke prijs [A] c.s. bij zijn Chinese leverancier bedong en wat zijn marge daarop was. Xenos had alleen een koopprijs met [A] c.s. afgesproken en geen aparte ontwerp- of opdrachtvergoeding. [A] c.s. trad dus niet op als vertegenwoordiger van Xenos of als dienstverlener die voor Xenos de fabricage van de juwelenrekjes regelde. Die situatie kan niet gelijkgesteld worden aan het ‘vervaardigen door de opdrachtgever’ als bedoeld in artikel 3.8 lid 2 BVIE. Het beroep van Blokker c.s. op het Electrolux-arrest treft daarom geen doel.
4.16. Voor Nederland is vervolgens aan de orde de vraag of Xenos op grond van artikel 8 Aw als maker aangemerkt moet worden, omdat de juwelenrekjes als van Xenos afkomstig openbaar zijn gemaakt. Blokker c.s. betoogt daartoe dat de juwelenrekjes in de winkels van Xenos aan het publiek werden verkocht, waar in overvloed de naam Xenos wordt getoond. Bovendien bevond zich aan de onderkant van de juwelenrekjes een sticker met een barcode en de vermelding ‘Xenos B.V.’.
4.19. Blokker c.s. heeft geen verweer gevoerd tegen de stelling van [A] c.s. dat hij naar Belgisch auteursrecht als maker aangemerkt wordt. Blokker c.s. heeft ook geen verweer gevoerd tegen de stelling van [A] c.s. dat [B] én [A] gezamenlijk auteursrechthebbende op het juwelenrekje zijn. De slotsom is derhalve dat [A] c.s. zowel naar Nederlands als naar Belgisch recht heeft te gelden als de auteursrechthebbende op het juwelenrekje.
Inbreuk
4.20. Blokker c.s. hebben niet bestreden dat het Blokker juwelenrekje zowel naar Nederlands als naar Belgisch auteursrecht een verveelvoudiging vormt van het juwelenrekje van [A] c.s. De rechtbank stelt dan ook vast dat Blokker Nederland inbreuk heeft gemaakt op de Nederlandse auteursrechten van [A] c.s. en Blokker België en Casa inbreuk hebben gemaakt op de Belgische auteursrechten van [A] c.s.
IEF 14838

Kunstwerk Virtuele Boteringepoort mag worden verwijderd

Rechtbank Noord-Nederland 1 april 2015, IEF 14838; ECLI:NL:RBNNE:2015:1598 (Virtuele Boteringepoort II)
Uitspraak ingezonden door Paul Mazel, Trip advocaten. Auteursrecht. Persoonlijkheidsrecht (25 Aw). Eiser is beeldend kunstenaar. Hij heeft in opdracht van de Gemeente Groningen het kunstwerk "de Virtuele Boteringepoort" ontworpen en gerealiseerd. In 2005 werd het kunstwerk beschadigd doordat een hoogwerker een gevelelement heeft vernield, zodanig dat het kunstwerk niet meer goed functioneerde. Eiser vordert verbod tot verwijdering en herstel en terugplaatsing van het kunstwerk. Gemeente mag, als eigenaar van een kunstwerk, dit vernietigen. De belangen van de maker zijn in beginsel onderschikt aan die van de eigenaar, tenzij het een geval van misbruik van recht oplevert in de zin van art. 3:13 lid 2 BW. Daarvan is hier geen sprake.

