Auteursrecht  

IEF 11661

Essentiële losse vormgevingsonderdelen

Rechtbank 's-Gravenhage 8 augustus 2012, zaaknr. 399511/HA ZA 11-2154 (It's not the same (INTS) tegen Sun Lover's Casual v.o.f.)

Uitspraak ingezonden door Elin Perridon, Baker McKenzie.

Auteursrecht op kleding. Bescherming beperkt tot gemaakte specifieke keuzes en combinaties. Stijl of trend. Bescherming van essentiële losse vormgevingsonderdelen wordt afgewezen. Merkenrecht.

Onder de merknaam DESIGUAL wordt kleding ontworpen en door INTS in Nederland gedistribueerd. Sun Lover's verkoopt kleding die (vermoedelijk) exacte kopieën zijn en auteursrechtelijk inbreuk maken omdat de jurken zijn bedruk met de in Spanje ingeschreven auteursrechtelijk beschermde dessins.

De stoffendessins in patchworkpatronen, kleuren en op de kledingstukken aangebrachte afbeeldingen en detaillering dragen het persoonlijk stempel van de maker. Het auteursrecht is beperkt tot de gemaakte specifieke keuzes en combinaties hiervan. De overeenstemmende totaalindruk die ontstaat doordat vele van de kenmerkende beschermde trekken van de Jas en Jurken van Desigual terugkomen in de Jas en Jurken van Sun Lover´s, zonder dat de verschillen daaraan afbreuk doen, leidt tot het vermoeden dat sprake is van ontlening en daarmee inbreuk op de auteursrechten INTS c.s..

De bescherming voor, zoals INTS c.s. het noemen, essentiële losse vormgevingsonderdelen wordt afgewezen omdat de vordering onvoldoende is gemotiveerd of gepreciseerd om welke losse vormgevingsonderdelen het haar precies te doen is.

INTS stelt dat de jurk is verkocht onder vermelding van "regards, Feven Mekonen Desigual Amsterdam", maar het overleggen van een kassabon kan slechts een begin van een bewijs vormen, INTS wordt toegestaan bewijs te leveren.

Het teken "Design all together" dat in de voering van de jas van Sun Lover's is aangebracht stemt verwarringwekkend overeen met het woord/beeldmerk DESIGUAL ALL TOGETHER.

4.6. Indien en voor zover bij de Desigual-Jas en -Jurken slechts sprake zou zijn van een bekende combinatie van gangbare (vormgevings)elementen of het enkele toepassen van een reeds bestaande stijl of trend, komt aan de ontwerpen geen auteursrechtelijke bescherming toe. Het gaat bij de Desigual-Jas en -Jurken echter om een specifieke combinatie van vormgevingselementen als patronen, dessins, kleuren en op de kledingstukken aangebrachte afbeeldingen en detaillering. Hoewel het enkele combineren van die elementen als zodanig niet oorspronkelijk kan worden genoemd, kan het resultaat van het combineren dat wel zijn indien daarbij sprake is geweest van scheppende activiteit, derhalve van het maken van creatieve keuzes door de maker. Voor zowel de Desigual-Jas als voor de -Jurken geldt dat de ontwerpen door creatieve keuzes ten aanzien van het gebruik van de stoffendessins in patchworkpatronen, kleuren en op de kledingstukken aangebrachte afbeeldingen en detaillering het persoonlijk stempel van de maker dragen. Het gaat daarbij om de specifieke combinatie zoals die in de ontwerpen zijn gemaakt en niet om het combineren als zodanig. In die zin is het auteursrecht ten aanzien van de ontwerpen beperkt tot de in die ontwerpen gemaakte specifieke keuzes en combinaties.

4.8. De overeenstemmende totaalindruk die ontstaat doordat vele van de kenmerkende beschermde trekken van de Jas en Jurken van Desigual terugkomen in de Jas en Jurken van Sun Lover´s, zonder dat de verschillen daaraan afbreuk doen, leidt tot het vermoeden dat sprake is van ontlening en daarmee inbreuk op de auteursrechten INTS c.s.

Losse onderdelen beschermd?
4.11. Voor zover INTS c.s. naast bescherming van de Desigual-Jas en -Jurken ook auteursrechtelijke bescherming vraag voor, zoals zij noemt, essentiële losse vormgevingsonderdelen van de Desigual-Jas en -Jurken, ligt een dergelijke aanspraak wegens het onvoldoende onderbouwd zijn van de daarop gerichte stellingen, voor afwijzing gereed nu door INTS c.s. onvoldoende gemotiveerd is gesteld om te kunnen bepalen om welke losse vormgevingsonderdelen het haar precies te doen is, dat die auteursrechtelijk beschermd zijn, dat INTS c.s. rechthebbende is ten aanzien van die vormgevingsonderdelen en precies welke onderdelen van de Jas en -Jurken van Sun Lover's daarop inbreuk zouden maken.

4.12. (...) De desbtreffende kassabon kan een begin van bewijs vormen, het bewijs is daarmee echter (nog) niet geleverd. Nu het - op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv - aan INTS c.s. is bewijs bij te brengen waaruit kan volgen dat Sun Lover's Jurk 1 van Sun Lover's heeft verhandeld, zal zij - conform haar bewijsaanbod - zoals in het dictum verwoord, het bewijs hiervan opgedragen krijgen.

Merkenrecht: leestip 4.17.

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (Auteursrecht op kleding)

IEF 11659

Slechts een afgeleid belang

Rechtbank Amsterdam 14 juni 2012, LJN BX4072 (Filmotech Nederland B.V. tegen De Raad van bestuur van de Stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

Als randvermelding.
Mediarecht. Auteursrecht. Op 7 juni 2010 heeft de publieke media-instelling KRO bij NPO een nevenactiviteit gemeld. De nevenactiviteit bestaat uit het op licentiebasis beschikbaar stellen van een selectie van door landelijke publieke media-instellingen uitgezonden programma's ten behoeve van het publiek aan te biede via eiseres. De NPO heeft deze nevenactiviteit in strijd geacht met het gemeenschappelijk belang. Filmotech heeft in beroep aangevoerd dat haar beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard door de NPO. Volgens Filmotech creëert de NPO onduidelijkheid over de auteursrechtelijke positie van oproepen en speelfilmproducenten.

