Alle rechtspraak  

IEF 10918

Zolang de factuur niet is betaald

Rechtbank 's-Gravenhage 15 februari 2012, HA Z 11-2654 (Onsia tegen Liniper Exploitatie I B.V.)

Incident. Auteursrecht. Algemene voorwaarden.Onsia heeft ontwerpwerkzaamheden voor Liniper verricht voor de verbouwing en uitbreiding van een voormalige wagenschuur te Nootdorp. De opdracht is met wederzijdse instemming beëindigd. Onsia vordert verbod op uitvoering op basis van auteursrecht. Ingevolge de algemene voorwaarden is het auteursrecht niet overgedragen zolang de factuur niet is betaald. Hierdoor staat het Liniper niet vrij met medewerking van een andere architect het project uit te voeren. Vorderingen worden afgewezen.

Verder in citaten:

4.3.Liniper heeft niet betwist dat zij voornemens is het project uit te laten voeren, doch zij heeft daarbij uitdrukkelijk aangegeven dat dit niet aan de hand van het ontwerp van Onsia zal gebeuren, maar op basis van het ontwerp van een andere architect, dat op essentiële punten zal afwijken van het eerdere ontwerp. (...) In het licht hiervan heeft Onsia onvoldoende gemotiveerd gesteld dat inbreuk op zijn auteursrecht dreigt, zodat hij geen belang aannemelijk heeft gemaakt bij het gevorderde verbod. De gevorderde voorlopige voorziening inhoudende een verbod zal derhalve worden afgewezen.

4.4.    Partijen zijn voor uitvoering van de werkzaamheden van Onsia kennelijk aanvankelijk een bedrag van € 28.000,- overeengekomen (zoals ook volgt uit de door Onsia overgelegde productie D, zijn brief aan Liniper van 28 april 2011), welk bedrag deels of geheel door Liniper is voldaan. Het meerdere wordt door Liniper betwist terwijl in dit stadium van de procedure de verschuldigdheid vooralsnog onvoldoende blijkt. Voor toewijzing van het gevorderde voorschot is in ieder geval noodzakelijk dat de verschuldigdheid van het bedrag in hoge mate aannemelijk is. Dit is niet het geval. Ook het gevorderde voorschot dient derhalve te worden afgewezen. 

IEF 10906

Te herleiden tot de standaard/basisprogrammatuur

Hof 's-Gravenhage 31 januari 2012, LJN BV3775 (The Sun Company tegen Sol de Mallorca c.s.)

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Auteursrecht. Huisstijl. Computerprogramma.

Introductie: Sun, eigenaresse van zonnestudio's in Den Haag handelt onder de handelsnaam The Sun Company Bruinings Sensatie Studio en is heeft in haar zonnestudio's een huisstijl toegepast. [S] - directeur van Sun - is houdster van het afgebeelde woord-/beeldmerk. Er zijn vier licentieovereenkomsten gesloten met een of meer van de geïntimeerden in de periode van juli 2000 tot begin 2004, met betrekking tot zonnestudio's in Delft, Vlaardingen, Roosendaal en Tilburg. Deze zijn ook beëindigd, waarover is geproceceerd, zie IEF 6379 (Rb Den Haag).

Over de niet-nakoming en beëindiging van licentieovereenkomsten met betrekking tot zonnestudio's en de gevolgen hiervan. De conventionele vorderingen tot betaling schadevergoeding en verbeurde boetes, behoudens een bedrag van € 95,20, worden afgewezen.

Er is geen inbreuk op auteursrechten met betrekking tot het computerprogramma aangenomen. Er blijkt niets omtrent de punten "die het Suncompany programma speciaal maken". Voor zover de beeldschermen overeenstemmen lijkt het te gaan om elementen die te herleiden zijn tot de standaard/basisprogrammatuur.

De reconventionele vordering tot verklaring voor recht dat ex-licentienemer gebruik van handelsnaam, merk en huisstijl twee weken na betekening van kort geding vonnis heeft gestaakt en gestaakt heeft gehouden wordt afgewezen, nu niet kan worden aangenomen dat zij merk en/of handelsnaam helemaal niet meer heeft gebruikt.

De subsidiaire vordering tot verklaring voor recht dat ex-licentienemer voormeld gebruik heeft gestaakt en gestaakt gehouden, met uitzondering van door de rechter nader te bepalen specifieke inbreuken, kan niet worden toegewezen nu zij te vaag en te weinig concreet en onderbouwd is. Eiseres in reconventie stelt immers geen feiten of omstandigheden die tot het oordeel moeten leiden dat er geen andere overtredingen zijn dan de door haar - als niet-overtredingen - aan de orde gestelde handelingen.

Computerprogramma
28. Sol de Mallorca heeft betwist dat het programma van Sun een auteursrechtelijk beschermd werk is dat een eigen oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Voorts betwist zij dat zij na januari 2006 inbreuk heeft gepleegd. Zij heeft gesteld dat zij een nieuw programma heeft laten ontwikkelen door Adetech Consultancy B.V, waarvoor zij € 18.000,-- exclusief BTW heeft betaald, waartoe zij als producties 6 en 7 bij conclusie van antwoordde de desbetreffende offerte en factuur heeft overgelegd.

