Alle rechtspraak  

IEF 10818

Voor e-books ontbreekt dat recht

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg inzake de herstructurering van het openbaar bibliotheekwerk, Kamerstukken 28 330, nr. 51, niet-dossier stuk 2012D02113.

In navolging van IEF 10650. Digitaal leenrecht. E-books. Rol van de bibliotheek.

Inhoudsopgave:
1. Inleiding:
Markt en overheid
2. Uitgangspunten
3. Hoofdlijnen aanpassingen bibliotheekwetgeving
4. Advies van de Raad voor Cultuur
5. Overige punten
   - Overleg met de VNG over lokale bezuinigingen
   - Leenrecht
   - Informatievoorziening

Onder punt 5. overige punten Leenrecht:
De zorgen betreffen met name de positie van de auteurs van boeken. Voor fysieke boeken hebben auteurs een wettelijk recht op een leenvergoeding. Voor e-books ontbreekt dat recht. Auteurs maken zich dan ook zorgen dat een belangrijke inkomstenbron verloren gaat. Graag horen de leden hoe de staatssecretaris aankijkt tegen deze zorgen en welke rol zij daarbij voor zichzelf weggelegd ziet. In antwoord op schriftelijke vragen van het lid Peters geeft het kabinet aan dat een leenvergoeding zoals voor fysieke boeken geldt in strijd is met Europese wetgeving en dat de markt aan zet is in het ontwikkelen van innovatieve bedrijfsmodellen. De aanschaf van digitale media en de afkoop van rechten of licenties zullen echter landelijk worden uitgevoerd en daarmee rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid van het Rijk vallen. De leden horen graag hoe de staatssecretaris vanuit die verantwoordelijkheid van plan is om te gaan met de positie van auteurs en hun zorgen daarover. Zij hebben begrepen dat gedurende de pilot auteurs een vaste ‘leenvergoeding’ krijgen. Is dat ook een mogelijkheid bij de verdere ontwikkeling, zo vragen de leden.

IEF 10813

Functioneel ontwerp voor een broncode

Vzr. Rechtbank Rotterdam 15 augustus 2011, KG ZA 11-682 (Teachers Channel c.s. tegen Holding XXL)

Met dank aan Bert Gravendeel en Merle Hafkamp, Gravendeel Advocaten.

Auteursrecht. Databankrecht. Geen afgifte kopie van de meest recente broncodes. Teachers Channel c.s. (hierna: TC) ontwikkelen en verzorgen professionele scholing en onderwijsinformatie via tv, internet en andere media. Ditnet (met als enig bestuurder Holding XXL) ontwikkelt, adviseert, implementeert en houdt informatietechnologische-/webapplicaties actueel. Holding XXL en Ditnet hebben een portal voor TC hebben ontwikkeld, en partijen van mening verschillen over de vraag wie de auteursrechten (en databankrechten) heeft ten aanzien van de portal en de broncode. TC vorderen afgifte van de meest recent broncode, zodat zij deze verder kan doorontwikkelen.

TC bepleiten als volgt: Op het functioneel ontwerp hebben TC het auteursrecht. Omdat XXL onder leiding van TC deze software tot stand heeft gebracht moeten TC als maker worden aangemerkt.

Holding XXL en Ditnet bepleiten als volgt: XXL heeft de portal ten behoeve van TC gebouwd aan de hand van de reeds bestaande portal, deze is door XXL aangepast ten behoeve van TC. Het doel daarbij was dat de mogelijkheid werd geboden de content in externe databases op trefwoord te doorzoeken en weer te geven in de portal. Noch de koppeling, de zoekfunctionaliteit en de werking konden middels het functioneel ontwerp worden gerealiseerd.

Het valt niet uit te sluiten dat de aangebrachte veranderingen (n.a.v. het functioneel ontwerp) van dien aard zijn dat het een eigen oorspronkelijk karakter heeft gekregen. Het beroep op art. 8 Aw kan niet baten nu partijen in de OSA anders zijn overeengekomen en artikel 8 Aw aanvullend recht geeft. Ook dat TC als producent in de zin van art. 1b Databankenwet heeft te gelden, kan haar niet baten, met verwijzing naar art.1 lid 3 Databankenwet.

Er volgt geen afgifte van de broncode op basis van de OSA noch art. 45j en k Auteurswet.

4.9. (...) zelfs indien de broncode van het door XXL ontwikkelde functioneel ontwerp ten behoeve van TC Concept zouden zijn gebaseerd op het functioneel ontwerp van TiM - XXL en Ditnet betwisten dat en daarmede staat de relevantie van de het Wend-ontwerp voor de thans door TC gepretendeerde rechten op zijn minst ter discussie - dan valt niet uit te sluiten dat de door XXL nadien aangebrachte veranderingen aan dit ontwerp van dien aard zijn dat het een eigen oorspronkelijk karakter heeft gekregen en daarmee het persoonlijk stempel van XXL en/of Ditnet bezit.

(...) het beroep op art. 8 Aw kan niet baten nu partijen in de OSA anders zijn overeengekomen en artikel 8 Aw aanvullend recht geeft.

