Alle rechtspraak  

IEF 11459

Tweede extra IP-adres The Pirate Bay blokkeren

Ex parte beschikking Vzr. Rechtbank ’s-Gravenhage 18 juni 2012, KG RK 12-1321 (Stichting Brein tegen UPC, KPN, Tele2 en T-Mobile)

In navolging van IEF 11364 (aanvullend IP-adres The Pirate Bay blokkeren).

Uit't persbericht. BREIN kreeg gisteren opnieuw een ex-parte beschikking van de Haagse voorzieningenrechter tegen UPC, KPN, Tele2 en T-Mobile om het inmiddels tweede extra IP-adres te blokkeren dat de illegale website The Pirate Bay in gebruik heeft genomen. De ISP's hadden wederom geweigerd dit adres op aanvullende melding van BREIN vrijwillig te blokkeren terwijl Ziggo en Xs4all dat onder het bodemvonnis wel moeten doen. De mogelijkheid aanvullingen te doen indien The Pirate Bay adreswijzigingen invoert, is wegens gebrek aan spoedeisend belang niet toegekend in het kort geding vonnis tegen de andere ISP's. De handelswijze van de illegale site sinds dat vonnis geeft alsnog aan dat dit belang wel aanwezig is.

IEF 11457

Creatieve inbreng aan de racing identity ontbreekt

Hof Amsterdam 19 juni 2012, zaaknr. 200.099.241/01 SKG (Next Team Srl tegen Kawasaki Motors Europe N.V.)

Uitspraak ingezonden door Anne Bekema en Bas Le Poole, Houthoff Buruma.

Auteursrecht. Branding. Retail identity. Afgewezen. Na het kort geding (IEF 10492) vordert Next Team onthouding van inbreuk op auteursrechten van Next Team 'retail identity'. De grondslag daarvoor is dat zij niet alleen individuele showroom artikelen heeft ontworpen, maar tevens maker is van de branding/retail identity.

Kawasaki heeft aan Next Team opdracht gegeven tot het vervaardigen en leveren van showroommaterialen, maar deze opdracht strekte niet tot het maken van een 'branding-concept'.

Er is onvoldoende duidelijk of er sprake is geweest van een relevante creatieve inbreng van Next Team bij de ontwikkeling van de hier aan de orde zijnde 'branding'/'racing identity' van Kawasaki en zo ja tot welke elementen van het ontwerp de intellectuele schepping van Next Team zich uitstrekt. De vorderingen van Next Team worden afgewezen.

3.4. Het hof acht dan ook voorshands niet aannemelijk dat Next Team zelfstandig op het idee is gekomen om lime-groene strepen te combineren met een zwarte achtergrond en het witte Kawasaki logo. Next Team heeft weliswaar gesteld dat zij de 'racing identity' van Kawasaki niet kende toen zij ontwerpen voor het uiterlijk van de showroom materialen maakte maar dit is in het licht van de reeds genoemde memo alsmede het feit dat Kawasaki naar zij onweersproken heeft gesteld, in 2006 de uniforme 'Kawasaki Racing Identity' heeft ontwikkeld en deze in 2007 in heel Europa is gaan gebruiken, voorshands niet geloofwaardig te achten, te minder nu Next Team stelt ten behoeve van meerdere gerenommeerde partijen in de motorbranche werkzaam te zijn. Daarbij komt dat ook uit de 'briefing' naar aanleiding van de op 1 april 2008 door Next Team en Kawasaki gevoerde bespreking blijkt dat mogelijk gebruik van de (door Kawasaki eerder als 'DNA' omschreven) kleuren aan de orde is geweest. (...) als 'general feedback' met betrekking tot de reeds door Next Team gepresenteerde modellen onder meer meedeelt dat de kleur rood op de vloer groen moet worden en voorts de suggestie doet: "maybe more black and stripes of green, for eg. like Kawasaki racing team. Example enclosed."(...)

3.5. In het licht van dit een en ander is voorshands onvoldoende duidelijk of er sprake is geweest van een relevante creatieve inbreng van Next Team bij de ontwikkeling van de hier aan de orde zijnde 'branding' van Kawasaki en zo ja tot welke elementen van het ontwerp de intellectuele schepping van Next Team zich uitstrekt.(...)

3.6. Het hof komt tot de slotsom dat het betoog van Next Team dat de 'branding' die Kawasaki op dit moment voor (onder meer) showroom artikelen gebruikt moet worden aangemerkt als een intellectuele schepping van (medewerkers van) Next Team en dat Kawasaki op een aan Next Team toekomend auteursrecht inbreuk maakt, vooralsnog niet zodanige steun vindt in het feitenmateriaal dat door middel van voorzieningen als door Next Team gevorderd op een daaromtrent door de bodemrechter te nemen beslissing kan worden vooruitgelopen. Een en ander vergt nader onderzoek, waartoe dit (kort) geding zich niet leent.

IEF 11456

Andere copyright melding op beginscherm en setupscherm

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 4 juni 2012, KG ZA 12-307 (F&M Digiaal Produkties tgen MIG Software C.V.)

Uitspraak ingezonden door Tjeerd Overdijk, Vondst advocaten.

Auteursrecht. Schikking wordt (niet) vernietigd vanwege onterechte garantie rondom auteursrechten op software. Copyright melding op beginscherm anders dan in setupscherm.

F&M drijft een onderneming die muziekspelers levert en software en muziekbestanden in licentie geeft aan horecaondernemingen. MG houdt zich bezig met ontwikkeling van o.a. de muzieksoftware Jukebox Live en MIG Player. Partijen hebben een schikking getroffen omtrent een geschil over het gebruik van deze software. F&M vordert opheffing van de beslagen en legt daaraan ten grondslag dat door de schikking de executie van (eerdere) kort geding onrechtmatig is. F&M hebben de schikking vernietigd wegens bedrog, misbruik van omstandigheden en dwaling, omdat MIG c.s. ten onrechte de garantie heeft afgegeven dat zij auteursrechten op de software bezitten. Die zou namelijk in het bezit zijn van M&M.

G heeft de software ontwikkeld en doorontwikkeld in dienstverband, maar ex art. 7 is er geen werkgeversauteursrecht. De auteursrechten op de software zijn ook niet overgedragen of ingebracht in M&M.

In een e-mail aan klanten wordt verwezen naar de in de software opgenomen copyright melding. Bij het opstarten van het programma verschijnt inderdaad de melding dat copyright toehoort aan M&M. Echter op de setup-pagina van datzelfde programma staat de melding dat het copyright aan MIG toebehoort. Er is dus geen sprake van een eenduidige copyright vermelding, zodat daaraan geen doorslaggevende betekenis toekomt.

