DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 10081

Groepsaansprakelijkheid

Rechtbank Rotterdam 10 augustus 2011, LJN BR6484 (Kamer van Koophandel tegen Kantoor voor Klanten BVBA c.s.)

Met dank aan Olaf van Haperen, Kneppelhout & Korthals N.V.

In navolging van IEF 8951. Auteursrecht. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Onrechtmatige daad schijnfacturen. In het tussenvonnis had de rechtbank al inbreuk op de IE-rechten vastgesteld en hoofdelijke aansprakelijkheid van de natuurlijke personen achter de rechtspersonen. Het eindvonnis geeft bevel om inbreuk op IE-rechten te staken en handelsnaam in register door te halen. Dwangsom van toepassing.

Commentaar van Olaf van Haperen: "Op zich niet zo heel veel schokkends nu in het reeds eerder gepubliceerde tussenvonnis alle IE-rechtelijke vraagstukken reeds werden beoordeeld. Ondanks uitgebreid verweer na tussenvonnis is er ook door de rechtbank niet teruggekomen in haar voornemens om tot vaststelling van inbreuk en hoofdelijke aansprakelijkheid over te gaan. Bijzonder blijft natuurlijk dat de rechtbank over is gegaan tot het vaststellen van groepsaansprakelijkheid en daarom alle betrokkenen (hoofdelijk) zelfs de eenmanszaak/websitebouwer heeft veroordeeld tot het betalen van alle schade en kosten. Dat enkele nog over te dragen domeinnamen inmiddels al waren vrijgevallen mag gezien de termijn waarop dit eindvonnis is gewezen niet verbazen ...."

Lees het vonnis hier (pdf/ zuivere pdf / LJN).

IEF 10076

Geen inmenging toegestaan

Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 15 augustus 2011 LJN BR4974 (Unie van Katholieke Bonden van Ouderen tegen Katholieke Bonden van Ouderen in Noord-Brabant)

Met gelijktijdige dank aan Marjan Koelemeijer en Rob Hendriks, BANNING advocaten.

In navolging van Vzr. Rechtbank 's-Hertogenbosch 24 december 2010 LJN BR4964 (Katholieke Bond van Ouderen in Noord-Brabant tegen Unie van Katholieke Bonden van Ouderen) en IEF 9297. IE-aspecten. Waarbij in laatstgenoemde alle vorderingen met betrekking tot IE-rechten werden aangehouden. In het vonnis van 24 december besloot de rechter dat KBO Brabant de eerste zes maanden geen bemoeienis van de Unie hoeft te dulden. Bij overtreding door Unie moet een dwangsom worden betaald.

5.22.  De door KBO Brabant gevorderde periode van een jaar wordt (vooralsnog) beperkt tot zes maanden, aangezien de verdere ontwikkelingen moeten worden afgewacht en de voorzieningenrechter verdergaande ordemaatregelen thans niet strikt geboden acht. Er moet ooit een moment komen dat de losmaking voltooid moet worden geacht. Bij de keuze van deze termijn heeft de voorzieningenrechter zich laten inspireren door de treffende vergelijking die Unie KBO heeft gemaakt tussen het onderhavige conflict en een echtscheiding. Ook bij verbroken relaties moeten regelmatig voorzieningen worden getroffen, waarbij het karakter van ordemaatregel veelal prevaleert boven de exacte onderliggende juridische positie van beide partijen. Dit biedt tevens aanknopingspunten voor een in het recht redelijk geachte termijn. Een contact/straatverbod wordt in de praktijk veelal opgelegd voor de duur van zes maanden en het “voortgezet gebruik van de echtelijke woning en inboedel” (art. 1:165 BW) geldt ook gedurende zes maanden. Ofwel: KBO Brabant krijgt de eerste zes maanden na de scheiding op 1 januari 2011 “haar” Noord-Brabant voor zich alleen en hoeft geen bemoeienis van haar “aanstaande ex” Unie KBO te dulden.

In het vonnis van 15 augustus oordeelt de voorzieningenrechter dat slechts twee van de tien overtredingen door de Unie stand houden. Veroordeelt KBO Brabant tot terugbetaling van de acht ten onrechte geïnde dwangsommen.

4.15. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat twee van de tien beweerdelijke overtredingen stand houden en dat de overige acht naar het oordeel van de rechter op basis van de thans beschikbare informatie onvoldoende aannemelijk zijn. Dat betekent dat KBO Brabant ten onrechte acht keer een dwangsom van Unie KBO heeft geïnd. Die bedragen zal KBO Brabant moeten terugbetalen. De vordering tot terugbetaling van reeds geïnde dwangsommen zal daarom worden toegewezen voor een bedrag van € 80.000,00. Voor matiging van de twee wel verbeurde dwangsommen bestaat onvoldoende grond. De kosten van € 87,41 blijven voor rekening van Unie KBO, want deze zijn ook gemaakt voor de tenuitvoerlegging voorzover deze wel terecht was.

Lees het vonnis van 24 december 2010 hier.
Lees het vonnis van 15 augustus 2011 hier.

IEF 10071

Aanvullende werking van

Vrz. Rechtbank Breda 20 juli 2011, LJN BR4900 (Vereniging Verkeersslachtoffers tegen Stichting voor Verkeers Slachtoffers)

Met gelijktijdige dank aan André Schellart, Schellart advocaten.

Handelsnaamrecht en auteursrecht op website. Er is in geen geval sprake van een onderneming, echter wel kan sprake zijn van (aanvullende werking van) artikel 6:162 BW, waarbij de maatstaf art. 5 Hnw analoog wordt gehanteerd.

