Auteursrecht  

IEF 12285

Weet iemand eigenlijk nog hoe het zit met foto’s op sociale media?

M. Opgenhaffen, 'Weet iemand eigenlijk nog hoe het zit met foto’s op sociale media?', DeNieuweReporter.nl 21 januari 2013.

Een bijdrage van Michaël Opgenhaffen, Lessius Antwerpen/K.U.Leuven/Universiteit Leiden.

De veroordeling van The Washington Post en AFP wegens het onrechtmatig gebruik van een Twitter-nieuwsfoto toont nog maar eens aan dat er nood is aan duidelijke regels binnen sociale media.

Fotograaf Daniel Morel publiceerde op Twitter enkele foto’s van de ravage na de verwoestende aardbeving in Haïti in 2010. Persagentschap AFP zag deze foto’s en plaatste ze op Getty, een online fotodatabank waarop nieuwsmedia zich kunnen abonneren. The Washington Post publiceerde op haar beurt de foto’s in de krant. Beide nieuwsmedia zijn nu dus veroordeeld.

Sommigen vinden het een belachelijke uitspraak en argumenteren dat de fotograaf maar niet zo stom moest zijn om zijn foto’s op Twitter te zetten. Anderen begrijpen de uitspraak en vinden het niet meer dan normaal dat de fotograaf vergoed wordt voor zijn professioneel werk. Men is het er wel over eens dat niemand eigenlijk precies weet wat nu wel of niet mag.

Redenen onduidelijkheid
Dat niemand weet hoe het precies zit met het gebruik van foto’s binnen sociale media is eigenlijk niet zo onlogisch. Ik zie verschillende redenen voor dit complexe probleem:

1. Een complexer nieuwsproces
2. Toename ‘incidental journalists’
3. Wisselende gebruiksrechten
4. Eigendomsrecht is niet alles
5. Het karakter van sociale media

1. Een complexer nieuwsproces
Vroeger was er een min of meer rechtstreekse lijn van de fotograaf naar het fotopersagentschap en zo naar de kranten. Vandaag de dag is het een complex proces geworden met meer tussenstappen en als gevolg ook meer belanghebbenden.

Wanneer er zich breaking news ontwikkelt en er wordt een foto gemaakt die verspreid wordt binnen sociale media, heb je immers te maken met de maker van de foto (kan zowel  een professionele fotograaf als een amateur zijn), het platform waarop de foto geplaatst wordt (zoals Instagram of Flickr), het platform dat gebruikt wordt om de foto viraal te verspreiden (zoals Twitter), eventueel de fotopersagentschappen of fotodatabanken die de foto overnemen, de journalisten die de foto willen gebruiken en de nieuwsmedia die de foto in de krant of op de site willen zetten. Hoe meer partijen betrokken zijn, hoe complexer de zaak wordt.

2. Toename ‘incidental journalists’

Waar het duidelijk is dat een professionele journalist geld wil verdienen met foto’s, is dat veel minder het geval bij de niet-beroepsfotografen. Nu meer en meer mensen een smartphone hebben en de technologieën beter en beter worden, zullen er hoogstwaarschijnlijk meer en meer foto’s van zogenaamde ’incidental journalists’ verspreid worden. Incidental journalists zijn mensen die toevallig op de plaats van een nieuwsfeit zijn en er met hun smartphone een foto van nemen en die op een sociaal platform gooien.

Denken we maar aan de foto van @jkrums uit 2009 van de evacuatie van de passagiers uit het vliegtuig dat minuten daarvoor een noodlanding op de Hudson had gemaakt.  Zijn tweet met een link naar de foto op Twitpic werd meteen hot news en massaal geretweet. De foto werd meer dan 800.000 keer bekeken. En terwijl nieuwsmedia over de hele wereld zijn unieke foto op hun site plaatsten en in de krant lieten afdrukken, heeft hij hier geen dollar aan verdiend. Mede omdat hij zelf via Twitpic liet weten dat iedereen zijn foto mocht gebruiken. Om maar te zeggen dat niet iedereen geld wil verdienen met foto’s op sociale media.

3. Wisselende gebruiksrechten
Elk platform heeft een eigen, unieke gebruiksovereenkomst en men verwacht dat wie zich registreert deze ook grondig doorleest. Dit vraagt echter een (te) grote inspanning van de gebruiker, zeker wanneer je lid bent van verschillende platformen. Zo is men vaak niet voldoende op de hoogte van de verschillen tussen Facebook, Twitter en Instagram wat het gebruiksrecht betreft.

Bovendien maken deze gebruiksovereenkomsten geen onderscheid tussen professionele en niet-professionele gebruikers. De regels lijken dezelfde te zijn, of je nu The Washington Post bent of een 16-jarige scholier die een foto nodig heeft voor een schooltaak.

De vraag is ook of een gebruiksovereenkomst absoluut is, en dus meer waarde heeft dan de algemeen geldende auteursrechten. Zo liet Twitter in een reactie op de uitspraak van de rechter in New York weten dat leden van het platform zelf eigenaar blijven van de foto’s, maar dat nieuwsmedia ze mogen overnemen, op voorwaarde dat ze gebruik maken van de officiële embed-functie. Wat de nieuwsmedia in dit geval dus niet gedaan hebben.

Merk ook op dat de rechter expliciet verwees naar de gebruiksovereenkomst op Twitter en enkele citaten hieruit in het vonnis heeft opgenomen als argument om de twee nieuwsmedia schuldig te verklaren. Twitter zelf bepaalt dus wat mag en niet mag en lijkt alvast in deze zaak minstens zo belangrijk te zijn als de algemeen geldende auteurswetgeving.

4. Eigendomsrecht is niet alles
We hebben uit de discussie rond de nieuwe gebruiksovereenkomt van Instagram geleerd dat het bij auteursrechtelijke content niet alleen draait om eigendomsrecht, maar ook om het gebruiksrecht. Een fotograaf kan nog steeds het eigendomsrecht op de foto hebben, maar het gebruiksrecht (bewust of onbewust) overgedragen hebben aan het platform waarop de foto gepubliceerd werd.

Bovendien speelt ook het portretrecht nog een rol. En hoe zit het nu ook alweer met het fotograferen van beroemde gebouwen waarop een beeldrecht rust, zoals het Atomium en de Erasmusbrug?  Je moet al bijna een juridisch expert zijn om deze rechten te begrijpen en te kunnen toepassen. En de meeste gebruikers zijn dat niet.

5. Het karakter van sociale media
De vraag is ook of de gebruikersvoorwaarden en eventuele auteursrechten op sociale media content niet haaks staan op het karakter ervan. Het zijn mondiale platformen waardoor een foto in enkele seconden van België naar Amerika of Australië ‘reist’ en mogelijks telkens onder een andere auteursrechtovereenkomst valt.

Sociale media laten zich bovendien moeilijk regelen, precies door het publieke maar tegelijk individuele karakter. Foto’s worden in sneltempo gedeeld zodat het moeilijk te controleren valt waar ze zich bevinden en wie de (onrechtmatige) verspreiding in gang heeft gezet.

Tegelijk hebben de gebruikers een persoonlijke, emotionele band met hun profielpagina’s, online vrienden en online content, waardoor ze het gevoel kunnen hebben dat het een eigen ‘private social media sphere’ is waar zij zelf invulling aan geven, waar ze het voor het zeggen hebben en waar dus niemand moet komen zeggen wat mag en niet mag, wat bijvoorbeeld ook blijkt uit het feit dat voor vele jonge gebruikers geldt dat het aanvaarden van ouders als vriend op Facebook nogal moeilijk ligt.

Oplossing?
Een eenduidige oplossing voor dit complexe probleem lijkt me dus niet meteen voor morgen. We mogen immers niet vergeten dat platformen als Twitter en Facebook in internettermen nog steeds in volle puberteit of jongvolwassenheid zitten.