Het is onvoldoende aannemelijk dat de auteursrechten op de software niet bij G berusten en dat MIG c.s. zich bij het aangaan van de schikking schuldig hebben gemaakt aan bedrog of misbruik van omstandigheden. De ingeroepen vernietiging van de schikking treft geen doel, dat geldt ook voor de wanprestatie en dus hebben MIG c.s. ook niet onrechtmatig gehandeld.

4.2. Vast staat dat G de software heeft ontwikkeld. Hij is daarmee aangevangen voordat hij in dienst trad bij RBG. Dat software (verder) is ontwikkeld en is afgerond in het kader van de uitoefening van dat dienstverband, in welk geval de auteursrechten ingevolge artikel 7 van de Auteurswet (Aw) wellicht aan RBG als werkgever van G zouden toekomen, is niet aannemelijk geworden. (...)

4.3. Evenmin is aannemelijk geworden dat G. de auteursrechten op de software heeft overgedragen, althans heeft ingebracht in M&M. In artikel 5 van de overeenkomst van oprichting staat ten aanzien van de software slechts dat daarvan de toekomstige softwareontwikkeling en de bestaande broncodes en listing worden ondergebracht in M&M. Over auteursrechten staat daarin niets vermeld.(...)

4.4. F&M c.s. verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt dat de auteursrechten op de software niet bij MG berusten nog naar een email (...). In die e-mail schrijft R. aan klanten onder meer dat de Jukebox Live software eigendom is van M&M en hij verwijst daarbij naar de in de software opgenomen copyright melding. Bij het opstarten van het programma verschijnt inderdaad de melding dat copyright toehoort aan M&M. Echter, indien de setup-pagina van datzelfde programma wordt geopend, dan verschijnt de melding dat het copyright aan MIG toebehoort. Er is dus geen sprake van een eenduidige copyright vermelding, zodat daaraan geen doorslaggevende betekenis toekomt. Dit nog los van de vraag of met het copyright in dit geval ook wordt bedoeld het auteursrecht, nu kennelijk R noch G, die de copyright meldingen heeft opgemaakt, juridisch geschoold zijn en zij zich ter zake ook niet van juridisch advies hebben laten voorzien.

 

 

IEF 11452

Screenshots bewezen niet dat A de lampen heeft ontworpen

Hof 's-Hertogenbosch 12 juni 2006, LJN BW8525 (Appellante tegen Light Trend v.o.f.)

Afbeeldingen ingezonden door Naim Menouar, Menouar advocatenkantoor.

Auteursrecht op lampen. Overdracht van activa. Makerschapsvermoedens o.b.v. art. 4, 7 en 8. Geen ongeregistreerd modelrecht/slaafse nabootsing. Kommissie Modellenbescherming in de Meubelbranche.

Appellante brengt lampen op de markt, LT brengt daarop gelijkende lampen op de markt. Appellante stelt maakster van de lampen te zijn en beticht LT van auteursrechtinbreuk althans slaafse nabootsing, doordat LT (nagenoeg) identieke lampen aanbiedt. Voorts verwijt zij LT dat deze niet voldoet aan het nader te noemen bindend advies van de Kommissie Modellenbescherming.

De vorm van de lamp is onmiskenbaar het resultaat van scheppende menselijke arbeid en van creatieve keuzes en aldus het voortbrengsel van de menselijke geest. Van een vorm die zo banaal of triviaal is dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt te aan te wijzen, is evident geen sprake.

Art. 4 vermoeden makerschap Appellant stelt ontwerpster te zijn van de lampen en heeft deze zelf met behulp van een 3D CAD-programma ontworpen. Echter het bewijsvermoeden van art. 4 Aw. gaat niet zover dat elkeen die op enig willekeurig moment stelt maker te zijn, op zijn woord wordt geloofd. Uit de van [F.] Lighting afkomstige brief presenteerde de Commanditaire Vennootschap zich als auteursrechthebbende en niet appellante.

Art. 8 vermoeden makerschap rechtspersoon Een ongedateerde brochure en een verklaring van de fotograaf voor die brochure bewijst onvoldoende de situatie van artikel 8 Aw. Er wordt niets gesteld omtrent de verspreiding van de brochures.

Art. 7. Werk vervaardigd door een persoon in dienstbetrekking
Er wordt middels screenshots niet bewezen dat appellant de lampen heeft ontworpen. Diverse scenario's zijn in dat verband denkbaar:
- de screenshots kunnen afkomstig zijn van een andere computer dan die van [appellante A.];
- de ontwerpen kunnen door een ander vervaardigd zijn op [appellante A.]s computer;
- de afbeeldingen kunnen afkomstig zijn van bestanden welke elders, op een andere computer of door iemand anders, zijn vervaardigd en vervolgens op deze computer zijn gezet en al dan niet (op al dan niet onderge-schikte onderdelen) zijn aangepast,
- ongeacht wie de op de screenshots zichtbare ontwerpen heeft "vervaardigd" kan het ook gaan om het resultaat van een poging om lampen welke degene die achter de computer zat elders had gezien na te maken;
- de datum op de computer kan zijn gemanipuleerd.

Daartegen heeft LT diverse producties en ontwerptekeningen aangedragen als aanwijzing voor de ontlening.

Alles in aanmerking genomen zijn er onvoldoende aanwijzingen die erop wijzen dat [appellante A.] als feitelijke maakster van de werken dient te worden aangeduid. Dat betekent dat ook niet is komen vast te staan dat [appellante A.] auteursrechthebbende is op basis van art. 1 Aw.

Ongeregistreerd modelrecht / Slaafse nabootsing: Appellante A. heeft gesteld dat zij als ontwerpster bescherming van het ongeregistreerde model krachtens de BVIE zou genieten. Nu echter niet is komen vast te staan dat zij de ontwerpster was, komt haar reeds daarom geen bescherming uit dezen hoofde toe. Het hof komt evenmin toe aan de vraag of er sprake is van slaafse nabootsing.

Kommissie Modellenbescherming: aangezien het bindend advies is gegeven tussen twee andere partijen waarbij één van de partijen als licentieneemster dat zou hebben gedaan. Dat betekent echter nog niet dat appellante aan de uitspraak rechten kan ontlenen, nu KF de klacht geheel op eigen naam heeft ingediend.

Nu niet is gebleken dat aan appellante enig voor de beslissing van deze zaak relevant recht toekomt, zijn haar vorderingen terecht door de rechtbank afgewezen. Alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd en [appellante A.] zal worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.

