DOSSIERS
Alle dossiers

Rechtspraak  

IEF 7706

Eersteklas eiken

CTM Prime OakVzr. Rechtbank Almelo, 27 januari 2009, LJN: BH6361, Primeoak Buildings Ltd. tegen HMB.

Auteursrecht. Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Eiseres Primeoak Buildings ontwerpt, produceert en bouwt, evenals gedaagde, eikenhouten gebouwen en bijgebouwen. Gedaagde handelt onder de naam HMB. Primeoak Buildings is merkhouder van het gemeenschapswoord-/beeldmerk PRIME OAK en stelt dat gedaagde inbreuk maakt op haar auteurs- en merkrechten.

De voorzieningenrechter acht het onvoldoende aannemelijk dat gedaagde de foto’s op zijn website niet zelf heeft gemaakt, de gebouwen op de foto’s niet zelf heeft ontworpen en gebouwd. De domeinnaam www.primeoak.nl  is reeds verwijderd uit het handelsregister en gedaagde heeft verklaard dat hij daar waar op zijn website staat geschreven prime oak of een daarmee overeenstemmend teken zal verwijderen en zal wijzigen in eersteklas eiken. Bovendien is er geen spoedeisend belang. De vorderingen van Primeoak Buildings worden derhalve afgewezen. Niet-ontvankelijkheid bij reconventionele vordering, nu gedaagde in persoon is verschenen. Liquidatietarief.

Auteursrecht: 4.4.  Primeoak Buildings stelt daartoe allereerst dat gedaagde zonder toestemming van Primeoak Buildings fotomateriaal van Primeoak Buildings heeft geplaatst op zijn website. Volgens Primeoak Buildings gebruikt gedaagde foto’s uit het databestand van Primeoak Buildings. Primeoak Buildings onderbouwt haar stelling verder door te verwijzen naar de tekst ‘Prime Oak’ boven de foto’s op de website www.eikengebouwen.nl. Gedaagde heeft het voorgaande gemotiveerd betwist, daartoe stellende dat hij de foto’s zelf heeft gemaakt, de gebouwen op de foto’s bovendien zelf heeft ontworpen en ook de gebouwen eigenhandig, samen met zijn partner, heeft gebouwd. Gelet op deze gemotiveerde betwisting is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat Primeoak Buildings onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de foto’s die gedaagde gebruikt op zijn website, auteursrechtelijk beschermde foto’s zijn van Primeoak Buildings. Uit de stellingen van Primeoak Buildings kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden geconcludeerd dat de in het geding zijnde foto’s alle een afzonderlijk werk zijn van Primeoak Buildings, een oorspronkelijk en eigen karakter bezitten en de persoonlijke stempel van Primeoak Buildings als maker dragen in de zin van de Auteurswet.  

Domeinnaam / Handelsnaamrecht: 4.5.  Primeoak heeft geen belang meer bij de gevorderde verwijdering van de domeinnaam www.primeoak.nl in het handelsregister, nu gedaagde ter zitting heeft verklaard dat hij voornoemde domeinnaam reeds heeft verwijderd uit zijn inschrijving in het handelsregister, hetgeen Primeoak ter zitting heeft bevestigd. Ook heeft Primeoak Buildings ter zitting bevestigd dat gedaagde de link naar de technische site www.primeoak.co.uk heeft verwijderd van zijn website.

Merkenrecht: 4.6.  Ten aanzien van de gestelde inbreuk op het woord-/beeldmerk PRIME OAK [afbeelding] overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Gedaagde heeft niet betwist dat Primeoak Buildings houder is van het woord-/beeldmerk PRIME OAK. Wel twisten partijen over de ingangsdatum waarop het merk gedeponeerd is door Primeoak Buildings, met andere woorden vanaf wanneer Primeoak Buildings de merkenrechtelijke bescherming in kan roepen van het woord/beeld PRIME OAK. De discussie hierover kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter achterwege blijven, nu gedaagde ter zitting heeft verklaard dat hij op zijn website daar waar staat geschreven prime oak of een daarmee overeenstemmend teken zal verwijderen en zal wijzigen in eersteklas eiken. Of er al dan niet sprake is van een door gedaagde gepleegde merkenrechtelijke inbreuk door gebruik van het merk PRIME OAK is voor de beoordeling van dit geschil daarom niet langer relevant.

 4.7. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat Primeoak Buildings onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat gedaagde inbreuk maakt op de auteurs- en/of merkrechten van Primeoak Buildings. Van onrechtmatig handelen aan de zijde van gedaagde is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. De vorderingen van Primeoak Buildings dienen te worden afgewezen.

4.8.  Primeoak Buildings heeft bovendien onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Zij heeft gesteld dat zij door het onrechtmatig handelen van gedaagde schade lijdt en dat zij omzetderving heeft te duchten, maar heeft nagelaten te stellen waaruit die schade bestaat. Ook is onvoldoende aannemelijk geworden dat er een reëel gevaar voor schade bestaat in de toekomst. Een onmiddellijke voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet geboden.

Lees het vonnis hier.

IEF 7666

De gedaagde is in persoon verschenen

Vzr. Rechtbank Alkmaar, 19 februari 2009 LJN: BH5638, Huureenbus.nl tegen Huureenbus.info

Handelsnaamrecht. Inbreuk. Zaak die vraagt om commentaar. Eiser maakt in het kader van de uitoefening van zijn onderneming onder meer gebruik van de namen 'huureenbus.nl' en 'huureenbus'  en heeft “de website www.huureenbus.nl op zijn naam doen registeren”. Gedaagde  beschikt over de website www.huureenbus.info. Eiser beschouwt het gebruik van deze domeinnaam als inbreuk op zijn handelsnaamrecht.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen toe. "Huureenbus"  kan weliswaar niet gemonopoliseerd worden, maar:  “Anders ligt dit, daar waar het gaat om de handelsnaam "huureenbus.nl." Deze tekst is weliswaar samengesteld met gangbare woorden, maar de tekst als geheel is door de toevoeging .nl geen gangbaar woord dat enkel uit beschrijvende elementen bestaat. Gedaagde wordt veroordeeld om de inbreuk te staken en “de domeinnaam c.q. het internetadres” aan eiser over te dragen. Liquidatietarief.