Reflexwerking: aanduiding Verkeersslachtoffer(s) is algemeen gebruikelijk en louter beschrijvend. Een alternatieve keuze in de vorm van gangbare synoniemen roept niet dezelfde evidente associatie op. Afwijzing van het gevorderde.

Auteursrecht op website: zowel de vereniging als de stichting hebben van websitebouwer Seneca BV een licentie gekregen. De vereniging laat na te onderbouwen "dat zij auteursrechthebbende is op de website van de stichting, onvoldoende onderbouwd is in het licht van de stukken waarin zij is aangeduid als licentiehouder hetgeen toch impliceert dat het auteursrecht niet bij haar berust." Afwijzing van het gevorderde.

3.4. Op grond van art. 1 Hnw wordt onder een handelsnaam verstaan de naam waaronder een onderneming wordt gedreven. Van een onderneming is sprake indien in georganiseerd verband het oogmerk om materieel voordeel te behalen bestaat.
Zowel de vereniging als de stichting handelen met het doel: “het in samenwerking met andere organisaties behartigen van de belangen van verkeersslachtoffers, in overleg met de europese, landelijke en provinciale overheden”. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan blijkt dat de vereniging en de stichting handelen met het oogmerk van materieel voordeel. De vereniging en de stichting zijn dan ook geen ondernemingen in de zin van art. 1 Hnw, zodat geen sprake is van een handelsnaam, noch bij de vereniging, noch bij de stichting.

3.5. Aan namen die geen handelsnaam zijn, kan evenwel bescherming toekomen op grond van de (aanvullende werking van) art. 6:162 BW, waarbij de maatstaf van art. 5 Hnw analoog wordt gehanteerd.

3.6. De voorzieningenrechter is met de stichting van oordeel dat de aanduiding Verkeersslachtoffer(s) algemeen gebruikelijk en louter beschrijvend is voor organisaties die actief zijn ten behoeve van verkeersslachtoffers. Het gebruik van deze aanduiding is zodanig essentieel voor het beschrijven van de door partijen beoogde belangenbehartiging dat deze niet door één partij kan worden geclaimd. Een alternatieve keuze in de vorm van een gangbaar synoniem is ook niet gesteld. Als zodanig kan in elk geval niet dienen “mobiliteitsslachtoffer(s)”, als door de vereniging wel aangedragen. Deze term roept niet dezelfde evidente associatie op als de naam in het geding. De term verkeersslachtoffer(s) mag in principe dus ook door de stichting in haar naam gebruikt worden. Dit zou slechts anders zijn indien de stichting met het voeren van die naam geen ander doel heeft dan de vereniging schade toe te brengen. Daarvan is geen sprake. Vast staat dat de stichting (ten minste mede) ten doel heeft de belangen van verkeersslachtoffers te behartigen, hetgeen reeds besloten ligt in de stelling van de vereniging dat de stichting is opgericht omdat de oprichters in de belangenbehartiging een andere koers wensten te varen dan de (meerderheid van de leden van) de vereniging. Het woord Verkeersslachtoffer(s) kan dan ook slechts worden opgevat als een aanduiding van diegenen wier belangen de stichting wenst te behartigen. De stichting handelt dan ook niet onrechtmatig jegens de vereniging. Het sub 1. gevorderde zal worden afgewezen. Vordering sub 2.

3.7. De vereniging stelt dat zij auteursrechthebbende is op de website van de stichting. Ter onderbouwing stelt de vereniging dat zij de website door Seneca BV heeft laten bouwen en dat zij Seneca BV hiervoor heeft betaald. De kosten van het bouwen van de website zijn opgenomen in het door haar aan Seneca BV betaalde bedrag van [Euro] 2.680,00 exclusief BTW, aldus de vereniging.

3.8. De stichting betwist dat de vereniging auteursrechthebbende is op de website van de stichting. De stichting voert aan dat zowel de vereniging als de stichting een licentie voor de bouw van een website van Seneca BV hebben gekregen. Ter onderbouwing van haar verweer heeft de stichting een brief d.d. 4 juli 2011 van Seneca BV overgelegd waarin Seneca BV mededeelt dat zij aan de vereniging om niet een Smartsite iXperion licentie heeft gegeven en dat deze aanbieding tevens omvatte de benodigde webhosting tegen een gematigd tarief van [Euro] 2.680,00 per jaar. Voorts deelt Seneca BV mede dat zij aan de stichting een gelijkluidend aanbod met gelijke condities heeft gedaan.

3.9. In het licht van het gemotiveerde verweer van de stichting had het op de weg van de vereniging gelegen haar stelling nader te onderbouwen. Dit heeft zij heeft nagelaten. Voorshands wordt dan ook geoordeeld dat de stelling van de vereniging dat zij auteursrechthebbende is op de website van de stichting, onvoldoende onderbouwd is in het licht van de stukken waarin zij is aangeduid als licentiehouder hetgeen toch impliceert dat het auteursrecht niet bij haar berust. Feiten of omstandigheden op grond waarvan sprake is van onrechtmatig handelen aan de zijde van de stichting, zijn evenmin gesteld of gebleken. De vordering sub 2. zal dan ook worden afgewezen.

IEF 10048

Willoos werktuig

Rechtbank Alkmaar 21 juli 2011, LJN BR4348 (X tegen Uitgeverij Sport Nederland BV)

Als randvermelding. Misbruik handelsnaam en toezending valse facturen.

Bij verstekvonnis van 12 mei 2011 is X onder meer verboden gebruik te maken van de handelsnaam “Online Bedrijvengids” en facturen te versturen met daarop de vermelding ‘Online Bedrijvengids’ en klanten van USN te benaderen met facturen voor niet geleverde diensten, op straffe van een dwangsom. Voorschot op de door USN geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade en proceskosten veroordeling artikel 1019h Rv.