Bewijsvermoeden art. 4 Aw:
4.13.2. Wat er van dat laatste verweer van LT zij, de door [appellante A.] overgelegde registraties bewijzen niets meer dan dat [appellante A.] in 2008 en 2010 foto's bij de Belastingdienst heeft gedeponeerd.
Het bewijsvermoeden van art. 4 Aw. gaat - anders dan waarvan [appellante A.] in de memorie van grieven sub 65 lijkt uit te gaan - niet zover dat elkeen die op enig willekeurig moment stelt maker te zijn, op zijn woord wordt ge-loofd. Het gaat om de openbaarmaking van de werken zelf en de bekendmaking van de maker daarbij. Het zenden van de brieven aan de Belastingdienst kwalificeert niet als een openbaarmaking en bewijst dus niet dat bij enige openbaarmaking van de lampen [appellante A.] als ontwerpster is gepresenteerd.
Overigens is de brief uit 2010 betreffende de 8802 afkomstig van [F.] Lighting, zijnde toen de handelsnaam van Fabrianoville c.v.; als er al sprake zou zijn van openbaarmaking presenteerde daarmee niet [appellante A.], doch de cv zich als auteursrechthebbende.
Voorts wordt in geen van beide brieven een maker genoemd: noch [appellante A.], noch [F.] Lighting, noch Fabria-noville.

4.13.3. Andere aanwijzingen waaruit blijkt dat [appellante A.] bij de (eerste) openbaarmaking als "maakster" van de lampen bekend is gemaakt, zijn gesteld noch gebleken.

4.13.4. Het vorenoverwogene voert tot de conclusie dat de situatie dat [appellante A.] op grond van art. 4 Aw. wordt vermoed de maakster te zijn, zich niet voordoet.

Artikel 8
4.14.1. Met betrekking tot de lampen uit de 8802-serie (in de periode waarin deze zouden zijn ontworpen en op de markt zouden zijn gebracht was er nog sprake van een cv) heeft [appellante A.] gesteld, zie memorie van grieven sub 18, dat deze voorkomen in een uit 2008 daterende brochure op naam van [F.] Lighting welke brochure zij heeft laten maken. Zij heeft als productie 11 enkele fotokopieën uit die brochure overgelegd, en als prod. 13 een verkla-ring van de fotograaf.
Dit bewijst echter onvoldoende dat de situatie van art. 8 Aw. aan de orde is. De kopieën zijn ongedateerd, een datum van de brochure is er evenmin op te zien, en een bewijs van openbaarmaking kan aan die fotokopieën niet worden ontleend. Op zichzelf is dat nog overkomelijk, nu LT de aangehaalde stelling van [appellante A.] niet gemo-tiveerd heeft betwist.
Omtrent de verspreiding van die brochures is echter niets gesteld. [appellante A.] stelt enkel dat zij die brochures "in 2008" heeft laten maken en dat daartoe op 17 september 2008 foto's zijn gemaakt. Of die brochures zijn verspreid, [appellante A.]neer en in welk gebied, blijft daarbij geheel in het midden. Dat betekent dat van "openbaarmaking" door of vanwege de cv niet is gebleken, zodat reeds daarom de situatie waarop art. 8 Aw. doelt niet aan de orde is.

Art.7. Feitelijk makerschap
4.16.1. Als prod. 12 in hoger beroep heeft [appellante A.] een aantal screenshots overgelegd. Zeven daarvan dateren blijkens de vermelding rechts onderaan op de statusbalk van 15 september 2011. (...)

4.16.2. Bewijs valt hieraan onvoldoende te ontlenen. Deze screenshots bewijzen niet dat het [appellante A.] was die de 8802 en de 8801 heeft ontworpen. Diverse scenario's zijn in dat verband denkbaar:
- de screenshots kunnen afkomstig zijn van een andere computer dan die van [appellante A.];
- de ontwerpen kunnen door een ander vervaardigd zijn op [appellante A.]s computer;
- de afbeeldingen kunnen afkomstig zijn van bestanden welke elders, op een andere computer of door iemand anders, zijn vervaardigd en vervolgens op deze computer zijn gezet en al dan niet (op al dan niet onderge-schikte onderdelen) zijn aangepast,
- ongeacht wie de op de screenshots zichtbare ontwerpen heeft "vervaardigd" kan het ook gaan om het resultaat van een poging om lampen welke degene die achter de computer zat elders had gezien na te maken;
- de datum op de computer kan zijn gemanipuleerd.

IEF 11451

Op haar rustende inspanningsverplichting

Rechtbank Amsterdam 9 mei 2012, LJN BW8602 (Nanada Music tegen Golden Earring)

Uitgaverechten. Muziek. Inspanningsplicht en de beëindiging van het contract. Tussenvonnis. Tegenbewijs toegelaten.

De leden van de Nederlandse popgroep Golden Earring hebben op enig moment in de periode van 1971 tot en met 1991 de muziekuitgave-rechten van een aantal van de muziekwerken voor de duur van het auteursrecht overgedragen aan Nanada c.s.. Zij dient ingevolge de in dat kader gesloten muziekuitgave-overeenkomsten, zorg te dragen voor de promotie, exploitatie en administratie van de betreffende muziekwerken. Nanada c.s. ontvangt van Buma/Stemra een deel van de door de muziekwerken gegenereerde inkomsten in ruil voor haar inspanningen.

Omdat Nanada c.s. toerekenbaar tekort is gekomen, ontbinden de leden van Golden Earring alle thans nog bestaande muziekuitgavecontracten tussen partijen ter zake van de hiervoor genoemde muziekwerken en ook overigens de volledige uitgeefrelatie. Het ligt voor de hand dat Nanada c.s. ten aanzien van de gedateerde, minder populaire muziekwerken minder inspanningen verricht dan ten aanzien van de meer populaire werken.

De rechtbank is van oordeel dat voorshands, behoudens door Nanada c.s. te leveren tegenbewijs, is bewezen dat Nanada c.s. in de periode van 2000 tot 25 augustus 2010 niet aan de op haar rustende inspanningsverplichtingen ter zake heeft voldaan. De rechtbank stelt Nanada c.s. in de gelegenheid tegenbewijs te leveren van alle door haar in de periode van 2000 tot 25 augustus 2010 verrichte exploitatie- en promotiewerkzaamheden.