Voor het ontstaan van auteursrecht is, ook bij computerprogramma's, vereist dat het werk een eigen oorspronkelijk karakter bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Het mag derhalve niet ontleend zijn aan een ander werk en er moet sprake zijn van scheppende menselijke arbeid en dus van subjectieve keuzes. Sol de Mallorca c.s. stellen dat de onderhavige software van Sun standaard/basis software is, die ontwikkeld is in opdracht van Sundays - een grotere marktspeler op het gebied van zonnestudio's en voormalig werkgever van [S] - en waarop slechts enkele aanpassingen zijn aangebracht, die niet bijzonder zijn, terwijl de opbouw en structuur bovendien in hoge mate functioneel zijn bepaald. Sun heeft niet gemotiveerd betwist dat haar computerprogramma is gebaseerd op dat van Sundays. Wat betreft de betwisting dat sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk volstaat zij met een verwijzing naar de door haar als productie 17 overgelegde verklaring van CB plan. Daaruit valt naar het oordeel van het hof af te leiden dat de programmatuur van Sun zich slechts onderscheidt van (die) standaard/basissoftware door een aantal daarop aangebrachte aanpassingen. In die verklaring wordt immers slechts een aantal punten opgesomd die "het Suncompany programma speciaal maken". De eerste twee punten betreffen de naamsaanduidingen, waarvan niet gesteld is - en ook niet voor de hand ligt - dat die zijn overgenomen. De andere twee punten betreffen, naar het oordeel van het hof algemene, functionaliteiten, waarvan de aanwezigheid, zonder toelichting, die ontbreekt, niet de conclusie rechtvaardigt dat deze het resultaat zijn van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes. Bovendien is niet voldoende gemotiveerd gesteld dat het door Sol de Mallorca na januari 2006 gebruikte programma overeenstemt met het programma van Sun juist wat betreft die gedeelten of aspecten die het "speciaal maken". De bij grieven als productie 23 overgelegde foto's van het beeldscherm en het verslagje van Sun wijzen daar niet op. Daaruit blijkt immers niets omtrent de punten "die het Suncompany programma speciaal maken"; voor zover de beeldschermen overeenstemmen lijkt het te gaan om elementen die te herleiden zijn tot de standaard/basisprogrammatuur. Gelet op het bovenstaande gaat het hof aan de gestelde auteursrechtinbreuk op de programmatuur als onvoldoende onderbouwd voorbij, zodat grief VI niet tot vernietiging kan leiden.

Staken van handelsnaam, merk, huisstijl, etc.
33. Sun heeft het vonnis van 22 juni 2006 op 23 juni 2006 laten betekenen, zodat Sun vanaf 8 juli 2006 dwangsommen zou verbeuren bij overtreding van de opgelegde verboden. Sun stelt dat op die datum het merk en de handelsnaam van Sun nog werden gebruikt en alle elementen van de huisstijl nog aanwezig waren en dat vele malen de bij het vonnis van 22 juni 2006 opgelegde verboden zijn overtreden. Sol de Mallorca stelt in haar conclusie van antwoord zelf dat op 8 en 9 juli 2006 twee keer een cadeaubon, voorzien van het merk, door haar is afgegeven. In de memorie van antwoord stelt zij dat alleen op 9 juli 2006 zo'n cadeaubon is getoond op verzoek van de echtgenote van [S] die deze vervolgens zou hebben meegegrist. Sun stelt onder meer dat het merk en/of de handelsnaam na 7 juli 2006, blijkens de als productie 16 bij memorie van grieven overgelegde foto van september of oktober 2006, is gebruikt op een reclameaanhangwagen die zichtbaar was vanaf de openbare weg en dat Sol de Mallorca in 2006 en (een deel van) 2007 gebruik heeft gemaakt van een website met de naam www.thesuncompany.nl. Deze stellingen heeft Sol de Mallorca niet voldoende gemotiveerd betwist.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat Sol de Mallorca haar stelling dat zij het gebruik van de handelsnaam, het merk en de huisstijl van Sun binnen twee weken na betekening van het vonnis van 22 juni 2006 heeft gestaakt en gestaakt gehouden en de daarop gebaseerde vordering niet voldoende heeft onderbouwd, althans - voor het geval moet worden aangenomen dat de bewijslast ter zake op Sun rust - voormelde verweren/stellingen van Sun niet voldoende gemotiveerd heeft weersproken. Het oordeel van de rechtbank, dat het niet in de rede ligt voormelde cadeaubonnen met het merk van Sun als inbreukmakend op enig recht van Sun aan te merken, acht het hof in dit kader niet relevant en niet juist. In het kort geding vonnis van 22 juni 2006 is het Sol de Mallorca immers ten opzichte van Sun verboden het merk en de handelsnaam te gebruiken.
Het bovenstaande brengt mee dat het hof van oordeel is dat niet kan worden aangenomen dat Sol de Mallorca het merk en/of de handelsnaam van Sun na 8 juli 2006 (helemaal) niet meer heeft gebruikt. Het bewijsaanbod van Sol de Mallorca c.s. is niet relevant nu het niet ziet op deze handelingen en wordt dan ook gepasseerd. Hetgeen Sol de Mallorca c.s. ter verontschuldiging van deze handelingen aanvoeren kan wellicht van invloed zijn op de te verbeuren dwangsommen, maar kan niet in de weg staan aan toewijzing van het gevorderde. Grief VI slaagt derhalve.
Ten overvloede merkt het hof op dat de omstandigheid dat de gevorderde verklaring voor recht niet wordt toegewezen, niet zonder meer betekent dat Sol de Mallorca genoemde verboden heeft overtreden en - thans nog te vorderen - dwangsommen heeft verbeurd. Die kwestie is in deze procedure niet aan de orde.

Lees het arrest hier (LJN, schone pdf).