De rechtbank acht het beroep van Filmotech ontvankelijk. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar, heeft volgens de rechtbank de NPO zich terecht gesteld op het standpunt dat Filmotech geen belanghebbende is. De rechtbank overweegt dat het vaste rechtspraak is dat bij een contractuele relatie slechts sprake is van een afgeleid belang. Het belang van Filmotech kan alleen via de schakel van de overeenkomst worden getroffen. Filmotech heeft gesteld dat het bestreden besluit haar mogelijkheden om tot een voor haar gunstiger overeenkomst met de omroepen te komen heeft verkleind. Volgens de rechtbank is dit onvoldoende om te spreken van tegenover elkaar staande belangen van de omroepen. Er is aldus sprake van een parallel belang van Filmotech met dat van de omroepen. Er is dus geen sprake van een rechtstreeks belang voor Filmotech. Het bezwaar van Filmotech is niet-ontvankelijk en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

1.4. Eiseres heeft, onder verwijzing naar het advies van de Geschillencommissie van
18 april 2011, in beroep gemotiveerd aangevoerd dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Verder heeft eiseres inhoudelijke gronden tegen het primaire besluit, dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd, aangevoerd. Deze gronden komen er in de kern op neer dat de uitzondering die verweerder voor speelfilms heeft gemaakt, niet houdbaar is. Volgens eiseres heeft die rechtens onhoudbare uitzondering tot gevolg dat omroepen alleen onder bepaalde voorwaarden speelfilms ter beschikking mogen stellen aan eiseres. Hiermee creëert verweerder onduidelijkheid over de auteursrechtelijke positie van omroepen en speelfilmproducenten en komt eiseres direct in een nadeliger positie dan dat zij zonder de overweging in het bestreden besluit ten aanzien van de speelfilms zou zijn geweest. Verweerder zou het besluit in lijn met de eigendomsposities en de daar van afgeleide licentiemogelijkheden van de omroepen moeten brengen, aldus eiseres. Eiseres heeft toegelicht dat het daarbij niet gaat om telefilms (die in de melding onder de noemer ‘speelfilms’ worden genoemd), maar om bioscoopspeelfilms en de zogenaamde telescoopfilms, waarvan de on demand rechten geheel bij de speelfilmproducenten liggen.

Ontvankelijkheid van het beroep 3.1.3. De rechtbank overweegt dat met de hiervoor genoemde toelichting van verweerder ter zitting duidelijk is geworden dat verweerder met de overweging over het beschikbaar stellen van bioscoopspeelfilms niet heeft bedoeld te stellen dat hij bevoegd is de licentiering te toetsen van speelfilms waarop de omroepen en verweerder geen on demand rechten hebben, zodat die overweging dus niet de door eiseres gevreesde rechtsgevolgen heeft. Nu de interpretatie van dit gedeelte van het bestreden besluit niet (langer) in geschil is, is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen belang meer heeft bij een beoordeling van het beroep op dit punt. Dat de overweging in het primaire besluit over het beschikbaar stellen van bioscoopspeelfilms bij bijvoorbeeld filmproducenten of andere derden, zoals eiseres ter zitting heeft aangevoerd, voor onduidelijkheid kan zorgen en deze derden een groot belang hebben bij duidelijkheid, maakt dit niet anders, nu eiseres dit belang van die derden niet vertegenwoordigt. De rechtbank merkt daarbij op dat in de Beleidslijn nevenactiviteiten NPO 2009 wordt verwezen naar de toelichting van de wetgever op artikel 2.133 van de Mediawet 2008, waarin staat dat de goedkeuring van verweerder voor nevenactiviteiten is vereist, wanneer omroepen rechten op programma’s, namen en merken die voor de publieke kanalen zijn ontwikkeld, buiten het publieke bestel willen exploiteren. Ook hieruit vloeit de beperking van de toetsingsbevoegdheid van verweerder, conform de uitleg van verweerder, voort.

3.1.4. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het belang van eiseres bij de beoordeling van haar beroep met de voorgaande overwegingen niet geheel is komen te vervallen, omdat eiseres in de bezwaarfase tegen meer dan alleen het onderwerp van de speelfilms gronden heeft gericht. Zij heeft immers ook in bezwaar in zijn algemeenheid aangevoerd dat niet is voldaan aan de criteria waaraan moet worden getoetst of een voorgenomen nevenactiviteit al dan niet in strijd is met het gemeenschappelijk belang van de publieke mediadienst, en dat daardoor geen sprake kan zijn van strijd met dat gemeenschappelijk belang. Het betrof niet alleen de speelfilms en de uitzondering die verweerder daarvoor heeft gemaakt, maar ook de nevenactiviteiten ten aanzien van de andere producties, zoals bijvoorbeeld televisieseries, aldus eiseres. Als het bezwaar ontvankelijk was verklaard, had eiseres dus een breder, meer omvattend oordeel kunnen krijgen naar aanleiding van het door haar ingediende bezwaar, waarbij ook de beleidsmatige en doelmatige kant aan de orde had kunnen komen. De nieuwe ontwikkelingen, zoals de door verweerder aangehaalde formulering in de Beleidslijn nevenactiviteiten NPO 2011 en de later verleende toestemming bij brief van 25 oktober 2011, maken dit niet anders, nu hieruit blijkt dat uiteindelijk minder dan waarvoor oorspronkelijk toestemming was gevraagd, is toegestaan. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat eiseres belang heeft bij de beoordeling van haar beroep en acht het beroep ontvankelijk.

3.1.5. Of de rechtbank vervolgens toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil, zoals eiseres dat voorstaat, hangt af van het antwoord op de vraag of het bezwaar van eiseres ontvankelijk was.

Ontvankelijkheid van het bezwaar 3.2.3. De rechtbank overweegt voorts dat het vaste rechtspraak is dat bij een contractuele relatie slechts sprake is van een afgeleid belang voor de via die overeenkomst gebonden derde partij, en niet van een rechtstreeks belang zoals is vereist in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Dat is in dit geval niet anders. Het belang van eiseres kan alleen via de schakel van de overeenkomst worden getroffen, te meer daar eiseres niet zelf het verzoek om toestemming aan verweerder had kunnen doen. De rechtbank merkt daarbij op dat het gebruikelijk is dat in een dergelijke overeenkomst met een derde een clausule voorkomt voor het geval de activiteit die met de overeenkomst wordt beoogd, niet door gaat, zodat op die wijze de rechten van die derde zijn gewaarborgd.
Evenmin volgt de rechtbank het betoog dat eiseres door het primaire besluit in een aan een zakelijk recht ontleend belang wordt getroffen en dat zij in dit verband een tegenovergesteld belang heeft aan de omroepen en dus in staat moet worden gesteld dit belang zelfstandig te verdedigen. Wat er ook zij van eiseres’ stelling dat het bestreden besluit haar mogelijkheden om tot een voor haar gunstiger overeenkomst met de omroepen te komen heeft verkleind, dat is onvoldoende om te spreken van tegenover elkaar staande belangen van de omroepen en eiseres bij het primaire besluit. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een parallel belang van eiseres met dat van de omroepen. Het gemeenschappelijk belang van beide partijen is immers uiteindelijk gelegen in het verkrijgen van toestemming van verweerder voor de gecontracteerde diensten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hierin geen rechtstreeks belang voor eiseres kan worden gevonden. Nu eiseres slechts een afgeleid belang heeft, behoeft de vraag of sprake was van een toekomstig belang geen verdere bespreking.

IEF 11658

Geen enkele plastic bus heeft een volkomen "scherpe" hoek

Hof 's-Hertogenbosch 7 augustus 2012, LJN BX3692 (Decapac N.V. tegen Cups4You B.V.)