We mogen echter niet dezelfde fout maken als de muziekindustrie en denken dat alles wel zal normaliseren naarmate de jaren verstrijken. Er is sinds het opdoeken van Napster inderdaad al veel gebeurd om de uitwisseling van digitale muziekbestanden te reglementeren en in een verdienmodel te gieten. Maar zolang er bijvoorbeeld Torrent-netwerken bestaan die het mogelijk maken om kosteloos muziek te downloaden, blijven het enkele druppels op een hete plaat.

Alle hoop op de volwassenheid van sociale media zetten, is dus misschien iets te naïef. Hier en daar wordt er gesproken over de nood aan een uniforme, internationale regel of richtlijn die de verspreiding, het gebruik en aankoop van foto’s via sociale media moet reglementeren, los van de specifieke gebruiksovereenkomsten op elk platform afzonderlijk.

De keuze aan de maker
Ik zie meer nut in een systeem waarbij je aan de maker van de foto individueel de keuze laat om te bepalen of hij al dan niet betaald wil worden wanneer een journalist of persagentschap de foto wil overnemen. Op verschillende blogs wordt er gedroomd van een systeem waarmee je via een embedded feature op het platform een kleine vergoeding kan vragen. Een extra knopje in je tweet of op je profielpagina dus dat geïnteresseerde media of bedrijven moeten aanklikken waarna ze de micro-betaling uitvoeren.

Het zou er tenminste voor zorgen dat een fotograaf duidelijk aangeeft dat hij niet wil dat zijn foto zomaar overgenomen wordt. Nu heb je immers niet echt de mogelijkheid om dat aan te geven, tenzij je het er in je tweet expliciet bijschrijft, maar dit lijkt in het licht van de gebruiksovereenkomst dan weer geen enkele juridische waarde te hebben.

Foap

Misschien moeten we er zelfs van uit gaan dat Twitter openbaar is en moet blijven, en dat het zich dus simpelweg niet leent tot het verhandelen van foto’s. En dat men zich beter naar andere platformen richt wanneer men foto’s op een rechtmatige manier wil kopen of verkopen. Rechtstreeks naar Getty Images bijvoorbeeld.

Misschien bieden ook specifieke foto-apps een oplossing. Zo is er het Zweeds Foap dat onder het motto “turn your iPhone photos into dollars” het mogelijk maakt om foto’s te verkopen. Als maker zet je je foto rechtstreeks van je smartphone in de app, je zegt dat die 10 dollar moet kosten en je verkoopt de foto aan geïnteresseerde nieuwsmedia of bedrijven. De helft van de opbrengst is voor jou, de andere helft voor de bedenkers van de app.

Dit lijkt alvast een stap in de goede richting. Al kan er – naar analogie met de betaalmuren voor nieuwssites – gevreesd worden dat zo lang er gratis foto’s te vinden zijn op Twitter en Instagram, men niet echt zal staan springen om voor een (amateur)foto te betalen. En tot zo lang zullen we dus geconfronteerd blijven met klachten en rechtszaken.

Michaël Opgenhaffen

IEF 12284

Speech: Bringing online music within the reach of all Europeans

Michel BARNIER, Speech: Bringing online music within the reach of all Europeans 27 januari 2013, SPEECH/13/54

EPP Congress 2012. Day 1

Michel Barnier schetst in zijn speech een beeld van een Europese waarborg voor grensoverschrijdende online content. Zijn speech 'Bringing online music within the reach of all Europeans' geeft de mogelijkheden en de huidige problematiek weer. De komst van een 'Europese Licentie' zou het gebrek aan rechtszekerheid voor de betrokken partijen moeten verhelpen. Onderwerpen als hergebruik, online content, de ongelijkheid tussen de verschillende Europese lidstaten en de verschillende belangen van partijen komen in zijn speech naar voren.

There is no doubt that the online offer of music in Europe has improved considerably in the last years but there are still too many instances in which the choice of consumers is limited. European citizens are refused access to certain sites or are redirected to their national sites – where they exist. (...) We all know that these problems have multiple causes, some of which have nothing to do with copyright, such as insufficient broadband network capacity in Europe, the commercial strategies of service providers, the cost of payment services and so on. (...) It should not be a lock, but a modern and effective tool for supporting creation and innovation, providing access to high-quality content across borders, encouraging investment and strengthening cultural diversity.

To achieve this objective, acting on an initiative from me the European Commission has adopted two complementary approaches.

I – Firstly, whenever possible, we must encourage dialogue with the industry and the principal stakeholders, who hold the keys to resolving many of the current difficulties.
Acting on my proposal, the Commission decided at the beginning of December to launch the "Licences for Europe" initiative. What is it about? It is to establish by the end of 2013 a structured dialogue between all stakeholders, led by the Commission, to provide specific short-term solutions to a series of legitimate questions from consumers, citizens and enterprises, including your own. With my colleagues Neelie Kroes and Androulla Vassiliou, co-responsible for this process, I will ensure that it yields results.

II – On the other hand, where necessary to ensure dynamism in Europe, we must be prepared to legislate.
The 30 European collecting societies for copyright on musical works are subject to as many different sets of rules. The Directive on collective rights management will ensure the proper governance of these societies while facilitating the granting of multi-territorial licences, which should enable companies, particularly SMEs, to generate a more substantial, and above all more European, supply of music online.(...) Besides licences, we also need to protect the fruits of creators' work and producers' and publishers' investments from those who make use of the Internet to make money from the work of others without their consent. That is why we are discussing the most effective and legitimate means of respecting copyright. Copyright is an essential driver in the creative process. But a right which cannot be respected is of little use.

IEF 12279

Franse modefotografen worden beperkt in het publiceren van foto's

EHRM 10 januari 2013, Appl. nr. 36769/08 (Ashby Donald e.a tegen Frankrijk)

valentino haute couture fw12_09

Auteursrecht, modehuizen en modefotografen. Fotografen worden beperkt in het publiceren van foto's en videomateriaal die bij gelegenheden zijn gemaakt. Tot die gelegenheden krijgen journalisten middels een "accreditatiesysteem" toegang en zijn ze verplicht zich te houden aan de voorschriften, waaronder deze beperking.

Op de KluwerCopyrightBlog schrijven Dirk Voorhoof, Universiteit Gent en Inger Høedt-Rasmussen, Copenhagen Business School: For the first time in a judgment on the merits, the European Court of Human Rights has clarified that a conviction based on copyright law for illegally reproducing or publicly communicating copyright protected material can be regarded as an interference with the right of freedom of expression and information under Article 10 of the European Convention. Such interference must be in accordance with the three conditions enshrined in the second paragraph of Article 10 of the Convention. This means that a conviction or any other judicial decision based on copyright law, restricting a person’s or an organisation’s freedom of expression, must be pertinently motivated as being necessary in a democratic society, apart from being prescribed by law and pursuing a legitimate aim.

It is, in other words, no longer sufficient to justify a sanction or any other judicial order restricting one’s artistic or journalistic freedom of expression on the basis that a copyright law provision has been infringed. Neither is it sufficient to consider that the unauthorised use, reproduction or public communication of a work cannot rely on one of the narrowly interpreted exceptions in the copyright law itself, including the application of the so-called three-step test (art. 5.5 EU Directive 2001/29 of 22 May 2001). The European Court’s judgment of 10 January 2013 in the case of Ashby Donald and others v. France unambiguously declares Article 10 of the Convention applicable in copyright cases interfering with the right of freedom of expression and information of others, adding an external human rights perspective to the justification of copyright enforcement. Due to the important wide margin of appreciation available to the national authorities in this particular case, the impact of Article 10 however is very modest and minimal.

Lees de gehele (Engelstalige) bijdrage hier.

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Auteursrecht tegenover vrijheid van meningsuiting op internet)
European Copyright Society (Opinion on The Reference to the CJEU in Case C-466/12 Svensson)
IE-Forum (verzamelde reacties)
IPKat (Are fashion photographs a human right? The answer is...)
KluwerCopyrightBlog (European Copyright Society issues opinion on Svensson hyperlinking case)
VlaamseNieuwsmedia (Auteursrecht versus het recht op vrijheid van meningsuiting: EHRM spreekt zich voor het eerst uit)

IEF 12277

Wetsvoorstel implementeert Europese regels voor digitale consument

Een redactionele bijdrage van VOI©E.