Promotie- en exploitatiewerkzaamheden

4.17.  Op [gedaagde sub 1] c.s. ligt de plicht te stellen en zonodig te bewijzen dat Nanada c.s. tekort is geschoten in de nakoming van de uitgave-overeenkomsten. Met [gedaagde sub 1] c.s. is de rechtbank in dit verband van oordeel dat de door Nanada c.s. tot heden overgelegde stukken waaruit haar inspanningen volgen, voor het overgrote deel betrekking hebben op de periode na de ontbindingsbrief en/of op werkzaamheden die door Red Bullet (waarover hierna meer) zijn verricht en daarom voorshands onvoldoende inzicht geven in de eigen werkzaamheden van Nanada c.s. in de periode van 2000 tot de ontbindingsbrief van 25 augustus 2010. Over de periode van 2000 tot 2008 heeft Nanada c.s. (nagenoeg) geen onderbouwing gegeven van de door haar verrichte werkzaamheden. De omstandigheid dat de inkomsten voor [A] c.s. uit de exploitatie van de muziekwerken de afgelopen jaren stabiel zijn gebleven, kan hieraan niet afdoen, reeds omdat [gedaagde sub 1] c.s. hierover onvoldoende weersproken heeft gesteld dat haar inkomsten (veel) hoger zouden zijn geweest als Nanada c.s. meer zou hebben gedaan aan exploitatie en promotie van de muziekwerken. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. in het licht van de tot zover door Nanada c.s. gegeven onderbouwing van de door haar ten behoeve van [gedaagde sub 1] c.s. verrichte promotie- en exploitatiewerkzaamheden voorshands, behoudens door Nanada c.s. te leveren tegenbewijs, heeft bewezen dat Nanada c.s. in de periode van 2000 tot 25 augustus 2010 niet aan de op haar rustende inspanningsverplichtingen ter zake heeft voldaan. Nu Nanada c.s. zich bereid heeft verklaard een overzicht van alle door haar in de periode van 2000 tot 25 augustus 2010 verrichte exploitatie- en promotiewerkzaamheden, voorzien van bewijsmateriaal in het geding te brengen alsmede getuigen te doen horen, zal de rechtbank Nanada c.s. in de gelegenheid stellen tegenbewijs te leveren. Zij kan dit tegenbewijs desgewenst onder andere leveren door het door haar aangeboden overzicht van werkzaamheden in het geding te brengen waarbij Nanada c.s. het navolgende in acht dient te nemen.


4.19.  Voorts geldt dat Nanada c.s. ingevolge de muziekuitgave-overeenkomsten in beginsel gehouden is om alle bij haar ondergebrachte muziekwerken van [gedaagde sub 1] c.s. te promoten en te exploiteren, ook de gedateerde en minder populaire werken uit het repertoire van de Golden Earring. [gedaagde sub 1] c.s. kan echter niet in redelijkheid van Nanada c.s. verwachten dat zij aan alle muziekwerken evenveel tijd en aandacht besteedt. Het ligt derhalve voor de hand dat Nanada c.s. ten aanzien van de gedateerde, minder populaire muziekwerken minder inspanningen verricht dan ten aanzien van de meer populaire werken.


4.22.  Indien de rechtbank naar aanleiding van het door Nanada c.s. verstrekte activiteitenoverzicht met bewijsmateriaal tot de conclusie komt dat Nanada c.s. zich in de periode van 2000 tot 25 augustus 2010 onvoldoende heeft ingespannen, zal als vaststaand tussen partijen aangenomen moeten worden dat Nanada c.s. toerekenbaar tekort is geschoten in haar contractuele verplichtingen terzake de promotie- en exploitatiewerkzaamheden voortvloeiend uit de muziekuitgave-overeenkomsten.


4.23.  Voor zover Nanada c.s. voor dat geval heeft bedoeld te betogen dat de (gestelde) onderhavige tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt, wordt hieraan vanwege een onvoldoende concrete onderbouwing voorbijgegaan. De alsdan aan te nemen tekortkoming van Nanada c.s. ziet op één van de uit de muziekuitgave-overeenkomsten voortvloeiende kernprestaties van Nanada c.s. [gedaagde sub 1] c.s. is voor zijn inkomsten bovendien deels afhankelijk van de inkomsten die de betreffende muziekwerken voor hem genereren. Een tekortschieten van Nanada c.s. in de promotie en exploitatie van de muziekwerken, die [A] c.s., kan zonder nadere toelichting – die ontbreekt – derhalve niet worden aangemerkt als een tekortkoming van geringe betekenis die de ontbinding niet rechtvaardigt. Op grond van het voorgaande geldt dus dat, in het geval de rechtbank op basis van het door Nanada c.s. te verstrekken overzicht voorzien van bewijsmiddelen tot het oordeel komt dat Nanada c.s. zich onvoldoende heeft ingespannen, [gedaagde sub 1] c.s. de muziekuitgave-overeenkomsten tussen hem en Nanada c.s. per 25 augustus 2010 rechtsgeldig heeft ontbonden, met als conclusie dat alle vorderingen van Nanada c.s. alsdan zullen worden afgewezen.


Beëindiging/Opzegging

4.29.  Nanada c.s. voert in dit kader aan dat [gedaagde sub 1] c.s. niet met een beroep op de redelijkheid en billijkheid ontbinding kan vorderen van de uitgeefrelatie op basis van een – volgens Nanada c.s. door [gedaagde sub 1] c.s. zelf moedwillig veroorzaakte – verstoorde vertrouwensrelatie. De rechtbank begrijpt hieruit dat Nanada c.s. de meer subsidiaire grondslag van [gedaagde sub 1] c.s. opvat als een ontbindingsgrond op basis van onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW in plaats van als een tussentijdse opzegging van een duurovereenkomst. Gelet hierop zal de rechtbank Nanada c.s. in de gelegenheid stellen zich bij akte alsnog uit te laten over de door [gedaagde sub 1] c.s. opgeworpen tussentijdse opzegging van de duurovereenkomsten tussen partijen. [gedaagde sub 1] c.s. zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om bij antwoordakte op deze akte van Nanada c.s. te reageren.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak
(Muziek uitgeven: Slapend rijk uit de droom geholpen)

IEF 11444

Beschikbaar gesteld voor downloading

Rechtbank 's-Gravenhage 13 juni 2012, HA ZA 11-2534 (VG Beheer/Benefits-Plaza B.V. tegen eBenefits B.V.)

Auteursrecht. Software. Overdracht van intellectuele rechten. 843 Rv. Inzage en benoeming van één SGOA-deskundige. Tussenvonnis.