4.10. Ook de stelling van TC dat zij als producent in de zin van artikel 1b Databankwet heeft te gelden kan haar niet baten. De voorzieningenrechter verwijst naar artikel 1 lid 3 Databankwet.

IEF 10811

Na overname van een website

Kantonrechter Amsterdam 23 december 2011, Rolnr. 1238149  CV (Cozzmoss tegen Klap)

Met dank aan Bert Gravendeel en Merle Hafkamp, Gravendeel Advocaten.

Auteursrecht. Na overname van een website, ook aansprakelijk voor door rechtsvoorganger openbaargemaakte artikelen. Geen schadevergoeding.

Cozzmoss houdt zich bezig met de handhaving en exploitatie van auteursrechten en heeft een lastgevingsovereenkomst met de Volkskrant. Klap heeft op haar website pensioendeskamsterdam.nl artikelen van de Volkskrant openbaar gemaakt. Klap voert aan dat zij de domeinnaam heeft gekocht en dat haar rechtsvoorganger de artikelen op de site heeft geplaatst. Zij betoogt dat de artikelen vrijwel direct na aankoop zijn verwijderd, aangezien zij niet zeker wist of deze gepubliceerd mochten worden en omdat zij er geen nieuwswaarde meer in zag.

Er wordt een verklaring voor recht gegeven voor de inbreuk op auteursrechten. Echter er wordt geen schadevergoeding toegekend, omdat artikelen (vrijwel) direct zijn verwijderd na overname van de website en de artikelen zijn direct verwijderd nadat Klap ervan op de hoogte raakte dat deze nog via Google cache en haar server bereikbaar waren.

7. Ter discussie staat of Klap als domeinhouder in 2010 (nog) inbreuk maakte op het auteursrecht van de Volkskrant. Volgens Klap was in 2010 geen sprake meer van openbaarmaking in de zin van artikel 12 Aw. Klap betwist dat de overlegde screenshots op 18 januari 2010 direct van haar website zijn gemaakt. Zij betwist dat zij aansprakelijk is voor Google cache bestanden en voor op haar server aanwezige bestanden. Als onweersproken staat overigens vast dat Klap zowel de Google cache bestanden als de bestanden op haar server in maart 2010 heeft verwijderd. Cozzmoss betwist dat zij de screenshots heeft gemaakt van Google cache bestanden, en stelt dat deze - anders dan screenshots van Google cache bestanden - bovenaan geen groot grijs kader vertonen.

8. (...) Anders dan Klap heeft betoogd, kan het geplaatst houden van bestanden op een server, indien de locatie niet wordt afgeschermd, worden aangemerkt als openbaarmaking of verveelvoudiging in de zin van artikel 12 en 13 Aw. Geoordeeld wordt dat derhalve Klap in de periode tussen de overname in 2008 en de verwijdering van de artikelen van haar server in 2010 door na te laten de artikelen van de server te verwijderen, inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van de Volkskrant.

10. Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding en de daarop betrekking hebbende verklaring voor recht (r.o. 2.1 onder c) wordt als volgt overwogen. Nu als onweersproken vast staat dat Klap de artikelen destijds niet zelf heeft geplaatst, het er gelet op het hiervoor overwogene voor moet  worden gehouden dat zij deze vrijwel direct na de overname in 2008 van de website heeft verwijderd, en bovendien door Klap onweersproken is aangevoerd dat zij de artikelen direct nadat zij ervan op de hoogte raakte dat deze nog via Google cache en haar server bereikbaar waren, ook deze heeft verwijderd wordt geoordeeld dat er geen plaats is voor het toekennen van een schadevergoeding. De in dit kader gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden afgewezen. De gevorderde administratiekosten komen evenmin voor toewijzing in aanmerking.

IEF 10809

Ingekleurd met groen- en roodtinten

Conclusie AG Verkade HR 11 november 2011, 10/05136 HR (7-Eleven Inc. tegen Laprior)

Met dank aan Niels Mulder, DLA Piper.

In navolging van IEF 4664 (Gem. Hof NA en Aruba), IEF 7821 (Concl. AG), IEF 7885 (HR) en IEF 9055 (Gem. Hof NA en Aruba).

Auteursrecht in navolging van een niet-geslaagd merkenrechtelijk beroep in een langlopende zaak. In deze zaak - waarin de feiten zich afspelen op Sint Maarten - heeft de internationaal, maar niet op Sint Maarten opererende supermarktketen 7-Eleven zich tevergeefs gekeerd tegen het gebruik van de handelsnaam '7 Alive' door Laprior op Sint Maarten.

Het geschil is al eerder bij de Hoge Raad geweest, hetgeen heeft geleid tot het arrest HR 8 mei 2009, LJN BH2956. In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat het hof niet voorbij had mogen gaan aan het beroep van 7-Eleven op een haar krachtens art. 8 Auteursverordening 1913 (hierna ook: Av) toekomend auteurschap. Thans - in deze nieuwe ronde bij de Hoge Raad - is aan de orde of het Gemeenschappelijk Hof van Justitie voor de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: GHJNA en Aruba of kortweg: het hof) andere bepalingen uit de Av juist heeft toegepast.