IEF 10905

De waarachtigheid van de verklaring

Hof van Beroep Antwerpen 23 januari 2012, rolnr. 2010/AR/1778 (NV Zeeman Textiel Supers tegen NV Carodel)

Te vergelijken met IEF 10640 (Rb Den Haag)

België. Auteursrecht. Werkgeversauteursrecht. Verklaring betreffende overdracht van rechten.

Titulariteit: Enkel geldt een schriftelijke overdracht tussen auteur en de vermeende auteursrechthebbende. Ondanks dat het voorwerp van de arbeidsovereenkomst het ontwerpen van kledij was, dient de overdracht van de vermogensrechten in de arbeidsovereenkomst of in een afzonderlijke overeenkomst uitdrukkelijk te worden bedongen. NV Carodel legt een verklaring over waarin de auteur erkent de rechten op haar eventuele ontwerpen van bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst had afgestaan. Dat deze verklaring is afgelegd nadat deze procedure is ingeleid, doet geen afbreuk aan de waarachtigheid van de verklaring (zie r.o. 4.2.2.1.2).

Het hof verklaart de vordering van NV Carodel ten laste van NV Zeeman Textiel supers gedeeltelijk gegrond en stelt het auteursrechtelijk karakter vast van de werken BOYS T-shirt nr. 2703 en 3705 waarvan de NV Carodel de auteursrechtelijke vermogensrechten beschikt. Tot slot stelt het hof de auteursrechtelijke inbreuk in hoofde van Zeeman vast op de hiervoor vermelde kledij. Vernietiging wordt bevolen en de geconsigneerde borgsom, die werd opgelegd in het kader van de beschikking van 4 maart 2009, dient te worden vrijgegeven.

4.2.2.1.2 (..) NV CARODEL beweert dat het voorwerp vn de arbeidsovereenkomsten met haar medewerkers het ontwerpen van kledij was. De medewerkers waren op de hoogte dat deze kldij zou worden gecommercialiseerd.

Nochtans kan dit niet wegnemen dat de vermogenrechten van de werknemer maar kan overgaan op de werkgever indien de overdracht van de vermogensrechten in de arbeidsovereenkomst of in een afzonderlijke overeenkomst uitdrukkelijk werd bedongen. Het feit dat de arbeidsovereenkomst sloeg op het ontwerpen van kledij, is op zich niet voldoende om de overdracht van de auteursrechtelijke vermogensrechten te bewerkstelligen.

Op 30 okober 2009  legde ONTWERPER een verklaring af waarzij zij erkende dat zij haar rechten op haar eventuele ontwerpen van bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst had afgestaan aan NV Carodel. (...)
ZEEMAN merkt op dat deze verklaring werd afgelegd nadat de procedure reeds was ingeleid.

Nochthans doet zulks geen afbreuk aan de waarachtigheid van de verklaringen van deze ontwerpster. Zij heeft haar vermogensrechten afgestaan aan NV CARODEL van bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst. Het geschrift is trouwens en bewijsmiddel en geen geldigheidsvereiste.

Dictum
Het hof recht doende op de vordering van NV CARODEL ten laste van NV Zeeman Textiel supers:
- verklaart de vordering vann NV Carodel ten laste van NV Zeeman Textiel supers gedeeltelijk gegrond als  volgt en stelt het auteursrechtelijk karakter vast van de werken BOYS T-shirt nr. 2703 en 3705 waarvan de NV Carodel de auteursrechtelijke vermogenrechten beschikt. Tot slot stelt het hof de auteursrechtelijke inbreuk in hoofde van Zeeman vast op de hiervoor vermelde kledij. Vernietiging wordt bevolen en de geconsigneerde borgsom, die werd opgelegd in het kader van de beschiking van 4 maart 2009, dient te worden vrijgegeven.

IEF 10902

Weliswaar 'op eerste zicht'

Hof van Beroep Antwerpen 16 januari 2012, arrestnr. 2010/RK/380 (NV Carodel tegen NV Zeeman Textiel Supers)

België. Procesrecht: Kracht van gewijsde. Voorzitter als bodemrechter.

Eerder IEF 9175 (Vzr. Rb. van Koophandel Antwerpen): Zeeman stelt dat gedaagde inbreuk maakt op haar auteursrechten m.b.t. enkele kledingstukken uit de zomercollectie 2009.

De beschikking van 4 maart 2009 is gewezen door de voorzitter die oordeelt als bodemrechter, weliswaar ´op eerste zicht´, maar zijn beslissing is in de regel bekleed met het gezag van gewijsde. Uit artikel 764 Ger.W. volgt dat op straffe van nietigheid mededeling aan het openbaar ministerie dient plaats te vinden. Dit is niet gebeurt en de beschikking is nietig.

Het hof concludeert dat de eerdere beschikking IEF 9175 (Vzr. Rb. van Koophandel Antwerpen) wordt vernietigd. De vordering tot herroeping van de in gewijsde gegane beschikking van 4 maart 2009 is niet ontvankelijk en de vordering tot betaling van een geldsom wegens procesmisbruik is niet gegrond.

 3.6. De geïntimeerde stelt incidenteel beroep in dat ertoe strekt:
"De vordering van Zeeman textiel Supers tot herroeping van het gewijsde van de beschikking van 4 maart 2009 en tot vernietiging van deze beschikking op grond van het ontbreken van auteursrechten op de kledingsstukken (...) en op grond van het achterhouden van beslissende stuken en het persoonlijk bedrog, ontvankelijk en gegrond te verklaren".
Om de redenen hiervoor aangehaald is het incidenteel beroep niet gegrond.
De oorspronkelijke vordering van dde geïntimeerde is immers niet ontvankelijk.
IEF 10893

Specifieke combinatie van dessins

Rechtbank 's-Gravenhage 8 februari 2012, HA ZA 10-3265 (Burgers Lederwarenfabriek Wijchen B.V. tegen Basil B.V.)