Bij de Tweede Kamer is een voorstel van wet ingediend voor een wijziging van de Boeken 6 en 7 van het Burgerlijke Wetboek, de Wet handhaving consumentenbescherming en enige andere wetten in verband met de implementatie van de Europese richtlijn consumentenrechten. Het wetsvoorstel bevat specifieke bepalingen voor levering en aanschaf van materiële dragers, zoals een CD of DVD, en van online diensten, zoals een muziekstream.

Schets op hoofdlijnen
De richtlijn consumentenrechten ziet met name op consumenteninformatie voor verkoop in de winkel, op afstand (via o.a. internet en telefoon) en buiten verkoopruimten (o.a. colportage). Daarnaast worden er voor verkoop op afstand en buiten verkoopruimten regels gesteld over het herroepingsrecht (bedenktijd voor de consument) en – bij alle overeenkomsten – over de wijze waarop een zaak wordt geleverd en het moment waarop het risico voor beschadiging en verlies van de betrokken zaak overgaat van de handelaar op de consument.

De richtlijn is gericht op volledige harmonisatie (uniforme regels in alle lidstaten).
De termijn waarbinnen, ingeval van een overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte, een beroep gedaan kan worden op het herroepingsrecht (de bedenktermijn) is verlengd naar 14 kalenderdagen en de richtlijn heeft duidelijke regels over de uitoefening van het herroepingsrecht en de gevolgen hiervan. Een standaardformulier voor de herroeping kan de uitoefening van dit recht voor zowel de consument als de handelaar aanzienlijk vergemakkelijken. Ten vierde voorziet de richtlijn in een uniforme regeling met betrekking tot de leveringstermijn, risico-overgang en remedies bij ontijdige levering.
Ten slotte kent de richtlijn een duidelijker regime voor digitale producten. Niet alleen is een definitie van digitale inhoud opgenomen; de richtlijn bevat ook specifieke informatieplichten bij de aankoop van digitale producten, aangevuld met een specifiek regime voor de herroeping bij dergelijke aankopen.

Regels voor digitale inhoud
Dit betreft gegevens die in digitale vorm geproduceerd en geleverd worden. Het gaat hierbij onder meer om muziek, games, video’s, teksten, toepassingen (software) en dergelijke. De richtlijn maakt voor de begripsomschrijving geen onderscheid naar gelang de wijze waarop deze inhoud wordt verkregen (bijvoorbeeld door streaming of via een materiële drager).
De richtlijn – en mitsdien ook het Burgerlijk Wetboek – koppelt wel verschillende rechtsgevolgen aan de wijze waarop de digitale inhoud wordt geleverd. Beslissend is de vraag of er al dan niet sprake is van digitale inhoud op een materiële drager, zoals een CD of DVD. Een muziekstream wordt direct van een website of ander platform ten gehore gebracht en is in die vorm digitale inhoud die niet op een drager wordt geleverd.

Is er sprake van digitale inhoud op een drager, dan wordt deze aangemerkt als goed in de zin van de richtlijn – en als roerende zaak in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Het regime van de consumentenkoop is dan van toepassing ten aanzien van onderwerpen als het recht van ontbinding van de overeenkomst en de verplichting om bepaalde informatie te verstrekken.
Voor de overeenkomst die digitale inhoud betreft die niet op een materiële drager wordt geleverd, kent afdeling 2B op enkele punten afwijkende bepalingen. Voor deze overeenkomsten geldt bij onderwerpen als de levering, de informatieverplichtingen en
het recht om de overeenkomst te ontbinden een apart regime. Dit is bij de desbetreffende bepalingen verder toegelicht. Dit sluit aan bij het systeem van het Burgerlijk Wetboek en artikel 7:47 BW in het bijzonder, waarin is neergelegd dat de bepalingen van koop van toepassing zijn voor zover deze in overeenstemming zijn met de aard van het (vermogens)recht.

Thans is in opdracht van de Europese Commissie een onderzoek gaande naar de wenselijkheid voor nieuwe geharmoniseerde regels op het gebied van de levering van digitale inhoud binnen de interne markt. Naar aanleiding hiervan zal te zijner tijd worden bezien of de richtlijn verder wordt aangepast om de werking van de digitale interne markt te verbeteren.

Zie hier de tekst van het wetsvoorstel en de Memorie van Toelichting.

IEF 12269

Printers en plotters reproduceren met als tussenstadium een digitale opslag

Conclusie A-G HvJ EU 24 januari 2012, gevoegde zaken C-457/11, C-458/11, C-459/11, C-460/11 (Verwertungsgesellschaft Wort; VG Wort tegen elektronicafabrikanten)

Collectief beheer. Reproductierecht. Thuiskopie en billijke vergoeding.

De vraag of reproducties via printers en plotters vallen onder het begrip „de reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” van artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn. Vraag of reproducties via printers en plotters daaronder vallen. Reproductie met behulp van een proces waarbij als tussenstadium een digitale afbeelding wordt opgeslagen op een computer of geheugendrager, mits dat proces geheel wordt uitgevoerd door een enkele persoon en/of als een enkele verrichting.

Conclusie van de A-G: Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de vragen van het Bundesgerichtshof als volgt te beantwoorden:

- De woorden „reproductie op papier of een soortgelijke drager, met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert” in artikel 5, lid 2, sub a, van [auteursrechtrichtlijn], moeten aldus worden uitgelegd dat daarmee enkel wordt gedoeld op reproducties van analoge originelen waarvan met optische middelen een beeldopname wordt gemaakt. Hieronder wordt mede begrepen de reproductie met behulp van een proces waarbij als tussenstadium een digitale afbeelding wordt opgeslagen op een computer of geheugendrager, mits dat proces geheel wordt uitgevoerd door een enkele persoon en/of als een enkele verrichting.

- Wanneer een lidstaat krachtens artikel 5, leden 2 en 3, van richtlijn 2001/29 een beperking of restrictie heeft gesteld op het reproductierecht van artikel 2 van dezelfde richtlijn en bij die beperking of restrictie heeft voorzien in een billijke compensatie voor analoog kopiëren door middel van een heffing op apparaten waarmee zulke kopieën kunnen worden gemaakt, dient een nationale rechter die wenst te bepalen of die heffing verenigbaar is met het beginsel van gelijke behandeling in gevallen waarin de kopieën worden gemaakt met behulp van een reeks op elkaar aangesloten apparaten, te onderzoeken hoe de heffing wordt berekend voor fotokopieerapparaten en in hoeverre die berekening kan worden getransponeerd op een dergelijke reeks apparaten. Hij dient te beoordelen of de toepassing van de heffing op een dergelijke reeks apparaten, of op afzonderlijke apparaten in de reeks, een rechtvaardig evenwicht tussen de rechten en belangen van rechthebbenden en gebruikers vormt. Hij dient met name te verifiëren dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid ontstaat, niet enkel tussen importeurs of distributeurs van apparaten (met inbegrip van andere apparaten met vergelijkbare functies), maar ook tussen de kopers van verschillende soorten apparaten, die uiteindelijk de last van de heffing dragen.

- Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 geeft lidstaten de keuze of en in hoeverre in een billijke compensatie moet worden voorzien wanneer rechthebbenden de beschikking hebben over technische voorzieningen, maar deze niet toepassen.