Auteursrecht op diverse plastic rechthoekige 3-literbussen / kruidenbak. Technisch effect. Bodem is een grondvorm die de koper als laatste waarneemt. Beperkte bescherming. Variaties. Proceskosten: Cassatieadvies voor 1/3 in rekening brengen.

De rechtbank oordeelde (in haar eindvonnis na tussenvonnis) dat de bus van Decapac niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking kwam. Als gevolg daarvan behoefde de rechtbank de vragen aan wie een eventueel auteursrecht toe zou komen en of Cups4You inbreuk maakte op een auteurs-recht van Decapac niet meer te bespreken. Het beroep op slaafse nabootsing werd door de rechtbank verworpen en daartegen is geen grief gericht. Dit is derhalve in hoger beroep niet aan de orde.

Auteursrechtinbreuk. Op het oog gaat het bij het busje van Cups4You om een busje voor pinda's of noten dat kennelijk bestemd is tot eenmalig dan wel gebruik voor slechts enkele malen. In het algemeen heeft het busje een veel "goedkopere" uitstraling dan de bus van Decapac. 

De bovenzijde is technisch bepaald, Decapac stelt "ervoor te hebben gekozen" om een alternatieve vorm te geven, maar sluitbaarheid zijn overwegingen van technische aard. Naar 's hofs oordeel is de grondvorm van het deksel zoals hiervoor omschreven, volstrekt gebruikelijk, banaal en triviaal. Algemeen bekend is dat vrijwel geen enkele plastic bus een volkomen "scherpe" hoek heeft. De grondvorm van de bodem, zo kan niet onvermeld blijven zegt het hof, is het laatste wat een koper zal waarnemen. Betreft de indeukingen roept het hof in herinnering dat het gaat om een grootverpakking voor kruiden. Het ligt voor de hand dat deze in de wat vettige hand genomen wordt om kruiden uit te strooien. Bussen met greep bieden meer houvast dan bussen zonder greep. Gelet op deze uitleg heeft het aanbrengen van de indeukingen in de lange zijden, nabij de afgeronde hoeken, in hoofdzaak een technisch effect. Dit alles (ook varianten) betekent dat, indien er al enig auteursrecht op de Decapacbus kan worden aangenomen, dat een auteursrecht met zeer beperkte beschermingsomvang is.

De bus van Cups4You vertoont onmiskenbaar gelijkenis met die van Decapac. Doch voor de grondvorm (waarbij de indeukingen worden weggedacht) geldt dat deze zo banaal of triviaal is dat daarop geen inbreuk kan worden gebaseerd, hoe groot de gelijkenis ook zou zijn. Anderzijds geldt dat, ofschoon variaties in afmetingen en verhoudingen niet tot een nieuw auteursrechtelijk beschermd werk leiden, in een concreet geval duidelijke afwijkingen - samen met andere elementen - wel kunnen bijdragen tot het oordeel dat er voldoende afstand is gehouden tot een beweerdelijk beschermd object.

Gegeven de beperkte beschermingsomvang van een eventueel auteursrecht op de Decapacbus en de inspanningen welke Cups4You zich getroost heeft om voldoende afstand te houden tot dat werk, komt het hof tot de slotsom dat van inbreuk door Cups4You op zodanig (eventueel) auteursrecht op de Decapacbus geen sprake is.

Cups4You wenst ook de kosten van een cassatieadvies in rekening te brengen. Omdat daarmee de advocaat zich werk heeft bespaard, acht het hof het redelijk om 1/3e deel ten laste van Decapac te brengen.

4.9. De bovenzijde:
Decapac stelt "ervoor te hebben gekozen" om de bovenzijde een alternatieve vorm - en een vorm die afwijkt van die van de bodem - mee te geven. Het ligt echter tamelijk voor de hand dat bij de vorm-geving van de bovenzijde ook overwegingen van technische aard (sluitbaarheid) een rol hebben ge-speeld.

Hoe dit ook zij, naar 's hofs oordeel is de grondvorm van het deksel zoals hiervoor omschreven, vol-strekt gebruikelijk, banaal en triviaal. Algemeen bekend is dat vrijwel geen enkele plastic bus een volkomen "scherpe" hoek heeft: er is altijd sprake van enige afronding, soms maar van een centime-ter of daaromtrent, soms van enkele centimeters. Verder hebben rechthoekige/vierkanten plastic bussen altijd ofwel rechte, ofwel licht gebogen zijden (bijvoorbeeld de meeste "rechthoekige" of "vierkante" Tupperwarebussen).

Mitsdien dienen rechthoekige of vierkante grondvormen met afgeronde hoeken (met een kleine straal) en rechte dan wel licht gebogen zijden eveneens als gebruikelijk, banaal of triviaal te worden aangemerkt.

4.10. De bodem:

Voor de vorm van de bodem geldt echter dat, daargelaten of deze geheel oorspronkelijk is en/of de vorm ervan samenhangt met een noodzakelijk technisch effect, deze niet als volstrekt banaal of triviaal kan worden aangemerkt.

Overigens kan daarbij niet onvermeld blijven dat de grondvorm van de bodem het laatste is wat een koper, of dat nu een consument is of een beroepsmatige gebruiker, zal waarnemen.

Het heeft er dan ook alle schijn van dat er niet zozeer sprake was van een keuze om aan de bodem een bepaalde vorm te geven, met als gevolg dat de bus zelf ook een bepaalde vorm kreeg, als wel van een keuze om de bus zèlf een bepaalde gewenste vorm te geven, hetgeen ertoe heeft geleid dat de bodem een dienovereenkomstige vorm heeft gekregen.

4.11. Technisch effect van de "indeukingen":

Volgens Decapac heeft haar opdrachtgever, Rejo, de voorkeur uitgesproken een kruidenbus met een onderscheidende vormgeving op de markt te brengen. Dat, aldus Decapac, en niet een bepaald be-oogd technisch effect is reden geweest voor het onderhavige ontwerp.

Volgens Decapac is ook onjuist dat de indeukingen zijn aangebracht om de bus gemakkelijker han-teerbaar te maken; voor personen met kleine handen is deze helemaal niet gemakkelijk te hanteren. Volgens Cups4You gaat het bij deze indeukingen juist wel om het technisch effect.

4.11.1. Het hof roept in herinnering dat het gaat om een grootverpakking voor kruiden. Het ligt voor de hand dat deze in de hand genomen wordt om kruiden uit te strooien. De aard van de bedrij-ven waarvoor de bus bestemd is brengt met zich mede dat de bus soms met wat vettige handen zal worden beetgepakt. Dat de bus tamelijk groot is, is een gegeven dat blijkbaar berust op een voor-keur van de eindafnemers voor deze maat verpakkingen, ook al zijn die door hun formaat wat moei-lijker beet te pakken dan kleinere bussen.

Het hof heeft zelf waargenomen dat de bus ook door personen met kleinere handen - zoals veel vrouwen - vrij comfortabel onderaan of halverwege kan worden beetgepakt. Helemaal bovenaan beetpakken is, ook met kleinere handen, wel mogelijk, maar de duim enerzijds en de vingers ander-zijds vallen dan onvoldoende in de "indeukingen" voor een maximaal houvast.