Pas in hoger beroep is een beroep op auteursrecht gedaan. Voor het (behoud van) merkrecht geldt de eis van merkgebruik in dat land, daaraan werd door 7-Eleven niet voldaan. Voor het auteursrecht geldt deze eis niet. Dat het (vernieuwde) logo uit 1968 ten opzichte van het logo van 1946 geen juridisch relevante afwijking bevat, zodat het logo van 1968 niet als voldoende nieuw of vernieuwend kan worden aangemerkt om een zelfstandig karakter (lees: voldoende (aanvullend) persoonlijk stempel) te hebben verkregen is een niet onjuiste maatstaf.

Het onderdeel dat zich richt tegen een onbegrijpelijke overweging dat de inkleuring van de logo’s uit 1946 en 1968 gelijk is, wordt verworpen. Ondanks dat 7-Eleven stelling heeft genomen dat er verschillen zijn. Zowel het oude als het nieuwe logo is immers ingekleurd met groen- en roodtinten. Tot slot middel tegen een deeloverweging waarbij het middel nog eens stil staat bij een zestal verschillen en dat die de auteursrechtelijke drempeleis overschrijden. Dit middel wordt eveneens verworpen.

Het cassatiemiddel noopt niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. En de AG concludeert tot verwerping van het beroep.

IEF 10800

Stemopname is geen portretrecht

Rechtbank Amsterdam 18 januari 2012, HA ZA 11-1621 (Beck tegen TomTom)

Met dank aan Paul Reeskamp, Klos Morel Vos & Schaap.

Naburige rechten op stemmen. Portretrecht en ongerechtvaardigde verrijking. Beck is stemacteur en heeft herhaaldelijk werkzaamheden verricht bestaande uit stemopnamen. Op verzoek heeft hij ongeveer 60 woorden en korte zinsneden in de Franse Taal ingesproken.

Naar het oordeel van de rechtbank kwalificeert de lijst met woorden en zinsneden in de Franse taal niet als een werk in de zin van de Auteurswet en de stemacteur is geen uitvoerend kunstenaar in de zin van art. 1 onder a Wet Naburige Rechten (WNR). Het portretrecht ziet op een afbeelding van een persoon zodanig dat daaruit de identiteit van die persoon kan blijken. Echter een stemopname valt niet onder het bereik van artikel 21 Auteurswet. Een beroep op ongerechtvaardigde verrijking, omdat Beck is verarmd doordat hij voor elk gebruik van zijn stem een redelijke licentievergoeding had kunnen bedingen, wordt afgewezen.

Een bedrag ineens van €450 euro is, ook bij stemopname van een bekende of grappige stem die additioneel kan worden aangeschaft na aanschaf van een navigatiesysteem, gebruikelijk. De vorderingen worden afgewezen.

Naburige rechten
4.2. Voor bescherming als uitvoerend kunstenaar in de zin van de WNR is ingevolge de in artikel 1 onder a WNR gegeven definitie, voor zover hier van belang, vereist dat sprake is van het uitvoeren van een werk van letterkunde of kunst. Deze bewoordingen zijn ontleend aaan de Conventie van  Rome, die op haar beurt aansluit bij de bewoordingen van de Berner Conventie. Nu de WNR zelf geen definitie geeft van het begrip ´werk´ wordt aangenomen dat in de WNR met een werk wordt bedoeld een werk in de zin van de Auteurswet. (...) Naar het oordeel van de rechtbank kwalificeert dee lijst met woorden en zinsneden in de Franse taal niet een zodanig werk. Het betreft een lijst van losse woorden en korte zinsneden waarmee routeaanwijzingen kunnen worden samengesteld. Ook anderszins zijn er onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat die lijst een oorspronkelijk karakter heeft. Daarmee komt de rechtbank niet toe aan de vraag of ten aanzien van de uitvoering sprake is van artistieke en persoonlijke activiteit.

Portretrecht
4.4. Het portretrcht ziet op een afbeelding van een persoon zodanig dat daaruit de identiteit van die persoon kan blijken. De enkele omstandigheid dat de stem van Beck informatie geeft op grond waarvan zijn identiteit eventueeel kan worden vastgesteld, is onvoldoende om te oordelen dat de stemopname valt onder het bereik van het portretrcht in de zin van artikel 21 Auteurswet. Niet is in geschil dat de stem van Beck als zodanig niet bij het publiek bekend is. Daarmee is niet in te zien dat de stemopname onder het bereik van het portretrecht valt. Hetgeen partijen in het kader van dit geschilpunt verder verdeeld houdt, kan op dit punt niet tot een ander oordeel leiden en behoeeft dan ook geen bespreking.

Leestip ongerechtvaardigde verrijking en gebruikelijke vergoeding
r.o.  4.5 - 4.9.

Op andere blogs:
IE-Forum (Het portretrecht op de stem van een onbekende stemacteur)
MediaReport (Geen portretrecht op stem)
Nederlandsch Octrooibureau
(Exclusieve rechten op stemopname?)
Wijn en Stael (Geen portretrecht op stem)

IEF 10797

Tripp Trapp Jamak

Hof Amsterdam 17 januari 2012, LJN BV3404 (Stokke c.s. tegen Jamak c.s.) - grosse zaak 200.058.866/01

Met dank aan Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals N.V..