Met dank aan Thera Adam-van Straaten, Leijnse Artz.

Auteursrecht op fietstassen. Burgers vordert een inbreukverbod op de auteursrechten die rusten op haar Daily Shopper 1B en op de (in haar opdracht ontworpen) Mondi Joy Double.

Daily Shopper/Mira: Op de Daily Shopper 1B rust auteursrecht, maar de daaraan verbonden bescherming is gezien het vormgevingserfgoed beperkt van omvang. Met name de Haberland tas, de Löhr tas en de Daily Shopper 1A lijken in dat opzicht sterk op de vormgeving van de Daily Shopper 1B.

Er rust auteursrecht op de Daily Shopper 1B op de specifieke combinatie van op zich reeds bestaande en deels met elkaar gecombineerde vormgevingsaspecten van fietstassen. De totaalindruk van de Daily Shopper 1B wordt daarbij in het bijzonder bepaald door de sluiting waarbij het hengsel aan beide zijden in de tas doorloopt en nauwelijks uitsteekt aan de bovenzijde van de tas. De Mira heeft dit kenmerk niet. Daarmee zijn bij de Mira ontwerpkeuzes gemaakt waarbij er andere vormgevingselementen zijn gecombineerd, waardoor de totaalindruk van die tas afwijkt van de Daily Shopper 1B. (r.o. 4.3 - 4.5). Er is geen inbreukmakende verveelvoudiging.

Mondi Joy Double/Jada en Rosa:
Versies uit 2006-2007
: Door de combinatie van verschillende dessins in contrasterende felle kleuren wijkt de totaalindruk van de Rosa zodanig af van die van de Mondi Joy Double met een bloemenprint op de gehele tas, dat er geen sprake is van inbreuk op het auteursrecht daarop. Dit geldt temeer nu Burgers zich op het standpunt stelt dat zij geen bescherming inroept voor de gebruikte dessins zelf, alleen voor de specifieke combinatie van dessins.

Inbreuk op Mondi Joy Double Roman Black, Roman Blue en Roman Grey: Bewijskwestie: Nu de rechtbank er niet vanuit kan gaan dat de Roman Grey, Roman Black en Roman Blue eerdere werken waren, slaagt het beroep van Burgers op inbreuk op haar auteursrecht op de Roman Grey, Roman Black en Roman Blue door ontlening aan die werken niet.

Interessante overwegingen (r.o. 4.19) voor wat betreft de proceskosten ex 1019h Rv: (1) het feitenonderzoek zal tijdrovend zijn geweest vanwege een (oud) auteursrecht uit 2001, (2) in de dagvaarding heeft eiser zeer beknopt stellingen ingenomen, die onduidelijkheid lieten bestaan over de vraag op welke auteursrechtelijke werken zij zich nu precies beriep. (3) De kosten van een Duitse KG-advocaat behoren niet tot de proceskosten, (4) van het indicatietarief wordt in positieve zin van afgeweken in't voordeel van Basil.

Daily Shopper/Mira:
4.5. Het inbreukverweer van Basil treft doel. Zoals hiervoor overwogen, rust het auteursrecht op de Daily Shopper 1B op de specifieke combinatie van op zich reeds bestaande en deels met elkaar gecombineerde vormgevingsaspecten van fietstassen. De totaalindruk van de Daily Shopper 1B wordt daarbij in het bijzonder bepaald door de sluiting waarbij het hengsel aan beide zijden in de tas doorloopt en nauwelijks uitsteekt aan de bovenzijde van de tas. De Mira heeft dit kenmerk niet. Daarmee zijn bij de Mira ontwerpkeuzes gemaakt waarbij er andere vormgevingselementen zijn gecombineerd, waardoor de totaalindruk van die tas afwijkt van de Daily Shopper 1B. De ontwerper van de Mira heeft, gelet op de beperkte beschermingsomvang van de Daily Shopper 1B, voldoende afstand gehouden van de Daily Shopper 1B en de Mira vormt dan ook geen inbreukmakende verveelvoudiging van de Daily Shopper 1B.

Mondi Joy Double/Jada en Rosa: 4.10. Het voorgaande geldt ook voor de Rosa. Het ontwerp van de Mondi Joy Double met bloemenprint waarop Burgers zich beroept (dessin ‘Fiori’, afgebeeld in 2.11 en 2.12), kent een bedrukking van klaprozen op een limegroen, roze of paars geruite achtergrond. De Rosa tas heeft op delen van de tas een rozenprint op een blauw geruite achtergrond, maar wordt daarnaast gekenmerkt door een contrasterend vlak van rood met witte stippen en rood geruite zijvlakken zonder bloemenprint. Door de combinatie van verschillende dessins in contrasterende felle kleuren wijkt de totaalindruk van de Rosa zodanig af van die van de Mondi Joy Double met een bloemenprint op de gehele tas, dat er geen sprake is van inbreuk op het auteursrecht daarop. Dit geldt temeer nu Burgers zich op het standpunt stelt dat zij geen bescherming inroept voor de gebruikte dessins zelf, alleen voor de specifieke combinatie van dessins.

Inbreuk op Mondi Joy Double Roman Black, Roman Blue en Roman Grey: 4.16. Nu de rechtbank er niet vanuit kan gaan dat de Roman Grey, Roman Black en Roman Blue eerdere werken waren, slaagt het beroep van Burgers op inbreuk op haar auteursrecht op de Roman Grey, Roman Black en Roman Blue door ontlening aan die werken niet.