4.2 [eiser] roept in deze procedure de bescherming in van de handelsnamen "huureenbus" en "huureenbus.nl". Ten aanzien van de eerste handelsnaam geldt dat het hier, afgezien van de schrijfwijze, gaat om de gangbare woorden en beschrijvende elementen 'huur een bus'. Toekenning van de door [eiser] gevraagde bescherming leidt ertoe dat voormelde woorden gemonopoliseerd zouden worden, in die zin dat anderen voormelde woorden niet meer zouden kunnen gebruiken ter aanduiding van hun onderneming. Op basis hiervan komt meergenoemde bescherming niet aan de handelsnaam "huureenbus" toe. De vorderingen van [eiser] die zien op voormelde handelsnaam worden daarom afgewezen.
Anders ligt dit, daar waar het gaat om de handelsnaam "huureenbus.nl.". Deze tekst is weliswaar samengesteld met gangbare woorden, maar de tekst als geheel is door de toevoeging .nl geen gangbaar woord dat enkel uit beschrijvende elementen bestaat (vergelijk Gerechtshof te Amsterdam 15 januari 2008, LJN BF 7442). Deze handelsnaam geniet daarom wel bescherming op basis van het bepaalde in de Handelsnaamwet.

4.3 Op basis van het voorgaande ligt thans de vraag ter beantwoording voor of [gedaagde] met zijn handelsnaam www.huureenbus.info inbreuk maakt op de handelsnaam van [eiser]. Vooropgesteld wordt dat [eiser] zijn handelsnaam eerder gebruikte dan [gedaagde]. Vast staat immers dat [gedaagde] de door hem gebezigde handelsnaam eerst sinds 13 januari 2009 in gebruik heeft, terwijl [eiser] onweersproken gesteld heeft dat hij meergenoemde handelsnaam reeds sinds 5 april 2004 bezigt. Verder geldt dat de handelsnaam van [gedaagde] in slechts geringe mate afwijkt van die van [eiser], nu het verschil tussen beide namen enkel is gelegen in de gebruikte extensie. De handelsnaam van [eiser] eindigt op .nl, terwijl die van Koor eindigt op .info. Aan deze vereisten van het hiervoor onder 4.1. weergegeven artikel is derhalve voldaan. Verder geldt dat voldoende aannemelijk is geworden dat de aard van beide ondernemingen min of meer gelijk is. [eiser] en [gedaagde] richten zich op het busvervoer en bieden onder meer de mogelijkheid om via de desbetreffende website offertes op te vragen voor de huur van een touringcar. Ten slotte is van belang dat beide partijen werkzaam zijn via het internet en daarnaast hun feitelijke vestigingsplaats in de regio Noord-Holland hebben.

4.4 Ter beoordeling ligt daarmee thans nog enkel de vraag voor of er, als gevolg van het gebruik van de handelsnaam www.huureenbus.info door [gedaagde], bij het publiek gevaar voor verwarring tussen beide ondernemingen te duchten is. [eiser] heeft in dit verband aangevoerd dat hij naar aanleiding van de mailing van [gedaagde] reacties van klanten heeft ontvangen, waarin zij vragen of [eiser] een nieuwe website heeft. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard die verwarring op zichzelf wel te begrijpen. Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden dat voormeld gevaar voor verwarring te duchten is.

4.5 Uit al hetgeen hiervoor is overwogen, vloeit voort dat [gedaagde] met de door hem gebezigde naam inbreuk maakt op de handelsnaam huureenbus.nl van [eiser]. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat hij de naam www.huureenbus.info niet gebruikt met commerciële doeleinden maar enkel hobbymatig. Dit betoog komt de voorzieningenrechter, mede gelet op de omstandigheid dat ondernemingen op de website van [gedaagde] kunnen adverteren, ongeloofwaardig voor. [gedaagde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voor die advertenties na de gratis proefperiode van twee maanden geen enkele vergoeding zou ontvangen. De vorderingen van [eiser] die zien op het staken van die inbreuk en de overdracht van de domeinnaam www.huureenbus.info, kunnen daarom worden toegewezen. Aan [gedaagde] zal na te melden termijn worden gegund om aan de veroordelingen te voldoen. De dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd.

4.6 (…) Ook de rectificatie op de website www.huureenbus.info is niet toewijsbaar. [gedaagde] wordt immers veroordeeld om die website binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan [eiser] over te dragen. Door die overdracht heeft [gedaagde] geen zeggenschap meer over de inhoud van die website, hetgeen het voor hem feitelijk onmogelijk maakt om de desbetreffende rectificatie op de website te plaatsen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7662

Geen verband

Rechtbank Amsterdam, sector bestuursrecht 12 december 2008, LJN: BH4488, Stichting Gay Business Amsterdam tegen de burgemeester van Amsterdam

Voortdurend geschil over de organisatie van de Amsterdamse Gay Pride waarin ook de IE-rechten weer, heel eventjes,  opduiken (zie ook: IEF 2462). Onderhavig geschil betreft in hoofdzaak de weigering van een evenementenvergunning voor de klassieke locaties van de Gay Pride 2007 aan de Stichting Gay Business Amsterdam

“3.6.2.  Eisers heeft voorts aangevoerd dat verweerder in strijd met artikel 5 van de Handelsnaamwet zou hebben gehandeld door namen te deponeren die lijken op het woordmerk van eiseres (Amsterdam Pride). Nu deze grief geen verband houdt met het bestreden besluit wordt ook deze door de rechtbank verworpen.”

Lees het vonnis hier.

IEF 7656

Het enkele feit dat

Vzr. Rechtbank Zwolle, 30 oktober 2008, LJN: BH3756, Kachelplaats.nl B.V tegen Bugter

Handelsnaamrecht. Typosquatting. Kachelplaats.nl tegen Kachelplaat.nl. Geen inbreuk op handelsnaam Kachelplaats.nl  omdat gedaagde de domeinnaam kachelplaat.nl niet als handelsnaam gebruikt, maar alleen via de domeinnaam doorlinkt naar zijn eigen website. Typosquating en aanhaken is niet aannemelijk gemaakt. 1019h proceskosten: €5.718,96.
 
 Eiser Kachelplaats.nl verhandelt kachels etc. via een showroom en via het webadres www.kachelplaats.nl. De onderneming staat in het handelsregister onder meer ingeschreven onder de namen Kachelplaats.nl en Kachel-plaats.nl. De activiteiten van gedaagde bestaan onder andere uit het restaureren en plaatsen van antieke schouwen. Gedaagde beschikt sinds 2 juli 2007 over de domeinnaam Kachelplaat.nl die automatisch doorlinkt naar de website www.antiekeschouwen.nl.