In deze procedure staat de Software, bedoeld voor de assurantiënmarkt, centraal. VG Beheer (hierna: VGB) voert aan dat zij de intellectuele eigendomsrechten op deze software hebben overgedragen gekregen van hun rechtsvoorganger RHB op de software eBenefits (employee benefits) en dat B-Plaza van haar een gebruiksrecht heeft verkregen om de betreffende Software te exploiteren. eBenefits zou door het gebruik van de software inbreuk maken op de auteursrechten van VGB. In deze zaak wordt enkel in conventie rechtgesproken, in reconventie houdt de rechtbank iedere beslissing aan.

 

Levering van de Software
De rechtbank neemt in aanmerking dat de overeenkomst van overdracht van RHB naar VGB voortvloeit uit een eerdere overeenkomst van geldlening. Hierbij zijn alle rechten en vorderingen overgedragen. VGB kan wegens verschillende redenen de Software en broncodes van de USB-Stick niet gebruiken. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat eBenefits niet heeft voldaan aan haar leveringsverplichting. De rechtbank wijst derhalve de de gevorderde levering van de Software af, dit geldt ook voor de hiertoe gevorderde schadevergoeding.


Auteursrechthebbende
De rechtbank stelt vast dat artikel 1 van de Overdrachtsovereenkomst betekent dat eBenefits niet alleen de eigendom van de Software aan  VGB overdraagt, maar ook het daarop rustende auteursrecht. Anders dan VGB stelt, omvat de overdracht van de Software geen 'toekomstige versies' die zijn gecreëerd na de overgangsdatum. VGB kan derhalve geen recht doen gelden op eventuele toekomstige versies van de Software.

 

Inbreuken
Omdat B-Plaza geen houdster is van de auteursrechten op de Software, kan er geen staking van auteursrechtinbreuk worden gevorderd. Ten aanzien van het programma Offertemanager komt vast te staan dat eBenefits geen inbreuk heeft gemaakt, aangezien het programma niet openbaar is gemaakt noch verveelvoudigd.

De rechtbank concludeert dat eBenefits wel inbreuk op de auteursrecht op het programma EblPro van VGB heeft gemaakt door dit programma gratis ter beschikking stelde op haar website omdat het vanaf 2007 “rechtenvrij” zou zijn. Het is aan de rechthebbende, sinds de overdracht VG Beheer, om te bepalen of en onder welke voorwaarden het programma ter beschikking wordt gesteld.

Inzage
Voordat de rechtbank overgaat tot het inwinnen van een deskundigenbericht, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van automatisering die door de SGOA is benoemd.

4.14. VGB heeft verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd voor haar stelling dat de USB-stick om andere dan de hiervoor reeds beoordeelde redenen niet correct zou zijn. Wat VGB bedoelt met de stelling dat de Software ‘onvoorwaardelijk’ dient te worden overgedragen, is niet nader toegelicht en in deze context onbegrijpelijk, zodat die stelling niet kan leiden tot het oordeel dat door eBenefits niet is voldaan aan haar leveringsverplichting.

4.18. Naar het oordeel van de rechtbank dient artikel 1 van de overeenkomst van overdracht met name gelet op de daarin opgenomen zin “De overdracht omvat alle rechten die van rechtswege zijn ontstaan op de broncodes, waaronder het recht op verveelvoudiging en openbaarmaking van de broncodes.” (zie hiervoor in 2.6) aldus te worden uitgelegd dat eBenefits daarin niet alleen de eigendom van de Software aan RBH overdraagt maar tevens het op de Software rustende auteursrecht. Het expliciet genoemde ‘recht op verveelvoudiging en openbaarmaking’ is immers het auteursrecht zoals dit is gedefinieerd in artikel 1 Aw. Dat partijen in artikel 1 van de overeenkomst van overdracht tevens de overdracht van het auteursrecht op het oog hadden, vindt bevestiging in het in artikel 3 bepaalde waarin eBenefits aan RBH garandeert dat zij de auteursrechthebbende op de Software is en gerechtigd is deze rechten over te dragen.

4.20. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat eBenefits de Software en de daarop rustende auteursrechten heeft overgedragen aan RBH. VG Beheer heeft de auteursrechten op de Software vervolgens in de koopovereenkomst (zie in 2.8 hiervoor) geleverd gekregen van een beschikkingsbevoegde partij en is daarmee naar het oordeel van de rechtbank de auteursrechthebbende op de Software. In de koopovereenkomst is B-Plaza weliswaar als partij opgenomen maar de auteursrechten op de Software worden niet aan haar overgedragen.

4.23. Anders dan VGB stelt, omvat de overdracht van de Software en de daarop rustende auteursrechten geen ‘toekomstige versies’ van de Software die zijn gecreëerd na de overdrachtsdatum. Het verweer van eBenefits dat in de overeenkomst van overdracht in artikel 1 expliciet is overeengekomen dat de overdracht ziet op versies van de Software die zijn gecreëerd ‘tot aan de datum’ van de overeenkomst van overdracht en dat deze overeenkomst in de plaats is getreden van de brief van 5 mei 2009 (hiervoor vermeld in 2.5) slaagt. Gelet hierop kan VGB uit hoofde van de koopovereenkomst geen recht doen gelden op eventuele toekomstige versies van de Software. In die koopovereenkomst zijn immers niet alleen de rechten uit de brief van 5 mei 2009 overgedragen maar is ook de overeenkomst van overdracht overgedragen. Overigens heeft eBenefits onweersproken gesteld dat er na de overdracht geen nieuwe versies van de Software zijn gecreëerd. VGB heeft immers niet gesteld dat eBenefits Portaal, Pensioen Portaal en eBenefits Compass nieuwe versies zijn van de Software maar dat deze programma’s op de Software zijn gebaseerd.

4.26. Ten aanzien van het programma Offertemanager heeft eBenefits als verweer gevoerd dat dit programma ‘op de plank lag’ en nimmer aan klanten is aangeboden. Tijdens de zitting is door VGB erkend dat Offertemanager nog in ontwikkeling was. Daarmee slaagt het verweer van eBenefits dat zij geen inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht op Offertemanager nu niet vast is komen te staan dat zij dit programma op enig moment openbaar heeft gemaakt dan wel heeft verveelvoudigd.

4.31. Op basis van hetgeen thans voorligt, kan de rechtbank niet vaststellen of eBenefits Portaal, Pensioen Portaal en eBenefits Compass bewerkingen zijn van eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager althans met eBenefits 4.8 en/of Mutatiemanager overeenstemmen. De rechtbank is voorshands van oordeel dat een deskundige dient te worden benoemd, hetgeen hierna bij de bespreking van de vordering tot inzage in de beslagen documentatie, verder aan de orde zal komen.