Doch afgezien daarvan maken het formaat en het daarmede samenhangende gewicht van de (gevul-de) bussen dat bussen met greep meer houvast bieden dan bussen zonder greep.

4.11.2. Gelet op voorgaande uitleg heeft het aanbrengen van de indeukingen in de lange zijden, nabij de afgeronde hoeken, in hoofdzaak een technisch effect.

4.11.3. Decapac stelt dat de vorm niet louter functioneel bepaald was, en dat er ook andere vormen denkbaar geweest zouden zijn; bij wijze van voorbeeld verwijst zij in de memorie van grie-ven sub 88 naar een aantal voorbeelden. Het hof acht deze voorbeelden weinig gelukkig gekozen. De vorm linksboven (min of meer een ellips, met aan een lange zijde een ruime indeuking) heeft slechts één "greep", voor de duim óf voor de vingers, en heeft aldus minder grip dan de bus van Decapac. Bij de vorm linksonder (twee overlappende cirkels, zodat in het midden van de lange zijden een deuk ontstaat) liggen de indeukingen (als het gaat om een bus met een formaat als de onderhavige) zo ver weg, dat iemand met kleinere handen nooit voldoende grip krijgt. De vorm rechtsonder (een zuivere ellips) is bij grotere bussen al helemaal niet beet te pakken; dit is nog een slechtere oplos-sing dan de grondvorm zonder indeukingen. Alleen de vorm rechtsboven (een ellips met in het mid-den van de lange zijde aan weerszijden brede indeukingen) lijkt min of meer hanteerbaar te zijn, doch daarbij gaat een relatief groot deel van de inhoud "verloren".

4.11.4. Het aanbrengen van indeukingen op de plaatsen waar Decapac dat heeft gedaan heeft dus technische voordelen welke de andere voorgestelde vormen niet hebben. 

4.13.8. Gegeven de beperkte beschermingsomvang van een eventueel auteursrecht op de De-capacbus en de inspanningen welke Cups4You zich getroost heeft om voldoende afstand te houden tot dat werk, komt het hof tot de slotsom dat van inbreuk door Cups4You op zodanig (eventueel) auteursrecht op de Decapacbus geen sprake is. Dat betekent dat grieven 1, 2 en 3, ook al zouden die op onderdelen gegrond kunnen zijn, niet tot vernietiging van het vonnis leiden.

4.20.8. Wat het cassatieadvies betreft: dat dit a priori overbodig was staat onvoldoende vast. Dat bij de advocaatwisseling sprake was van processuele chicanes is onvoldoende komen vast te staan.

In beginsel vallen in een IE-zaak alle werkzaamheden onder het bereik van art. 1019h Rv., ook werkzaamheden van louter processuele aard waaraan geen inhoudelijke IE-aspecten zijn verbonden. Anderzijds heeft te gelden dat een advocaat in beginsel zelf het procesrecht tot in finesses dient te beheersen. Het inwinnen van cassatieadvies is daartoe niet noodzakelijk en berust op een eigen keu-ze. Wel heeft de advocaat zich daarmee werk bespaard. Het hof acht het redelijk om 1/3e deel ten laste van de wederpartij te brengen.

IEF 11654

Inbreukmakende beperking op specificaties

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 2 augustus 2012, zaaknr. 422922/KG ZA 12-711 (Forax B.V. tegen Diplomatic Card S&D SA)

Software. Auteursrecht. DCC maakt deel uit van een groep van ondernemingen die zich bezighoudt met de ontwikkeling en verhandeling van een systeem van ‘post paid’ tankkaarten voor het quotum belasting- en accijnsvrij tanken. Op 14 juli 2010 hebben oud-medewerkers van DCC de domeinnaam forax.eu geregistreerd en de vennootschap naar Belgisch recht Forax N.V. opgericht. DCC heeft conservatoir beslag gelegd onder Forax en derden, ter beoordeling van de mate waarin Forax gebruik maakt van het functioneel en technisch ontwerp van de software die DCC gebruikt in het kader van haar tankkaart-project.

De rechtbank stelt vast dat software een inbreukmakende bewerking van specificaties kan zijn. Het betoog van Forax dat zij pas op 9 januari 2012 is opgericht en dus niet betrokken kan zijn geweest bij de gestelde ontlening, moet worden gepasseerd. De rechtbank stelt vast dat DCC auteursrechthebbende was op het moment dat Forax na haar oprichting begon met het gebruik van de Forax-software. Wie gelijk heeft ten aanzien van auteursrechtelijke bescherming van de software, hangt volgens de rechtbank af van de wijze waarop de functionaliteit van de software is uitgewerkt in de specificaties.

De rechtbank wijst de vorderingen in conventie af en beveelt Forax in reconventie inzage te verlenen in materiaal. De proceskosten worden in reconventie gecompenseerd.

Bewerking software
4.4. Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of de Forax-software is ontleend aan de broncode of objectcode van de software die DCC gebruikt, zoals Forax onder verwijzing naar onder meer een rapport van haar deskundige Keijser (productie 5 van Forax) en een verklaring van haar softwareontwikkelaar Lusso (productie 6 van Forax), heeft bestreden. Ook als de software niet is ontleend aan die broncode en objectcode laat dat onverlet dat de Forax-software mogelijk wel een bewerking is van de DCC-specificaties. DCC baseert haar betoog juist met name op het gebruik van die specificaties. Om diezelfde reden heeft ook het feit dat DCC heeft nagelaten om in de beslagrekesten melding te maken van het rapport van Keijser, waarover zij al beschikte op het moment van indienen van de rekesten, niet tot gevolg dat het beslag moet worden opgeheven. Weliswaar is de voorzieningenrechter met Forax van oordeel dat DCC dat rapport mede gelet op artikel 21 Rv had moeten melden, maar omdat het beslag in dit geval op andere feitelijke grondslagen kan worden gehandhaafd dan de grondslag die in het rapport is onderzocht, gaat het naar het oordeel van de voorzieningenrechter te ver om het beslag op te heffen vanwege dat verzuim.

Auteursrechtelijk beschermd werk
4.7. Forax heeft betoogd dat de DCC-specificaties slechts de functionaliteit van het computerprogramma weergeven en daarom, mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie in de zaak SAS Institute - WPL (HvJ EU 2 mei 2012, C-406/10, LJN BW6074), niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komen. Daartegenover heeft DCC aangevoerd dat specificaties bij uitstek kwalificeren alss voorbereidend materiaal dat op grond van artikel 10 lid 1 sub 12 Aw en artikel 1 lid 1 van richtlijn 2009/24/EG uitdrukkelijk wel voorwerp van auteursrechtelijke bescherming is. Wie op dit punt gelijk heeft, zal naar voorlopig oordeel mede afhangen van de wijze waarop de functionaliteit van de software is uitgewerkt in de DCC-specificaties. Dat kan niet worden vastgesteld in dit geding, alleen al omdat geen van partijen de DCC-specificaties heeft overgelegd, hoewel niet in geschil is dat beide partijen daarover beschikken.