De voorzieningenrechter ziet in dit gebruik  geen gebruik als handelsnaam en dus geen inbreuk op de handelsnaamrechten van eiser. Ook van enige andere vorm van onrechtmatig handelen door gedaagde is geen sprake en de voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor overdracht van de domeinnaam Kachelplaat.nl aan eiser.

Handelsnaamrecht: 4.3.  (…) Het enkele gebruik van een domeinnaam leidt nog niet tot de conclusie dat deze als handelsnaam wordt gebruikt

.4.  Vast staat dat de onderneming van gedaagde in het handelsregister staat ingeschreven onder de naam gedaagde Antieke Schouwen en Schoorsteenmantels, Open haarden, Restauratie en Beeldhouwwerken Import/Export. Voorts is gebleken dat degene die kachelplaat.nl intikte, na tien seconden automatisch werd doorgelinkt naar de website van gedaagde, www.antiekeschouwen.nl. Onder Kachelplaat.nl als zodanig was op zichzelf geen enkele informatie te vinden. De website www.antiekeschouwen.nl bevat uitsluitend informatie over de activiteiten van gedaagde. De naam Kachelplaat.nl wordt op deze website niet gebruikt of genoemd.

4.5.  Het bovenstaande in aanmerking genomen, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de wijze van gebruik door gedaagde van de naam Kachelplaat.nl niet aan te merken als het voeren van een handelsnaam. Niet is gebleken dat gedaagde de naam Kachelplaat.nl anders gebruikt dan als naam voor het bedoelde internetdomein. Ook is er geen sprake van enig uiterlijk kenmerk, zoals de vermelding van Kachelplaat.nl op het bedrijfspand van gedaagde, waaruit een gebruik als handelsnaam kan worden afgeleid. Het enkele feit dat internetbezoekers via Kachelplaat.nl werden doorgeleid naar de website van gedaagde (www.antiekeschouwen.nl) maakt dit niet anders. Hierbij acht de voorzieningenrechter tevens van belang dat de website van gedaagde uitsluitend een informatief karakter heeft en dat hierop geen on-line verkoop plaatsvindt.

4.6.  Uit het vorenstaande volgt dat het beroep op artikel 5 van de Handelsnaamwet, nu hiervoor is vereist dat er sprake is van het voeren van een handelsnaam als bedoeld in artikel 1 van deze wet, niet opgaat. Dit brengt mee dat het onder 1. en 2. gevorderde, dat is gegrond op de stelling dat gedaagde handelt in strijd met artikel 5 van de Handelsnaamwet, niet toewijsbaar is.

Typosquatting:  4.7.  Volgens eiser is sprake van typosquatting omdat gedaagde met Kachelplaat.nl beoogt internetgebruikers die, terwijl zij zoeken naar kachelplaats.nl, een typefout maken, door te leiden naar zijn eigen website. (…) De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat, mede bezien in het licht van hetgeen gedaagde ten verwere heeft aangevoerd, eiser onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht om aannemelijk te achten dat gedaagde geen kachelplaten verkoopt waardoor de registratie en het gebruik van de domeinnaam Kachelplaat.nl als typosquatting dient te worden aangemerkt. Nadere bewijsvoering voor de stelling van eiser valt buiten het bestek van dit kort geding. De conclusie dient te luiden dat het verwijt van typosquatting geen grond biedt voor toewijzing van het gevorderde.

Aanhaken: 4.8.  Ter zitting heeft eiser zijn vorderingen aanvullend gebaseerd op de rechtsgrond oneerlijke mededinging. Hiertoe heeft hij gesteld dat het gebruik van Kachelplaat.nl een vorm van ‘aanhaken’ is die als onrechtmatig handelen moet worden aangemerkt. Daargelaten het verzet van gedaagde tegen voormelde aanvulling, omdat deze eerst ter zitting is ingebracht, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat eiser de stelling dat sprake is van ‘aanhaken’ niet met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. Aldus heeft hij niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht, zodat ook op deze grond geen aanleiding bestaat de vorderingen toe te wijzen.

4.9.  Uit het hiervoor overwogene volgt dat er geen sprake is van gebruik van Kachelplaat.nl als handelsnaam, noch van enige andere vorm van onrechtmatig handelen door gedaagde. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor overdracht van de domeinnaam Kachelplaat.nl aan eiser.

(…) Volledigheidshalve wordt er op gewezen dat partijen ter zitting eensluidend hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen de opgave van kosten van de wederpartij waarvan zij op grond van artikel 1019h Rv vergoeding hebben gevraagd.

Lees het vonnis hier.

IEF 7642

Zorgvuldig onderzocht

Rechtbank Amsterdam, 5 maart 2009, LJN: BH5027,  Hardrockband Red uit Roelofsarendveen tegen SBS Broadcasting B.V. c.s.

Merkenrecht, handelsnaamrecht. De bandleden van hardrockband RED beroepen zich tevergeefs op voorgebruik van het merk RED. SBS maakt met het gebruik van de naam RED! voor Popstars deelnemers geen inbreuk op merk- en handelsnaamrechten en handelt evenmin onrechtmatig jegens de hardrockers.

De vier bandleden (hierna: “eisers”) van de in 1999 opgerichte band RED maken met name hardrock muziek. SBS is producent van het televisieprogramma Popstars, een talentenjacht voor een nieuwe band. De drie winnende finalisten van Popstars vormen vanaf 19 december 2008 tezamen een band die de naam RED! draagt.

Op 23 december 2008 heeft SBS het beeldmerk RED! gedeponeerd. Eisers hebben op 20 januari 2009 een spoedregistratie laten verrichten bij het Benelux-bureau voor het merk RED en SBS c.s. gesommeerd de naam RED! te staken en het door SBS bij het Benelux-bureau gedeponeerde beeldmerk RED! te laten doorhalen. SBS heeft hier geen gehoor aan gegeven, waarop de hardrockband in kort geding onder meer een stakingsgebod vordert van de naam RED en dat de single ‘Step into the Ligth’ van RED! uit de markt wordt gehaald en vernietigd.

Eisers stellen, kort gezegd, dat SBS c.s. inbreuk maakt op de merkrechten en handelsnaamrechten van eisers. Eisers stellen o.a. dat zij de handelsnaam RED langer voeren dan gedaagden en dus een ouder recht hebben. De handelsnamen RED en RED! zijn, met uitzondering van het uitroepteken, identiek, en zowel RED als RED! houden zich bezig met (de exploitatie van) muziek. Eisers stellen dat het evident is dat bij het publiek verwarring te duchten is, nu RED en RED! op dezelfde markt actief zijn. Bovendien zouden gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld jegens eisers doordat met het gebruik van de naam RED! afbreuk wordt gedaan aan de goede naam en reputatie van de band RED, waarin eisers jarenlang geïnvesteerd hebben.