- Wanneer een lidstaat krachtens artikel 5, lid 2 of 3, van richtlijn 2001/29 een beperking of restrictie heeft gesteld op het reproductierecht van artikel 2 van dezelfde richtlijn, hebben de betrokken rechthebbenden niet langer de mogelijkheid controle over het kopiëren van hun werken uit te oefenen door de verlening of weigering van hun toestemming. Wanneer in die situatie in een billijke compensatie is voorzien, kunnen de lidstaten rechthebbenden niettemin toestaan om hetzij afstand te doen van iedere aanspraak op billijke compensatie hetzij hun werken contractueel beschikbaar te stellen onder voorwaarden die hun de mogelijkheid geven een billijke compensatie te ontvangen voor toekomstig kopiëren. In beide gevallen wordt de aanspraak van de rechthebbende op billijke compensatie geacht te zijn uitgeput, en niet in aanmerking genomen bij de berekening van de financiering van een algemeen stelsel van billijke compensatie.

- Richtlijn 2001/29 moet in aanmerking worden genomen vanaf 22 juni 2001, de datum van inwerkingtreding ervan, door nationale wetgeving die in billijke compensatie voorziet, aldus uit te leggen dat de doelstelling om zodanige compensatie toe te kennen ter zake van op of na 22 december 2002 plaatsvindende reproductiehandelingen, niet ernstig in gevaar wordt gebracht door de wijze van oplegging van een heffing waarmee beoogd wordt in billijke compensatie te voorzien over de verkoop van apparaten vóór die datum; de richtlijn is evenwel niet van toepassing op reproductiehandelingen die plaatsvonden vóór 22 december 2002.

Vragen:

1. Moet de richtlijn bij de uitlegging van het nationale recht reeds worden toegepast op gebeurtenissen die ná het tijdstip van de inwerkingtreding van de richtlijn op 22 juni 2001, maar vóór het tijdstip van de toepasselijkheid van deze richtlijn, op 22 december 2002, hebben plaatsgevonden?

2. Gaat het bij de reproductie met een printer om een reproductie met behulp van een fotografische techniek of een andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert in de zin van artikel 5, lid 2, sub a, van de richtlijn?

3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, kunnen de voorwaarden waarin de richtlijn met betrekking tot een billijke compensatie voor de beperkingen en de restricties op het reproductierecht krachtens artikel 5, leden 2 en 3 van richtlijn voorziet, tegen de achtergrond van het fundamentele recht op gelijke behandeling volgens artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ook dan vervuld zijn, indien niet de fabrikanten, importeurs en distributeurs van de printer, maar de fabrikanten, importeurs en distributeurs van een ander toestel of van een reeks andere toestellen als schuldenaars van een passende bezoldiging worden aangemerkt, op grond dat zij voor het maken van reproducties geschikte apparatuur vervaardigen?

4. Doet de omstandigheid dat overeenkomstig artikel 6 van de richtlijn gebruik van technische voorzieningen kan worden gemaakt, de bij artikel 5, lid 2, sub b, van de richtlijn betreffende het recht op een billijke compensatie gestelde voorwaarde op zich reeds vervallen?

5. Vervallen de voorwaarde inzake een billijke compensatie (artikel 5, lid 2, sub a en b, van de richtlijn) alsook de mogelijkheid daartoe (zie punt 36 van de considerans van de richtlijn), wanneer de rechthebbenden uitdrukkelijk of impliciet met de reproductie van hun werken hebben ingestemd?

Op andere blogs:
IPKat (AG Sharpston's VG Wort Opinion: another case on copyright levies and fair compensation)

IEF 12267

Linke links - Auteursrechtinbreuk, onrechtmatig, of slechts een wegwijzer?

T.M. van den Heuvel, Linke links – Auteursrechtinbreuk, onrechtmatig, of slechts een wegwijzer?, IE-Forum.nl IEF 12267.

Een bijdrage van Thijs van den Heuvel, Bird & Bird.

Analyse. Drie recente hyperlinkuitspraken kort besproken en in Europees perspectief geplaatst. De mogelijkheid om “met één keer klikken naar een andere locatie op internet te gaan” (VanDale.nl)- staat momenteel in het middelpunt van de belangstelling. Academici, advocaten, artiesten en actualiteitensites discussiëren over de vraag of verwijzen naar een specifieke plek op internet door middel van een hyperlink is toegestaan zonder expliciete toestemming van de 'rechthebbende'.

Deze discussie is het directe gevolg van drie recente uitspraken over de juridische kwalificatie van linken. Rechtbank Amsterdam oordeelde op 12 september jl. dat het plaatsen van een hyperlink “in beginsel” geen openbaarmaking is, maar dat de specifieke hyperlink van GeenStijl naar de Playboy foto’s van mevrouw Dekker dit wel was (IEF 11743).

Ruim twee maanden later, op 19 december 2012, volgde de uitspraak van Rechtbank Den Haag over de websites Nederland.FM en OP.FM (IEF 12159). Het plaatsen van links naar radiostreams houdt volgens de rechtbank een openbaarmaking in, kort gezegd omdat de streams konden worden beluisterd ‘in het kader van de websites’.

Vorige week, op 15 januari 2013, oordeelde Hof Amsterdam dat het plaatsen van een link naar de antwoordenboeken van verschillende schoolboeken geen openbaarmaking vormt. (IEF 12234). De (oud)leraar Wiskunde die de links had geplaatst had - aldus het hof - door het plaatsen van een eenvoudige hyperlink 'slechts de weg daarnaar gewezen'. “Dit [kan] niet worden aangemerkt als openbaar maken in de zin van artikel 12 Aw.” Omdat volgens het hof de kans groot was dat de uitgever als gevolg van de geplaatste links minder antwoordenboeken zou kunnen verkopen, werd het plaatsen van de links wel onrechtmatig bevonden. De links moeten dus alsnog worden verwijderd.

Deze uitspraken roepen allerlei vragen en zelfs protesten op. Ali B riep afgelopen vrijdag bij De Wereld Draait Door collega artiesten op om in actie te komen tegen de plannen van Buma/Stemra om muziekblogs als Kicking The Habit en Puna.nl te laten betalen voor het plaatsen van ('embedded') links naar muziekvideo's van beginnende artiesten. Hebben deze muziekblogs hiervoor toestemming van Buma voor nodig? En mag GeenStijl nu wel of niet linken naar (een link naar) het boek van Diederik Stapel (Link)?

Hieronder worden de drie uitspraken kort besproken en in Europees perspectief geplaatst.

Lees de opgemaakte bijdrage hier Linke links – Auteursrechtinbreuk, onrechtmatig, of slechts een wegwijzer?.

IEF 12264

Beeldcitaatrecht: Niet noodzakelijk om naast de bronwebsite ook de maker te vermelden

Ktr. Arnhem, Rechtbank Oost-Nederland 14 januari 2013, LJN BY9264 (ihvBreda.nl)

Auteursrecht. Beeldcitaatrecht ex artikel 15a Auteurswet (Aw).

Rechtspraak.nl: Gedaagde heeft zonder toestemming van eiser en meestal zonder naamsvermelding nieuwswaardige foto’s van eiser, een professioneel fotograaf, geplaatst op zijn website [ihvbreda.nl - nieuwsstream]. Eiser stelt dat gedaagde daarmee inbreuk heeft gemaakt op zijn auteurs- en persoonlijkheidsrechten op die foto’s en vordert onder meer een schadevergoeding.

Gedaagde beroept zich op het citaatrecht. De manier van citeren door gedaagde op zijn website van zowel een klein deel van de tekst van het nieuwsbericht als de bijbehorende nieuwsfoto in miniatuurformaat in de vorm van nieuwsoverzichten valt naar het oordeel van de kantonrechter onder citeren in de zin van artikel 15a lid 2 Aw. Dit citeren is toegestaan indien aan de vier cumulatieve vereisten van artikel 15a lid 1 Aw is voldaan.

De kantonrechter komt tot de conclusie dat daaraan is voldaan, zodat gedaagde geen inbreuk heeft gemaakt op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van eiser. De vorderingen van eiser worden afgewezen.