4.1. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft USN tegenover de gemotiveerde betwisting door X onvoldoende aannemelijk gemaakt dat X actief betrokken is geweest bij het misbruik van de handelsnaam van USN en de toezending van valse facturen aan de klanten van USN en dat zij het in haar macht had en heeft deze praktijken te beëindigen. De voorzieningenrechter is, mede gelet op de persoon van X en de indruk die zij ter zitting heeft gemaakt - een onzekere en naïef overkomende jonge vrouw -, geneigd om in het kader van dit kort geding vooralsnog geloof te hechten aan het relaas van X. De implicaties van dat relaas zijn dat X een willoos werktuig in de handen van meergenoemde Y is geweest. De verweten handelingen kunnen onder die omstandigheden niet aan X worden toegerekend.

4.2. USN heeft gewezen op een aantal inconsistenties in het verhaal van X, maar die zijn niet van dien aard dat het maatschappelijk aanvaardbaar is om de bij verstek uitgesproken veroordeling in stand te laten totdat meer duidelijk is geworden. Daarvoor is met name redengevend dat er na het hiervoor genoemde telefonisch contact meermalen mailcontact tussen X en de advocaat van USN is geweest. Blijkens de inhoud van dat mailcontact is X open en mededeelzaam geweest. De voorzieningenrechter neemt aan dat USN ook face to face contact met X had kunnen krijgen, als ze dat had gewild. Ze had samen met X naar de ING kunnen gaan, als ze dat had gewild. Zij had, kortom, het relaas van X aangehoord hebbend, rekening kunnen en moeten houden met de mogelijkheid dat X net als zijzelf slachtoffer was, en had met X samen kunnen optrekken om verdere schade te voorkomen. Zij heeft dit niet gedaan.

IEF 10037

CTRL in business consultancy

Rechtbank Rotterdam 3 augustus 2011, HA ZA 09-1128 (Rotterdam) en HA ZA 10-2736 ('s-Gravenhage) (COMTECH DDS HOLDING BV tegen DELOITTE HOLDING B.V.)

Merkenrecht. Domeinnaamrecht. Handelsnaamrecht. Zaken dienen in twee verschillende locaties, nu gecombineerd door rechtbank Rotterdam.

Deloitte is houder van Benelux woordmerk CTRL en woord/beeldmerk CTRL. Comtech maakt gebruik van teken iCtrl en domeinnaam ictrl.eu. Comtecht vordert in conventie de nietigverklaring van de woord/beeldmerken van Deloitte maar trekt deze daarna in. In reconventie vordert Deloitte de staking van het teken iCtrl, ook als handels- en domeinnaam.
Oordeel Rechtbank: vorderingen toegewezen voor diensten van kennismanagement en business consultancy. Inbreuk op woordmerk CTRL op grond van art. 2.28 lid 1 sub b BVIE en art. 2.20 lid 1 sub d BVIE want grote mate van overeenstemming en soortgelijkheid dus verwarringsgevaar voor diensten 'kennismanagement en business consultancy'. Geen inbreuk bij overige diensten, want geringe mate van soortgelijkheid dus geen verwarringsgevaar. Overige diensten doen ook geen inbreuk op woord/beeldmerk CTRL.

4.19. In het licht van de hiervoor overwogen grote mate van overeenstemming, de mate van soortgelijkheid en het onderscheidend vermogen, is de rechtbank van oordeel dat het gebruik van het teken ‘iCtrl’ voor de diensten kennismanagement en business consultancy gevaar voor verwarring met het CTRL woordmerk oplevert. Door het gebruik van het ‘iCtrl’ teken voor kennismanagement en business consultancy maakt Comtech derhalve inbreuk op de merkrechten van Deloitte op grond van artikel 2.28 lid 1 sub b BVIE. Voor de door Comtech aangeboden dienstverlening bestaande uit het opstellen, vertalen en beheren van gebruiksaanwijzingen, technische procesbeschrijvingen en marketingmateriaal geldt dit niet. De mate van soortgelijkheid is bij deze diensten zo gering, dat er ondanks de grote mate van overeenstemming van merk en teken, gelet op het beperkte onderscheidend vermogen, geen gevaar voor verwarring bestaat.

4.21. Voor zover het gebruik van het teken ‘iCtrl’ door Comtech geen inbreuk maakt op het CTRL woordmerk, is nog wel de vraag aan de orde of dit gebruik inbreuk maakt op het CTRL woord/beeldmerk. Alhoewel aan het CTRL woord/beeldmerk een grotere onderscheidende kracht toekomt dan aan het CTRL woordmerk, doordat dit merk onderscheidende beeldelementen bevat, komen die beeldelementen niet voor in het door Comtech gebruikte teken ‘iCtrl’. Dientengevolge is er voor die diensten evenmin sprake van inbreuk op grond van het CTRL woord/beeldmerk.

Lees het vonnis hier.

IEF 10031

Verbod is echter reeds verwerkt

Vzr. Rechtbank Alkmaar 7 april 2011 LJN BR3800 (Swiss Sense B.V. tegen De Ondernemer b.v.)

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Domeinnaamrecht.

Swiss Sense produceert en verhandelt slaapkamermeubilair en -artikelen. Merkhouder van o.a.SWISS SENSE en Swiss Sense Boxsprings en Matrassen. De Ondernemer is een detailhandelaar in bedden, matrassen en aanverwante artikelen via internet, zoals de sites www.swisssense.nl en www.swisssense.com en handelend onder de naam SWISS COMFORT. Een merkenregistratie voor dezelfde klassen is, zo blijkt succesvol gesteld door eiser, te kwader trouw.