Proceskosten:
4.19 Het eerstgenoemde feitencomplex betrof een inbreuk op een auteursrecht uit 2001, zodat het feitenonderzoek betreffende die stellingen tijdrovend zal zijn geweest. Voorts heeft Basil een groot aantal verweren tegen de verschillende stellingen aangevoerd. Dit is door Burgers in de hand gewerkt doordat zij in haar dagvaarding zeer beknopt stellingen heeft ingenomen, die onduidelijkheid lieten bestaan over de vraag op welke auteursrechtelijke werken zij zich nu precies beriep. Dit verklaart tot op zekere hoogte de hoeveelheid door (de advocaat en de gemachtigde van) Basil besteedde tijd.
Anderzijds heeft Basil in haar kostenopgave ook de kosten voor een Duitse advocaat betrokken ter hoogte van € 2.495,-, die werkzaamheden heeft verricht ter voorkoming van een einstweilige Verfügung in Duitsland. Die kosten behoren niet tot de proceskosten van de onderhavige procedure. Ook na aftrek van de kosten van de Duitse advocaat kunnen de hiervoor geschetste omstandigheden echter geenszins het totaal van de door Basil gemaakte kosten verklaren. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om het indicatietarief voor een gewone bodemprocedure zonder re- en dupliek of pleidooi, dat € 20.000,- bedraagt, niet volledig te volgen, maar de kosten van Basil te begroten op € 25.000,-.

IEF 10887

Rechtstreeks en oorspronkelijk toekomen aan de hoofdregisseur

HvJ EU 9 februari 2012, Zaak C-277/10 (Luksan tegen Petrus van der Let)

Prejudiciële vragen gesteld door het Handelsgericht Wien, Oostenrijk.

In navolging van IEF 10141 (Concl. AG). Auteursrecht en naburige rechten. Contractuele verdeling van de exploitatierechten van een cinematografisch werk tussen de auteur en de producent ervan – Nationale regeling die al deze rechten aan de producent toekent. Dienen exploitatierechten van rechtswege rechtstreeks aan de hoofdregisseur of andere door de wetgever van een lidstaat vastgestelde filmauteurs toe te komen en niet (uitsluitend) aan de filmproducent?

Antwoorden: 1) De artikelen 1 en 2 van richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel en de artikelen 2 en 3 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, junctis de artikelen 2 en 3 van richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom en artikel 2 van richtlijn 2006/116/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten, moeten aldus worden uitgelegd dat de exploitatierechten van het cinematografische werk als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn (reproductierecht, recht op uitzending per satelliet en elk ander recht van mededeling aan het publiek door middel van de beschikbaarstelling aan het publiek), van rechtswege rechtstreeks en oorspronkelijk toekomen aan de hoofdregisseur. Bijgevolg moeten deze bepalingen aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling waarbij deze exploitatierechten van rechtswege en uitsluitend aan de producent van het betrokken werk worden toegekend.

2)      Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten de mogelijkheid laat om te voorzien in een vermoeden van overdracht van de exploitatierechten van het cinematografische werk als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn (recht op uitzending per satelliet, reproductierecht en elk ander recht van mededeling aan het publiek door middel van de beschikbaarstelling aan het publiek), aan de producent van het cinematografische werk, vooropgesteld dat dit vermoeden weerlegbaar is zodat de hoofdregisseur van dit werk iets anders kan overeenkomen.

3)      Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het recht op de in artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 bedoelde billijke compensatie op grond van de zogenoemde „uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik” van rechtswege rechtstreeks en oorspronkelijk moet toekomen aan de hoofdregisseur van het cinematografische werk in zijn hoedanigheid van auteur ervan.

4)      Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet de mogelijkheid laat om te voorzien in een vermoeden van overdracht van het aan de hoofdregisseur van het cinematografische werk toekomende recht op een billijke compensatie aan de producent van dit werk, ongeacht of dit vermoeden onweerlegbaar is dan wel daarvan kan worden afgeweken.

Op andere blogs:
KluwerCopyrightBlog

IEF 10886

Merk in een andere opmaak

Vzr. Rechtbank Almelo 8 februari 2012, LJN BV3879 (TD Poultry Processing B.V. tegen Nijland c.s.) - grosse KG ZA 12-12

Met dank aan Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht en Huib Berendschot, AKD advocaten & notarissen.

Merkenrecht uit faillissement gekocht. Normaal gebruik in gewijzigde vorm. Auteursrechtelijke bescherming merk. TD Poultry en Nijland houden zich beiden bezig met verkoop, productie en verwerking van pluimveeproducten. Uit faillissement heeft TD Poultry het merk woord-beeldmerk "Olympia Luxus Hänchen" overgenomen. Nijland heeft een Benelux depot verricht voor Benelux woord-beeldmerk "Olympia Chicken", en Gemeenschapswoord-beeldmerk"Premium quality olympia chicken" en -woordmerk "Olympia".

Nu de merken voorts voor dezelfde waren en diensten worden gebruikt binnen het beperkte afzetgebied van partijen (groothandels) is naar voorlopig oordeel sprake van merkinbreuk 2.20 lid 1 sub b BVIE. Voor beoordeling van normaal gebruik hoeft het merk niet altijd kwantitatief gezien omvangrijk te zijn gebruikt om als normaal gebruik te kunnen worden beschouwd. In 2008 heeft Fraas haar merk nog gehandhaafd bij de rechtbank Groningen (IEF 7042).