Uit overweging 4.14 (...) Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat, ook al was op de bronwebsite de naam van [eisende partij] als de maker van een of meer foto’s vermeld, dan nog van [gedaagde partij] in dat geval redelijkerwijs niet kon worden verwacht om naast de bronvermelding, die bij alle beeldcitaten duidelijk was opgenomen, ook de naam van [eisende partij] als de maker van de foto(‘s) te vermelden. Daartoe acht de kantonrechter redengevend dat gelet op de context van een nieuwsoverzicht waarbinnen de foto’s van [eisende partij] als beeldcitaten zijn opgenomen, de geautomatiseerde wijze waarop het nieuwsoverzicht wordt gevoed, en het doel en de strekking van het nieuwsoverzicht om de lezer via de hyperlink door te sturen naar de oorspronkelijke nieuwsbron met het volledige nieuwsbericht en de bijbehorende foto, alwaar de naam van [eisende partij] als de maker van de foto zou staan vermeld, de lezer op een vrij eenvoudige en vanzelfsprekende wijze bekend zou raken met de naam van [eisende partij] als de maker van de foto. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde partij] in de gegeven omstandigheden naar alle redelijkheid ook aan het vereiste van bronvermelding van artikel 15a lid 1 sub 4 Aw heeft voldaan. Niet gesteld is dat andere persoonlijkheidsrechten ex artikel 25 Aw door [gedaagde partij] zijn geschonden, zodat ervan wordt uitgegaan dat daaraan en daarmee mede aan het vereiste onder artikel 15a lid 1 sub 3 Aw is voldaan.

Overige geselecteerde citaten:

4.4. (...) Dit citeren is toegestaan indien aan de onderstaande vier cumulatieve vereisten van lid 1 is voldaan:
1) het werk waaruit wordt geciteerd rechtmatig openbaar is gemaakt;
2) het citeren in overeenstemming is met hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs is geoorloofd en aantal en omvang van de geciteerde gedeelten door het te bereiken doel zijn gerechtvaardigd;
3) artikel 25 Aw (dat de zogenaamde persoonlijkheidsrechten van de auteursrechthebbende bevat) in acht wordt genomen; en
4) voor zover redelijkerwijs mogelijk de bron, waaronder de naam van de maker, op duidelijke wijze wordt vermeld.

4.8.  Wil een beeldcitaat redelijkerwijs geoorloofd zijn dan is van belang dat het citaat inhoudelijk relevant is (niet slechts ter illustratie) en slechts een klein onderdeel uitmaakt van het werk (de publicatie) in het geheel waarin het beeldcitaat is opgenomen. Dat wil zeggen dat niet elk hergebruik van een foto een toegestaan citaat is. Hergebruik van beeld dat uitsluitend of in overwegende mate dient als versiering of verfraaiing is niet toegestaan.

Het beeld moet worden overgenomen, omdat het nodig is in het werk waarin het wordt opgenomen. Het beeld moet een duidelijk functioneel verband hebben met het werk waarin het wordt gebruikt (HR 26 juni 1992, IER 1992/40, Damave/Trouw). Ook mag het citaat niet neerkomen op een verkapte exploitatie van het origineel (HR 22 juni 1990, NJ 1991, 268, Malmberg/Beeldrecht). Verder moet het citaat proportioneel zijn. Dit betekent dat niet meer mag worden overgenomen dan nodig is voor het werk.

4.10. (...) Immers, door het kleine formaat van de foto’s vielen de foto’s niet op en waren ze ondergeschikt aan (het nieuwsoverzicht van) de website van [gedaagde partij].

4.11.  Daarnaast geldt dat het gebruik van de miniatuurfoto’s op de website van [gedaagde partij], waarvan onvoldoende gemotiveerd bestreden is dat de foto’s slechts gedurende een periode van zeven dagen na publicatie zichtbaar zijn en daarna automatisch van de website worden verwijderd, ook proportioneel is. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde partij] daarmee niet langer gebruik gemaakt van de foto’s van [eisende partij] dan nodig was gelet op de actualiteit en de nieuwswaarde van deze nieuwsfoto’s, zodat de litigieuze beeldcitaten proportioneel waren. Dat de beeldcitaten afbreuk zouden doen aan de door het auteursrecht beschermde belangen van [eisende partij] ter zake de exploitatie van deze foto’s is niet komen vast te staan. De overname van deze foto’s als beeldcitaten is een zodanig ondergeschikt onderdeel van de daarbij behorende tekst van het daarmee corresponderende nieuwsbericht in het nieuwsoverzicht op de website van [gedaagde partij], dat daarmee geen sprake is van een vorm van exploitatie van de foto’s van [eisende partij] door [gedaagde partij]. Geconcludeerd moet worden dat aan het vereiste onder artikel 15a lid 1 sub 2 Aw is voldaan.

Persoonlijkheidsrechten
4.14.  Gesteld noch gebleken is dat van alle litigieuze vijf foto’s van [eisende partij] de naams¬vermelding op de bronwebsite voorkwam. Dit betekent dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat bij alle beeldcitaten [gedaagde partij] nalatig is geweest de naamsvermelding van de maker van de foto te vermelden. Indien de naamsvermelding in de bron ontbrak was het voor [gedaagde partij] redelijkerwijs niet mogelijk om daarvan bij zijn beeldcitaat melding te maken. Van [gedaagde partij] kon in dat geval niet worden verwacht dat hij daarnaar eerst onderzoek had gedaan alvorens gebruik te maken van de foto’s op zijn website. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat, ook al was op de bronwebsite de naam van [eisende partij] als de maker van een of meer foto’s vermeld, dan nog van [gedaagde partij] in dat geval redelijkerwijs niet kon worden verwacht om naast de bronvermelding, die bij alle beeldcitaten duidelijk was opgenomen, ook de naam van [eisende partij] als de maker van de foto(‘s) te vermelden. Daartoe acht de kantonrechter redengevend dat gelet op de context van een nieuwsoverzicht waarbinnen de foto’s van [eisende partij] als beeldcitaten zijn opgenomen, de geautomatiseerde wijze waarop het nieuwsoverzicht wordt gevoed, en het doel en de strekking van het nieuwsoverzicht om de lezer via de hyperlink door te sturen naar de oorspronkelijke nieuwsbron met het volledige nieuwsbericht en de bijbehorende foto, alwaar de naam van [eisende partij] als de maker van de foto zou staan vermeld, de lezer op een vrij eenvoudige en vanzelfsprekende wijze bekend zou raken met de naam van [eisende partij] als de maker van de foto. De kanton¬rechter is van oordeel dat [gedaagde partij] in de gegeven omstandigheden naar alle redelijkheid ook aan het vereiste van bronvermelding van artikel 15a lid 1 sub 4 Aw heeft voldaan. Niet gesteld is dat andere persoonlijkheidsrechten ex artikel 25 Aw door [gedaagde partij] zijn geschonden, zodat ervan wordt uitgegaan dat daaraan en daarmee mede aan het vereiste onder artikel 15a lid 1 sub 3 Aw is voldaan.

4.15.  Nu aan alle cumulatieve vereisten van artikel 15a lid 1 Aw is voldaan slaagt het beroep van [gedaagde partij] op het citaatrecht. Dit betekent dat de door [gedaagde partij] op zijn website opgenomen beeldcitaten van de litigieuze foto’s van [eisende partij] toelaatbaar waren en hij hiermee dus geen inbreuk heeft gemaakt op de auteurs- en persoonlijkheidsrechten van [eisende partij]. De vorderingen van [eisende partij] zullen dan ook worden afgewezen.

Op andere blogs:
DeNieuweReporter (Aggregatiesites mogen foto’s overnemen van de rechter)
DirkZwagerIEIT (Beeldcitaat: vermelding naam fotograaf naast vermelding bron niet noodzakelijk?)
IusMentis (Aggregatiesites mogen foto’s overnemen van de rechter)
QuestIE

IEF 12261

My Little Pony beschermd als werk van toegepaste kunst

Hof Den Haag 22 januari 2013, LJN BY8716 (Simba Toys en Top team tegen Hasbro)
Uitpsraak mede ingezonden door Paul Mazel en Alexandra van Beelen, Trip Advocaten & notarissen.