Merkenrechtvordering toegewezen, doorhaling van inschrijving voor dezelfde klassen in merkenregister. Staken voeren handelsnaam, geen overdracht domeinnaam: "[het is] De Ondernemer niet toegestaan te handelen onder deze handels-/domeinnaam voor slaapkamermeubilair en aanverwante artikelen. Dit verbod is echter reeds verwerkt in het verbod tot het staken van de handelsnaam Swiss Comfort."

Merkenrecht 4.7 De voorzieningenrechter overweegt dat zowel de merken van Swiss Sense als het teken Swiss Comfort worden gebruikt voor de detailhandel in slaapkamermeubelen en slaapkamertextiel en derhalve voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten. Het merk "Swiss Sense" kenmerkt zich door de woorden SWISS SENSE in een bepaald lettertype en een bepaalde (grijze/ witte) kleurstelling en een rood schildje met een Zwitsers kruisje. Het teken "Swiss Comfort" kenmerkt zich door de woorden SWISS COMFORT in een nagenoeg gelijk, althans vergelijkbaar, lettertype en zwarte kleurstelling, met in plaats van het rode schildje een rode ster met een wit kruisje boven de letter i van Swiss.

4.8 Voorop wordt gesteld dat door De Ondernemer als zodanig niet is weersproken dat de merken van Swiss Sense onderscheidend vermogen hebben. Aangevoerd is slechts dat de merken beschrijvende elementen bevatten die een geringe onderscheidende kracht hebben. Wat daarvan zij, de voorzieningenrechter overweegt dat de omstandigheid dat een merk uit niet onderscheidende elementen bestaat niet afdoet aan het onderscheidend vermogen van het merk in zijn geheel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden, dat er gelet op voormelde beschrijving van de merken van Swiss Sense en het door De Ondernemer gebruikte Swiss Comfort sprake is van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het bij de vergelijking van het merk en teken gaat om de totaalindruk die door de merken wordt opgeroepen en dat er meer gewicht dient te worden toegekend aan de punten van overeenstemming dan aan die van verschil. Kenmerkende overeenstemmende delen zijn het prominente gebruik van het woord Swiss als beginwoord en het prominente gebruik van het Zwitsers kruis in de benaming. Daarbij is er sprake van begripsmatige gelijkenis door de toevoeging Sense en Comfort. Beide begrippen geven invulling aan een bepaalde positieve beleving en gevoel. Voorts wordt door De Ondernemer een nagenoeg gelijk lettertype gebruikt met een zelfde wijze van ondertitel onder het gebruikte teken. Aan de kenmerkende overeenstemmende punten kunnen niet afdoen de door De Ondernemer genoemde, in de ogen van de voorzieningenrechter ondergeschikte verschillen. Aldus is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een met de merken van Swiss Sense overeenstemmend teken, waardoor bij het in aanmerking komende publiek (degene die een bed of matras willen kopen) verwarring kan ontstaan en het publiek kan denken dat het een reclame-uiting van Swiss Sense betreft. Aldus is er sprake van een inbreuk door De ondernemer die valt onder het bereik van artikel 2.20 lid 1 sub BVIE. Anders dan De Ondernemer heeft betoogd hoeft er (nog) geen daadwerkelijke verwarring te hebben plaatsgevonden. Nu als onvoldoende weersproken aannemelijk is geworden dat Swiss Sense sinds 2009 intensief reclame inspanningen verricht, gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat de merken van Swiss Sense inmiddels een zekere bekendheid genieten, waardoor het gevaar voor verwarring groter zal zijn en daarmee ook het gevaar voor verwatering. Om die reden is er ook sprake van een inbreuk van de Ondernemer die valt onder sub c van artikel 2.20 BVIE. Deze inbreuk geldt niet ten aanzien van het op 5 oktober 2010 door Swiss Sense gedeponeerde merk onder nummer 0889038, nu dit depot van een latere datum is dan het depot van De Ondernemer op 4 december 2009.

4.9 Door Swiss Sense is voorts gesteld dat De Ondernemer haar merk 'Swiss Comfort' te kwader trouw heeft gedeponeerd, omdat de detailhandel in slaapkamermeubelen en aanverwante artikelen een kleine wereld is waar iedereen elkaar kent. Door De Ondernemer is erkend dat hij bekend was met het bestaan van Swiss Sense, maar hij heeft daarbij verklaard dat hij van mening was dat aan de enige overeenstemming tussen Swiss Sense en Swiss Comfort, het woord Swiss, onvoldoende onderscheidend vermogen toekomt. Gezien het voorgaande gaat dit standpunt niet op en is aannemelijk dat, gezien de omstandigheden van dit geval, het depot te kwader trouw is gedaan.

4.10 De vordering van Swiss Sense strekkende tot staking en gestaakt houden van de inbreuk op haar merkrechten kan derhalve worden toegewezen, op de wijze als hierna te vermelden.

Doorhalen inschrijving merkenregister 4.12 De vordering strekkende tot het doen doorhalen van de inschrijving van het woord-/beeldmerk bij het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom is slechts toewijsbaar voor de inschrijving voor klassen waarvoor het woord-/beeldmerk 'Swiss Sense" is ingeschreven en voor de klasse 10 die eveneens ziet op de detailhandel in slaapkamermeubilair en aanverwante artikelen. Het is De Ondernemer immers wel toegestaan het merk Swiss Comfort eventueel in te schrijven voor andersoortige waren.