Auteursrecht. Tripp Trapp-zaak in hoger beroep in navolging van IEF 8284. Jamak maakt geen inbreuk op het auteursrecht noch op morele rechten. Een lagere inbreukdrempel ingevolge het Infopaq-arrest wordt verworpen. Het open, zwevend karakter van de vormgeving maakt dit niet anders. Nog daargelaten dat de daarmee bereikte eenvoud/minimalistische uitstraling past in de Scandinavische stijl, verschilt de wijze waarop dit effect bij de twee stoelen wordt bereikt te zeer om daaraan de door Stokke c.s. voorgestane betekenis toe te kennen. Het open, zwevend karakter was met een beroep op een octrooischrift in 1972 al niet oorspronkelijk. Eveneens worden voorbeelden uit 1926 en 1927 overlegd.

In citaten:

3.9. Als gevolg van dit een en ander wijkt het totaalbeeld van de Leander zo zeer af van het totaalbeeld van de Tripp Trapp, voor zover dat laatste door auteursrechtelijk beschermde trekken wordt bepaald, dat van een relevante overeenstemming geen sprake is. Van overname van elementen die (in relevante mate) een uitdrukking zijn van de eigen intellectuele schepping van de maker is geen sprake. Het hof verwerpt het betoog van Stokke c.s. dat hier een lagere inbreukdrempel zou gelden ingevolge van het Infopaq arrest van het HvJ EU (16 juli 2009, C-5/08, NJ 2011/288).

Dat de vormgeving van de Leander net als die van Tripp Trapp een open, zwevend karakter heeft, zoals door Stokke c.s. wordt benadrukt, maakt dit niet anders. Nog daargelaten dat de daarmee bereikte eenvoud/minimalistische uitstraling past in de Scandinavische stijl, verschilt de wijze waarop dit effect bij de twee stoelen wordt bereikt (gebruik van één gebogen deel als staander tevens ligger, versus gebruik van twee rechte stukken hout die in een scherpe hoek aan elkaar zijn bevestigd) te zeer om daaraan de door Stokke c.s. voorgestane betekenis toe te kennen. Daarbij komt dat dit effect, bereikt door het stabiliseren van de staanders waaraan het zitplankje (en in geval van een kinderstoel ook de voetensteun) is bevestigd door middel van (horizontale) liggers in plaats van door een schoor aan de achterzijde van de stoel, in 1972 niet oorspronkelijk was, zoals onder meer blijkt uit het door Jama c.s. overlegde octrooischrift met betrekking tot een kinderstoel uit 1947. Jamak c.s. hebben er bij pleidooi in hoger beroep in dit verband voorts nog terecht op gewezen dat ook stoelen als de in 1926 door Mart Stam en in 1927 door Mies van der Rohe ontworpen 'Cantilever' stoelen een open zwevend karakter hebben.

Het hof merkt ten slotte op dat de door Stokke c.s. onder par 90 van hun memorie van grieven genoemde elementen, die er volgens hen toe bijdragen dat de totaalindrukken van de Tripp Trapp en de Leander overeenstemmen, voor zover niet reeds besproken en/of door de functionaliteit van de stoelen bepaald, zo niet origineel en/of beeldbepalend zijn dat de eventuele aanwezigheid daarvan tot een andere gevolgtrekking kan leiden.

3.10. Het voorafgaande leidt tot de slotsom dat Jamak c.s. door het vervaardigen en op de markt brengen van de Leander geen inbreuk maken op de auteursrechten van Stokke c.s. Van schending van de morele rechten van Opsvik is voorts geen sprake, reeds omdat de vormgeving van de Leander niet als verveelvoudiging van de Tripp Trapp en derhalve evenmin als wijziging of misvorming in de in artikel 25 Auteurswet bedoelde zin aan te merken valt. Dit betekent dat de vorderingen van Stokke c.s. niet toewijsbaar zijn.

3.11. Dit alles brengt mee dat de grieven van stokke c.s. geen doel kunnen treffen. Bij een verdere/afzonderlijke behandeling daarvan bestaat onvoldoende belang.

Lees het arrest hier (LJN , pdf, grosse).

IEF 10790

Ambtshalve toetsing toepasselijkheid 1019h Rv

Hof 's-Gravenhage 17 januari 2012, LJN BV1072 (Hoogendonk tegen Dutch Spiral c.s.)

In navolging van IEF 4833. Proceskosten. Ambtshalve toetsing toepasselijkheid artikel 1019h Rv. Deze bepaling is van toepassing bij een verzoek ex artikel 843a Rv ter verkrijging van informatie m.b.t. auteursrechtinbreuk. (zie ook LJN BV1068).