Het enkele gebruik van een merk in een andere opmaak, ook wanneer het merk wordt gebruikt in een andere kleurstelling (de achtergrond), dient niet te worden aangemerkt als een wijziging van het onderscheidende vermogen van het merk. Nijland wordt veroordeeld de merken (zoals geregistreerd bij BBIE en de EU-merken) te staken en gestaakt te houden. De vordering gebaseerd op de auteursrechtelijke bescherming van het merk wordt eveneens toegewezen, voor zover dit ziet op de inbreuk op het auteursrecht van het onderhavige merk buiten de Benelux.

4.6. Het verweer van het Nijland concern dat het merk dient te worden gebruik zoals destijds is ingeschreven en dat het door haar gebruikte merk volkomen anders is dan het geregistreerde merk van TD Poultry, dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden verworpen. Het is weliswaar juist dat het door TD Poultry gebruikte merk niet identiek is aan de merkregistratie zoals onder 4.3. weergegeven, maar artikel 2.26 lid 2 BVIE bepaalt dat voor de toepassing van artikel 2.26 lid 2 sub a BVIE onder gebruik van het merk mede wordt verstaan het gebruik van het merk in een op onderdelen afwijkende vorm, zonder dat het onderscheidend vermogen van het merk in de vorm waarin het is ingeschreven, wordt gewijzigd. Er is, zoals onder 4.3 is overwogen, sprake van duidelijke overeenkomsten tussen de gebruikte merken. Het enkele gebruik van een merk in een andere opmaak, ook wanneer het merk wordt gebruikt in een andere kleurstelling (de achtergrond), dient niet te worden aangemerkt als een wijziging van het onderscheidende vermogen van het merk (vgl. Hof Amsterdam 11 mei 2006, BIE 2007, 74). Het feit dat de tekst onder en boven het opvallend in een rode ovaal geplaatste woord "Olympia" afwijkt van het geregistreerde merk, doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin af aan het onderscheidend vermogen.

4.11. Het verweer van het Nijland concern dat het handhaven van een merkrecht via het auteursrecht niet zomaar is toegelaten en dat TD Poultry een specifiek belang daartoe onvoldoende zou hebben gesteld, slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin. Het is juist dat het handhaven van een merkrecht via het auteursrecht niet zomaar is toegelaten (vgl. HR 6 februari 1998, BIE 1998, 52). Er moet sprake zijn van een specifiek belang bij handhaving van het auteursrecht, welk belang duidelijk te onderscheiden moet zijn van het belang bij handhaving van het merkrecht. Dat specifieke belang heeft TD Poultry in haar dagvaarding naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gesteld, namelijk het handhaven van haar auteursrecht buiten de Benelux. Haar vordering ten aanzien van het auteursrecht strekt zich uit over de gehele wereld. Voorts heeft TD Poultry onbetwist gesteld dat zij zich in het bijzonder bezig houdt met de export van pluimveeproducten buiten de Benelux, zodat zij ook een belang heeft bij een wereldwijd verbod. De vordering onder II zal derhalve eveneens worden toegewezen, voor zover dit ziet op de inbreuk op het auteursrecht van het onderhavige merk buiten de Benelux. Ook dit verbod zal met ingang van 1 maart 2012 worden toegewezen, gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 4.9 is overwogen.

Lees het vonnis hier (LJN BV3879, grosse KG ZA 12-12).

IEF 10838

De luchtfoto als boekomslag

Kantonrecht Wageningen Rechtbank Arnhem 4 januari 2012, LJN BV2096 (eiser tegen gedaagde)

Auteursrecht. Fotografie. Erfrecht moreel recht op portretfoto's. Toepasselijkheid algemene voorwaarde in berekening schadevergoeding. Eiser is (lucht)fotograaf.

In de gevoerde algemene voorwaarden wordt tevens verwezen naar de algemene voorwaarden van de Fotografenfederatie. Eiser beschikt ook over archief van portretfoto´s gemaakt door zijn vader en grootvader. Gedaagde heeft drie boeken uitgegeven waarin beeldmateriaal is opgenomen van eiser (portretfoto's en luchtfoto van eiser).

Luchtfoto. Niet in geschil is of de luchtfoto auteursrechtelijk beschermd is. De kantonrechter is van oordeel dat de algemene voorwaarden niet van toepassing is, omdat er geen gesloten overeenkomst is. Ex 6;97 BW wordt schade op 230,00 vastgesteld. Omdat de luchtfoto als boekomslag is gebruikt geldt het dubbele tarief en voor het ontbreken van een naamsvermelding wordt eenzelfde bedrag toegewezen. In totaal wordt €920 schadevergoeding toegekend (meer luchtfoto-auteursrecht).

Portretfoto's. Voor zover eiser stelt dat hij (ook) schade heeft geleden vanwege het ontbreken van een naamsvermelding bij de foto’s, dient hij tevens te bewijzen dat bij erfopvolging een subjectief recht (zoals bedoeld in artikel 25 AW) aan hem is overgedragen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft eiser echter geen, althans onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat hij erfgenaam is van de foto’s. De vordering wordt afgewezen.