4.6. Uit de rechtspraak volgt dat art. 25 lid 1 sub d van de Auteurswet, dat de persoonlijkheidsbelangen van de maker van een werk beschermt, geen rol speelt bij de vraag in hoeverre een kunstenaar zich kan verzetten tegen de vernietiging van zijn kunstwerk (HR 6 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7830). Dat betekent niet¸ zo overweegt de Hoge Raad in rechtsoverweging 4.6. van zijn arrest,
dat het de eigenaar van een voorwerp (een onroerende zaak daaronder begrepen) waarin een auteursrechtelijk beschermd werk is belichaamd — een exemplaar van het werk — steeds vrijstaat dat voorwerp aan vernietiging prijs te geven en dat de belangen van de maker aan de beschikkingsmacht van die eigenaar steeds ondergeschikt zijn. De vernietiging van een exemplaar van het werk kan immers misbruik van zijn bevoegdheid door de eigenaar opleveren in gevallen als in art. 3:13 lid 2 BW bedoeld, dan wel anderszins onrechtmatig jegens de maker zijn. Ook een derde die een zodanig voorwerp vernietigt, kan daarmee onrechtmatig jegens de maker handelen. Van zodanig misbruik of anderszins onrechtmatig handelen zal eerder sprake zijn, naarmate er minder exemplaren van dat werk bestaan. Gaat het om unieke exemplaren, zoals veelal bij gebouwen het geval is, dan kan van de eigenaar onder omstandigheden verlangd worden dat hij slechts dan tot vernietiging overgaat indien daarvoor een gegronde reden bestaat en hij zich de gerechtvaardigde belangen van de maker ten minste in zoverre aantrekt dat hij er desgevraagd voor zorg draagt het bouwwerk behoorlijk te doen documenteren, althans de maker de gelegenheid biedt daartoe zelf het nodige in het werk te stellen.
4.7. Uit de voorgaande overweging kan worden afgeleid dat de eigenaar van een kunstwerk een kunstwerk mag vernietigen en dat de belangen van de maker ervan in beginsel onderschikt zijn aan die van de eigenaar, tenzij de wijze waarop een eigenaar zijn beschikkingsbevoegdheid uitoefent in het licht van de feitelijke omstandigheden van het geval misbruik van recht oplevert in de zin van art. 3:13 lid 2 BW.

4.14. Als de Gemeente al op grond van een onevenredige belangenafweging tot haar besluit tot verwijdering is gekomen, kan niet buiten beschouwing worden gelaten dat partijen over de vraag of de Gemeente bevoegd is het kunstwerk te verwijderen in kort geding hebben geprocedeerd en het hof bij in kracht van gewijsde gegaan arrest [red. IEF 13230] de vorderingen die ertoe strekken het de Gemeente te verbieden het kunstwerk te verwijderen, heeft afgewezen. De Gemeente heeft vervolgens het kunstwerk verwijderd.

4.15. De rechtbank is van oordeel dat de Gemeente nadat het hof arrest heeft gewezen naar redelijkheid mocht besluiten het kunstwerk daadwerkelijk te verwijderen. [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit iets anders kan worden afgeleid. Tegen deze achtergrond is zonder nadere toelichting die [eiser] niet heeft gegeven, niet begrijpelijk waarom de Gemeente thans gehouden zou zijn het kunstwerk te repareren en terug te plaatsen op de oorspronkelijke locatie. Hierop stuiten de vorderingen van [eiser] af

Op andere blogs verschenen:
Hoogenraad & Haak

IEF 14836

Café heeft zakelijke licentie nodig voor tonen eredivisiewedstrijden

Vzr. Rechtbank Amsterdam 2 april 2015, IEF 14836 (Eredivisie Media & Marketing en clubs tegen Café De Zon)
Uitspraak ingezonden door Reindert van der Zaal en Stijn Wijnker, Kennedy Van der Laan. Vgl. IEF 14397 en IEF 13972. Auteursrecht. Inbreuk wedstrijdbeelden. Eiseressen hanteren voor de exploitatie van auteursrechten een gesloten exploitatiesysteem via FOX SPORTS. X exploiteert onder zijn woning café De Zon en heeft een consumentenabonnement die wordt gebruikt voor het uitzenden van wedstrijdbeelden, aldus zonder een zakelijke licentie. Voor zover Café De Zon de wedstrijdbeelden na dit vonnis in zijn café wil blijven uitzenden zonder dat hij deze dwangsom verbeurt dient hij via zijn provider een zakelijke licentie bij FOX-Sports af te sluiten.