4.33. Gelet op het voorgaande staat reeds vast dat eBenefits inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van VG Beheer op EblPro. Nu eBenefits geen onthoudingsverklaring heeft getekend, is thans nog sprake van een dreiging van (een) inbreuk(en) in de toekomst hetgeen voldoende is voor toewijzing van een verbod. Dat een dreiging van nieuwe inbreuken reëel is, wordt voorts onderstreept door de door VGB als productie 19 overgelegde demo van eBenefits Portaal (zie hiervoor in 2.15) waarin expliciet wordt verwezen naar EblPro. eBenefits heeft tijdens de zitting nader toegelicht dat klanten met een licentie voor eBenefits 4.8 inclusief Mutatiemanager vanaf begin 2011 naar eBenefits Portaal zijn overgezet en dat die klanten bij eBenefits Portaal voor het invoeren van gegevens in hun lokale databank nog steeds gebruik maakten van EblPro waarover zij reeds beschikten. Dat is de reden waarom in de demo van eBenefits Portaal wordt verwezen naar EblPro, aldus eBenefits. Nu eBenefits Portaal blijkbaar (al dan niet uitsluitend) werkt in samenwerking met EblPro kan naar het oordeel van de rechtbank voorshands niet worden uitgesloten dat eBenefits na 1 januari 2011 aan nieuwe klanten niet alleen eBenefits Portaal heeft verstrekt maar ook EblPro, hetgeen inbreuk zou (kunnen) maken op de rechten van VG Beheer. Dat zulks ook daadwerkelijk het geval is, is vooralsnog niet gebleken.

4.39. In navolging van de wijze waarop de voorzieningenrechter in het kortgeding vonnis de inzage heeft bevolen, is de rechtbank voornemens, met toepassing van haar bevoegdheid krachtens artikel 843 lid 2 Rv voorwaarden te stellen aan de wijze waarop inzage wordt verschaft en de inzage te combineren met het voorgenomen deskundigenbericht zoals hierna zal worden bepaald.

IEF 11442

Komt onthoudingsverklaring niet na

Hof Arnhem 12 juni 2012, zaaknummer 200.071.810 (Fashion Box c.s. tegen Love for Denim B.V. (Vingino))

 

Uitspraak ingezonden door Josine van den Berg en Sven Klos, Klos Morel Vos & Schaap.

In navolging van IEF 8670 (Rb Zutphen, 11 november 2009 en 3 maart 2010), IEF 8075 (Rb Zutphen 15 juli 2009). 


Fashion Box c.s. is een onderneming welke handelt in kleding. Zij betrekken Vingino (tevens handelend in kleding) in rechte omdat laatstgenoemde 5.700 T-shirts heeft verkocht in strijd met de een door haar ondertekende onthoudingsverklaring. Deze onthoudingsverklaring was opgesteld in verband met een geschil omtrent het inbreukmakende karakter van kledingstukken uit de Vingino-collectie ten opzichte van de Replay-collectie. In eerste aanleg oordeelt de rechbank dat er inbreuk werd gepleegd met betrekking tot een t-shirt en niet ten aanzien van een spijkerbroek en -jurk van de Replay-collectie. Omdat er door Vingino geen grieven worden aangevoerd ten aanzien van deze vaststelling door de rechtbank, gaat het Hof ervan uit dat het T-shirt inbreuk maakt op het auteursrecht en worden de spijkerbroek en -jurk alsnog beoordeeld.

Met betrekking tot deze spijkerbroek en -jurk uit de Replay-collectie stelt het hof dat zij niet voldoen aan het oorspronkelijkheidscriterium en dat er aldus geen sprake is van auteursrechtinbreuk door Vingino.

In eerste aanleg is er ten laste van Vingino een boete verbeurd ad € 1,69 miljoen, welke door de rechtbank werd gematigd tot € 140.000. Het Hof Arnhem stelt vast dat er een boete van €2,3 miljoen is verbeurd, maar matigt dat bedrag tot €400.000, vermeerderd met wettelijke rente. Een onverkorte toepassing van het boetebeding zou in dit geval tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat leiden, de billijkheid eist klaarblijkelijk matiging. Daarnaast veroordeelt het hof Vingino tot het betalen van schadevergoeding, op te maken bij staat. Vingino wordt door het Hof veroordeeld tot afgifte en vernietiging van de T-shirts.

Leestips: rechtsoverwegingen 4.7, 4.11, 4.13, 4.15 en 4.26.

IEF 11436

Hangers met munten

Rechtbank 's-Gravenhage 13 juni 2012, HA ZA 11-1503 (All Round Company Support B.V. tegen Dutch Designz B.V.)

 

Uitspraak ingezonden door Muriel van den Hazenkamp, Van Zinnicq Bergmann. In navolging van IEF 9354 (Vzr.) en IEF 11041 (Hof).

 

In tegenstelling tot wat All Round c.s. stelt dat ook het bepalen van thema's van haar munten dient te worden aangemerkt als een creatieve, oorspronkelijke schepping, overweegt de rechtbank dat de themabepaling als zodanig geen auteursrechtelijke bescherming toekomt. Dat de munten vanwege dezelfde maatvoering inwisselbaar zijn, is niet voldoende om slaafse nabootsing aan te nemen.

 

De rechtbank concludeert ten slotte dat de Quoins-hangers en -munten niet als verveelvoudigigngen noch als slaafse nabootsingen van de Mi Moneda-hangers en -munten zijn aan te merken. Hierbij merkt zij op dat de combinatie van hangers en munten hieraan niets afdoet. Er is geen sprake van een gelijke totaalindruk en er is voldoende afstand gehouden. De rechtbank wijst de vorderingen af.

4.9 Een vergelijking van de Quoins-hangers met de Mi Moneda-hangers leidt tot de volgende constatering: de hangers stemmen overeen waar het de twee cirkelvormige delen van de hanger betreft (...) waarbij de in elkaar vallende oogjes dienen als ophangpunt van de hanger aan een ketting. (...) De auteursrechtelijke bescherming heeft slechts betrekking op de combinatie van elementen en de wijze waarop aan die (combinatie van) elementen uitvoering is gegeven. Wat in dit verband opvalt, is dat Dutch Designz een andere uitvoering heeft gegeven aan: de breedte van de rand, (...) decoratie op de rand, (...) het verbindingsdeel (...). Daarmee het Dutch Designz een eigen creatieve invulling gegeven van juist die elementen die niet bekend, triviaal of functioneel bepaald zijn. het gaat hier om in het oog springende elementen, die van invloed zijn op de totaalindrukken van de hangers. Door All Round c.s. is ook onvoldoende onderbouwd betwist dat Dutch Designz (inmiddels) een andere uitvoering heeft gegeven aan het scharnier, dat voorheen recht van vormgegeven (zoals bij de Mi Moneda-hangers) en nu afgeschuinde hoeken kent. Al deze verschillen hebben tot gevolg dat geen sprake is van overeenstemmende totaalindrukken, zodat conclusie is dat de Quoins-hangers geen inbreuk maken op de auteursrechten van de Mi Moneda-hangers.