Intellectuele eigendom, toepassing van de materiële-reciprociteitstoets in art. 2 lid 7 Berner Conventie, werkgeversauteursrecht, slaafse nabootsing. Speelgoedpony.

Hasbro c.s. zijn gespecialiseerd in het ontwerpen, fabriceren en verhandelen van spellen en speelgoed, waaronder de serie speelgoedponyfiguren 'My Little Pony'. Hasbro c.s. verzetten zich tegen de verhandeling door Simba c.s. van de Simba Pony II.

Auteursrecht
Hasbro c.s. roepen voor My Little Pony auteursrechtelijke bescherming in voor Nederland. Ingevolge artikel 5 lid 1 van de Berner Conventie is Nederlands recht als lex loci protectionis van toepassing. Voldoende staat vast dat auteursrechtelijke bescherming in de VS in dit verband niet is uitgesloten en dat My Little Pony als werk van toegepaste kunst in dat land auteursrechtelijke bescherming wordt geboden. Dit betekent dat de materiële-reciprociteitstoets (2 lid 7 van de Berner Conventie) er niet aan in de weg staat dat My Little Pony in Nederland, naar Nederlands recht, wordt aangemerkt als werk van toegepaste kunst. Het hof is van oordeel dat dit object - My Little Pony - naar Nederlands recht kan worden gekwalificeerd als een 'werk van toegepaste kunst' dat in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming (artikel 1 juncto artikel 10 lid 1 sub 11 Auteurswet).

Werkgeversauteursrecht
Hasbro c.s. merken op dat Simba c.s. nalaat te vermelden dat op wikipedia direct achter de namen van de makers van My Little Pony, staat vermeld dat zij voor Hasbro werkten. Het is voldoende aannemelijk dat Hasbro Inc. op grond van artikel 7 en/of 8 Auteurswet moet worden aangemerkt als originair rechthebbende van het auteursrecht in Nederland ter zake van My Little Pony.

Inbreuk
Van een ongeoorloofde verveelvoudiging in auteursrechtelijke zin ('ontlening', artikel 13 Auteurswet) is sprake indien een voldoende mate van overeenstemming bestaat tussen het auteursrechtelijk beschermde werk (My Little Pony) en het beweerdelijk inbreukmakende werk (Simba Pony II). Het hof acht voldoende aannemelijk dat Toy Team ter zake van Simba Pony II inbreukmakende handelingen in Nederland verricht.

Inbreukmakers
Door thans in Nederland de Simba Pony II van de markt te halen wegens auteursrechtinbreuk of slaafse nabootsing terwijl deze pony in de rest van Europa wel mag worden verhandeld omdat Hasbro c.s. elders niet (met succes) optreden tegen deze pony, ontstaat strijd met de grondbeginselen van de Europese Unie c.q. artikelen 34 en 35 VWEU. Het hof verwerpt dit betoog wat betreft het auteursrecht onder verwijzing naar artikel 36 VWEU, waaronder ook de bescherming van het auteursrecht valt. Dit leidt tot de slotsom dat de Simba Pony II van Simba c.s. inbreuk maken op de aan Hasbro Inc. toekomende auteursrechten in Nederland ter zake van My Little Pony.

Slaafse nabootsing
Door de grote mate van gelijkenis tussen Simba Pony II en My Little Pony (zie rechtsoverweging 8.3), valt naar voorlopig oordeel van het hof verwarring bij het publiek te duchten. Simba c.s. hadden die verwarring kunnen voorkomen door andere vormgevingskeuzes te maken. Simba c.s. is dan ook tekort geschoten in hun verplichting om bij het vormgeven van Simba Pony II alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van hun product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van Simba Pony II en My Little Pony gevaar voor verwarring ontstaat.

Slotsom
Naar het voorlopig oordeel van het hof zijn de vorderingen van Hasbro c.s. terecht (deels) door de voorzieningenrechter toegewezen op de onrechtmatige-daadsgrondslag (in zoverre zal het hof het bestreden vonnis in het principaal beroep bekrachtigen).  De vorderingen op de auteursrechtelijke grondslag zijn deels toewijsbaar (in zoverre zal het hof het bestreden vonnis in het incidenteel beroep vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Hasbro c.s. (deels) toewijzen).

Auteursrecht
6.5.6. Tezamen genomen is naar het oordeel van het hof voorshands voldoende komen vast te staan dat auteursrechtelijke bescherming in de Verenigde Staten in dit verband niet is uitgesloten en dat My Little Pony als werk van toegepaste kunst in dat land auteursrechtelijke bescherming wordt geboden. Dat betekent dat de materiële-reciprociteitstoets in artikel 2 lid 7 van de Berner Conventie er niet aan in de weg staat dat My Little Pony in Nederland, naar Nederlands recht, wordt aangemerkt als werk van toegepaste kunst.

6.6. Uit het bovenstaande tezamen genomen volgt dat My Little Pony in Nederland, onder Nederlands recht, in aanmerking komt voor auteursrechtelijke bescherming als werk van toegepaste kunst. In zoverre slaagt incidentele

 Werkgeversauteursrecht
7.4 Volgens Simba c.s. is My Little Pony gemaakt door drie Amerikanen, namelijk Bonnie Zacherle, Charles Muenchinger en Steve d'Aguanno. Dit blijkt, aldus Simba c.s., uit de Engelstalige wikipedia-website. Hasbro c.s. merken op dat Simba c.s. nalaat te vermelden dat op deze website, direct achter de namen van deze personen, staat vermeld dat zij voor Hasbro werkten ('while working for Hasbro').

Inbreuk
8.3. In Simba Pony II komen de hiervoor in rechtsoverweging 6.3 genoemde karakteristieke uiterlijke kenmerken van My Little Pony terug. Simba Pony II is immers ook een pastelkleurige speelgoedpony met een enigszins kinderlijke en mollige - niet natuurgetrouwe - proportionering met afgeronde lijnen, lange golvende, kambare haren (manen en staart) in een andere kleur met glitters, benen die vanaf kniehoogte naar onderen iets breder uitlopen, een licht opgetild voorbeen ('klaar om te spelen'), glitters, en een vriendelijke gezichtsuitdrukking (grote sprankelende ogen). De verschillen waar Simba c.s. op hebben gewezen (met name in de pleitnota in eerste aanleg onder 3.13) zijn naar voorshands oordeel van het hof niet relevant en niet zodanig dat zij zorgen voor een afwijkende, niet met My Little Pony overeenstemmende, totaalindruk. Dat Simba Pony II altijd met een poppetje wordt verkocht en My Little Pony nooit, zoals Simba c.s. aanvoeren, is - wat daar verder ook van zij - niet relevant; het hof verenigt zich met het oordeel daarover, en de gronden waarop dat oordeel rust, van de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.9.1 van het bestreden vonnis. De conclusie is dat Simba Pony II van Simba c.s. aan My Little Pony van Hasbro c.s. is ontleend en derhalve sprake is van inbreuk.

Slaafse nabootsing
12.4. In aanmerking nemende de grote mate van gelijkenis tussen Simba Pony II en My Little Pony (zie rechtsoverweging 8.3 hiervoor), valt naar voorlopig oordeel van het hof verwarring bij het publiek te duchten. Simba c.s. hadden die verwarring kunnen voorkomen door andere vormgevingskeuzes te maken; zij hadden, zo hebben Hasbro c.s. ook onbetwist gesteld, qua vormgeving andere wegen kunnen inslaan om afstand te bewaren tot My Little Pony. Naar voorlopig oordeel van het hof zijn Simba c.s. dan ook tekort geschoten in hun verplichting om bij het vormgeven van Simba Pony II alles te doen wat redelijkerwijs, zonder afbreuk te doen aan de deugdelijkheid of bruikbaarheid van hun product, mogelijk en nodig is om te voorkomen dat door gelijkheid van Simba Pony II en My Little Pony gevaar voor verwarring ontstaat. Dat de Simba Pony II met een poppetje wordt verkocht, is daartoe onvoldoende. Principale grief II faalt dus.