4.4. Door de Wedstrijdbeelden in een voor het publiek toegankelijke (horeca)gelegenehdi te vertonen heeft Café "De Zon" deze beelden openbaar gemaakt als bedoeld in artikel 12 lid 1 Auteurswet. Openbaarmaking van de auteursrechtelijk beschermde Wedstrijdbeelden is op grond van artikel 1 van de Auteurswet uitsluitende voorbehouden aan de auteursrechthebbende verboden. Tussen partijen is niet in geschil dat Café De Zon geen zakelijk licentie heeft en dat eiseressen Café De Zon ook niet op een andere wijze toestemming hebben gegeven voor de vertoning in het openbaar van de Wedstrijdbeelden. Daarmee staat vast dat Café De Zon in elk geval op 8 september 2014, 16 januari 2015, 25 januari 2015 en 1 maart 2015 op de auteursrechten van eiseressen inbreuk heeft gemaakt. Niet gebleken is dat Café De Zon ondanks meerdere waarschuwingen van de zijde van eiseressen de inbreuk op hun auteursrechten heeft gestaakt. Daarmee hebben eiseressen bij de gevraagde voorziening recht en (spoedeisend) belang. Het gevorderde gebod zal derhalve worden toegewezen. De dwangsom zal worden beperkt als na te melden. Voor zover Café De Zon de wedstrijdbeelden na dit vonnis in zijn café wil blijven uitzenden zonder dat hij deze dwangsom verbeurt dient hij via zijn provider een zakelijke licentie bij FOX-Sports af te sluiten, waartoe hij door eiseressen al meerdere malen is uitgenodigd.
IEF 14835

Beroep op citaatrecht en uitingsvrijheid slagen in Britt Dekker-arrest, en vragen van uitleg

HR 3 april 2015, IEF 14835; ECLI:NL:HR:2015:841 (GS Media tegen Sanoma c.s.)
Uitspraak ingezonden door Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek, Remy Chavannes, Brinkhof  Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen. Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis. Grondrechten. vrijheid van meningsuiting. Beroep citaatrecht slaagt. Plaatsing uitsnede foto’s en hyperlinks naar foto’s op Geenstijl.nl voorafgaand aan publicatie in Playboy. Voorwaarden citaatrecht (art. 15a Auteurswet, art. 5 lid 3 onder d Auteursrechtrichtlijn). Herkenbaarheid auteursrechtelijk beschermde trekken werk in overgenomen deel (‘uitsnede’), belang context. Slagende klacht over beoordeling onjuiste uitsnede.

In elk geval heeft het hof met zijn oordeel dat slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden aanvaard dat de vrijheid van meningsuiting een auteursrechtinbreuk rechtvaardigt een onjuiste maatstaf aangelegd, omdat het auteursrecht en de uitingsvrijheid twee gelijkwaardige grondrechten zijn. Prejudiciële vragen over hyperlink naar een door derde beheerde website. Gestelde vragen:

1.a Is sprake van een ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van art. 3 lid 1 van Richtlijn 2001/29 wanneer een ander dan de auteursrechthebbende door middel van een hyperlink op een door hem beheerde website verwijst naar een door een derde beheerde, voor het algemene internetpubliek toegankelijke website, waarop het werk zonder toestemming van de rechthebbende beschikbaar is gesteld?
1.b Maakt het daarbij verschil of het werk ook anderszins niet eerder met toestemming van de rechthebbende aan het publiek is medegedeeld?

1.c Is van belang of de ‘hyperlinker’ op de hoogte is of behoort te zijn van het ontbreken van toestemming van de rechthebbende voor de plaatsing van het werk op de bij 1.a genoemde website van de derde en, in voorkomend geval, van de omstandigheid dat het werk ook anderszins niet eerder met toestemming van de rechthebbende aan het publiek is medegedeeld?

2.a Indien het antwoord op vraag 1.a ontkennend luidt: is in dat geval wél sprake van een mededeling aan het publiek, of kan daarvan sprake zijn, indien de website waarnaar de hyperlink verwijst, en daarmee het werk, voor het algemene internetpubliek weliswaar vindbaar is, maar niet eenvoudig, zodat het plaatsen van de hyperlink het vinden van het werk in hoge mate faciliteert?

2.b Is bij de beantwoording van vraag 2.a van belang of de ‘hyperlinker’ op de hoogte is of behoort te zijn van de omstandigheid dat de website waarnaar de hyperlink verwijst voor het algemene internetpubliek niet eenvoudig vindbaar is?

3. Zijn er andere omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden bij beantwoording van de vraag of sprake is van een mededeling aan het publiek indien door middel van een hyperlink toegang wordt verschaft tot een werk dat niet eerder met toestemming van de rechthebbende aan het publiek is medegedeeld?

