“5.3. (…) Het zal ongetwijfeld waar zijn dat appellante aan het eindresultaat eisen stelde en dat geïntimeerde in zijn werkzaamheden meer of minder sterk gebonden was en zijn artistieke vrijheid beperkt, zoals dat bij werken van toegepaste kunst en tekeningen en modellen van nijverheid en in het algemeen bij opdrachtwerk welhaast steeds het geval zal zijn. Maar het is onaannemelijk dat zijn werk in het geheel geen eigen oorspronkelijk karakter had. Dat valt niet te rijmen met het gegeven dat niet slechts geïntimeerde, maar ook appellante spreekt van “opmaak”, een begrip waaraan een zekere ontwerpactiviteit toch inherent is en waarbij keuzes gemaakt moeten worden, zij het niet in volledige vrijheid, maar onderworpen aan de eisen van de opdrachtgever.
5.5 (…) Het is heel wel mogelijk dat appellante de te fotograferen objecten aangaf, maar dat neemt niet weg dat in het algemeen de fotograaf een eigen creatieve inbreng heeft te leveren waar het gaat om de bepaling van opnamehoek, belichting en in het algemeen de keuze tussen de vele verschillende fototechnische mogelijkheden. Dat de daarbij te maken keuzes geheel door appellante werden voorgeschreven, is onaannemelijk: daarvoor neemt men geen professioneel fotograaf in de arm. De overgelegde opnamelijsten wijzen daar ook niet op. Zij geven slechts een (inderdaad tamelijk precieze) opgave van de te fotograferen objecten, maar houden niets in over de te maken fototechnische keuzen.”
Daarnaast stelt het hof dat het vermoeden van auteursrecht van artikel 8 AW moet wijken voor de op de omstandigheden steunende aannemelijkheid dat geïntimeerde maker of medemaker van het werk is. Ook artikel 6 AW kan appelante niet baten:
“5.7 (…) Die bepaling kent appellante het auteursrecht toe als het werk naar haar ontwerp en onder haar leiding en toezicht vervaardigd is. Dat acht het hof echter niet het geval. appellante mag in het ontwerp wel een zekere rol hebben gespeeld, maar haar leiding en toezicht waren zeker niet zo direct dat daardoor de creatieve rol van geïntimeerde verwaarloosbaar werd. appellante heeft zich er zelfs over beklaagd dat zij, toen zij op een dag contact met geïntimeerde wilde opnemen, moest ontdekken dat hij op dat ogenblik afwezig was en een medewerker de opnamen aan het maken was. Hoe belangrijk of onbelangrijk dat ook mag wezen, als zij dat op deze manier toevallig moest ontdekken, waren haar leiding en toezicht toch niet zo direct als zijn het wel wil doen voorkomen.”
5.8 Het hof acht op deze gronden voorshands aannemelijk dat, ook al zou appellante door haar inbreng in de totstandkoming van de brochures en/of het fotomateriaal daarvan mede als maker daarvan moeten worden beschouwd, het niet wegneemt dat geïntimeerde daarvan toch in elk ook (mede)maker is. Het enkele gestelde feit dat geïntimeerde zich bij het maken van de foto’s heeft laten bijstaan door een medewerker, leidt in het licht van artikel 6 Auteurswet ook niet tot een ander oordeel.”
Van overdracht van auteursrecht door geïntimeerde aan appellante kan daarnaast geen sprake zijn, nu het bestaan van een akte van overdracht gesteld noch gebleken is. De stilzwijgende toestemming voor openbaarmaking en vermenigvuldiging vindt een grens bij onbetaalde rekeningen.
“6.4 appellante heeft in eerste aanleg aangevoerd dat in het verleden door geïntimeerde nooit over auteursrecht is gesproken. Dat betekent dat, als geïntimeerde appellante toestond de door hem vervaardigde foto’s te vermenigvuldigen en openbaar te maken, zulks stilzwijgend gebeurde. Dat acht het hof ook voor de hand liggend: appellante gaf haar opdrachten juist om de foto’s in de brochures op te nemen en dus om ze te kunnen vermenigvuldigen en openbaar maken en zij mocht verwachten dat geïntimeerde, die van die bestemming natuurlijk op de hoogte was, haar dat toestond. Maar zij heeft niet duidelijk gemaakt waarom zij die toestemming ook mocht verwachten zolang zij weigerde geïntimeerde voor zijn werkzaamheden te betalen als tussen partijen overeengekomen. Overigens heeft geïntimeerde in dit verband wel aangevoerd dat het gebruik steeds slechts voor een duidelijk omschreven oplage en gebied werd toegestaan.”
Geïntimeerde kan zich met recht verzet tegen het gebruik van de foto’s (en ander werk) waarop hem auteursrecht toekomt ‘zolang onvoldaan blijft wat hem daarvoor toekomt’. Een beroep op verrekening faalt:
“(…) 7.2. Waar het om gaat is of haar vordering zonder verder onderzoek als voldoende aannemelijk kan worden beschouwd om het beroep op verrekening te honoreren. Daartoe is niet alleen een voldoende motivering vereist, maar ook een voldoende mate van aannemelijkheid van de daartoe gestelde, maar door geïntimeerde betwiste feiten. Die heeft de eerste rechter terecht niet aanwezig geacht. Evenzeer terecht heeft hij daarom het beroep op verrekening verworpen.”
Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem van 7 september 2006.
Lees het arrest hier.