4.10 De hiervoor genoemde verschillen hebben voorts tot gevolg dat de Quoins-hangers ook niet als slaafse nabootsing en van de Mi Moneda-hangers zijn aan te merken. Gelet op de te onderscheiden verschillen houden de Quoins-hangers immers voldoende afstand tot de Mi Moneda-hangers.


4.15 Voor zover All Round c.s. stelt dat ook het bepalen van thema's van haar munten dient te worden aangemerkt als een creatieve, oorspronkelijke schepping, overweegt de rechtbank dat de themabepaling als zodanig geen auteursrechtelijke bescherming toekomt.


4.16 De hiervoor met betrekking tot de munten genoemde verschillen leiden tot de conclusie dat er evenmin sprake is van slaafse nabootsing. Gelet op die verschillen houdende desbetreffende Quoins-munten immers voldoende afstand tot de desbetreffende Mi Moneda-munten. Nu er slechts acht specifieke munten uit beide collecties door All Round c.s. naar voren worden gebracht, de rechtbank gaat ervan uit dat de vorderingen van All Round c.s. beperkt zijn tot deze munten, al dan niet in combinatie met de hangers, althans er is onvoldoende door All Round c.s. gesteld om de vorderingen ook op andere munten te betrekken. Dat de Mi Moneda-munten en de Quoins-munten vanwege dezelfde maatvoering inwisselbaar zijn, is niet voldoende om slaafse nabootsing aan te nemen.


4.17 Uit het voorgaande volgt dat door de genoemde verschillen de Quoins-hangers en de Mi Moneda-hangers, de Quoins-hangers niet als verveelvoudigingen noch als slaafse nabootsingen van de Mi Moneda-hangers zijn aan te merken. Hetzelfde geldt voor de munten. De combinatie van hangers en munten voegt daar verder niets aan toe. De combinatie leidt er niet toe dat alsnog een gelijke totaalindruk ontstaat noch dat alsnog moet worden geconcludeerd dat onvoldoende afstand wordt gehouden.

IEF 11429

Rechter mag niet op politiek besluitvorming vooruitlopen

Vzr. Rechtbank Amsterdam 13 juni 2012, LJN BW8334 (NPO en de Omroepen tegen de Telegraaf c.s.) - persbericht

Programmagegevens. (Geen) Auteursrecht. Geschriftenbescherming. Geen grond voor anticiperende interpretatie van een bepaling van een nieuwe wet ingeval deze niet past in het stelsel van het bestaande recht.

De Telegraaf mag de programmagegevens van de week erop niet publiceren zonder toestemming van de omroepen. Dat heeft de voorzieningrechter in Amsterdam vandaag bepaald. In het weekend van 2 juni deelde De Telegraaf een gratis omroepblad uit met programmagegevens voor een week. Omdat de omroepen deze concurrentie van De Telegraaf niet wilden, spanden de Nederlandse Publieke Omroep (NPO), RTL Nederland, SBS Broadcasting en Veronica afgelopen maandag een kort geding aan. Ze vorderden een verbod om de programmagegevens voor een hele week te publiceren. De omroepen stellen dat de programmagegevens auteursrechtelijk beschermd zijn en dus niet zonder toestemming mogen worden gepubliceerd. De krant mag volgens de omroepen wel per dag en per weekeinde die informatie brengen.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg heeft recent een uitspraak gedaan waaruit volgens De Telegraaf zou volgen dat dergelijke programmagegevens niet zijn beschermd. Dat betekent volgens de krant dus dat de gegevens vrij zijn voor publicatie. De Nederlandse wetgever heeft volgens de voorzieningenrechter uitdrukkelijk bepaald dat de programmagegevens niet zonder toestemming van de omroepen mogen worden gepubliceerd.

Dat is een politieke keuze en de rechter kan niet om deze beslissing van de wetgever heen: dat zou in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel zijn. Het feit dat er in de politiek momenteel wordt nagedacht over een mogelijke verandering van het huidige stelsel doet daaraan niet af. In een dergelijk geval dient eerst de politiek te spreken en mag de rechter niet op de politieke besluitvorming vooruitlopen, vindt de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter legt De Telegraaf een dwangsom van tweehonderdduizend euro op per publicatie en veroordeelt de krant tot betaling van de proceskosten tot een hoogte van 27.651,17 euro.

Auteursrecht
4.11. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De Omroepen hebben niet aangegeven welke programmatitels naar hun mening auteursrechtelijk beschermd zijn en welke niet. De vordering is daarmee dermate onbepaald dat deze reeds hierom zou moeten worden afgewezen. Daar komt bij dat de Omroepen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij de rechthebbenden ter zake de gestelde auteursrechten zijn. Bovendien is de voorzieningenrechter van oordeel dat het wat betreft de auteursrechtelijk beschermde titels gaat om een aankondiging als bedoeld in artikel 15a van de Auteurswet (Aw), die, nu de omvang van het geciteerde gedeelte door het te bereiken doel wordt gerechtvaardigd en ook overigens aan de vereisten van dat artikel is voldaan (zoals door de Telegraaf c.s. gesteld en door de Omroepen niet is weersproken), niet als inbreuk op een auteursrecht wordt beschouwd.

Geschriftenbescherming
4.12. De Omroepen beroepen zich vervolgens op de geschriftenbescherming zoals deze in artikel 10 lid 1 Aw is vastgelegd.

4.13. De Telegraaf c.s. voert aan dat de programmagegevens zijn te beschouwen als een databank en beroept zich op Richtlijn 96/9/EG van de Europese Gemeenschap (hierna: de Databankenrichtlijn) en de uitleg die het Hof van Justitie van de Europese Unie hieraan heeft gegeven in zijn arrest van 1 maart 2012 (hierna: het Dataco-arrest).