IEF 11651

Werkzaamheden die inhoud en niet organisatie betreffen

Rechtbank Maastricht 1 augustus 2012, zaaknummer 150347 / HA ZA 10-457 (CBS Outdoor B.V. tegen Reclamebureau Limburg B.V./Gemeente Sittard-Geleen) en tussenvonnis 29 februari 2012, zaaknummer 150347 / HA ZA 10-457 (CBS Outdoor B.V. tegen Reclamebureau Limburg B.V./Gemeente Sittard-Geleen)

Auteursrecht op abri / bushokje. Werkgeversauteursrecht. Bij vonnis van 31 augustus 2011, IEF 10246 heeft CBS een bewijsopdracht gekregen waarbij zij de rechtsgeldige levering van het auteursrecht aan de licentiegever dient te bewijzen. Bij vonnis van 29 februari 2012 (tussenvonnis) heeft de rechtbank dat de levering rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Voor zover RBL en de Gemeente het niet eens zijn, kan dit in hoger beroep aan de orde komen.

2.2.3. (vonnis 29 februari 2012) Het gaat er dus (nog nader) om of Groothuizen ten tijde van het ontwerp van de Aqui geacht moet worden in  dienst te zijn geweest van Landmark BV, waaronder begrepen de situatie dat hij  in dienst was van Groothuizen Beheer BV en voor met name ontwerpwerkzaamheden was uitgeleend (tegen betaling van een management fee ter beschikking gesteld) aan Landmark BV. 

2.1 (vonnis 1 augustus 2012) De aanname dat de werkzaamheden van Groothuizen voor Landmark BV - hoewel de beloning daarvoor management fee werd genoemd, maar dat is niet ongebruikelijk voor werkzaamheden die de inhoud en niet de organisatie betreffen - met name bestonden uit ontwerpen, hebben RBL en de gemeente niet weerlegd. De rechtbank oordeelt dus dat RBL in deze bewijsopdracht is geslaagd, zodat verder kan worden geprocedeerd.

De zaak wordt op de parkeerrol verwezen, omdat een tussentijds hoger beroep wordt toegestaan waarin het hof wordt gevraagd of de Aqui een auteursrechtelijk beschermd werk is.

2.1. Bij vonnis van 29 februari 2012 heeft de rechtbank als vaststaand aangenomen en geoordeeld (overweging 2.2.1) dat de leveringen door Landmark BV aan Thinkmark BV en door de laatste aan Groothuizen Beheer BV rechtsgeldig hebben plaatsgevonden, en (overweging 2.2.2) dat Landmark BV bij de overdracht aan Thinkmark BV auteursrechthebbende was. Voor zover RBL en de Gemeente het met deze oordelen niet eens zijn, kan dit in hoger beroep aan de orde komen, waartoe de rechtbank net als van het vonnis van 31 augustus 2011 ook van dit vonnis afzonderlijk hoger beroep toelaat. De rechtbank heeft in het vonnis van 31 augustus 2011 voorts RBL en de gemeente in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over haar voorlopige aanname (op grond van CBS’ productie 20 en processtuk 21) dat Groothuizen ten tijde van het ontwerp van de Aqui geacht moet worden in dienst te zijn geweest van Landmark BV. Hetgeen RBL dienaangaande heeft aangevoerd, heeft bij de rechtbank niet tot een ander inzicht geleid. De aanname dat de werkzaamheden van Groothuizen voor Landmark BV - hoewel de beloning daarvoor management fee werd genoemd, maar dat is niet ongebruikelijk voor werkzaamheden die de inhoud en niet de organisatie betreffen - met name bestonden uit ontwerpen, hebben RBL en de gemeente niet weerlegd. De rechtbank oordeelt dus dat RBL in deze bewijsopdracht is geslaagd, zodat verder kan worden geprocedeerd.

2.2 Ervan uitgaande dat het de voorkeur van partijen heeft om in eerste aanleg pas voort te procederen nadat het hof zich in hoger beroep heeft uitgesproken over de vraag of de Aqui een auteursrechtelijk beschermd werk is (en, gelet op het voorgaande, wellicht ook over de vraag of de levering van het auteursrecht aan Groothuizen Beheer BV rechtsgeldig heeft plaatsgevonden), wordt de zaak verwezen naar de parkeerrol om - op verzoek van één van partijen - te worden voortgezet zodra het hof over ten minste de eerste vraag arrest heeft gewezen.

IEF 11640

Vrij te bepalen met wie zij zaken wil doen

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 25 juni 2012, zaaknr. 246937/KG ZA 12-310 (DP Factory B.V. tegen Stoffengroothandel [X])

Uitspraak ingezonden door Els Doornhein, De Vos & Partners Advocaten.

Auteursrecht op stoffen. DP Factory richt zich op de ontwikkeling en de verkoop van creatieve en hobby producten, fun en design items. Een ontwerpster van DP Factory heeft tekeningen gemaakt die onder andere zijn uitgevoerd in de 'looks' van een Delftsblauw tegeltje. Deze tekeningen heeft DP Factory geregistreerd bij de belastingdienst. De stoffengroothandel [X] is een groothandel in stoffen en zij geeft regelmatig opdracht aan een (buitenlands) designbureau om een print voor haar stoffen te ontwerpen. In 2011 is [X] begonnen met het aanbieden van stoffen die lijken op die van DP Factory, maar zijn ontworpen door een Indonesisch designbureau.

De rechtbank oordeelt dat [X] inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van DP Factory. [X] heeft gesteld om tot een oplossing te willen komen voorstellen heeft gedaan aan DP Factory. In dit kader oordeelt de rechtbank: 'het staat DP Factory vrij te bepalen met wie zij zaken wil doen'. De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat [X] tot op heden heeft nagelaten adequate informatie aan DP Factory te verstrekken. De stellingen van [X] dat zij geen re-call kunnen uitvoeren omdat de namen van de afnemers niet in de boekhouding zouden zijn bijgehouden en dat geen opgave van afnemers kon worden verzorgt, wordt door de rechtbank afgewezen. [X] wordt veroordeelt tot het betalen van een voorschot op schadevergoeding aan DP Factory.

De rechtbank veroordeelt [X] tot onder andere het staken en gestaakt houden van auteursrechtinbreuk en verstrekken van informatie omtrent afnemers.

Inbreuk 4.6. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [X] inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van DP Factory. De door DP Factory aangevoerde subsidiare en meer subsidiare grondslag (Gemeenschapsmodellenverordening en slaafse nabootsing) kunnen buiten beschouwing worden gelaten.

Vrij zaken te doen 4.8. [X] heeft gesteld dat zij om tot een oplossing te komen voorstellen heeft gedaan aan DP Factory. Eén van die voorstellen was een samenwerkingsverband aan te gaan. Dat DP Factory hierop niet in heeft willen gaan kan haar niet tegengeworpen worden. Het staat DP Factory vrij te bepalen met wie zij zaken wil doen.