18.  In het principale beroep geldt Hoogendonk als de in het ongelijk gestelde partij en kunnen Dutch Spiral c.s. aanspraak maken op vergoeding van hun proceskosten. Niettegenstaande het feit dat Hoogendonk niet aanvoert dat het onderhavige geschil niet onder het materiële toepassingsbereik van de artikelen 1019 e.v. Rv. valt, dient het hof dat ambtshalve te beoordelen. De vordering die inzet vormt van de onderhavige procedure strekt tot afgifte van bescheiden als bedoeld in artikel 843a Rv., onder meer met het oog op de (in de andere procedure bepleite) stelling dat Dutch Spiral c.s. zich schuldig maken/hebben gemaakt aan auteursrechtinbreuk. In zijn arrest van 29 maart 2011, LJN BP9443, heeft het hof overwogen dat artikel 1019h Rv. alleen van toepassing is in procedures waarin een (dreigende) inbreuk op een intellectueel eigendomsrecht aan de orde is. Het hof is van oordeel dat dat ook het geval is wanneer op grond van artikel 843a Rv. afgifte van bescheiden wordt gevorderd waarmee degene die deze vordering instelt wil bewijzen dat sprake is van zodanige inbreuk. De door Dutch Spiral c.s. gevorderde vergoeding is derhalve in beginsel toewijsbaar.

19. Dutch Spiral c.s. hebben hun kosten in het hoger beroep begroot op € 35.796,18 (exclusief BTW, die zij niet vorderen) + € 8.500,-. Daarbij hebben zij geen onderscheid gemaakt tussen het principale en het incidentele beroep. De vergoeding van € 8.500,- ziet bovendien op beide instanties. Voorts zien de kosten kennelijk ook op het beroep in de andere zaak; Dutch Spiral c.s. hebben immers in beide zaken een gelijkluidende memorie genomen en hun grief 4 ziet op beide zaken. (...)

Het hof zal de door Dutch Spiral c.s. voor het hoger beroep begrote kosten, verminderd met de griffierechten (voor beide procedures) die in die begroting zijn begrepen voor de helft toerekenen aan de onderhavige procedure. Van die helft zal het hof de helft toerekenen aan het principale beroep.

Lees het arrest hier (LJN / pdf).

IEF 10789

Stukken overlegd in een verwante zaak

Hof 's-Gravenhage 17 januari 2012, LJN BV1068 (Hoogendonk tegen Dutch Spiral c.s.)

In navolging van IEF 4833. Proceskostenveroordeling. Auteursrecht. Geschriftenbescherming ex artikel 10 lid 1 sub 1 Auteurswet. Er is geen inbreuk vastgesteld.

Het hof leidt af dat Hoogendonk haar in eerste aanleg betrokken stelling, dat zij (ook) aanspraak kan maken op auteursrechtelijke bescherming terzake van de schroeftransporteur, de asloze spiraal en de machine waarmee deze vervaardigd wordt, heeft laten varen, althans in zoverre geen bezwaar heeft tegen het in grief 4 bestreden oordeel. Er is ook geen grief gericht tegen de vastgestelde auteursrechtelijke vorderingen en daarom heeft Hoogendonk geen belang meer bij haar beroep op auteursrecht.

Stukken overgelegd in een verwante zaak maken niet automatisch deel uit van de gedingstukken in deze zaak. (zie ook LJN BV1072). Voor de toepassing 1019h Rv in zaken waar twee maal een gelijkluidende memorie genomen is, wordt de helft van de kosten toegerekend aan het principale beroep en daarvan weer de helft aan de auteursrechtgrondslag.

12.  Vooreerst dient de vraag te worden beantwoord welke stukken deel uitmaken van het procesdossier in de onderhavige zaak. Hoewel de beide procedures deels tussen dezelfde partijen worden gevoerd, is sprake van twee afzonderlijke gedingen met elk hun eigen inzet. Dat betekent dat conclusies en akten die zijn genomen en producties die zijn overgelegd in de ene zaak, niet van rechtswege gelden als genomen, respectievelijk overgelegd in de andere zaak. Met het oog enerzijds op de eisen van een behoorlijke rechtspleging, in het bijzonder het recht op verdediging en het beginsel van hoor en wederhoor, en anderzijds het gezag van gewijsde van de rechterlijke uitspraak en de reikwijdte van de daartegen aan te wenden rechtsmiddelen, dient voor de rechter en partijen in elke zaak duidelijkheid te bestaan omtrent de vraag welke stukken behoren tot de gedingstukken (HR 21 november 2008, NJ 2009, 477). Nu het deskundigenrapport in de onderhavige procedure niet in het geding is gebracht, behoort het derhalve niet tot de gedingstukken waarvan het hof (in deze zaak) kennis kan nemen. In dit verband neemt het hof nog in overweging dat niet valt uit te sluiten dat het verweer van Dutch Spiral c.s. anders of meer uitgebreid zou zijn geweest indien bedoeld rapport wel in het geding was gebracht. Anderzijds betekent dat evenzeer dat het hof in deze procedure ook de conclusie van antwoord na deskundigenbericht van Dutch Spiral en Van Dijk Inpijn Beheer B.V. in de andere zaak niet in aanmerking neemt. Deze conclusie is immers evenmin in het geding gebracht.