4.19. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Wat betreft de vraag of programmagegevens een intellectuele schepping van de maker vormen wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 4.8 is overwogen. Nu geoordeeld moet worden dat de programmagegevens niet voldoen aan het oorspronkelijkheidsvereiste dient derhalve de vraag aan de orde te komen of zij wel vallen onder de in artikel 10 Aw geregelde geschriftenbescherming, in aanmerking genomen het bepaalde in het Dataco-arrest en de volgens het Adeneler-arrest op de rechter rustende verplichtingen.

4.20 (...) De tekst van dit artikel bevat derhalve niet het in het Dataco-arrest genoemde vereiste dat de verzameling een uiting is van de creatieve vrijheid van de maker. Het bij wijze van richtlijnconforme interpretatie toevoegen van een dergelijk vereiste aan de wet staat op zijn minst genomen op gespannen voet met de in het Adeneler-arrest opgenomen beperking dat de nationale rechter de wet niet contra legem uit mag leggen.

4.21. Daarbij is van belang dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in antwoord op vragen vanuit de Eerste Kamer heeft verklaard dat de vraag of het Dataco-arrest consequenties heeft voor de Auteurswet nog wordt bestudeerd. Het beginsel van scheiding der machten noopt de rechter tot terughoudendheid bij het vooruitlopen op een eventuele wetswijziging. Bovendien is door de Omroepen, met een beroep op literatuur en wetsgeschiedenis, betoogd dat de geschriftenbescherming van artikel 10 Aw (mede) een mededingingsrechtelijke achtergrond heeft. De Databankenrichtlijn verzet zich niet tegen bepalingen die ongeoorloofde mededinging tegengaan. De voorzieningenrechter dient er derhalve rekening mee te houden dat, ook ingeval de wetgever van oordeel zou zijn dat artikel 10 Aw in zijn huidige vorm niet kan blijven bestaan, hetgeen daarin zakelijk wordt bepaald (nl. een verbod op klakkeloos overnemen) vervolgens op een andere, met de richtlijn in overeenstemming te brengen wijze zal worden geregeld in een mededingingsrechtelijke regeling. Ook dit verzet zich tegen het bij wijze van richtlijnconforme interpretatie toevoegen van de oorspronkelijkheidstoets aan artikel 10 lid 3 Aw.

4.24. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen goede grond voor anticiperende interpretatie van een bepaling van een nieuwe wet ingeval deze niet past in het stelsel van het bestaande recht (vgl. Hoge Raad 19 oktober 1984, LJN AG4882 en Hoge Raad 27 juni 1997, ZC2401). Een dergelijke situatie doet zich in hier voor, nu het huidige stelsel van de Mediawet 2008 uitgaat van een verbod tot openbaarmaking zonder toestemming, terwijl het nieuwe stelsel uitgaan van een verplichting tot openbaarmaking tegen marktconforme tarieven. Daar komt bij dat het wetsvoorstel nog niet door de Eerste Kamer is aanvaard en inwerkingtreding volgens de Telegraaf c.s. eerst per 1 januari 2013 is voorzien. Dit leidt tot het oordeel dat een anticiperende interpretatie zoals door De Telegraaf c.s. bepleit in dit geval niet kan worden aanvaard. Dit klemt temeer nu het hier een wetsbepaling ingegeven door politieke overwegingen betreft. In zo’n geval dient eerst de politiek te spreken en mag de rechter niet op de politieke besluitvorming vooruit te lopen.

Misbruik machtspositie
4.33. De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen over deze vragen reeds eerder een bodemprocedure hebben gevoerd, waarin het standpunt van de Telegraaf is verworpen. In een kort geding procedure dient de voorzieningenrechter zich in beginsel te richten naar het eerdere oordeel van de bodemrechter. Door de Telegraaf c.s. zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan dit beginsel in onderhavig kort geding uitzondering zal moeten leiden. Ook zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de einduitspraken in de bodemprocedures een kennelijke misslag bevatten. Dat de Telegraaf het niet eens is met de einduitspraken in die procedures is daarvoor onvoldoende. Het betreffende verweer van de Telegraaf c.s. zal derhalve worden verworpen.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak (De Telegraaf mag geen programmagegevens publiceren)
LeidenLawBlog (Weekly TV guides and the Football DataCo decision of the CJEU)
MediaReport (Uitspraak programmagegevens: rechter oordeelt dat politiek aan zet is)
Rechtspraak.nl (persbericht)

IEF 11417

Beperking financiële vergoeding voor korte (voetbal)fragmenten gerechtvaardigd

Conclusie AG HvJ EU 12 juni 2012, zaak C-283/11 (Sky Österreich tegen Österreichischer Rundfunk) - persbericht.


Prejudiciële vraag gesteld door de Bundeskommunikationssenat, Oostenrijk.

Inzake Richtlijn 2010/13/EU. Het recht van alle televisieomroepen op toegang, ten behoeve van korte nieuwsverslagen, tot evenementen van groot belang voor het publiek, waarop exclusieve uitzendrechten rusten. De beperking van de financiële vergoeding tot de aanvullende kosten van het verlenen van toegang en de verenigbaarheid met de artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Evenredigheid.

Uit't persbericht: Volgens advocaat-generaal Bot is de beperking van de door een televisieomroep verschuldigde financiële vergoeding om korte fragmenten te kunnen gebruiken van evenementen van groot belang voor het publiek, zoals voetbalwedstrijden, gerechtvaardigd  Deze beperking brengt een juist evenwicht tussen de verschillende betrokken grondrechten tot stand.

De richtlijn „audiovisuele mediadiensten” geeft een televisieomroep de mogelijkheid exclusieve televisieomroeprechten op de uitzending van evenementen van groot belang voor het publiek, zoals voetbalwedstrijden, te verkrijgen. Een omroep die dergelijke rechten heeft, moet evenwel andere in de Europese Unie gevestigde omroepen het recht geven korte fragmenten te gebruiken om een kort nieuwsverslag van deze evenementen te kunnen uitzenden. Daartoe moet deze omroep de andere omroepen toegang geven tot zijn signaal om de korte fragmenten vrij te kunnen kiezen. Volgens de richtlijn mag de financiële compensatie voor dit gebruik niet de extra kosten overschrijden die rechtstreeks voortkomen uit het verschaffen van deze toegang.

Gestelde vraag: „Is artikel 15, lid 6, van [de] richtlijn [...] verenigbaar met de artikelen 16 en 17 van het Handvest [...] en met artikel 1 van het aanvullend protocol [nr. 1] bij het [EVRM]?”


Conclusie: „Bij het onderzoek van de gestelde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn ,audiovisuele mediadiensten’).”