Verstrekken informatie 4.13. De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat [x] tot op heden heeft nagelaten adequate informatie aan DP Factory te verstrekken, terwijl DP Factory gelet op de vastgestelde inbreuk door [X] hierbij wel een gerechtvaardigd belang heeft. [X] heeft weliswaar nog aangevoerd dat bij leveringen vanuit haar showroom niet per artikel wordt gefactureerd, maat dat steeds de artikelcode 'diverse artikelen' wordt gehanteerd. Hoe het dan mogelijk is dat [X] wel per artikelcode van de onderhavige stoffen het aantal meters kent dat is verkocht, is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden. Daarnaast mag worden aangenomen dat de showroomverkopen maar een beperkt deel van de gerealiseerde omzet betreft en geeft het besprokene ter zitting reden om aan te nemen dat DP Factory ook wel snapt dat de ruim vier kilometer stof niet tot de allerlaatste centimeter achterhaald zal worden. DP Factory verlangt terecht wel dat [x] haar uiterste best doet.

4.14. [X] heeft nog aangevoerd dat zij met haar gedateerde DOS boekhoudsysteem geen uitdraai kan maken van de afnemers van de onderhavige stoffen. Dat is dan toch primair een probleem voor [V] als inbreukmaker en ontslaat haar niet van de verplichting om aan DP Factory opgave te doen aan wie de onderhavige stoffen zijn verkocht en geleverd.

 

IEF 11637

Bij het nieuwe art. 45d Aw (2) jo. 25e Aw

Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht
Een ingezonden pleidooi/column van Roland Wigman, Versteeg Wigman Sprey advocaten.


Scene 45-2. D/I* Gerechtsgebouw, de advocaat van een filmregisseur heeft zojuist gepleit in verband met de vordering tot ontbinding wegens onvoldoende exploitatie door de filmproducent van het –mede- door de regisseur gemaakte filmwerk. Aan het woord is de advocaat van de filmproducent.

Edelachtbare,

Met een beroep op art. 45d lid 5 jo. art. 25e leden 1 en 2 Aw. vordert mijn geachte collega ontbinding van de vermeende exploitatieovereenkomst tussen onze respectievelijke cliënten. Dit pleidooi roept, daargelaten de vragen naar de exploitatieplicht en –inspanning en de invulling van het begrip "niet voldoende", nog een aantal andere interessante vragen op.

Immers, ontbinding veronderstelt een overeenkomst en een tekortkoming. De overdracht van rechten ex art. 45d aan mijn cliënte echter heeft plaatsgevonden op grond van de wet: "bij gebreke van andersluidende (schriftelijke) afspraken". We mogen wel spreken van een 'verbintenis uit de wet', in ieder geval is géén sprake van een verbintenis uit overeenkomst.
Voorts legt art. 45d, noch art. 25e mijn cliënte enige verplichting op in de nakoming waarvan zij tekort kan zijn geschoten.

Bovendien, wij staan nu voor U, omdat een aantal makers hun instemming aan de ontbinding onthielden. Makers met wie mijn cliënte een schriftelijke overeenkomst heeft gesloten en op wie art. 45d weer niet van toepassing is. Welnu vraag ik u: waar zijn die makers? Ik zie hen hier niet staan, ik hoor hun pleidooi niet. Weten zij van deze zaak? Mijn confrère zal zeggen dat de wet daartoe niet verplicht, maar acht u het niet vreemd dat u geacht wordt te oordelen over de rechtspositie van hen die niet weten dat u ook maar gevraagd bent om daarover te oordelen?

En wat gaat u – mogelijk – ontbinden? Art. 25e Aw. spreekt – ook in lid 2 – over de overeenkomst met de maker. Maar mijn cliënte heeft talloos veel overeenkomsten met evenzovele makers: de overeenkomst met de scenarist, de overeenkomst met de director of photography, de overeenkomst met d editor, de overeenkomst met de kledingontwerper, de overeenkomst met de production designer, enzovoorts.
Gaat u al deze overeenkomsten ontbinden? Terwijl al diegenen niet in deze procedure betrokken zijn? Of gaat u alleen het rechtsvermoeden van overdracht tussen mijn cliënte en de regisseur ontbinden? En wat betekent dat dan voor de exploitatie van de film?

U ziet u voor de vraag geplaatst of de wetgever dit allemaal heeft voorzien toen zij in art. 45d lid 5 art. 25e van overeenkomstige toepassing heeft verklaard. Waarschijnlijk niet.

U zult begrijpen dat ik betoog dat hier sprake is van een vergissing van de wetgever: er kan geen sprake zijn van een ontbinding van een rechtsvermoeden. Te meer niet nu dat rechtsvermoeden is geïntroduceerd ter wille van de rechtszekerheid. En ook niet omdat aan dat rechtsvermoeden geen verplichtingen zijn gekoppeld.
U wilt ook niet, u kunt niet, overeenkomsten ontbinden in deze zaak tussen de producent en personen die geen partij in dit proces zijn, waarvan de inhoud bovendien u en de wederpartij onbekend is en waarvan het maar geheel de vraag is of mijn cliënte tekort is geschoten in de nakoming van enige verplichting, met betrekking tot exploitatie of anderszins.

* D/I staat voor Dag/Interieur
Reageren op/in deze serie? redactie@ie-forum.nl

IEF 11632

Opschorten tot na uitspraak Rechtbank Amsterdam

Handelsrechtbank van Namen (België) 19 juli 2012, rolnr. A/12/00263 (EMRYSS B.V. tegen De SPRL (bvba) B.Jain Archibel)

Uitspraak ingezonden door Keetje IJff, IJff Advocaten.

In navolging van IEF 10164. Auteursrecht. Contractenrecht. Royaltyvergoedingen eBooks, vertalingen. In eerste aanleg is de auteur van het boek verplicht tot nakoming van de uitgavecontracten, maar is vervolgens met een Belgische uitgever in zee gegaan. Eiseres, sinds 1995 uitgever van het boek 'Concordant Materia Medica', geschreven in het Engels door dhr. Vermeulen, verwijt verweerster in 2011 een 'verbeterde' versie te hebben uitgegeven getiteld 'Concordant Reference'. De auteur en uitgever stellen zich op het standpunt dat het twee verschillende werken zou betreffen.

De Belgische rechtbank oordeelt daarentegen dat de 'Concordant Reference' de volledige 'Concordant Materia Medica' in dezelfde vorm met enkele toevoegingen, updates en wijzigingen bevat, zonder dat er sprake is van een vernieuwde benadering. Hoewel de toevoeging van het zogenaamde APG-classificatiesysteem een verbetering vormt, maakt deze van de 'Concordant Reference' geen onderscheiden, origineel en vernieuwend werk.

De rechtbank stelt vast dat de 'Concordant Reference'' geen nieuw werk vormt ten opzichte van de 'Concordant Materia Medica' en schort voor het overige haar uitspraak op totdat de rechtbank Amsterdam een vonnis heeft gewezen in de bodemprocedure tussen EMRYSS en Vermeulen.

Nieuw werk?
De "Concordant Reference" bevat bijna de volledige "Concordant Materia Medica" in dezelfde vorm met enkele toevoegingen, updates en wijzigingen, zonder dat gesproken kan worden van in zijn geheel een vernieuwende benadering zoals wordt beweerd (conclusie verweerster pag. 11).