De voorzieningenrechter volgt eisers niet in hun vordering. “Nu SBS het merk RED! op 23 december 2008 heeft gedeponeerd bij het Benelux Merkenbureau en aan de zijde van eisers pas in aanloop naar dit kort geding op 20 januari 2009 bij dat bureau een spoedregistratie is verricht voor het merk RED, heeft SBS een ouder merkrecht dan eisers. Van een inbreuk op het merkrecht van eisers door gedaagden kan dan ook geen sprake zijn.”

Eisers kunnen zich niet beroepen op voorgebruik van het merk RED. Het feit dat eisers het merk RED eerder gebruikten dan gedaagden doet daar niet aan af, volgens de voorzieningenrechter.

“4.2. Het recht van voorgebruik kan eisers alleen maar baten in het geval SBS haar merk te kwader trouw zou hebben deponeerd en daarvan is voorshands niet gebleken. In dit verband is van belang dat SBS voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij, voordat zij het merk RED! heeft laten deponeren, zorgvuldig heeft onderzocht of zij tot deze naamskeuze kon overgaan. Daarbij is meegewogen dat SBS onderzoek heeft gedaan in het Benelux merkenregister en in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, welke registers als meest gangbare bronnen worden aangemerkt voor de vraag of een professionele band, wat eisers stellen te zijn, bestaat en dat de band van eisers in beide registers niet voorkwam. Eisers hebben weliswaar gesteld dat gedaagden voor een gedegen onderzoek de website poponline.nl en de popencyclopedie hadden moeten raadplegen, maar dat is tegen de gemotiveerde betwisting van gedaagden niet aannemelijk geworden. Daarnaast heeft SBS onvoldoende weersproken gesteld dat zij op internet heeft gegoogled met de zoekopdracht ‘red en muziek’ en dat dat meer dan 4 miljoen resultaten opleverde. SBS wordt gevolgd in haar verweer dat van haar niet gevergd kan worden dat zij al die resultaten verder had moeten onderzoeken. Onder deze omstandigheden kan er voorshands niet van worden uitgegaan dat gedaagden wisten of had behoren te weten dat eisers het merk RED al gebruikten voordat SBS tot het deponeren van het merk RED! overging. Het beroep van eisers op voorgebruik van het merk RED kan dan ook niet slagen.”

De voorzieningenrechter oordeelt voorts dat er geen sprake is van inbreuk op handelsnaamrechten, omdat de band van eisers niet kan worden aangemerkt als een onderneming in de zin van de handelsnaamwet. De band van eisers staat niet ingeschreven in het KvK-handelsregister, heeft zich niet aangemeld bij de belastingdienst als ondernemer, draagt geen BTW af en CD’s van de band niet of nauwelijks in het openbaar verkrijgbaar zijn, maar overwegend in eigen beheer (bij concerten en sinds kort via haar website) worden verkocht, waarbij de oplage minimaal is (100 exemplaren).

“4.3 (…) Daar komt bij dat de band van eisers de afgelopen jaren slechts 4 keer per jaar heeft opgetreden en niet of nauwelijks onder de naam RED tot het publiek probeert door te dringen met bijvoorbeeld vermelding van de naam op briefpapier, facturen, reclamemateriaal en advertenties.”

 Een beroep op artikel 5a Hnw (het verbod een handelsnaam te voeren die het merk bevat waarop een ander recht heeft) strandt, nu de voorzieningenrechter oordeelt dat eisers geen ouder merkrecht hebben en gedaagden de benaming RED! bovendien niet als handelsnaam, maar als merk gebruiken.

 “4.5. Verder is niet gebleken van enig onrechtmatig handelen van gedaagden jegens eisers. In dit verband hebben eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat met het gebruik van de benaming RED! door gedaagden afbreuk wordt gedaan aan de goede naam van de band van eisers. Daarnaast kan niet gezegd worden dat door het gebruik van de naam RED! nodeloos verwarring bij het publiek ontstaat. In dit kader hebben gedaagden voldoende aannemelijk gemaakt dat eisers, die met name hardrock muziek maken, zich op een geheel ander publiek richten dan gedaagden sub 3, 4 en 5 die met de band RED! vrolijke popmuziek brengen die eerder aanslaat bij een breed en vaak jonger publiek. Dat de twee bands elkaar op dezelfde festivals zullen tegenkomen is dan ook niet waarschijnlijk.”

Geen van de gevraagde voorzieningen is toewijsbaar is. Matiging en indicatietarief 1019h proceskosten: €6.000,--. 17.008,65 (uitsluitend de IE gerelateerde kosten).

Lees het vonnis hier

IEF 7635

Tardief in het geding gebracht

Vzr. Rechtbank Zutphen, 24 februari 2009, KG ZA 09-26, Eiser tegen Gedaagde (rekenfout proceskosten) (met dank aan Sandra Koloc, JPR Advocaten)

Procesrechtelijk staartje van de zonwerings-handelsnaamzaak (zie IEF 7629). Verzoek ex artikel 31 en 32 Rv. Afwijzing verzoek tot verbetering van een kennelijke rekenfout in de proceskostenveroordeling.

1.3. In het vonnis is overwogen dat eiser als productie 13 een kostenspecificatie in het geding heeft gebracht waarin de advocaatkosten op een bedrag van € 4.833,78 inclusief BTW worden begroot en dat de Vof deze specificatie bij dagvaarding van 26 januari 2009 heeft ontvangen. Bij de beoordeling van de vordering om de Vof in de volledige kosten te veroordelen is, zo blijkt genoegzaam uit de overwegingen in het vonnis, uitgegaan van deze kostenspecificatie. 
  eiser heeft eerst bij pleidooi, derhalve te laat, een nadere specificatie van de kosten tot aan de terechtzitting in het geding gebracht. In het geval vergoeding van volledige proceskosten wordt gevorderd, dienen immers de gevorderde kosten zo tijdig opgegeven en gespecificeerd te worden dat de wederpartij zich daartegen naar behoren kan verweren (LJN: BC2 153). De voorzieningenrechter heeft dan ook geen acht geslagen op de tardief in het geding gebrachte kostenspecificatie. Van een kennelijke rekenfout zoals door eiser gesteld is derhalve geen sprake.