Slotsom
14.1. Slotsom is dat naar voorlopig oordeel van het hof de vorderingen van Hasbro c.s. terecht (deels) door de voorzieningenrechter zijn toegewezen op de onrechtmatige-daadsgrondslag (in zoverre zal het hof het bestreden vonnis in het principaal beroep bekrachtigen), en dat de vorderingen op de auteursrechtelijke grondslag deels toewijsbaar zijn (in zoverre zal het hof het bestreden vonnis in het incidenteel beroep vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Hasbro c.s. (deels) toewijzen).

IEF 12257

Antwoord kamervragen: Fiscale vluchtroutes voor merken en royalty's

Beantwoording vragen van het lid Bashir (SP) over fiscale vluchtroutes door Nederland (ingezonden 21 november 2012), kenmerk IFZ/2012/717 U.

5 Kunt u aangeven hoe de constructie van het onderbrengen van merken van internationale concerns in Nederland werkt en wat de vastgestelde bijbehorende belastingtarieven zijn? Hoe wijkt deze constructie af ten opzichte van de mogelijkheden in ons omringende landen?

Antwoord op vraag 5: Het onderbrengen door een internationaal concern van merkenrechten in Nederland kan bezwaarlijk als een constructie worden aangemerkt. Elk internationaal concern heeft de vrijheid zijn bedrijfsactiviteiten daar uit te voeren en de voor deze bedrijfsactiviteiten benodigde activa daar onder te brengen waar het hem goeddunkt. Als hij dat in Nederland doet kan het concern zekerheid vooraf krijgen over de wijze waarop op dat activum kan worden afgeschreven en, wanneer hij het activum verkrijgt van een verbonden partij, welke prijs de Belastingdienst zakelijk vindt. Er wordt nooit afgeweken van het wettelijke belastingtarief.

8 Kunt u een voorbeeld laten zien van een tax-ruling aan een internationaal concern betreffende de royalty’s?

Antwoord op vraag 8: Er is geen eenduidig begrip ‘tax-ruling betreffende de royalty’s’.

Wanneer een Nederlandse belastingplichtige een activum ter beschikking stelt van een verbonden vennootschap zal hij daarover een zakelijke vergoeding moeten  verantwoorden in zijn belastingaangifte. Van de belastingdienst kan hij zekerheid krijgen over een zakelijke vergoeding voor de in Nederland verrichte dienst. Mede in reactie op vraag 5 ben ik overigens graag bereid een technische briefing  over de APA-/ATR praktijk door de Belastingdienst voor u te laten verzorgen.

9 Kunt u aangeven wat de opbrengsten zijn van de belasting op royalty’s van internationale concerns die door Nederland gesluisd worden? Kunt u eventueel aangeven welk bedrag Nederland misloopt door eventuele
kortingen?

Antwoord op vraag 9: Nee. De Belastingdienst houdt dit niet apart bij. Nederland loopt geen belastinginkomsten mis aangezien er geen kortingen worden gegeven.

10 Gaat u tegen deze belastingontwijking maatregelen nemen? Zo ja, wat zijn deze maatregelen en wanneer gaat u die nemen? Zo nee, waarom niet?

11 Zijn er landen die officieel hebben geklaagd over constructies die via Nederland mogelijk zijn? Zo ja, welke landen? Zo nee, is het bij u bekend dat er internationaal onvrede is?

Antwoord op vraag 10 en 11: Er zijn recentelijk initiatieven ontplooid bij de Europese Commissie en bij de OESO om mogelijke belastingontwijking te analyseren en om naar maatregelen te zoeken. Daaruit blijken geen signalen dat er internationale onvrede is over de rol van Nederland bij mogelijke belastingontwijking. Nederland gaat actief in die projecten participeren. In mijn brief aan uw kamer van 17 januari 2013 ben ik overigens dieper op dit vraagstuk ingegaan.

 

IEF 12256

Aan woonstijl aan te passen flatscreen maakt geen inbreuk

Vzr. Rechtbank Den Haag 21 januari 2013, zaaknummer C/09/432020 (BANG & OLUFSEN A/S tegen Loewe c.s.)

Uitspraak ingezonden door Frank Eijsvogels, Marlou van de Braak en Annette Hirschfeld, Hoyng Monegier LLP.
 
Procesrecht, geharmoniseerd auteursrecht, grensoverschrijdende bevoegdheid, laattijdige producties, buiten beschouwing laten van producties, ook waartegen geen bezwaar. Auteursrecht, modellenrecht, eenvoudige modelregistratie.

B&O is houdster van het Gemeenschapsmodel 001595521-0001 voor ‘Televisietoestellen’. Tijdens de consumentenelektronicabeurs in Berlijn (de IFA) heeft Loewe c.s. haar nieuwste flatscreentelevisie, de Loewe Reference ID, gepresenteerd. ‘ID’ staat voor ‘Individual Design’. Beiden televisies kunnen worden aangepast aan de omgeving en de eigen smaak of aan de (woon)stijl van de consument.

Procesrecht - bevoegdheid
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat het auteursrechtelijke werkbegrip een Europees geharmoniseerd begrip is, terwijl in het Painer-arrest bovendien is geoordeeld dat het enkele feit dat vorderingen tegen meerdere verweerders wegens identieke inbreuken op het auteursrecht zijn ingediend, en welke op per lidstaat verschillende nationale rechtsgrondslagen berusten, aan toepassing van artikel 6 lid 1 EEX-Vo niet in de weg staat. De verschillende vorderingen tegen de respectieve Loewe-entiteiten zijn samenhangend in die zin dat bij afzonderlijke berechting van de vorderingen gevaar bestaat voor onverenigbare beslissingen, hetgeen betekent dat de voorzieningenrechter ook grensoverschrijdende bevoegdheid toekomt.

Procesrecht - laattijdige producties
Eerst aan het einde van haar tweede termijn heeft B&O een multomap overgelegd onder de noemer ‘overzicht van onvolledigheden in producties 5A en 5B van Loewe’. B&O heeft desgevraagd geen zinvolle verklaring gegeven waarom niet voorafgaand aan de zitting een en ander aan de orde had gesteld. (...)

Hij [red. B&O] verrast immers niet alleen de wederpartij, doch maakt ook dat de voorzieningenrechter, die als unus-rechter in die situatie, de procesorde bewakend, on the spot snel en praktisch moet handelen, mogelijk onvoldoende gelegenheid heeft om enerzijds genoegzaam van de inhoud van die stukken kennis te nemen en anderzijds daarop ook adequaat te kunnen reageren.

Alle, met een enkele uitzondering, bij repliek overlegde stukken worden buiten beschouwing gelaten, ook stukken waartegen geen bezwaar is gemaakt.

Auteursrecht
Er is evenwel geen bewijs bijgebracht van het feit dat de externe ontwerper van B&O, Lewis, of zijn erven, de auteursrechten hebben overgedragen aan de vennootschap David Lewis Designers ApS. Dat, zoals B&O heeft aangevoerd, de auteursrechten uit hoofde van werkgeversauteursrecht aan David Lewis Designers ApS toekwamen, is voorshands niet aannemelijk geworden. In de Deense rechtspraak zijn weliswaar criteria ontwikkeld die onder bepaalde omstandigheden toch overdracht van auteursrechten aan de werkgever aannemen, maar of daarvan in dit geval sprake zou zijn, is gesteld noch gebleken. Daarop stranden de auteursrechtelijke ingestoken vorderingen.