Handelsnamen en domeinnamen 4.17 Swiss Sense is rechthebbende op het merk "Swiss Sense" en kan derhalve op grond van het bepaalde in artikel 5a van de Handelsnaamwet opkomen tegen de inbreuk op haar handelsnaam door De Ondernemer. Door De Ondernemer is ook in dit verband aangevoerd dat er voldoende verschillen zitten tussen de naam Swiss Sense en Swiss Comfort, maar zoals reeds hiervoor onder rechtsoverweging 4.7 en 4.8 is overwogen gaat dit betoog niet op. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er sprake van een dusdanig geringe afwijking in de naam Swiss Comfort ten opzichte van de naam Swiss Sense dat op grond daarvan gevaar bestaat voor verwarring bij het publiek naar de herkomst van de waren. Weliswaar is hoofdvestiging van Swiss Sense gevestigd te Uden en de onderneming van De Ondernemer gevestigd in Alkmaar, maar beide partijen voeren hun handelspraktijk - al dan niet via internet - uit in heel Nederland.

4.20 Ook door het gebruik van de domeinnaam www.swisscomfort.nl voor dezelfde waren als waarvoor Swiss Sense haar handels- en domeinnamen gebruikt valt verwarringgevaar bij het publiek te duchten. Om die reden is het De Ondernemer niet toegestaan te handelen onder deze handels-/domeinnaam voor slaapkamermeubilair en aanverwante artikelen. Dit verbod is echter reeds verwerkt in het verbod tot het staken van de handelsnaam Swiss Comfort. De vordering om de domeinnaam swisscomfort.nl aan Swiss Sense over te dragen zal worden afgewezen, aangezien het De Ondernemer uiteraard is toegestaan haar domeinnaam te gebruiken voor andersoortige waren dan slaapkamermeubilair en aanverwante artikelen.

Beslissing (...) - veroordeelt De Ondernemer om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom te bevelen om de inschrijving van het Benelux woord-/beeldmerk Swiss Comfort ingeschreven onder nummer 0874997 voor de klassen 10, 20, 24 en 35, waarvoor het thans is ingeschreven, door te halen en alle correspondentie dienaangaande per ommegaande toe te zenden aan de advocaat van Swiss Sense, met machtiging van Swiss Sense om indien De Ondernemer niet tijdig en/of volledig aan de hiervoor vermelde veroordeling voldoet dit vonnis in de plaats te stellen van de wilsverklaring van De Ondernemer tot het geven van genoemde opdracht;

- veroordeelt De Ondernemer (op de voet van artikel 1019h Rv) in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Swiss Sense begroot op euro 644,31 aan verschotten en op euro 12.513,78 ,-- (inclusief BTW) aan salaris advocaat;

LJN

IEF 9987

Ben je op zoek naar...

Vrz. Rechtbank 's-Gravenhage 22 juli 2011, KG ZA 11-593 (Race Hardware B.V. tegen gedaagde h.o.d.n. Brax Race Hardware)

Handelsnaamrecht. Domeinnaamrecht. racehardware.nl. Handel in materialen voor autosport. Sponsor en preferred supplier Dutch Supercar Challenge en maakt reclame rond televisie-uitzendingen. Reclame-uiting gedaagde: "Ben je opzoek naar Race Hardware kom naar braxracehardware.nl". Voor zover geen onderscheidend vermogen, zo stelt verweerder, is i.c. handelsnaam ingeburgerd door gebruik: inschrijving handelsregister, actief middels domeinnaam, zakelijke correspondentie en promotiefilmpjes op YouTube. Vorderingen toegewezen. Dwangdom €5.000 maximum €100.000. 1019h Rv proceskosten €6.651,71.

Gebruik handelsnaam Race Hardware 4.2. Voorshands moet worden aangenomen dat de handelsnaam RACE HARDWARE al werd gebruikt voor de onderneming van Race Hardware toen [Gedaagde] op 18 januari 2011 zijn gewraakte handelsnaam ging voeren. Dat de handelsnaam RACE HARDWARE werd gevoerd is voldoende aannemelijk gelet op het feit Race Hardware onweersproken heeft aangevoerd (i) dat haar onderneming sinds 1 januari 2010 onder (onder meer) die naam staat ingeschreven in het handelsregister, (ii) dat de onderneming sinds 2002 actief is op internet onder de domeinnaam racehardware.nl, (iii) dat Race Hardware de handelsnaam in 2009 heeft gebruikt in zakelijke correspondentie (productie 22 van Race Hardware) en (iv) dat zij de handelsnaam in 2010 heeft gebruikt in het kader van promotionele filmpjes op youtube (productie 18 van Race Hardware). In het licht daarvan moet het betoog van [Gedaagde] dat Race Hardware uitsluitend onder de handelsnaam “ [Y] Race Hardware” naar buiten treedt, voorshands worden verworpen.

Onderscheiden vermogen 4.4 (...) Ten eerste heeft [Gedaagde] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat “race hardware” daadwerkelijk een gangbare aanduiding van autosportmaterialen is voor het relevante publiek, te weten autosportliefhebbers in Nederland.