Rechtspraak.nl:

Auteursrecht. Plaatsing uitsnede foto’s en hyperlinks naar foto’s op website (Geenstijl.nl) voorafgaand aan publicatie in Playboy. Inbreuk op auteursrecht? Voorwaarden citaatrecht (art. 15a Auteurswet, art. 5 lid 3 onder d Auteursrechtrichtlijn). Herkenbaarheid auteursrechtelijk beschermde trekken werk in overgenomen deel (‘uitsnede’), belang context. Slagende klacht over beoordeling onjuiste uitsnede. Beroep op uitingsvrijheid (art. 10 EVRM) tegenover handhaving intellectuele eigendomsrechten (art. 1 Eerste Protocol, art. 17 EU-Handvest), maatstaf voor belangenafweging (HvJEU 27 maart 2014, ECLI:EU:C:2014:192 (UPC Telekabel Wien); EHRM 10 januari 2013, ECLI:NL:XX:2013:BZ9845 (Ashby Donald)). Is plaatsing hyperlinks een ‘mededeling aan publiek’ (art. 12 Aw, art. 3 Auteursrechtrichtlijn)? HvJEU 13 februari 2014, ECLI:EU:C:2014:24 (Svensson). Wordt met interventie een nieuw publiek bereikt? HvJEU 21 oktober 2014, ECLI:EU:C:2014:2315 (BestWater). Zijn bestanden ‘volmaakt privé’ gebleven? Motiveringsklacht. Bewijslastverdeling. Faciliteren van anderszins niet eenvoudig vindbare foto’s door plaatsing van hyperlinks, omzeiling beperkingsmaatregelen website waar beschermd werk zich bevindt of interventie waardoor foto’s nieuw publiek bereiken? Prejudiciële vragen aan HvJEU.

Minbuza:

In oktober 2011 maakt een fotograaf in opdracht van Sanoma, verweerster en uitgever van Playboy (verweerster 2), een fotoreportage van Britt Dekker (verweerster 3), een zogenaamde ‘BN-er’ die geregeld op een NL commerciële tv-zender te zien is. Dekker heeft verweerster exclusief toestemming gegeven de foto’s in Playboy te publiceren en gedeeltelijk op de website van het blad. Verzoekster is exploitant van de website Geenstijl.nl. Zij ontvangt op 26 oktober 2011 een anonieme linktip naar een bestand op de site ‘Filefactory’ waarin de betreffende fotoreportage is opgeslagen. In het tv-programma Pownews van die dag wordt van het uitlekken van de foto’s melding gemaakt en er worden enkele foto’s getoond. Verweerster heeft nog dezelfde dag de Telegraaf (moederbedrijf van verzoekster) verzocht te voorkomen dat de foto’s worden gepubliceerd. Op 27-10-2011 staat op de site GeenStijl het bericht dat de foto’s zijn uitgelekt, een uitsnede van één van de foto’s, en een link naar de site waarop het zip-bestand met alle foto’s was opgeslagen. Sanoma sommeert verzoekster de hyperlink te verwijderen, waarop verzoekster niet reageert. Filefactory verwijdert de bestanden op verzoek van verweerster wel. Verzoekster trekt zich niets van dreigementen van verweerster aan, en publiceert op 07-11-2015 het bericht dat ‘blote Dekker’ GeenStijl gaat aanklagen. Daarbij wordt wederom een link naar de foto’s geplaatst, nu op een nieuwe website ‘imageshack’. Ook laatstgenoemde verwijdert de bestanden na verzoek van verweerster. Op 17-11-2011 wordt een nieuwe hyperlink op de site van GeenStijl geplaatst en er worden door derden op het forum van GS nieuwe links geplaatst naar andere websites waarop de foto’s te zien zouden zijn. De foto’s zijn ten slotte in het decembernummer van Playboy geplaatst.
Verweersters stellen dat verzoekster door het plaatsen van hyperlinks inbreuk heeft gemaakt op auteursrecht Sanoma en portretrecht Dekker, en onrechtmatig heeft jegens hen heeft gehandeld. Bij de RbAms worden de vorderingen grotendeels toegewezen, maar het HofAms vernietigt het vonnis omdat de foto’s door plaatsing op Filefactory al eerder openbaar waren gemaakt. Het Hof achtte onrechtmatig handelen wel bewezen: GS faciliteerde het bekijken van de foto’s door plaatsing van de links, en met het plaatsen van een uitsnede van één van de foto’s is wel inbreuk op auteursrecht gemaakt (niet op portretrecht Dekker want haar gelaat stond niet op de foto).Het HofAms oordeelt dat schending auteursrecht ook mogelijk is door publiceren van slechts een uitsnede (‘een citaat’) van een foto, waarvoor in de NL Auteurswet voorwaarden zijn gesteld om niet als inbreuk te worden beschouwd. GS gaat in cassatie wegens vermeende schending van haar vrijheid van meningsuiting zoals gewaarborgd in EVRM artikel 10. Sanoma stelt incidenteel cassatieberoep in wegens het oordeel van het HofAms dat plaatsen hyperlinks niet als openbaarmaking in auteursrechtelijke zin kan worden aangemerkt.
De verwijzende NL rechter (HR) concludeert uit vaste rechtspraak van het HvJEU dat een mededeling alleen als ‘mededeling aan het publiek’ in de zin van RL 2001/29 wordt beschouwd wanneer sprake is van een ‘nieuw publiek’. Het gaat hier om dezelfde doelgroep en dan zou geen toestemming van de houders van het auteursrecht vereist zijn, maar er is wel sprake van hulp bij het omzeilen van verweersters beperkingsmaatregelen aangezien alleen abonnees van Playboy vrij toegang hadden. De vraag of in deze zaak sprake is van ‘mededeling aan het publiek’ kan de HR niet zonder twijfel beantwoorden. Ook de vraag of sprake is van ‘nieuw publiek’ doordat GS heeft doorgelinkt naar een site die geen toestemming had de foto’s te openbaren kan de HR niet zonder twijfel beantwoorden.