18.  Grief 4 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat, voor zover de vorderingen zijn gegrond op het auteursrecht, deze vorderingen bovendien moeten worden afgewezen omdat Hoogendonk haar beroep op het auteursrecht, na de uitgebreide en deugdelijk gemotiveerde betwisting daarvan door Dutch Spiral c.s., niet voldoende heeft onderbouwd. Aan die grief legt Hoogendonk ten grondslag dat technische ontwerpen en handleidingen vatbaar zijn voor een beperkte auteursrechtelijke bescherming als “andere geschriften”, als bedoeld in artikel 10 lid 1 sub 1 van de Auteurswet 1912 (Aw.), te weten geschriften zonder eigen of oorspronkelijk karakter (zie ook de memorie van grieven onder 14). Daaruit volgt volgens Hoogendonk dat deze geschriften niet door (ex-)werknemers mogen worden meegenomen en/of gebruikt. Het hof leidt hieruit af dat Hoogendonk haar in eerste aanleg betrokken stelling, dat zij (ook) aanspraak kan maken op auteursrechtelijke bescherming terzake van de schroeftransporteur, de asloze spiraal en de machine waarmee deze vervaardigd wordt, heeft laten varen, althans in zoverre geen bezwaar heeft tegen het in grief 4 bestreden oordeel. De omstandigheid dat zij in haar memorie van antwoord in het incidenteel beroep alsnog verwijst naar haar auteursrecht op bedoeld materieel, maakt dat niet anders.

19.  Hoogendonk heeft geen grief gericht tegen de door de rechtbank in rov. 3.2 van haar eindvonnis vastgestelde grondslag van de (op onrechtmatige daad en inbreuk op auteursrecht gebaseerde) vorderingen van Hoogendonk, te weten de feitelijke stelling dat Dutch Spiral c.s. gebruik hebben gemaakt van de door ex-werknemers van Hoogendonk meegenomen gegevensdragers. In haar grief 4 stelt zij dienovereenkomstig dat het (aan de regeling inzake “andere geschriften” ontleende) auteursrecht ertoe leidt dat de betreffende geschriften niet door (ex-) werknemers mogen worden meegenomen en/of gebruikt. Nu het hof in het kader van de beoordeling van grief 1 tot het oordeel is gekomen dat niet is komen vast te staan dat bedoelde ex-werknemers gegevens van Hoogendonk hebben meegenomen, heeft Hoogendonk geen belang meer bij haar beroep op het auteursrecht.

28. In het principale beroep geldt Hoogendonk als de in het ongelijk gestelde partij en kunnen Dutch Spiral c.s. aanspraak maken op vergoeding van hun proceskosten. Voor zover de vorderingen van Hoogendonk zijn gebaseerd op auteursrechtinbreuk kan op de voet van artikel 1019h Rv. aanspraak worden gemaakt op vergoeding van de volledige proceskosten. Voor zover zij zijn gebaseerd op onrechtmatige daad evenwel niet. Dutch Spiral c.s. hebben hun kosten in het hoger beroep begroot op € 35.796,18 (exclusief BTW, die zij niet vorderen) + € 8.500,-. Daarbij hebben zij geen onderscheid gemaakt tussen het principale en het incidentele beroep. De vergoeding van € 8.500,- ziet bovendien op beide instanties. Voorts zien de kosten kennelijk ook op het beroep in de andere zaak; Dutch Spiral c.s. hebben immers in beide zaken een gelijkluidende memorie genomen en hun grief 4 ziet op beide zaken.

(...)

Het hof zal de door Dutch Spiral c.s. voor het hoger beroep begrote kosten, verminderd met de griffierechten (voor beide procedures) die in die begroting zijn begrepen voor de helft toerekenen aan de onderhavige procedure. Van die helft zal het hof de helft toerekenen aan het principale beroep en daarvan weer de helft aan de auteursrecht-grondslag.

Lees het arrest hier (LJN / pdf).

IEF 10787

Efemere vastlegging door een omroep

Conclusie A-G HvJ EU 17 januari 2012, zaak C-510/10 (DR TV2 Danmark A/s/ tegen NCB)

Prejudiciële vragen gesteld door het Østre Landsret (Denemarken).

Wanneer is er sprake van efemere vastlegging door een omroep? Auteursrechten en naburige rechten. Betreffende artikel 5 (2) (d) Richtlijn 2001/29/EG, de voorwaarden voor een uitzondering op het reproductierecht, voor tijdelijke opnamen van werken, gemaakt door omroeporganisaties door middel van hun eigen middelen en voor hun eigen uitzendingen. Een omroeporganisatie die opdracht geeft tot het opnemen van externe, onafhankelijke televisieproducenten ten behoeve van de verdeling ervan, als onderdeel van haar eigen uitzendingen.

Conclusie:

1. The expressions ‘by means of their own facilities’ in Article 5(2)(d) of Directive 2001/29/EC of the European Parliament and of the Council of 22 May 2001 on the harmonisation of certain aspects of copyright and related rights in the information society and ‘on behalf of [and/or] under the responsibility of the broadcasting organisation’ in recital 41 of the preamble to that directive must be interpreted with reference to European Union law.

2. Recital 41, in the light of which Article 5(2)(d) of the directive is to be interpreted, is to be understood as meaning that the facilities referred to there include those which are employed for the sole purpose of enabling a particular broadcasting organisation subsequently to use the ephemeral recording to make a lawful broadcast, on the assumption that the recording is made under the responsibility of the broadcasting organisation.