Modelrecht
Het betreft niet een zogenaamde meervoudige aanvrage (waarbij voor verscheidene modellen één meervoudig depot kan worden ingediend, vgl. artikel 37 GModVo), maar een reguliere enkelvoudige aanvrage waarin verschillende aanzichten van één model zijn opgenomen. In het model van B&O zijn, behalve van de voorzijde, ook afzonderlijke tekeningen van de zij- en achterkant opgenomen. De geïnformeerde gebruiker, die ‘in hoge mate aandachtig is’ althans ‘blijkt geeft van een vrij hoog aandachtsniveau’, zou hieraan bij het vaststellen van de beschermingsomvang een passende betekenis toe hechten. Gegeven deze tussen het model en de Reference ID bestaande, niet onaanzienlijke, verschillen, wekt de Reference ID bij de geïnformeerde gebruiker naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk dan het model van B&O, zodat van inbreuk geen sprake is. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af.

Procesrecht
4.5. Wat betreft de voor het auteursrecht wél betwiste samenhang tussen de vorderingen in de zaken tegen Loewe GmbH en Loewe AG enerzijds en die in de zaak tegen Loewe B.V. anderzijds, geldt nog het volgende. Loewe c.s. wordt verweten met verhandeling van hetzelfde voortbrengsel, de Reference ID, inbreuk te maken op het(zelfde) auteursrecht van B&O. Terecht heeft B&O erop gewezen dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie 10 volgt dat het auteursrechtelijke werkbegrip een Europees geharmoniseerd begrip is 11 , terwijl in het Painer-arrest 12 bovendien is geoordeeld dat het enkele feit dat vorderingen tegen meerdere verweerders wegens identieke inbreuken op het auteursrecht zijn ingediend, en welke op per lidstaat verschillende nationale rechtsgrondslagen berusten, aan toepassing van artikel 6 lid 1 EEX-Vo niet in de weg staat, hetgeen te meer geldt indien de nationale bepalingen waarop de tegen de diverse gedaagden ingediende vorderingen zijn gebaseerd volgens de rechter in hoofdzaak identiek zijn (r.o. 81 en 82 van het arrest). Gelet daarop, en voorts gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat voor Loewe c.s. voorzienbaar was dat zij kon worden opgeroepen in de lidstaat waar ten minste een van hen woonplaats had, wordt voorshands aangenomen dat de verschillende vorderingen tegen de respectieve Loewe-entiteiten samenhangend zijn, zowel feitelijk als rechtens, in die zin dat bij afzonderlijke berechting van de vorderingen gevaar bestaat voor onverenigbare beslissingen. 4.6. Het vorenstaande betekent dat de voorzieningenrechter ook grensoverschrijdende bevoegdheid toekomt kennis te nemen van de jegens Loewe GmbH en Loewe AG ingestelde vorderingen.

Procesrecht - laattijdige producties
4.10. De timing en wijze waarop B&O zulks gemeend heeft te moeten doen, gaan alle perken echter te buiten. In de eerste plaats valt niet in te zien, en desgevraagd is ter zake ook geen zinvolle verklaring verkregen, waarom B&O een en ander niet reeds voorafgaand aan de zitting, althans ten minste niet in haar eerste termijn aan de orde had kunnen stellen. De gegunde spreektijd van 60 minuten bood daarvoor voldoende gelegenheid. In de tweede plaats beperkte de reactie van B&O zich niet tot het noemen van de modellen uit de producties van Loewe c.s. die niet tot het vormgevingserfgoed kunnen worden beschouwd, doch zijn, integendeel, ook diverse andere stukken onder de noemer ‘aantekeningen voor repliek’ overgelegd. Een dergelijke handelwijze komt in strijd met de eisen van een goede procesorde. Hij verrast immers niet alleen de wederpartij, doch maakt ook dat de voorzieningenrechter, die als unus-rechter in die situatie, de procesorde bewakend, on the spot snel en praktisch moet handelen, mogelijk onvoldoende gelegenheid heeft om enerzijds genoegzaam van de inhoud van die stukken kennis te nemen en anderzijds daarop ook adequaat te kunnen reageren. 4.11. Dit alles leidt ertoe dat alle bij repliek overgelegde stukken, met uitzondering van die onder de tabbladen 2 t/m 7, buiten beschouwing worden gelaten. Dat geldt dus ook voor stukken waartegen van de zijde van Loewe c.s. geen bezwaar is gemaakt.

Modelrecht
4.17. Deze laatste stelling getuigt, zo meent ook Loewe c.s., van een modelrechtelijk onjuiste benadering en wordt verworpen. Anders dan B&O suggereert, betreft haar model geen zogenaamde meervoudige aanvrage (waarbij voor verscheidene modellen één meervoudig depot kan worden ingediend, vgl. artikel 37 GModVo), maar een reguliere enkelvoudige aanvrage waarin verschillende aanzichten van één model zijn opgenomen. In het model van B&O zijn, behalve van de voorzijde, ook afzonderlijke tekeningen van de zijen achterkant opgenomen. De geïnformeerde gebruiker, die ‘in hoge mate aandachtig is’ althans ‘blijkt geeft van een vrij hoog aandachtsniveau’, zou hieraan bij het vaststellen van de beschermingsomvang een passende betekenis toe hechten. Een andersluidende opvatting zou in strijd komen met de rechtszekerheid van derden.

4.21. Gegeven deze tussen het model en de Reference ID bestaande, niet onaanzienlijke, verschillen, wekt de Reference ID bij de geïnformeerde gebruiker naar voorlopig oordeel een andere algemene indruk dan het model van B&O, zodat van inbreuk geen sprake is.

4.24. Wat de auteursrechtelijke grondslag van de vorderingen betreft, heeft Loewe c.s.primair het verweer gevoerd dat niet is gebleken dat de auteursrechten ten aanzien van het ontwerp van de BeoVision 10 door de externe ontwerper, wijlen de heer Lewis, aan B&O zijn overgedragen. Zij wijst erop dat B&O slechts een overeenkomst heeft overgelegd waarbij de auteursrechten ten aanzien van het ontwerp van de BeoVision 10 op 6 november 2012 zijn overgedragen van de vennootschap David Lewis Designers ApS aan B&O. Er is evenwel geen bewijs bijgebracht van het feit dat Lewis, of zijn erven, de auteursrechten hebben overgedragen aan de vennootschap David Lewis Designers ApS. Dat, zoals B&O heeft aangevoerd, de auteursrechten uit hoofde van werkgeversauteursrecht aan David Lewis Designers ApS toekwamen, is voorshands niet aannemelijk geworden. Zoals Loewe c.s. heeft betoogd, kent de Deense auteurswet (Bekendtgørelse af lov om ophavsret) naar voorlopig oordeel inderdaad geen algemene bepaling van werkgeversauteursrecht, met uitzondering van een bepaling in artikel 59 voor software, welke hier niet relevant is, en geldt (ingevolge artikel 1 van genoemde wet) als uitgangspunt dat het auteursrecht aan de maker ervan toekomt, welk recht bij overeenkomst kan worden overgedragen. Een dergelijk stuk ontbreekt evenwel. In de Deense rechtspraak zijn weliswaar criteria ontwikkeld die onder bepaalde omstandigheden toch overdracht van auteursrechten aan de werkgever aannemen, maar of daarvan in dit geval sprake zou zijn, is gesteld noch gebleken. Hier wringt zich dat B&O heeft nagelaten een opinie naar Deens recht over te leggen ter zake. Bij dit alles komt nog dat blijkens het eigen citaat van B&O19 kennelijk ook de heer Torsten Valeur als ontwerper van de BeoVision 10 heeft te gelden, zoals Loewe c.s. heeft gesteld. Van hem is in de eerste plaats niet duidelijk of ook hij in dienst was bij David Lewis Designers ApS. Zou dat het geval zijn, dan geldt in de tweede plaats dat ook hier niet is komen vast te staan of zijn auteursrechten aan David Lewis Designers ApS zijn overgedragen. Bij die stand van zaken en gelet op het feit dat voor nadere bewijslevering binnen het beperkte bestek van een kort geding geen ruimte is, kan van een dergelijke overdracht voorshands niet worden uitgegaan. Daarop stranden de auteursrechtelijke ingestoken vorderingen.