Lees het vonnis hier.

IEF 7630

Ne bis in idem

Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 23 januari 2009, KG ZA 08-815, Boco Chemie B.V. tegen CWS-Boco Nederland (met dank aan Peter Claassen, AKD Prinsen Van Wijmen).

Handelsnaamrecht. Procesrecht. Casus is vergelijkbaar met het recente gepubliceerde vonnis Vzr Rechtbank Arnhem, 18 december 2008, IEF 7607, EBW Installatietechnieken / EBW Elektrotechniek (Bis in idem). De Rechtbank Den Bosch komt echter tot een andere conclusie. Het arrest van Hof Leeuwarden van 26 juli 2006, BIE 2007,64, IEF 2414, Storteboom/Fraas wordt door de twee voorzieningenrechters anders geïnterpreteerd.

Vergelijkbaar met de situatie waar de rechtbank Arnhem over oordeelde, heeft ook eiseres Boco Chemie B.V. in het eerste kort geding met gedaagde CWS-Boco Nederland B.V. grotendeels gelijk gekregen. Gedaagde diende het gebruik van enige handelsnaam met daarin de aanduiding ‘boco’ te staken en gestaakt te houden. De toegewezen voorlopige voorzieningen hebben ook in onderhavig geschil hun werking verloren door toedoen/nalaten van eiseres.

In een tweede kort geding meent gedaagde primair dat eiseres niet ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat eiseres thans opnieuw en op inhoudelijk dezelfde gronden dezelfde vorderingen tegen haar heeft ingesteld. Ingevolge artikel 101 9i Rv had eiseres in plaats daarvan een eis in hoofdzaak behoren in te stellen en de uitkomst daarvan behoren af te wachten. Een hernieuwde behandeling in kort geding is in strijd met het door artikel 1019i Rv voorgestane systeem en in strijd met een goede procesorde, aldus gedaagde. Dit verweer slaagt.

Ter onderbouwing van het argument dat een hernieuwde behandeling in kort geding in strijd is met de ratio van artikel 101 9i Rv besteedt gedaagde, zo blijkt uit een begeleidend schrijven van de advocaat van gedaagde,  in de procedure uitgebreid aandacht aan de parlementaire geschiedenis inzake de invoering van artikel 260 Rv. Tevens brengt gedaagde het arrest van het Hof Leeuwarden van 26 juli 2006, BIE 2007,64, Storteboom/Fraas onder de aandacht van de voorzieningenrechter.

De voorzieningenrechter is met gedaagde van oordeel dat eiseres niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, nu dit in strijd is met de ratio van artikel 101 9i Rv. Daarbij wordt tevens aansluiting gezocht bij hetgeen het Hof Leeuwarden heeft overwogen, te weten dat het in artikel 260 Rv (thans artikel 1019i Rv) voorziene verlies van kracht van een voorlopige voor- ziening, niet kan worden teniet gedaan of uitgesteld door het telkenmale opnieuw instellen van (nagenoeg) dezelfde vordering onder het (steeds) vorderen van een nieuwe termijn voor het aanhangig maken van een bodemprocedure, nu een ander strijdig moet worden geacht met de inhoud en strekking van voorgenoemd artikel en voorts met hetgeen de goede procesorde met zich meebrengt. ‘Boco Chemie heeft het ook zelf in de hand gehad dat zij thans nadeel ondervindt van het feit dat CWS-Boco op dit moment niet behoeft te voldoen aan hetgeen waartoe zij bij het eerdere kort geding vonnis van 2 september 2008 is veroordeeld.’

Lees het vonnis hier.

IEF 7629

Het woord 'voorheen' maakt dat niet anders

Vzr. Rechtbank Zutphen, 18 februari 2009, KG ZA 09-26 (Zonweringsspecialist). (met dank aan Sandra Koloc, JPR advocaten).

Handelsnaamrecht. Met eiser is de voorzieningenrechter van oordeel dat gedaagde inbreuk maakt op het aan eiser overgedragen handelsnaamrecht. Gebruik na 'voorheen' is ook gebruik en zelfs als de naam niet meer wordt gebruikt is beroep op bescherming nog mogelijk. Het gebruik van de eigen familienaam door gedaagde is i.c. niet meer toegestaan. Ook het doen van onrechtmatige uitlatingen dient te worden gestaakt.  1019h proceskosten: €3.662,- (geen extra kosten voeging).

Eiser heeft in 2003 ‘Zonweringpecialist [naam gedaagde]’ overgenomen van gedaagde. In 2007 is eiser gestopt met de maandelijkse aflossingen aan gedaagde omdat hij er rekening mee hield dat gedaagde de overeenkomst tot overdracht van zijn bedrijf zou ontbinden. Eiser is de naam ‘Zonweringsspecialist Uzon, voorheen [naam gedaagde]’ gaan voeren en verhuisd. Gedaagde is direct hierna  in (zijn) oude pand een bedrijf  met de naam ‘Zonweringsconcurrent [naam gedaagde]'gestart en heeft dit aan alle vroegere klanten per brief laten weten.

5.3. De Vof heeft aangevoerd dat eiser thans geen recht meer kan doen gelden op het gebruik als handelsnaam van de naam Zonweringspecialist [naam gedaagde], omdat hij geen gebruik meer maakt van die naam. Eiser drijft volgens de Vof zijn onderneming nu prominent onder de naam Zonweringspecialist Uzon. Ook dit verweer houdt geen stand. (…) Het feit dat Bosscher bij de aanduiding van zijn bedrijf gebruik maakt van de naam Uzon zonder de toevoeging [naam gedaagde] sluit evenwel niet uit dat hij ook gebruik maakt van die naam met de toevoeging (v/h of voorheen) [naam gedaagde]. De Vof heeft dit ook niet (voldoende) weersproken. Zij heeft immers zelf verklaard dat op de winkelruit van het bedrijf van Bosscher onder de naam Uzon staat vermeld: voorheen [naam gedaagde] en dat Eiser in incidentele gevallen gebruik maakt van de toevoeging [naam gedaagde] aan zijn bedrijfsnaam. De Vof heeft voorts geen afbeeldingen van bestelbus, visitekaartje en briefpapier in het geding gebracht, die de stelling van eiser dat hij de naam nog steeds gebruikt (kunnen) weerleggen.