4.5. Ten tweede heeft Race Hardware aangevoerd dat zij jarenlang intensief gebruik heeft gemaakt van de handelsnaam RACE HARDWARE. Door dat gebruik zou volgens Race Hardware haar handelsnaam zijn ingeburgerd en bekendheid genieten bij het relevante publiek. Dat heeft [Gedaagde] niet steekhoudend weersproken. Voor zover hij ook in dit verband heeft willen aanvoeren dat Race Hardware voornamelijk naar buiten treedt onder de handelsnaam “ [Y] Race Hardware”, kan hem dat niet baten. Naar voorlopig oordeel kan een handelsnaam namelijk ook inburgeren door gebruik als onderdeel van andere handelsnaam. Ook als de onderneming voornamelijk zou zijn gedreven onder de handelsnaam “ [Y] Race Hardware”, kan het relevante publiek door dat gebruik een verband gaan leggen tussen het element “race hardware” en de betreffende onderneming. In deze zaak is voorshands aannemelijk dat dit verband zal worden gelegd, gelet op het feit dat als
onweersproken vast staat dat Race Hardware (tot de komst van [Gedaagde]) jarenlang de enige in Nederland was die automaterialen verhandelde onder een handelsnaam waarin “race hardware” voorkomt en dat het specialistische publiek bekend is met “grote spelers” zoals Race Hardware. Voor zover de handelsnaam van huis uit een beperkt onderscheidend vermogen zou hebben, moet dus voorhands worden aangenomen dat dit onderscheidend vermogen – en de daarmee corresponderende beschermingsomvang van het handelsnaamgebruik – door het bedoelde gebruik is toegenomen.

Inbreuk 4.6. In het licht van het voorgaande maakt [Gedaagde] met de handelsnaam BRAX RACE HARDWARE inbreuk op het handelsnaamrecht van Race Hardware. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over het onderscheidend vermogen en op het feit dat beide ondernemingen in autosportmaterialen handelen en zich richten op dezelfde landelijke doelgroep, wijkt de handelsnaam BRAX RACE HARDWARE naar voorlopig oordeel onvoldoende af van de handelsnaam RACE HARDWARE om verwarringsgevaar in de zin van artikel 5 Handelsnaamwet te voorkomen. Daarbij weegt mee dat onder het gevaar voor verwarring in de zin van die bepaling ook indirecte verwarring valt, dat wil zeggen de situatie dat het publiek wel verschillen tussen de ondernemingen onderkent, maar een economische of juridische band tussen de ondernemingen veronderstelt. Voorshands is voldoende aannemelijk dat het relevant publiek door het gebruik van het identieke element “RACE HARDWARE” een verband tussen de ondernemingen zal veronderstellen, ook als het publiek door de toevoeging van het element “BRAX” zou begrijpen dat het om een andere onderneming gaat. Daar komt bij dat [Gedaagde] het gevaar voor verwarring vergroot door zijn onder 2.10 beschreven wijze van adverteren. Mede gelet op het gebruik van de hoofdletters in de zin “ben je op zoek naar Race Hardware, kom dan naar […] www.braxracedhardware.nl” (onderstreping toegevoegd, Vzr) en het feit dat de advertentie is geplaatst op de website van een evenement waarvan Race Hardware sponsor en preferred supplier is, is aannemelijk dat ten minste een deel van het publiek die advertentie zal opvatten als een verwijzing naar Race Hardware.

IEF 9971

Samengevoegd tot één ambulancedienst

Hof 's-Gravenhage 19 juli 2011, LJN BR2041 (Stichting Dierenambulance Wassenaar tegen Stichting Nationale Dierenzorg)

In't kort: Handelsnaamrecht. Oudere rechten door gebruik. Devolutieve werking van hoger beroep. Heel feitelijke uitspraak: De rechtbank was van oordeel Dierenzorg een ouder recht toekomt op de handelsnaam Dierenambulance Wassenaar. Tijdelijke staking gebruik van handelsnaam, ambulance reed nog wel, onvoldoende onderbouwde claim. Handelsnaam niet vóór 2005 gevoerd.

Periode daarna: Enkele inschrijving van (Stichting) Dierenambulance Wassenaar is niet het "voeren van een handelsnaam" in de zin van de artikelen 1 en 5 Handelsnaamwet.

9. Partijen twisten onder meer over het antwoord op de vragen
* of Dierenzorg de handelsnaam in de periode voor 2005 (relevant) heeft gebruikt
* of SDW de handelsnaam heeft gebruikt

11. (...) Nu het hof van oordeel is dat SDW niet de handelsnaam Dierenambulance Wassenaar heeft gevoerd kan ook geen sprake van inbreuk op handelsnaamrechten van Dierenzorg met betrekking tot die naam door SDW en is de reconventionele vordering van Dierenzorg in eerste aanleg ten onrechte op grond van de handelsnaamrechten van Dierenzorg toegewezen. Voor zover de principale grieven gericht zijn tegen die toewijzing, slagen zij, waartoe het hof overigens nog (voor zover deze vordering is gebaseerd op onrechtmatige daad) verwijst naar het in incidenteel appel overwogene.