Uit dit alles en uit nauwkeurige bestudering van de werken blijkt dat de "Concordant Reference" een verbeterde versie is van de "Concordant Materia Medica", met rectificaties, aanvullende middelen en een actualisering, en niet een nieuw werk dat ontsnapt aan het toepassingsgebied van het uitgeverscontract dat EMRYSS bindt aan de heer Vermeulen.

Opschorting
De kwestie van de ontbinding van deze contracten wordt beoordeeld door de rechtbank van Amsterdam in een momenteel lopende procedure tussen eiseres en de heer Vermeulen. Een uitspraak wordt zeer binnenkort verwacht.

Verweerster eist opschorting van de uitspraak wegens samenhang, aangezien de rechtbank vanAmsterdam als eerste is benaderd.

Het is gepast om deze eis in te willigen om tegenstrijdige uitspraken te vermijden, overeenkomstig artikel 28 lid 1 van Verordening (EG) 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

IEF 11630

Toepassing Usedsoft-zaak in verfmengsoftware

Toepassing Usedsoft-zaak in verfmengsoftware: te kort door de bocht?

Bijdrage van Menno Weij, SOLV.

Zie ook IEF 11571.

Het Europees Hof van Justitie (EHJ) heeft recent een uitspraak gedaan over de verkoop van tweedehands software. Het betreft de zogenaamde Usedsoft-zaak. De Usedsoft-zaak ligt genuanceerd. Het is dus nog niet zo simpel om de Usedsoft-leer in de praktijk toe te passen. De voorzieningenrechter in Almelo heeft dat recent wel gedaan, in een geschil rondom verfmengsoftware. En zoals de titel van deze blog al aangeeft, vraag ik mij af of de voorzieningenrechter niet te kort door de bocht gaat. Ok, het is een kort geding, maar toch.

De vraag die in de Usedsoft-zaak van het Europees Hof centraal staat is of er sprake is ‘uitputting’ bij tweedehands software. Kort gezegd betekent uitputting dat de leverancier de verdere verhandeling van een kopie van de software niet meer kan tegengaan. Belangrijke voorwaarde bij software is wel dat de oorspronkelijk verkrijger, de kopie na wederverkoop onbruikbaar of ongedaan maakt.

Laat ik eerst een de nuances aanbrengen op de Usedsoft-uitspraak, en dan behandel ik daarna de zaak van de voorzieningenrechter te Almelo.

Nuances Usedsoft-zaak

Allereerst is van belang dat de uitspraak enkel ziet op software die op dragers is verspreid of die via het internet gedownload is. Het EHJ wijst in de Usedsoft-zaak continu op het feit dat de klant een kopie van de software rechtstreeks op zijn computer downloadt via de website van de leverancier. Anders gezegd: geen kopie, geen Usedsoft.

Ten tweede is van belang dat voor uitputting sprake moet zijn van een ‘eigendomsoverdracht’ van de kopie. Volgens het EHJ is algemeen aanvaard dat sprake is van eigendomsoverdracht, wanneer een persoon tegen betaling van een prijs zijn eigendomsrechten op een zaak aan een ander overdraagt via een contract. Toegepast op de Usedsoft-zaak, zijn dan de volgende omstandigheden van belang: (i) het gaat om standaardsoftware, (ii) die wordt gedownload of op een drager verstrekt, (iii) tegen betaling van een prijs (de economische waarde van die kopie), en (iv) het gebruiksrecht is in tijd onbeperkt (“perpetual license”). Overigens is teleurstellend dat het Hof zwijgt over de wettelijke uitzondering met betrekking tot huur. De uitputting gaat niet op indien software wordt verhuurd. Het is dus jammer dat het Hof deze zaak niet aangrijpt om aan te geven wanneer er dan wel sprake is van huur. Wordt vervolgd, is mijn verwachting.

Ten derde is van belang dat softwarelicenties niet kunnen worden gesplitst. Het Europees Hof beklemtoont dat wanneer de door de eerste verkrijger verkregen licentie geldt voor een aantal gebruikers dat groter is dan zijn behoeften, de uitputtingsregel die eerste verkrijger níet het recht verleent die licentie te splitsen. Ratio: die eerste verkrijger moet namelijk zijn eigen kopie op het moment van wederverkoop daarvan onbruikbaar maken. In een splitsing situatie zal de klant de op zijn server geïnstalleerde kopie van het computerprogramma echter blijven gebruiken en deze dus niet onbruikbaar maken, aldus het Hof.

En ten vierde is de vraag van onderhoud en support van belang. In de Usedsoft-zaak had de leverancier aangevoerd dat er géén sprake is van uitputting als er ook onderhoud en support wordt verricht. Immers, zo is de redenering, er wordt dan een nieuwe kopie (een update) van de software verstrekt. In zijn algemeenheid gaat het EHJ daarin mee: “[de uitputting] geldt niet voor serviceovereenkomsten, zoals overeenkomsten voor software updates, die van een dergelijke verkoop kunnen worden gescheiden en die –in voorkomend geval voor bepaalde tijd– bij gelegenheid van die verkoop zijn gesloten”. Maar bij Usedsoft-zaak beargumenteert het Hof vervolgens dat de updates onderdeel zijn geworden van de aanvankelijke kopie, en de uitputting dus weer wel opgaat. Dat komt mij overigens enigszins gekunsteld over, maar goed.

En dan heb ik het nog niet gehad over de volgende vraagstukken bij de Usedsoft-zaak: (i) vragen rondom het contractuele kader tussen eerste verkrijger en de leverancier, (ii) het uitputtingsregime onder het gewone auteursrecht op het GUI ("look&feel") deel van de software. Ik ga hier nu verder niet op in, maar voorspel op deze punten nog de nodige discussie.

De Vermengsoftware zaak.


De feiten in deze zaak zijn beperkt. Datacolor heeft software ontwikkeld voor PPG om verfmengmachines aan te sturen en de gewenste kleur verf en kwaliteit te vervaardigen. De Voordeelmarkt is verkoper van verf en aanverwante artikelen met meerdere vestigingen. Populus is een verfgroothandel met meerdere vestigingen. De Voordeelmarkt en Populus hebben verfmengmachines met de verfmengsoftware en updates gekocht van sublicentienemers van PPG. Datacolor en PPG vorderen nu een verbod dat Voordeelmarkt en Populus geen inbreuk meer maken op de auteursrechten op die vermengsoftware en op updates. Volgens De Voordeelmarkt en Populus is sprake van de uitputtingsregel, mede onder verwijzing naar het UsedSoft-arrest (HvJ EG 3 juli 2012, C-128/11).