3. A specific assessment as to whether a recording made by a third party (‘the producer’) for use in a broadcasting organisation’s transmission was made ‘by means of [the broadcasting organisation’s] own facilities’ and also ‘on behalf of [and/or] under the responsibility of the broadcasting organisation’, with the result that the recording is covered by the exception laid down in Article 5(2)(d) of Directive 2001/29, is to be based on whether the facilities are employed for the sole purpose of enabling the broadcasting organisation subsequently to use the ephemeral recording to make a lawful broadcast, on the assumption that the recording is made under the responsibility of the broadcasting organisation.

(a) The term ‘own facilities’ in Article 5(2)(d) of Directive 2001/29 is to be understood as meaning that a recording which was made by the producer for use in a broadcasting organisation’s transmissions is covered by the exception laid down in Article 5(2)(d) only if the broadcasting organisation is liable towards third parties for the producer’s acts and omissions in relation to the recording in the same way as it would be if the broadcasting organisation had itself committed those acts and omissions.
(b) The condition that the recording must be made ‘on behalf of [and/or] under the responsibility of the broadcasting organisation’ is not, however, always automatically satisfied where the broadcasting organisation has commissioned the producer to make the recording so that the broadcasting organisation can transmit the recording in question itself, on the assumption that the broadcasting organisation concerned has the right to transmit the recording in question.

For the purpose of answering Question 3(b),
(i) it is immaterial whether it is the broadcasting organisation or the Producer which has the final and conclusive artistic/editorial decision on the content of the commissioned programme under the agreement concluded between those parties;
(ii) the question whether the broadcasting organisation is liable towards third parties for the producer’s obligations in relation to the recording in the same way as it would be if the broadcasting organisation itself had committed those acts and omissions is a decisive consideration;
(iii) it is immaterial whether the producer is contractually obliged by the agreement with the broadcasting organisation to deliver the programme in question to the broadcasting organisation for a specified price and has to meet, out of this price, all expenses that may be associated with the recording;
(iv) it is material whether it is the broadcasting organisation or the producer which assumes liability for the recording in question vis-à-vis third parties, although both may be jointly liable.

(c) The condition that the recording must be made ‘on behalf of [and/or] under the responsibility of the broadcasting organisation’ is not automatically satisfied where a broadcasting organisation has commissioned the producer to make the recording so that the broadcasting organisation can transmit the recording in question itself, on the assumption that the broadcasting organisation in question has the right to transmit the recording, where the producer, in the agreement with the broadcasting organisation relating to the recording, has assumed the financial and legal responsibility for (i) meeting all the expenses associated with the recording in return for payment of an amount fixed in advance; (ii) the purchase of rights; and (iii) unforeseen circumstances, including any delay in the recording and breach of contract, but without the broadcasting organisation being liable towards third parties in respect of the producer’s obligations in relation to the recording in the same way as it would be if the broadcasting organisation had itself committed those acts and omissions.

IEF 10785

Waarin de speelruimte beperkt is

Rechtbank 's-Gravenhage 7 december 2011, HA ZA 10-2962 (Bodum AG/PI-Design AG tegen Ten Berg's Handelsmaatschappij B.V.)

Auteursrecht. Slaafse nabootsing. Gemeenschapsmodelrecht. Bodemprocedure na IEF 8644 IEF 8486 en IEF 7220.

Bodum brengt sinds 2004 dubbelwandige glazen op de markt onder de merken ‘Pavina’ en ‘Bistro’. Zij is houdster van Gemeenschapsmodellen 206545-0002, 491303-0003, 627195-0002, 144027-0008. Ten Berg heeft een groothandel in tafel- en keukenartikelen en verhandelt sinds november 2009 double feeling isoglas-glazen.

De rechtbank is van oordeel dat de uiterlijke kenmerken van de glazen in belangrijke mate technisch zijn bepaald. Dat geldt voor vrijwel alle door Bodum genoemde kenmerken, die elkaar overigens in belangrijke mate overlappen. Zie citaten voor overeenstemmende elementen. De Ten Berg glazen wijken juist af op het punt waarin de creatieve keuzes van Bodum gezocht zouden moeten worden en waarin de speelruimte, gezien wat hiervoor is overwogen, beperkt is [red. zie inzet voor de beperkte keuze aan basisvormen voor een glas]. Er kan evenmin gesproken worden van slaafse nabootsing. Voor wat betreft het gemeenschapsmodellenrecht wordt de procedure aangehouden, omdat artikel 91 lid 1 GModVo bepaalt dat de procedure dient te worden geschorst als een vordering ex 81 en vordering tot nietigverklaring is ingesteld. Ten Berg moet zich onthouden van inbreuk op gemeenschapsmodelregistratie 627195-0002 en de rechtbank wijst de overige vorderingen af.