Voeren van de naam vóór 2005 10. Het hof overweegt dat Dierenzorg weliswaar stelt dat zij in de jaren 70 is begonnen met het aanbieden van een dierenambulancedienst met een ambulance waarop "Dierenambulance Wassenaar" was vermeld, dat [naam] de ambulance reed vanaf 1987 tot 2005 en dat zij in 1982 met de Dierenbescherming is overeengekomen dat de ambulancediensten samengevoegd zouden worden tot één ambulancedienst, maar zij betwist niet (voldoende) gemotiveerd dat, zoals SDW in eerste aanleg heeft gesteld en in hoger beroep heeft gehandhaafd, DAG de ambulancedienst van Dierenzorg in 1985 of 1986 heeft overgenomen toen DAG is verhuisd naar het terrein van Dierenzorg in Wassenaar (voor de goede orde merkt het hof op dat dit niet betekent dat DAG toen de naam Dierenambulance Wassenaar is gaan gebruiken: zij nam de diensten over; niet gesteld of gebleken is dat zij daarvoor de naam dierenambulance Wassenaar gebruikt heeft, zie hierna ro. 11). Ter onderbouwing van deze stelling heeft SDW verwezen naar een perspublicatie (prod. 13A bij akte ter gelegenheid van het pleidooi) en notulen van vergaderingen van DAG waarin over de betreffende afspraken wordt gesproken (producties 12 en 13 bij conclusie van antwoord in reconventie). Ook uit de door Dierenzorg zelf overgelegde producties betreffende de periode van 1986 tot 2005 (productie 6 en 9 bij conclusie van antwoord tevens van eis in reconventie ) blijkt niet dat Dierenzorg in die periode betrokken was bij het vervoer van dieren door [naam]. Integendeel daaruit blijkt slechts betrokkenheid van Dierenbescherming Wassenaar. Het hof gaat er dan ook van uit dat Dierenzorg de ambulancedienst en daarmee het gebruik van de litigieuze naam op de ambulance heeft gestaakt in 1985/1986 en pas in 2005 weer ambulancediensten is gaan verrichten onder de naam Dierenambulance Wassenaar. Een en ander strookt ook met de vermelding op de website van Dierenzorg op 26 juni 2007 dat zij een asiel, pension en bejaardentehuis is, waaraan sinds kort de dierenambulance Nationale Dierenzorg voor Wassenaar en omstreken is toegevoegd (prod. 10 bij conclusie van antwoord in reconventie). Het hof wijst erop dat in het overzicht van feiten met betrekking tot het gebruik van de naam "Dierenambulance Wassenaar" in de memorie van antwoord tevens van grieven in incidenteel appel geen sprake is van concreet gebruik van deze naam door Dierenzorg in de periode 1985/86 tot 2005. Gelet op het bovenstaande gaat het hof ervan uit dat Dierenzorg in de periode van 1986 tot 2005 geen gebruik heeft gemaakt van de handelsnaam en gaat zij aan de stelling van Dierenzorg dat [naam] in de betreffende periode namens Dierenzorg de desbetreffende ambulancewagen (met daarop de handelsnaam) heeft gereden (c.q. is blijven rijden) als onvoldoende onderbouwd voorbij. Deze periode van staking is zodanig lang dat het hof ervan uitgaat dat daarmee het recht op de handelsnaam door (Vereniging) Dierenzorg verloren is gegaan. Dit geldt temeer nu moet worden aangenomen dat derden (Dierenbescherming Wassenaar en/of [naam]) in die periode die naam hebben gebruikt. Dat er in dit geval reden zou zijn om ondanks een tijdsverloop van ongeveer 30 jaar anders te oordelen is onvoldoende onderbouwd. Ook aan de stelling dat [naam] een onderneming voerde en die heeft overgedragen aan Dierenzorg gaat het hof als onvoldoende onderbouwd voorbij. Uit de stukken blijkt veeleer dat hij de ambulance reed als vrijwilliger. Dit wordt ook door Dierenzorg zelf (primair) gesteld in punt 3.15 van haar memorie van antwoord tevens van grieven in incidenteel appel. Er zijn geen stukken overgelegd, noch is iets concreets gesteld waaruit valt af te leiden dat sprake is van overdracht van een onderneming en een handelsnaam door [naam] aan Dierenzorg. De enkele overdracht van de auto is daarvoor onvoldoende. Nu Dierenzorg op deze punten niet aan haar stelplicht heeft voldaan, komt het hof niet toe aan bewijslevering, zoals door Dierenzorg aangeboden. Het bovenstaande brengt mee dat het principaal beroep in zoverre slaagt dat Dierenzorg geen relevant gebruik heeft gemaakt van de handelsnaam voor 2005.