Maar wat hier ook van zij, ook als eiser niet meer actief gebruik zou maken van (onderdelen van) de handelsnaam Zonweringspecialist [naam gedaagde], komt hem een beroep toe op de bescherming van artikel 5 van de Handelsnaamwet (Hnw). Daarin is immers bepaald dat het verboden is een handelsnaam te voeren, die, vóórdat de onderneming onder die naam werd gedreven, al door een ander rechtmatig gevoerd werd, of die van diens handelsnaam slechts in geringe mate afwijkt, een en ander voor zover dientengevolge, in verband met de aard van de ondernemingen en de plaats, waar zij gevestigd zijn, bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is.

5.4. Eiser kan gevolgd worden in zijn stelling dat de handelsnaam van de Vof slechts in geringe mate afwijkt van de door hem eerder al rechtmatig gevoerde handelsnaam. Aangenomen moet worden dat voor het in deze relevante publiek, voornamelijk bestaande uit particulieren uit Apeldoorn en omgeving, de woorden "[achternaamnaam gedaagde]" al dan niet aangevuld met de voornaam van gedaagde de meest kenmerkende bestanddelen van de handelsnaam Zonweringspecialist [naam gedaagde] zijn en dat zij de onderneming van eiser meestal zullen aanduiden als "[(voornaam)][naam gedaagde]". De latere toevoeging van het woord "voorheen" maakt dat niet anders. 

5.5. Dat verwarringsgevaar te duchten is, is voldoende aannemelijk geworden. De handelsnaam van de Vof bevat het meest kenmerkende bestanddeel van de handelsnaam waar eiser zich van bedient, partijen zijn met dezelfde producten op dezelfde markt actief en zijn ook beiden in Apeldoorn gevestigd. De Vof heeft aangevoerd dat haar niet verweten kan worden dat zij verwarring zaait door gebruik te maken van de handelsnaam [achternaam gedaagde]. Door de mededeling dat de echte [naam gedaagde] is verbonden aan haar onderneming, schept zij juist duidelijkheid over de betrokkenheid van [naam gedaagde] bij haar bedrijf. Eiser zaait volgens de Vof zelf verwarring door gebruik te maken van meerdere handelsnamen en door geen antwoord te (kunnen) geven op de vraag of hij de echte [naam gedaagde] is. Met deze stellingen miskent de Vof echter dat zij in beginsel het risico draagt voor haar verwarringwekkend gebruik van een naam die nauwelijks afwijkt van de eerder door eiser rechtmatig gevoerde handelsnaam. Die verwarring heeft, anders dan de Vof heeft aangevoerd, geen betrekking op de vraag of de natuurlijke persoon die dezelfde naam als de onderneming draagt al dan niet hij de onderneming betrokken is, maar op de vraag met welke onderneming het betreffende publiek van doen denkt te hebben. Voldoende aannemelijk is dat het gevaar bestaat dat het voor het relevante publiek niet duidelijk is met welk bedrijf men van doen heeft. Ook is aannemelijk dat het relevante publiek zal veronderstellen dat de Zonweringsconcurrent [achternaam gedaagde] aan de onderneming van eiser gerelateerd is.  In het onderhavige geval kan de Vof verweten worden dat zij door haar mededeling "de echte [naam gedaagde] is terug" in haar mailing en advertenties in hoge mate, bewust heeft bijgedragen aan het gevaar van verwarring en dat nog meer in de hand heeft gewerkt door haar onderneming te vestigen in de bedrijfsruimte waar eiser tot maart 2008 zijn bedrijf had.

5.6. De vordering onder I is gelet op dit alles voor toewijzing vatbaar. Het verweer van de Vof dat toewijzing van de vordering inbreuk maakt op het recht van gedaagde en zijn familieleden om hun familienaam te gebruiken, treft geen doel. Het verbod heeft immers alleen betrekking op het gebruik van de achetrnaam van gedaagde als handelsnaam voor -kort gezegd- activiteiten op het gebied van zonweringen en aanverwante producten.

Lees het vonnis hier.

IEF 7607

Bis in idem

Vzr Rechtbank Arnhem, 18 december 2008, LJN: BH0316, EBW Installatietechnieken B.V. tegen EBW Elektrotechniek B.V.

Handelsnaamrecht. Merkenrecht. Misbruik van procesrecht? Tweede kort geding over dezelfde handelsnamen. Na het eerste kort geding (Rechtbank Arnhem 21 augustus 2008, IEF 7015) heeft eiseres niet binnen de daarvoor geldende termijn (art.1091Rv) een eis in hoofdzaak ingesteld, maar heeft nu wel recht op een herkansing. “Eiseres heeft een vergissing begaan (…) Deze vergissing behoeft haar er niet van te weerhouden om haar fout te corrigeren door opnieuw in kort geding dezelfde voorzieningen te vragen, waarbij de voorzieningenrechter, zonder gebonden te zijn aan het eerdere kort geding vonnis, opnieuw kan beoordelen of daartoe een voldoende spoedeisend belang en voldoende grondslag aanwezig is.”

Met betrekking tot het gebruik door gedaagde van het beeldmerk EBW en de handelsnaam EBW Elektrotechniek sinds 2007 is de voorzieningenrechter nog steeds van oordeel dat verwarringsgevaar voldoende aannemelijk is. Een inmiddels aangeschaft oudere handelsnaam is daarop niet van invloed: “Dit betekent dat de oudere rechten - indien al rechtsgeldig verworven - van gedaagde niet verder strekken dan dat en dat eiseres gedaagde in dat geval niet kan verbieden de oudere handelsnaam ‘E.B.W. (Electro & Besturingstechniek [betrokkene])’ te gebruiken in Thorn en omstreken. De voorzieningenrechter overweegt hierbij overigens dat deze handelsnaam zich door het andere logo en de toevoeging van de naam ‘[betrokkene]’ méér onderscheidt van de handelsnaam van eiseres dan dat de handelsnaam EBW Elektrotechniek dat doet.”

De herkansing is wel van invloed op de proceskosten. Hoewel gedaagde de grotendeels in het ongelijk gestelde partij is, dient eiseres haar eigen kosten te dragen, nu zij dit kort geding had kunnen voorkomen door tijdig een bodemzaak aanhangig te maken. Ook is er geen aanleiding om eiseres te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in dit kort geding, omdat het ook aan gedaagde te wijten is dat dit tweede kort geding aanhangig is gemaakt en gedaagde nieuwe omstandigheden heeft aangevoerd.