Het oordeel van de voorzieningenrechter is als volgt: PPG en Datacolor hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de eigendom van de software en updates niet is overgedragen. Ook het vaststellen van een licentieovereenkomst tussen PPG en haar afnemers zou bij een dergelijke verkoopsituatie geen ander oordeel meer met zich meebrengen blijkens de zeer recente uitspraak in de UsedSoft-zaak van het Hof (HvJ EG, 3 juli 2012, C-128/11). Van een inbreuk op het auteursrecht op PPG Software of Updates is dan geen sprake meer. Dat de software om niet ter beschikking zou zijn gesteld door PPG aan de door haar geselecteerde afnemers, brengt geen ander oordeel met zich, maar illustreert enkel de handelswijze van PPG in haar branche. Daar komt nog bij dat De Voordeelmarkt en Populus hebben betwist dat hun systemen na zes maanden (zonder het installeren van de updates) op zwart zijn gegaan. De enkele niet onderbouwde stelling dat De Voordeelmarkt en Populus illegale kopieën zouden hebben verkregen, is onvoldoende om deze betwisting te weerleggen. Dat sprake is van PPG Updates die telkenmale verplicht dienen te worden geïnstalleerd om het systeem draaiende te houden, is dan ook evenmin aannemelijk geworden. Nu niet aannemelijk kan worden geacht dat sprake is van een inbreuk op de auteursrechten zoals door Datacolor en PPG gesteld, zullen alle vorderingen uit dien hoofde worden afgewezen.

Er speelt ongetwijfeld een deel processtrategie mee – mijn indruk is namelijk dat PPG en Datacolor wel wat meer feiten boven water hadden kunnen halen om de inbreuk te bepleiten en/of om de verweren van De Voordeelmarkt en Populus te betwisten. Maar dan nog steeds zet ik vraagtekens bij de kwestie van eigendomsoverdracht versus huur en de 4 gezichtpunten die het Europees Hof meegeeft. Gaat het bijvoorbeeld inderdaad om de oorspronkelijke kopie? En naar mijn mening stapt de voorzieningenrechter in dit verband wel makkelijk over de ‘terbeschikkingstelling om niet’ heen. Ook besteedt de voorzieningenrechter weinig aandacht aan het uitgangspunt dat updates in beginsel níet uitputten.

Kortom,ik zie wel mogelijkheden voor een beroep zijdens PPG en Datacolor. Volgens mij loopt de termijn nog…..

IEF 11625

Hoge bewijslast voor valse kunst

Gerechtshof Leeuwarden 24 juli 2012, LJN BX2307 (Valse Groninger Ploeg schilderijen)

In navolging van IEF 9125.

Kunst en recht. In het tussenarrest van 28 september 2010 heeft het hof toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden, waaruit blijkt dat de vijf schilderijen vals zijn. Hierbij gaat het om schilderijen die als echte 'Ploegschilderijen' waren verkocht, maar vals bleken te zijn. Het zou voornamelijk gaan om doeken van de hand van Altink en Dijkstra. Alle schilderijen waarover het in dit geding gaat zijn door de in eerste aanleg door de rechtbank benoemde deskundige als vals bestempeld.

Het hof komt tot de conclusie dat twee van de vijf schilderijen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vals zijn. Ten aanzien van de drie andere schilderijen oordeelt het hof dat aan de echtheid van deze werken kan worden getwijfeld, doch dat de valsheid niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast is komen te staan. Er wordt een hoge bewijslast toegekend voor het bewijzen van de valsheid van de schilderijen.

Het hof gelast een comparitie van partijen tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking.

31. Ze maken wel deel uit van de werken die aanvullend door [getuige/deskundige 2] zijn onderzocht en waarvan de resultaten zijn neergelegd in diens rapport d.d. 15 juni 2011. Voor alle drie de werken (in laatstgenoemd rapport aangeduid als 2011.690, 2011.692 en 2011.691) geldt dat de rapportage van [getuige/deskundige 2] betrekkelijk summier is. In alle drie de werken zou een verfstof zijn aangetroffen, waarvoor het pigment voor het eerst in kunstenaarsmateriaal zou zijn aangetroffen, na de periode waarin de drie werken (volgens bedoeld rapport) vallen te dateren (na 1924/25). Nu de dateringen waarvan de deskundige [getuige/deskundige 2] telkens uitgaat (behoudens ten aanzien van Pic de Luc) allerminst vaststaan en [geïntimeerden], gesteund door genoemde [ingenieur] heeft aangeven dat de beweerdelijk gevonden pigmenten door schilders veel eerder werden toegepast dan in commercieel bereide verf en in ieder geval nog tijdens het leven van Dijkstra en Altink, komt aan deze bevindingen van [getuige/deskundige 2] geen doorslaggevende betekenis toe. Het hof tekent hierbij nog aan dat [geïntimeerden], gesteund door [ingenieur], heeft betwist dat het pigment, geregistreerd onder C.1 Pigment Red 170 ook is aangetroffen op Het Blauw Borgje.

32. Voor alle drie de werken resteert als bewijsmateriaal derhalve hetgeen de diverse getuigen/deskundigen daaromtrent in eerste aanleg en in hoger beroep hebben verklaard. Daarvoor geldt hetgeen hiervoor omtrent deze verklaringen is overwogen. Tegen de achtergrond van het door [getuige/deskundige 3] in 1993 afgegeven rapport (wat daar verder ook van zij) en het gegeven dat de verschillende deskundigen zich evenzeer negatief hebben uitgelaten over de vijf inmiddels uit de procedure gehaalde werken, waaromtrent naderhand kennelijk toch nog enige twijfel is ontstaan, komt het hof niet verder dan de conclusie dat weliswaar aan de echtheid van deze werken kan worden getwijfeld, doch dat de valsheid van deze werken en de daarop vermelde signatuur niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is komen vast te staan.

33. Het hiervoor weergegeven oordeel brengt mede dat het tussenvonnis van de rechtbank Assen, waarvan beroep, niet geheel in stand kan blijven en in zoverre dient te worden vernietigd dat er thans van moet worden uitgegaan dat de schilderijen Het Reitdiep en Pic de Luc vals zijn en dat het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de werken Roggestompen, Gronings Landschap en Blauwborgje moet worden bekrachtigd, terwijl de overige vijf werken geen onderdeel meer uitmaken van de procedure. Onder verwijzing naar het bepaalde in de artikelen 335 en 336 Rv is het denkbaar dat het hof de zaak ter verdere berechting terug wijst naar de rechtbank Assen. Evenzeer is het denkbaar dat het hof de zaak aan zich houdt, zeker als partijen daar prijs op zouden stellen.

34. Het hof zal een comparitie van partijen gelasten teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich op dit punt nader uit te laten en de nadere standpunten van partijen te vernemen over de afwikkeling van de schade, nu het debat op dat punt in eerste aanleg niet veel verder is gekomen dan stellingen (bij inleidende dagvaarding) door [appellant] en betwisting daarvan (bij conclusie van antwoord) door [geïntimeerden]. Van partij [appellant] wordt in ieder geval verwacht dat hij de beweerdelijk door hem geleden (immateriële) schade ten gevolge van verlies van reputatie en de restauratieschade van Het Reitdiep, meer handen en voeten geeft en zijn vorderingen aanpast aan de inhoud van de hiervoor gegeven beslissing.