Luchtfoto

4.3. (...) De kantonrechter is van oordeel dat de door [eisende partij] gestelde algemene voorwaarden en prijslijst inderdaad niet gelden op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst. Omdat wel als niet, althans, onvoldoende, weersproken vast staat dat er enige schade is geleden aan de zijde van [eisende partij] door het publiceren van de luchtfoto zonder toestemming en naamsvermelding, ziet de kantonrechter aanleiding de schade te begroten op grond van artikel 6:97 BW. Daarbij ziet de kantonrechter, ondanks het gegeven dat de algemene voorwaarden van [eisende partij] niet rechtstreeks van toepassing zijn, aanleiding om aan te sluiten bij het door [eisende partij] gestelde bedrag van € 230,00 voor publicatie van de luchtfoto. (...) Omdat de luchtfoto als boekomslag is gebruikt geldt het dubbele tarief. Dit betekent dat de kantonrechter voor het ontbreken van toestemming van het gebruik van de foto een schadevergoeding van € 460,00 zal toekennen. Voor het ontbreken van een naamsvermelding zal de kantonrechter eenzelfde bedrag toekennen, hetgeen tot de conclusie leidt dat een totale schadevergoeding van € 920,00 zal worden toegewezen. Hierbij tekent de kantonrechter aan dat btw als verrekenpost voor [eisende partij] niet als schade kan worden gevorderd.


Portretrecht

4.4. Nu [eisende partij] zich beroept op het rechtsgevolg van de stelling dat hij auteursrechthebbende is van de foto’s, dient hij voornoemde stelling te bewijzen. Voor zover [eisende partij] stelt dat hij (ook) schade heeft geleden vanwege het ontbreken van een naamsvermelding bij de foto’s, dient hij tevens te bewijzen dat bij erfopvolging een subjectief recht (zoals bedoeld in artikel 25 AW) aan hem is overgedragen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eisende partij] echter geen, althans onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat hij erfgenaam is van de foto’s. De enkele omstandigheden dat mogelijk de naam [eisende partij] op de portretfoto’s staat vermeld danwel dat [eisende partij] over de negatieven van de foto’s beschikt kunnen niet tot een dergelijke conclusie leiden. Daarbij overweegt de kantonrechter nog dat gesteld noch gebleken is dat [eisende partij] zelf de maker is van enkele portretfoto’s.

Voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter geen aanleiding ziet om [eisende partij] op dit punt tot bewijslevering toe te laten. Dit betekent dat het deel van de vordering dat betrekking heeft op de portretfoto’s zal worden afgewezen.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf).

IEF 10836

Stijlbescherming: tusssen brand identity en concept

Rechtbank Amsterdam 25 januari 2012, HA ZA 10-2047 (Dietwee B.V. tegen Nuna International B.V.)

Met dank aan Gregor Vos en Laura van Gijn, Klos Morel Vos & Schaap.

In't kort: Stijlbescherming. 'Brand identity' is de gekozen versie van 'brand concept'. Na het tussenvonnis (8 juni 2011) waarin de gelegenheid werd gegeven aan Dietwee om bij akte te reageren op het verweer dat het slechts zou gaan om een stijl die niet voor auteursrechtelijke bescherming te komen, volgt dat de door Dietwee genoemde elementen te algemeen en te gangbaar zijn om auteursrechtelijke bescherming te genieten.

Feiten. Nuna is gespecialiseerd in de ontwikkeling van innovatieve en 'no-nonsense' baby- en peuterproducten en heeft Dietwee benaderd voor ontwikkeling van wereldwijde huisstijl. Na diverse opdrachten werd de samenwerking beëindigd. Het andere bureau dat Nuna heeft ingeschakeld heeft nieuwe foto's laten maken waarbij in zwart/wit-uitvoering kleuraccenten zijn aangebracht en nieuwe teksten zijn bedacht.

Het auteursrecht is niet overgedragen, slechts de gebruiksrechten, de 'creative rights' bleven bij Dietwee. Artikel 8 Aw - opdrachtgevermakerschhap - is niet van toepassing omdat er een andersluidend beding is en dit artikel is van aanvullend recht.

De rechtbank gaat er wel vanuit dat de licentie nog voortduurt. Deze geldt voor de 'brand identity'. Een brand identity is echter niet hetzelfde als een brand concept. Van en brand identity kan immers pas sprake zijn als er een concreet uitgewerkt ontwerp ligt. Aangezien Nuna voor haar brand identity heeft gekozen voor Direction 1, me een uitvoering in zwart/wit, en Nuna die vervolgens heeft uitgewerkt, moet dit ontwerp als brand identity worden beschouwd. De licentie ziet dus niet op de Brand Concept noch op een twee variant (r.o. 4.13).

Beoordeling. De beschreven visuele communicatiewaarden, brand elements en het kleurgebruik kan wel voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. In dit geval zijn de 'tone of voice' te algemeen en te gangbaar om auteursrechtelijke bescherming te kunnen genieten nu niet gaat om niet nader uitgewerkte ideeën. De rechtbank wijst de vorderingen af, immers stemmen in de totaalindrukken slechts de typografie overeen, echter...

2.8 (...) "Enkel het gebruik van een zelfde lettertype is naar het oordeel van de rechtbank te weinig om te kunnen spreken van een overeenstemmende totaalindruk, temeer nu voor de totaalindruk het onderwerp van de foto en de daarbij geplaatste tekst zeer bepalend is. Voor de Nieuwe werken zijn geheel nieuwe foto's gebruikt, waarop andere kinderen te zien zijn, in andere situtaties en met daarop (in kleur) andere teksten. Deze werken wijken in belangrijke  mate af van de uitingen in Direction 2. Door Dietwee is nog aangevoerd dat ok sprake is van overeenstemming omdat in één van de Nieuwe Werken evenals bij het werk van Dietwee letters gedeeltelijk weglopen achter het beeld. Volgens Nuna betreft dit werk een 'still uit een filmpje'. Los daarvan acht de rechtbank ook deze gelijkenis te gering ook in samenhang met het lettertype bezien, van een overeenstemmende totaalindruk te kunnen spreken.