Auteursrecht
4.10. De keuze om het buiten- en het binnenglas uitsluitend aan de bovenzijde met elkaar te verbinden (kenmerk b) wordt ingegeven door enerzijds de noodzaak om de bovenzijde te voorzien van een rand die aan de mond gezet kan worden en anderzijds de eis contact tussen de beide wanden zoveel als mogelijk te vermijden voor het verkrijgen van een optimaal isolerend effect. De ‘soepele’ afronding van de bovenrand (kenmerk e) wordt eveneens ingegeven door de noodzaak van een rand die comfortabel en zonder gevaar voor verwonding aan de mond gezet kan worden.

4.13. Voor de plaatsing van een logo in spiegelbeeld op de onderzijde van het glas geldt eveneens dat dit deels technisch is bepaald. Ten Berg wijst er terecht op dat de gebruiker het logo in het algemeen zal waarnemen wanneer hij in het glas kijkt en dat het logo dus bij voorkeur in spiegelbeeld is afgebeeld. De plaatsing is daarnaast zodanig gebruikelijk dat ook daarin geen creatieve keuze schuilt.

4.14. Het door Bodum genoemde ‘zweefeffect’ (kenmerk j) is inherent aan het gebruik van een doorzichtige dubbele wand.

4.15. Van de door Bodum genoemde auteursrechtelijk beschermde trekken blijft aldus, zoals Ten Berg terecht stelt, slechts over de keuze van de vorm van het buiten- en binnenglas, waaronder tevens zijn te verstaan de onder f nog genoemde afgeronde hoeken. Die keuze wordt in theorie alleen beperkt door de eis dat het binnenglas past in het buitenglas en dat het binnenglas een vorm heeft die geschikt is om een inhoud te bevatten. De door Ten Berg genoemde basisvormen zijn dus zeker niet de enige vormen die in aanmerking komen. Voldoende duidelijk is echter dat de keuzevrijheid ten aanzien van de vorm in aanzienlijke mate verder wordt beperkt omdat vele vormen technisch gecompliceerd zijn en/of leiden tot aanzienlijk hogere productiekosten.

4.16. Mede om die reden is de door Ten Berg gekozen – naar Bodum niet bestrijdt - afwijkende basisvorm van het buitenglas van de Pavinaglazen niet van ondergeschikte betekenis, maar moet worden geoordeeld dat de Ten Berg glazen een andere totaalindruk wekken en dus geen inbreuk maken op dat werk. De Ten Berg glazen wijken juist af op het punt waarin de creatieve keuzes van Bodum gezocht zouden moeten worden en waarin de speelruimte, gezien wat hiervoor is overwogen, beperkt is. De afwijkende vorm van het buitenglas heeft voorts tot gevolg dat de wanden van de binnenglazen bij Ten Berg veel dichter langs de buitenwand lopen dan bij de Bodumglazen, waardoor de laatste wat “plomper” lijken. Voor het theeglas geldt daarbij bovendien dat het door Ten Berg gekozen afwijkende binnenglas (met een ronde in plaats van een min of meer rechte bodem) eveneens een andere totaalindruk oplevert. Deze afwijking blijkt – duidelijker dan op bovenstaande afbeeldingen – met name uit de door partijen gedeponeerde glazen.

Aan het voorgaande doet onvoldoende af dat zowel de Ten Berg als Bodum glazen de vrij triviale maatregel van afgeronde hoeken hebben.

Slaafse nabootsing
4.17. Evenmin kan worden geoordeeld dat Ten Berg de Bodumglazen slaafs heeft nagebootst. Uitgaande van een dubbelwandig glas ligt het ontwerp al in hoge mate vast. Van Ten Berg mag niet worden verlangd dat zij afstand neemt van het ontwerp van de Bodumglazen indien zij daarmee zou moeten inleveren op eisen van deugdelijkheid en bruikbaarheid. Uit het voorgaande vloeit voort dat dit al snel het geval zal zijn. De rechtbank is met Ten Berg van oordeel dat, daar waar zij zonder bezwaar afstand kon houden van de ontwerpen van Bodum, zij dat met de keuze voor de afwijkende basisvorm van het buiten- c.q. binnenglas in voldoende mate heeft gedaan. Het staat haar dan vrij gelijkende glazen op de markt te brengen. Dat is niet als onrechtmatig aan te merken, ook al zou Ten Berg profiteren van het succes van de Bodumglazen en ook al zou het publiek de glazen kunnen verwarren.

Gemeenschapsmodelrecht
4.18. Artikel 91 lid 1 GModVo bepaalt dat de rechtbank de procedure dient te schorsen indien een in artikel 81 GModVo bedoelde vordering is ingesteld en bij het Bureau al een vordering tot nietigverklaring is ingesteld, tenzij er bijzondere redenen zijn om de behandeling voort te zetten.

4.21. (...) Het vermoeden van rechtsgeldigheid kan geen reden zijn de procedure voort te zetten nu de rechtsgeldigheid wordt aangevochten in de procedure bij het Bureau.

4.22. Ook voor de Pavinamodellen van Bodum geldt dat de procedure dient te worden geschorst tot onherroepelijk is beslist over de geldigheid van de modellen. Mocht Bodum blijken dat geen of niet tijdig beroep is ingesteld tegen de beslissingen van het Bureau, dan kan zij dat desgewenst bij akte aan de orde stellen.