In citaten:

Citaatrecht
5.1.7 In het hiervoor in 5.1.2 aangehaalde oordeel van het hof ligt besloten dat in de uitsnede die het heeft beoordeeld de auteursrechtelijke trekken van het werk herkenbaar zijn. De klacht dat het hof heeft verzuimd daarover een oordeel te geven is dan ook ongegrond. Of dat oordeel in het licht van de stellingen van GS Media voldoende begrijpelijk is kan in het midden blijven, nu onderdeel I.5 terecht aanvoert dat het hof niet de juiste uitsnede heeft beoordeeld. Gelet op de stellingen van partijen zoals weergeven in het onderdeel en de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1.4, volgt dat alleen de uitsnede zonder kleding afkomstig is uit een van de foto’s waarop de berichtgeving op GeenStijl betrekking had en ten aanzien waarvan Sanoma c.s. zich op het auteursrecht van [betrokkene] hebben beroepen. Na verwijzing zal dan ook, met inachtneming van hetgeen hiervoor in 5.1.5 en 5.1.6 is overwogen, alsnog moeten worden beoordeeld of in die uitsnede de auteursrechtelijk beschermde trekken van de foto waaruit de uitsnede afkomstig is herkenbaar zijn.

5.2.1 Onderdeel II is gericht tegen de verwerping door het hof van het betoog van GS Media dat de in art. 10 EVRM gewaarborgde uitingsvrijheid in de weg staat aan de handhaving van het beroep op het auteursrecht ten aanzien van de uitsnede.

5.2.6 Anders dan het onderdeel veronderstelt, heeft het hof het voorgaande niet miskend. Het laat immers de mogelijkheid open dat de aan GS Media toekomende uitingsvrijheid aan de handhaving van het auteursrecht met betrekking tot de uitsnede in de weg staat. Onderdeel II.7 klaagt evenwel terecht dat het hof met zijn oordeel dat hiervan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. Of de uitingsvrijheid in een concreet geval behoort te prevaleren, hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de uiting. In verband met dit laatste is van belang dat, wanneer het gaat om een commerciële uiting, het belang van degene die deze uiting doet in beginsel minder zwaar weegt dan wanneer het een publicatie van algemeen maatschappelijk belang betreft (vgl. de hiervoor in 5.2.5 genoemde uitspraak in de zaak Ashby Donald e.a./Frankrijk).

Eerdere voorspelling van de te beantwoorden vragen door Dirk Visser: IEF 14537

Op andere blogs:
Cassatieblog
MediaReport