Geen misbruik van procesrecht: “5.3.  Vooropgesteld wordt dat aan vonnissen in kort geding geen gezag van gewijsde toekomt. Het zijn ordemaatregelen die door de bodemrechter en ook door de voorzieningenrechter in kort geding kunnen worden geredresseerd. Het verbod van ‘ne bis in idem’ leidt in een burgerlijk geschil niet tot niet-ontvankelijkheid. Volgens vaste rechtspraak, waaronder de door gedaagde genoemde uitspraken en het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2003 (JBPr 2003, 71) geldt alleen een verbod voor een zelfde, tweede kort geding op dezelfde feiten en gronden indien de wederpartij aantoont dat sprake is van misbruik van procesrecht of strijd met de goede procesorde. Het betreft in die rechtspraak telkens de situatie waarbij de vordering van de eisende partij in het eerdere kort geding is afgewezen. Tegen de verliezer die nogmaals op dezelfde feiten en gronden wenst te procederen, dient een dam te worden opgeworpen.

5.4.  De vraag die zich hier voordoet is een andere, te weten of een dergelijke dam in dit geval ook dient te worden opgeworpen tegen eiseres, die in het eerste kort geding grotendeels gelijk heeft gekregen maar daar niets meer aan heeft omdat de toegewezen voorlopige voorzieningen - door haar toedoen / nalaten - hun werking hebben verloren. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.

5.5.  Eiseres heeft een vergissing begaan, waarvan zij zelf nadeel ondervindt omdat gedaagde op dit moment niet behoeft te voldoen aan hetgeen waartoe zij bij het eerdere kort geding vonnis is veroordeeld. Deze vergissing behoeft haar er niet van te weerhouden om haar fout te corrigeren door opnieuw in kort geding dezelfde voorzieningen te vragen, waarbij de voorzieningenrechter, zonder gebonden te zijn aan het eerdere kort geding vonnis, opnieuw kan beoordelen of daartoe een voldoende spoedeisend belang en voldoende grondslag aanwezig is. De voorzieningenrechter trekt daarbij een parallel naar het arrest van de Hoge Raad van 21 januari 2005 (NJ 2006, 310) over een herhaald derdenbeslag op grond van dezelfde vordering, indien de beslaglegger heeft verzuimd de buitengerechtelijke verklaring van de derde-beslagene te betwisten door de derde-beslagene binnen twee maanden te dagvaarden tot gerechtelijke verklaring in de zin van artikel 477a lid 2 Rv. De beslaglegger krijgt, wanneer hij per abuis de betwistingstermijn van twee maanden heeft laten verlopen, een herkansing, zonder dat dit moet worden aangemerkt als misbruik van bevoegdheid.

5.6.  Niet gesteld of gebleken is dat eiseres het tweede kort geding met geen ander doel aanhangig heeft gemaakt dan om eiseres te schaden of dat zij in redelijkheid niet tot de uitoefening van die bevoegdheid heeft kunnen komen, gelet op de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, zoals bedoeld in artikel 3:13 BW. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiseres nog steeds een rechtens te respecteren belang bij het vragen van de gevorderde voorzieningen die de voorzieningenrechter bij gelegenheid van het vorige kort geding (grotendeels) toewijsbaar achtte.

5.7.  Het Hof Leeuwarden heeft in haar arrest van 26 juli 2006 (BIE 2007, 394, [namen]) overwogen dat het in artikel 260 Rv. voorziene verlies van kracht van een voorlopige voorziening, niet kan worden teniet gedaan of uitgesteld door het telkenmale opnieuw instellen van (nagenoeg) dezelfde vordering onder het (steeds) vorderen van een nieuwe termijn voor het aanhangig maken van een bodemprocedure, nu een en ander strijdig moet worden geacht met de inhoud en strekking van voornoemd artikel en voorts met hetgeen de goede procesorde met zich meebrengt. Dat is dus een andere situatie dan die zich in het onderhavige geval voordoet.

5.8.  In het licht van het voorgaande is de stelling van gedaagde dat eiseres geen nieuwe relevante feiten heeft aangevoerd, onvoldoende om misbruik van procesrecht aan te nemen.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen hierna inhoudelijk behandelen.

Geen ouder handelsnaamrecht in conventie: 5.11.  De voorzieningenrechter acht voorshands onvoldoende aannemelijk dat gedaagde door de genoemde overeenkomst nu over zodanige oudere rechten op een handelsnaam het onderdeel EBW beschikt, dat eiseres om die reden gedaagde niet meer kan verbieden de handelsnaam EBW Elektrotechniek te gebruiken. Of in het onderhavige geval [betrokkene] de naam E.B.W. (Electro & Besturingstechniek [betrokkene]) daadwerkelijk heeft gevoerd sinds 1 oktober 2001, hetgeen eiseres heeft betwist, en of door de overeenkomst van 29 oktober 2008 is voldaan aan het vereiste van overgang van (een relevant deel van) de onderneming als bedoeld in artikel 2 HNW, hetgeen eiseres ook heeft betwist - dat een handelsnaam tegenwoordig ook ‘vrij’ overgedragen kan worden, is in de rechtspraak nog niet aangenomen - kan in het midden blijven.

Ook als deze vragen in bevestigende zin zouden worden beantwoord, dan nog is de voorzieningenrechter van oordeel dat [betrokkene] niet méér kon overdragen dan hij zelf had, te weten een recht op de handelsnaam ‘E.B.W. (Electro & Besturingstechniek [betrokkene])’ met een geografisch zeer beperkte omvang, te weten Thorn en omstreken. Dit betekent dat de oudere rechten - indien al rechtsgeldig verworven - van gedaagde niet verder strekken dan dat en dat eiseres gedaagde in dat geval niet kan verbieden de oudere handelsnaam ‘E.B.W. (Electro & Besturingstechniek [betrokkene])’ te gebruiken in Thorn en omstreken. De voorzieningenrechter overweegt hierbij overigens dat deze handelsnaam zich door het andere logo en de toevoeging van de naam ‘[betrokkene]’ méér onderscheidt van de handelsnaam van eiseres dan dat de handelsnaam EBW Elektrotechniek dat doet.