2.5. De rechtbank oordeelt als volgt. Dietwee benoemt en omschrijft een aantal 'identity properties', die volgens haar de auteursrechtelijk beschermde trekken vormen die door Nuna zijn overgenomen in de Nieuwe Werken. De rechtbank komt tot het oordeel dat deze elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, onvoldoende bepaald zijn en niet meer behelzen dan een opsomming vn begrippen die een idee voor  een bepaalde stijl uitdrukken. Het gaat om enkele slechts in algemene termen beschreven elementen voor reclame-uitingen, die nog verdere uitwerking behoeven. Aan de hand van deze beschrijvingen kan men komen tot zeer verschillende concrete uitwerkingen. Ze zijn dan ook niet op een lijn te stellen met beschermde (televisie) formats, omdat het daarbij immers moet gaan om zeer concreet uitgewerkte elementen.

2.6. Dat neemt niet weg dat de concrete uitwerking van de beschreven 'visuele communicatiewaarden', 'brand elements' en het kleurgebruik wel degelijk auteursrechtelijke bescherming kan genieten. Dat is het geval bij de in Direction 2 opgenomen voorbeelden voor reclame-uitingen, die oorspronkelijk zijn en het persoonlijk stempel van de maker dragen. Nuna betwist ook niet dat deze voorbeelden als een werk in de zin van de Auteurswet kunnen worden beschouwd.
De rechtbank heeft Dietwee bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om nader aan te geven welke auteursrechtelijk beschermde elementen uit Direction 2 zijn overgenomen in de Nieuwe Werken. Dietwee heeftt een vergelijkingsdocument gemaakt waaruit volgens haar blijkt dat de volgende subjectieve trekken in de Nieuwe Werken van Nuna herkenbaar zijn:
a. de geselecteerde visuele communicatie waarden;
b. de  geselecteerde brand elementen, met name de tone of voice en de typografie. Voor de typografie geldt dat in het bijzonder voor de gebruikte letter, die op specifieke wijze is toegepast en bewerkt, de 'onderkast', minder regelafstand/krappe interlinie en de letters die weglopen achter het ontwerp;
c. de wijze van gebruik van kleuren.
IEF 10833

Portretrecht en oplichtingspraktijken

Vzr. Rechtbank Amsterdam 19 januari 2012, LJN BV2087 (eiser tegen TROS)

Gelijktijdige dank aan Vivienne Sinaasappel en Bertil van Kaam, Van Kaam Advocaten.

Portretrecht. Rechtspraak.nl: Artikel 21 Auteurswet. Artikel 8 EVRM. Artikel 10 EVRM. De Tros heeft twee uitzendingen (8 sept 2009, 25 okt 2011) van het programma "Opgelicht?!" gewijd aan oplichtingspraktijken van een vrouw. In de tweede uitzending is eiser, de toenmalige vriend van de vrouw, herkenbaar in beeld gebracht en in verband gebracht met de oplichtingspraktijken van de vrouw. Geoordeeld wordt dat voldoende aannemelijk is dat eiser betrokken is geweest bij de oplichtingspraktijken van de vrouw en dat de door de Tros geuite suggestie derhalve voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Daarmee weegt het belang van de Tros om eiser herkenbaar in beeld te brengen zwaarder dan de inbreuk die daarmee op de persoonlijke levenssfeer van eiser wordt gemaakt. Hierbij is nog van belang dat de naam van eiser niet wordt genoemd zodat onvoldoende aannemelijk is dat de uitzending eiser via internet zal worden nagedragen. Nu deze vordering wordt afgewezen, is voor een vergoeding van immateriele schade geen plaats.

4.2.  [eiser] is in de aflevering van “Opgelicht?!” van 25 oktober 2011 herkenbaar in beeld gebracht zonder dat hij daarmee heeft ingestemd. Het beschikbaar stellen en houden van dit portret aan het publiek is zonder toestemming van [eiser] niet geoorloofd voor zover een redelijk belang van [eiser] zich daartegen verzet (artikel 21 Aw). Als de openbaarmaking van een portret een schending van het in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer oplevert, is daarin in beginsel een redelijk belang gelegen als bedoeld in artikel 21 Aw. In de aflevering van “Opgelicht?!” van 25 oktober 2011 is [eiser] in verband gebracht met de oplichtingspraktijken van [ex-partner]. Onbetwist is dat [eiser] hiervan hinder heeft ondervonden doordat hij hierover door derden is aangesproken. Dit kan als een schending van zijn persoonlijke levenssfeer worden aangemerkt. Het portretrecht van [eiser] is echter niet absoluut. Het dient te worden afgewogen tegen, in dit geval, het recht van de Tros op vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in artikel 10 EVRM. Om te beoordelen aan welke van beide grondrechten, die in beginsel van gelijke rangorde zijn, in een concreet geval voorrang toekomt, dienen aan de hand van alle omstandigheden van het geval de belangen van partijen tegen elkaar te worden afgewogen.

4.4.  In het kader van de onder 4.2. genoemde belangenafweging wordt voorshands doorslaggevend geacht of de in de uitzending van 25 oktober 2011 door de Tros gesuggereerde betrokkenheid van [eiser] bij de oplichtingspraktijken van [ex-partner] voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. Zo dit het geval is, wint het belang van de Tros om [eiser] herkenbaar in beeld te brengen het van de inbreuk die met de uitzending wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [eiser].