Voeren van handelsnaam 11. Gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep dient het hof thans tevens het verweer van Dierenzorg te beoordelen, dat SDW de bewuste handelsnaam niet eerder dan zijzelf - dus niet voor 2005 - in het economische verkeer heeft gevoerd.
Bij pleidooi heeft SDW gesteld dat zij in 1991 is opgericht en dat zij de handelsnaam Dierenambulance Wassenaar consequent heeft gevoerd totdat het vonnis van de rechtbank was gewezen. Dierenzorg heeft dit betwist, stellende dat de enkele inschrijving in het handelsregister nog niet als het voeren van een handelsnaam kan worden aangemerkt en bovendien, als er al sprake zou zijn van het gebruik van de onderhavige handelsnaam, dit gebruik niet heeft plaatsgevonden door SDW, maar door DAG. Ook het hof is van oordeel dat de enkele inschrijving van een handelsnaam in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van het "voeren van een handelsnaam" in de zin van de artikelen 1 en 5 Handelsnaamwet. Gesteld noch gebleken is dat SDW gebruik maakt of heeft gemaakt van ambulancewagens of enig vervoer verzorgt of heeft verzorgd, laat staan dat zij in dit kader gebruik maakt of heeft gemaakt van de naam Dierenambulance Wassenaar. Dierenzorg heeft onbetwist gesteld dat (uitsluitend) DAG al vanaf 1972 (een) dierenambulance(s) rijdt onder de naam Dierenambulance Den Haag (en dus niet onder de naam Dierenambulance Wassenaar) en dat zij onder die naam bekend staat bij het publiek. Ook overigens is niet gesteld of gebleken dat SDW gebruik heeft gemaakt van de naam Direnambulance Wassenaar. Die naam stond wel vermeld in een blad genaamd "Dierenambulance Den Haag" dat tweemaal per jaar door DAG wordt uitgebracht. In het colofon wordt vermeld dat het een gratis magazine is dat wordt verspreid ter informatie van (potentiële) donateurs en uit het oogpunt van publiciteit voor DAG en de stichtingen dierenambulance resp. Voorburg, Wassenaar en Leidschendam. Dat is op zichzelf echter onvoldoende om gebruik van de handelsnaam door SDW aan te nemen. Ook heeft Dierenzorg onbetwist gesteld dat uit geen van de door SDW overgelegde producties eerder gebruik of bekendheid van de naam SDW volgt. In prod. 1A, een perspublicatie van 6 februari 1992, wordt weliswaar de mededeling gedaan "de mensen van de Dierenambulance Wassenaar mochten mede in verband met het 20-jarig jubileum van hun organisatie al even voorproeven, zoals op de foto zichtbaar is'', maar daaruit volgt nog niet dat met die aanduiding gedoeld wordt op SDW. Dierenzorg heeft er op gewezen dat op genoemde datum geen sprake kon zijn van een 20-jarig jubileum van SDW (SDW is immers pas in 1991 opgericht), maar hooguit van DAG. SDW heeft ook zelf gesteld dat zij op geen enkele wijze met haar statutaire naam naar buiten treedt en dat wanneer deze naam extern, bijvoorbeeld in de pers, gebruikt werd, hiermee DAG werd aangeduid; de telefoonnummers vermeld bij de annonces "Dierenambulance Wassenaar" in het Leidsch Dagblad, overgelegd door SDW, zijn onbetwist die van DAG. SDW heeft weliswaar gesteld dat haar activiteiten "operationeel zijn uitgevoerd" door DAG (hetgeen door Dierenzorg is betwist), maar heeft dit niet verder onderbouwd en in het licht van het voorgaande is die enkele stelling onvoldoende om aan te nemen dat SDW zelf de litigieuze handelsnaam heeft gevoerd. Ten pleidooie heeft SDW nog gesteld dat eventuele rechten van DAG op de bewuste handelsnaam bij akte door laatstgenoemde aan haar zijn overgedragen, maar van die, door Dierenzorg betwiste stelling, indien al relevant, heeft zij geen bewijs geleverd of getuigenbewijs aangeboden, zodat het hof daaraan voorbij zal gaan. Op grond van het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat in ieder geval niet is komen vast te staan dat SDW de handelsnaam voerde, in ieder geval niet vóór 2005, zodat haar conventionele vordering terecht is afgewezen, nu zij immers geen ouder recht op de handelsnaam kan doen gelden dan Dierenzorg. In zoverre kan het principaal beroep dus niet tot vernietiging leiden. Nu het hof van oordeel is dat SDW niet de handelsnaam Dierenambulance Wassenaar heeft gevoerd kan ook geen sprake van inbreuk op handelsnaamrechten van Dierenzorg met betrekking tot die naam door SDW en is de reconventionele vordering van Dierenzorg in eerste aanleg ten onrechte op grond van de handelsnaamrechten van Dierenzorg toegewezen. Voor zover de principale grieven gericht zijn tegen die toewijzing, slagen zij, waartoe het hof overigens nog (voor zover deze vordering is gebaseerd op onrechtmatige daad) verwijst naar het in incidenteel appel overwogene.

IEF 9946

Taartenkramen

Vzr. Rechtbank Amsterdam, LJN: BR1617, 13 juli 2011, De Taarten Kamer tegen De Taartenmaker

Handelsnaamrecht. Eiseres handelt onder de naam De Taarten Kamer en gebruikt de domeinnaam www.detaartenkamer.nl. Gedaagde handelt onder de naam De Taartenmaker en gebruikt de domeinnaam www.detaartenmaker.nl.

Gedaagde wordt veroordeeld het gebruik van De Taartenmaker als handelsnaam te staken nu er gevaar is voor verwarring tussen beide handelsnamen, mede nu de aard van beide ondernemingen gelijk is en beide ondernemingen in Amsterdam zijn gevestigd en opereren. Gedaagde wordt voorwaardelijk veroordeeld het gebruik van de domeinnaam www.detaartenmaker.nl te staken. Hij mag die domeinnaam wel gebruiken indien hij deze enkel gebruikt als adres op het internet (dus niet als handelsnaam) en deze domeinnaam enkel leidt naar een website waarop de nieuwe handelsnaam van gedaagde staat vermeld. Compensatie van proceskosten.

IEF 9910

Afzonderlijk waarderen

Rechtbank Roermond 6 juli 2011, LJN BR0202 (NINOJU Holding B.V. tegen Paperproducts Design GmbH)

Wellicht ten overvloede. Handelsnaam overdracht. Waarderingsvraagstuk. Door deskundigen in het kader van in boek 2 BW (art. 195 lid 6 BW) neergelegde waarderingsmethode.

2.27. Volgens PPD is Ambiente geen rechthebbende op de handelsnaam, nu deze nog niet aan haar zou zijn overgedragen. Over deze kwestie zou een procedure tussen partijen lopen. Voor zover nodig (op nader aangeven van PPD) kunnen deskundigen de waarde van het recht op deze handelsnaam afzonderlijk waarderen.

2.29. Bij het bepalen van de uiteindelijke kostenverdeling behoudt de rechtbank zich de mogelijkheid voor om specifieke kosten aan een specifieke partij toe te rekenen. Dat is bijvoorbeeld het geval als PPD de jaarstukken van Ambiente over 2010 niet gereed heeft en de deskundigen daardoor extra kosten moeten maken. Een andere situatie is als Ninoju allerlei extra onderzoek naar de administratie van Ambiente wil laten verrichten en dit onderzoek geen onregelmatigheden oplevert. In dat geval kunnen er termen aanwezig zijn om de daarmee gepaard gaande kosten voor rekening van Ninoju te laten. Hetzelfde geldt voor kosten voor specifiekere winstvaststelling over 2011 en voor kosten voor taxatie van de handelsnaam. In verband hiermee wordt aan de deskundigen verzocht om werkzaamheden die buiten het standaardonderzoek vallen, zoveel als mogelijk afzonderlijk te registreren.