Gevaar voor verwarring, handelsnaam: 5.12.  Met betrekking tot het gebruik door gedaagde van de handelsnaam EBW Elektrotechniek sinds 2007 is de voorzieningenrechter nog steeds van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat daarmee gevaar voor verwarring aanwezig is tussen beide ondernemingen is in de zin van artikel 5 en 5a Hnw. Eiseres heeft in het vorige kort geding ten bewijze van de al opgetreden verwarring een zestal poststukken overgelegd. Het verweer van gedaagde dat eiseres geen nieuwe bewijzen van verwarring heeft overgelegd treft geen doel, nu er geen enkele reden is om aan te nemen dat van gevaar voor verwarring niet langer sprake is. Ook het verweer van gedaagde dat vanwege de bestendige relatie met leveranciers er geen gevaar meer is voor verwarring, biedt haar geen soelaas, nu dit het gevaar voor verwarring ook aanwezig kan zijn bij potentiële afnemers. Voor het overige speelt, net als in het vorige kort geding, een rol dat de handelsnamen van partijen slechts in geringe mate van elkaar afwijken. De aanduidingen ‘Installatietechnieken’ enerzijds en ‘Elektrotechniek’ anderzijds zijn beschrijvend en spelen bij de vergelijking van de handelsnamen nauwelijks een rol. Dat er overlapping bestaat tussen de economische en geografische bedrijvigheid van beide bedrijven blijkt onder meer uit het in dit kort geding nieuw aangevoerde feit dat gedaagde is aangetrokken voor de aanleg van elektrotechnische installaties bij nieuwbouw kantoren in Hoofddorp, terwijl eiseres twee jaar eerder voor datzelfde project een offerte heeft uitgebracht.

Beeldmerk: 5.13.  Ten opzichte van het vorige kort geding hebben zich ten aanzien van het beroep van eiseres op haar geregistreerde beeldmerk EBW geen nieuwe feiten en omstandigheden voorgedaan en is de voorzieningenrechter nog steeds van oordeel dat de totaalindruk van dit beeldmerk zodanig overeenstemt met de totaalindruk van de handelsnaam en het logo van gedaagde, dat er sprake is van gevaar voor verwarring bij het publiek in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE. Gedaagde heeft niet een zodanig verweer gevoerd dat de voorzieningenrechter dit nu anders ziet. De totaalindruk van het beeldmerk van eiseres stemt daarentegen naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter veel minder overeen met het logo en de handelsnaam van ?’.B.W. (Electro & Besturingstechniek [betrokkene])’ en wel zodanig dat daar het gevaar voor verwarring ontbreekt.

5.14.  Met betrekking tot de domeinnaam www.ebw.nu overweegt de voorzieningen-rechter, onder verwijzing naar haar overwegingen in het eerdere vonnis, dat eiseres zich ook hiertegen op grond van artikel 5 en 5a van de Handelsnaamwet kan verzetten.

Geen ouder handelsnaamrecht in reconventie: 5.18.  Uit de overwegingen in conventie blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat gedaagde beschikt over een zodanig ouder handelsnaamrecht dat zij eiseres het gebruik van de handelsnaam EBW Installatietechnieken kan verbieden. Voor zover het Thorn en omgeving betreft, heeft zij niet gesteld en evenmin onderbouwd waarom de handelsnaam van eiseres inbreuk zou maken op de handelsnaam ‘E.B.W. (Electro & Besturingstechniek [betrokkene])’. In conventie nam zij het standpunt in dat er geen gevaar voor verwarring in de zin van artikel 5 Hnw was tussen de handelsnaam van eiseres en de handelsnaam EBW Elektrotechniek. Dat er wel gevaar voor verwarring zou zijn tussen de handelsnaam van eiseres en de handelsnaam ?E.B.W. (Electro & Besturingstechniek [betrokkene])? heeft zij niet aannemelijk gemaakt. De vorderingen in reconventie zullen dan ook worden afgewezen.

Proceskosten: 5.19.  Hoewel gedaagde in dit kort geding zowel in conventie als in reconventie de grotendeels in het ongelijk gestelde partij is, dient eiseres naar het oordeel van de voorzieningenrechter haar eigen kosten in conventie en in reconventie te dragen, nu zij dit kort geding had kunnen voorkomen door tijdig een bodemzaak aanhangig te maken. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om eiseres te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in dit kort geding, zoals gedaagde heeft gevorderd, omdat het ook aan gedaagde te wijten is dat dit tweede kort geding aanhangig is gemaakt en gedaagde van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om nieuwe omstandigheden aan de voorzieningenrechter ter beoordeling voor te leggen.

Lees het vonnis hier.

IEF 7606

2x Eetcafé Zutphen

Rechtbank Zutphen, beschikking van de kantonrechter van 9 oktober 2008, LJN: BH1595 (08-8) & LJN: BH1593 (08-4) , Verzoeker tegen Speelautomaten [naam] & vice versa.
 
Handelsnaamrecht. Twee zaken tussen dezelfde partijen over dezelfde handelsnaam. Naamswijzigingverzoek ex artikel 6 Hnw. Eetcaféhouder in Zutphen verzoekt de kantonrechter om verweerders, zijn voormalige huurders en nu eigenaren van een ander eetcafé in Zutphen te verbieden dezelfde naam voor dat eetcafé te gebruiken. Verweerders stellen dat zij de naam mee mochten nemen bij beëindiging van de huurovereenkomst van het café van eiser.

De kantonrechter acht het in zaak (08-8) niet aannemelijk dat verweerder, los van de (onder)huurovereenkomst, de handelsnaam naam van verzoeker overgedragen heeft gekregen. De enkele vermelding van verweerders in het Handelsregister onvoldoende is om de naamsoverdracht te bewijzen, zeker niet nu verweerder zelf ter zitting heeft verklaard dat er verder geen overeenkomst op schrift is gesteld en dat zij geen koopsom heeft hoeven betalen met betrekking tot de gestelde naamsoverdracht. Nu de handelsnaam [naam] niet door [verzoeker] op verweerders is overgedragen en naamsverwarring te duchten is beveelt de kantonrechter verweerders om de handelsnaam zodanig te wijzigen, dat daarin niet voorkomt het woord [naam].

In de ‘spiegelzaak’ (08-8) wijst de kantonrechter  het verzoek vanzelfsprekend af: “De kantonrechter is ambtshalve bekend dat in de zaak met nummer 43758 AZ 08-8, waarvan tevens op 9 oktober 2008 een beschikking is gegeven, is geoordeeld dat (verweerder) gerechtigd is de [handelsnaam] te voeren. Gezien deze beslissing is de kantonrechter in de onderhavige zaak dan ook van oordeel dat verzoeker onvoldoende belang heeft bij het verzoek. In AZ 08-8.”

Lees de beschikkingen hier, LJN: BH1595 (08-8)en hier, LJN: BH1593 (08-4).